Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2000, 251 pagina 54 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2000, 251 pagina 54 | Besluiten van algemene strekking |
21 december 2000
Nr. SV/V&P/2000/77715
Directie Sociale Verzekeringen
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst,
Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
Besluit:
De aanvraag tot vrijstelling van de verplichtstelling van een persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering alsmede van een rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, geschiedt door indiening van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door een werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
Artikel 2. Aanvraag betreffende een rechtspersoon
1. Indien de aanvraag een rechtspersoon betreft, wordt de aanvraag ingediend door het op grond van de wet of op grond van de statuten van de rechtspersoon daartoe bevoegde orgaan.
2. Onverminderd artikel 1 bevat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, tevens een verklaring dat de natuurlijke personen die behoren tot het orgaan dat bevoegd is de aanvraag in te dienen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben.
3. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt gevoegd:
a. een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de rechtspersoon, en
b. een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is opgenomen.
Artikel 3. Indienen van de aanvraag
1. De in de artikelen 1 en 2 bedoelde verklaring wordt ingediend bij het bedrijfstakpensioenfonds.
2. Het bedrijfstakpensioenfonds onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.
Artikel 4. Verlenen van de aanvraag
1. Indien de verklaring naar de mening van het bedrijfstakpensioenfonds overeenkomstig de waarheid is, verleent deze de vrijstelling.
2. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds.
3. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
Artikel 5. Bewijs van vrijstelling
1. Van de verleende vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds een bewijs uitgereikt.
2. De persoon of rechtspersoon die is vrijgesteld van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen dat het hem uitgereikte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanig wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen.
1. De persoon of rechtspersoon die is vrijgesteld, betaalt dezelfde bijdragen welke hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het bedrijfstakpensioenfonds in de vorm van spaarbijdragen. In de statuten en reglementen wordt geregeld waarop deze spaarbijdragen recht geven.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een werkgever die niet is vrijgesteld, met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer, die wel is vrijgesteld.
3. Een werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, betaalt de door hem verschuldigde bijdragen rechtstreeks aan het bedrijfstakpensioenfonds. In de statuten en reglementen worden de pensioenaanspraken geregeld, waarop deze bijdragen recht geven.
4. Indien een werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, daartoe aan het bedrijfstakpensioenfonds een verzoek doet, worden de door de werkgever reeds betaalde spaarbijdragen en door het bedrijfstakpensioenfonds nog niet uitgekeerde, alsmede de door de werkgever nog verschuldigde spaarbijdragen omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van die werknemer. De laatste zin van het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
1. De op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, ten behoeve van een persoon betaalde spaarbijdragen worden door of namens het bedrijfstakpensioenfonds geboekt op een die persoon betreffende spaarrekening.
2. In de statuten of reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon ten name van wie de spaarbijdragen zijn betaald, gerechtigd is gelden daarvan op te nemen.
Artikel 8. Uit dienst treden werknemer
In de statuten of reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds worden afzonderlijk de gevolgen geregeld van het uit dienst treden van een werknemer die niet is vrijgesteld, bij een werkgever die wel is vrijgesteld, indien:
a. ten aanzien van die werknemer de bedrijfstakpensioenregeling van toepassing wordt;
b. ten aanzien van die werknemer een andere pensioenregeling van toepassing wordt;
c. ten aanzien van die werknemer geen enkele pensioenregeling van toepassing wordt.
Artikel 9. Intrekken en vervallen van de vrijstelling
1. Een vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds ingetrokken:
a. op verzoek van de persoon of rechtspersoon aan wie de vrijstelling is verleend;
b. indien naar het oordeel van het bedrijfstakpensioenfonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
2. De vrijstelling kan door het bedrijfstakpensioenfonds worden ingetrokken indien de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
3. Onverminderd het eerste en tweede lid vervalt de vrijstelling, die is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum waarop een vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
4. In de statuten of reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds worden de gevolgen geregeld van de intrekking of het vervallen van een vrijstelling.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gemoedsbezwaarden Bpf 2000.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
`s-Gravenhage, 21 december 2000.
De Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
Artikel 14, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 200. bepaalt dat personen die gemoedsbezwaren hebben, tegen iedere vorm van verzekering, alsmede rechtspersonen die zodanige bezwaren hebben worden vrijgesteld van de verplichtstelling. Het tweede lid van dat artikel stelt dat er bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. De onderhavige regeling voorziet daarin.
Ook de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds kende al een bepaling inzake gemoedsbezwaarden en een regeling daaromtrent. Die regeling, de regeling van de Minister van Sociale Zaken van 17 december 1949 tot vaststelling van richtlijnen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, onder II, letter k van artikel 5 der Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Stcrt. 249) komt van rechtswege te vervallen in verband met het intrekken van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds. De onderhavige regeling is grotendeels een inhoudelijke voortzetting van die regeling.
Het bedrijfstakpensioenfonds stelt, op diens aanvraag, van de verplichtstelling vrij de persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en die mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd (artikel 4, eerste lid). Aan die vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds (artikel 4, tweede lid).
Naast een natuurlijke persoon kan ook worden vrijgesteld een rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die gemoedsbezwaren hebben. Dat wil niet zeggen dat de gemoedsbezwaren zouden moeten bestaan bij alle personen die bij de rechtspersoon betrokken zijn. Het verzoek tot vrijstelling kan worden ingediend door een rechtspersoon dat een besluit kan overleggen inhoudende dat hij vrijstelling wenst op grond van gemoedsbezwaren bij de meerderheid van de natuurlijke personen van het orgaan dat bevoegd is dat besluit te nemen (artikel 2, eerste en tweede lid). Om te kunnen beoordelen of het orgaan van de rechtspersoon dat besloten heeft tot het aanvragen van de vrijstelling, daartoe bevoegd is, wordt een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de rechtspersoon gevraagd (artikel 2, derde lid, onderdeel a). In artikel 9, derde lid, is bepaald dat de vrijstelling die is verleend aan een rechtspersoon, is beperkt tot een periode van vijf jaar. Deze bepaling is opgenomen omdat het niet vaststaat dat na vijf jaar nog steeds een meerderheid van natuurlijke personen van het orgaan dat bevoegd is het besluit te nemen gemoedsbezwaren hebben (dat kunnen inmiddels immers andere personen zijn). De gevolgen van het vervallen van de vrijstelling moeten in de statuten of reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds worden geregeld (artikel 9, vierde lid).
Om een waarborg te scheppen dat van de mogelijkheid tot vrijstelling geen misbruik wordt gemaakt is verder bepaald, dat de persoon die is vrijgesteld dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn als hij niet vrijgesteld was, moet betalen in de vorm van spaarbijdragen. Indien zowel de werkgever als de werknemer gemoedsbezwaard zijn dan betalen beiden in plaats van premie spaarbijdragen (artikel 6, eerste lid). De statuten en reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds geven inzicht in de inhoud van de spaarregeling, zodat duidelijk is waarop de spaarbijdragen recht geven.
Is alleen de werknemer gemoedsbezwaard is dan betalen beiden spaarbijdragen (artikel 6, tweede lid). Is alleen de werkgever gemoedsbezwaard en de werknemer niet dan betaalt de werkgever spaarbijdragen maar de werknemer premie. Deze laatste moet de premie dan rechtstreeks afdragen aan het bedrijfstakpensioenfonds. In de statuten en reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds moet geregeld worden op welk pensioen dat werknemersdeel van de premie aanspraak geeft (artikel 6, derde lid). De werknemer kan ook verzoeken om de bijdragen van zijn gemoedsbezwaarde werkgever om te zetten in evenredige pensioenaanspraken (artikel 6, vierde lid).
De aan het bedrijfstakpensioenfonds betaalde spaarbijdragen worden door of namens het fonds geboekt op een spaarrekening ten name van de persoon, ten behoeve van wie die bijdragen zijn betaald (artikel 7, eerste lid). In de statuten en reglementen wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon ten name van wie de spaarbijdragen zijn betaald, gerechtigd is gelden van de spaarrekening op te nemen (artikel 7, tweede lid). Daarbij wordt gedacht aan bepalingen die stellen dat het bedrag pas kan worden opgenomen als hij 65 jaar geworden is, hetzij het bedrag ineens, hetzij in termijnen totdat het geld op is. Verder kan worden gedacht aan bepalingen die het mogelijk maken dat nabestaanden het geld op kunnen nemen na het overlijden van de betrokkene.
Met betrekking tot de werknemer die zelf niet gemoedsbezwaard is maar wiens werkgever dat wel is moet, voor het geval de werknemer uit dienst treedt, geregeld zijn wat de gevolgen zijn in drie onderscheiden gevallen. In de statuten en reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds moet een regeling zijn opgenomen voor het geval ten aanzien van de werknemer de bedrijfstakpensioenregeling van toepassing wordt. Tevens moet een regeling worden opgenomen voor het geval ten aanzien van de werknemer een andere pensioenvoorziening van toepassing wordt. De derde regeling betreft het geval dat noch de bedrijfstakpensioenregeling noch een andere pensioenvoorziening van toepassing wordt (artikel 8).
Via deze regelingen wordt inzichtelijk gemaakt wat met de gespaarde bedragen in die onderscheiden gevallen gebeurt.
Indien de betrokkene daarom verzoekt wordt de vrijstelling door het bedrijfstakpensioenfonds ingetrokken. Ook als naar het oordeel van het bedrijfstakpensioenfonds de gemoedsbezwaren niet langer bestaan, trekt het fonds de vrijstelling in. Verder heeft het fonds de mogelijkheid om de vrijstelling in te trekken wanneer de betrokkene de voorwaarden die aan de vrijstelling zijn verbonden niet nakomt. De gevolgen van het intrekken van de vrijstelling moeten door het bedrijfstakpensioenfonds in de statuten of reglementen worden geregeld (artikel 9, vierde lid).
De beslissing van het bedrijfstakpensioenfonds op de aanvraag tot vrijstelling is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat bezwaar en beroep openstaat. De procedure inzake het inbrengen van bezwaren bij de Verzekeringskamer zoals vormgegeven in de (vervallen) regeling van de Minister van Sociale Zaken van 17 december 1949 tot vaststelling van richtlijnen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, onder II, letter k van artikel 5 der Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Stcrt. 249) is in deze regeling niet overgenomen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2000-251-p54-SC27122.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.