Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2000, 251 pagina 23 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2000, 251 pagina 23 | Overig |
20 december 2000
Nr. WDB 2000/955M
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen
De staatssecretaris van Financiën,
Gelet op de artikelen 2, 6, 8, 8a, 11, 12, 13, 15a, 15b, 15c, 15d, 16, 16a, 16c, 17, 18, 19f, 25, 28, 29, 31, 32b, 33 en 35b van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel II van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en artikel 15 van de Wet financiering volksverzekeringen;
Voor zoveel nodig in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Besluit:
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 8, 8a, 11, 12, 13, 15a, 15b, 15c, 15d, 16, 16c, 17, 18, 19f, 25, 28, 29, 31, 32b, 33 en 35b van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel II van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en artikel 15 van de Wet financiering volksverzekeringen.
1. Deze regeling verstaat onder:
a. wet: de Wet op de loonbelasting 1964;
b. besluit: het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965;
c. huispersoneel: de werknemer die ten behoeve van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht;
d. verbonden vennootschap: een verbonden vennootschap, bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van de wet;
e. inhoudingsplichtigenverklaring: de verklaring dat degene aan wie die verklaring is afgegeven ten aanzien van artiesten dan wel beroepssporters als inhoudingsplichtige is aangewezen;
f. jaaropgaaf: de opgave van het in het kalenderjaar genoten loon, de ingehouden belasting en andere gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;
g. belasting, ingeval artikel 27, tweede lid, eerste volzin, van de wet van toepassing is: het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen;
h. heffingskorting: de heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk III van de wet;
i. openbaar vervoer: openbaar vervoer, bedoeld in de Wet personenvervoer.
2. In deze regeling wordt onder een uitkering ingevolge een sociale verzekeringswet mede verstaan de toeslag die ingevolge de Toeslagenwet wordt verleend op die uitkering.
Hoofdstuk 2 Belastingplicht (hoofdstuk I van de wet)
Artikel 3 Niet-inhoudingsplichtigen
Niet als inhoudingsplichtige worden beschouwd:
a. het Internationaal Gerechtshof;
b. het Permanente Hof van Arbitrage;
c. de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht;
d. de Verenigde Naties en zijn gespecialiseerde organisaties;
e. de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie;
f. de Europese Gemeenschappen;
g. de Europese Organisatie voor de Veiligheid van de Luchtvaart (Eurocontrol);
h. het Europees Ruimte-Agentschap/het Europese Centrum voor de ruimtevaarttechniek (ESA/ESTEC);
i. het Europees Octrooibureau;
j. Europol;
k. de Internationale Dienst voor nationaal landbouwkundig onderzoek (ISNAR);
l. het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA);
m. het gemeenschappelijk centrum voor onderzoek op het gebied van kernenergie (GCO, voorheen Euratom);
n. de African Management Services Company BV (AMSCO);
o. het Iran United States Claims Tribunal;
p. het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen (CFC);
q. de Internationale Nikkel Studie Groep (INSG);
r. de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapens (OPCW);
s. de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM);
t. de leden en functionarissen van de bovengenoemde volkenrechtelijke organisaties die diplomatieke voorrechten genieten en geen Nederlander zijn, zulks ten aanzien van degenen die in hun persoonlijke dienst werkzaam zijn.
Artikel 4 Aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een thuiswerker
In afwijking van de artikelen 6 en 7 van de wet wordt ten aanzien van de hulp van de thuiswerker die doorgaans voor een opdrachtgever arbeid verricht, de opdrachtgever van die thuiswerker als inhoudingsplichtige aangewezen.
Artikel 5 Aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest dan wel een beroepssporter
1. In afwijking van artikel 8a, eerste lid, van de wet wordt, voorzover de voor het optreden van een artiest dan wel de sportbeoefening van een beroepssporter overeengekomen gage, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de wet wordt verstrekt aan degene die in het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring, als inhoudingsplichtige aangewezen: degene aan wie die verklaring is afgegeven.
2. Voorzover degene aan wie een inhoudingsplichtigenverklaring is afgegeven gage van artiesten dan wel beroepssporters verstrekt aan een ander aan wie een zodanige verklaring is afgegeven, wordt in zijn plaats die ander als inhoudingsplichtige aangewezen.
3. Een inhoudingsplichtigenverklaring kan op verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden afgegeven aan:
a. de artiest dan wel beroepssporter die als leider van een gezelschap optreedt;
b. de leider van een gezelschap die, of het lichaam in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat het optreden van artiesten dan wel de sportbeoefening van beroepssporters overeenkomt;
c. degene met wie of degene door wiens bemiddeling het optreden van artiesten dan wel de sportbeoefening van beroepssporters wordt overeengekomen;
d. degene die als onderneming uitoefent het verrichten van administratieve werkzaamheden voor derden, en de inhoudingsplicht en de daarmee samenhangende verplichtingen overneemt van degene met wie de artiest dan wel de beroepssporter het optreden respectievelijk de sportbeoefening is overeengekomen.
4. De inspecteur geeft geen inhoudingsplichtigenverklaring af indien de persoon of het lichaam, bedoeld in het derde lid, niet in Nederland woont of is gevestigd.
5. Het verzoek om afgifte van de inhoudingsplichtigenverklaring wordt ingediend bij de inspecteur en geschiedt overeenkomstig de wijze als aangegeven in het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier.
6. De inhoudingsplichtigenverklaring is van toepassing gedurende de termijn van ten hoogste vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van afgifte.
7. Degene aan wie de inhoudingsplichtigenverklaring is afgegeven, bewaart het origineel van deze verklaring bij zijn loonadministratie en verstrekt een kopie van deze verklaring aan degene die op grond van artikel 8a, eerste lid, van de wet inhoudingsplichtige zou zijn, ter bewaring bij diens loonadministratie.
8. De inspecteur trekt bij voor bezwaar vatbare beschikking de inhoudingsplichtigenverklaring in, indien:
a. de verklaring haar belang heeft verloren;
b. de op de verklaring vermelde gegevens niet juist zijn dan wel niet meer juist zijn;
c. degene die in het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring niet meer in Nederland woont of is gevestigd;
d. degene die in het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring bij herhaling de inhoudingsplicht of de daarmee samenhangende verplichtingen niet nakomt;
e. degene die in het bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring geen kopie van die verklaring verstrekt aan degene die op grond van artikel 8a, eerste lid, van de wet inhoudingsplichtige zou zijn.
Artikel 6 Bij overeenkomst aangewezen inhoudingsplichtige bij een beroepssporter
In afwijking van artikel 8a, eerste lid, van de wet wordt, indien met de minister van Financiën is overeengekomen dat de belasting zal worden ingehouden door een ander dan degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen ten aanzien van de beroepssporter, eveneens als inhoudingsplichtige aangewezen: degene die op grond van de overeenkomst de inhouding overneemt.
Hoofdstuk 3 Voorwerp van de belasting (hoofdstuk ii van de wet)
Artikel 7 Niet tot het loon behorende aanspraken
Tot het loon behoren niet:
a. aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen van de dienstbetrekking anders dan wegens arbeidsongeschiktheid of overlijden van de werknemer, vervroegd uittreden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
b. aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen van de dienstbetrekking wegens arbeidsongeschiktheid, vervroegd uittreden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, indien deze uitkering driemaal het loon van een maand niet overtreft;
c. aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen in door de minister van Financiën aan te wijzen gevallen.
Artikel 8 Loon voor de toepassing van enkele regelingen
Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdelen m en o, en artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de wet en artikel 7, onderdeel b, van deze regeling wordt het loon in aanmerking genomen met inachtneming van het volgende:
a. artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de wet vindt geen toepassing;
b. tantièmes en toevallige bijzondere beloningen, alsmede tot het loon behorende aanspraken worden niet in aanmerking genomen.
Artikel 9 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij telewerken
1. De schriftelijk vastgelegde regeling, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 1°, van de wet moet voorzien in een gedagtekende overeenkomst die ten minste bevat:
a. naam en adres van de werknemer en de inhoudingsplichtige, en
b. de dag of dagen in de week waarop de werknemer in de werkruimte, bedoeld in het tweede lid, pleegt te werken.
2. De inrichting van de werkruimte in de woning, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 2°, van de wet moet voldoen aan de in de artikelen 5.15 en 6.30 van het Arbeidsomstandighedenbesluit gestelde voorwaarden.
Artikel 10 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij woon-werkverkeer waarbij tevens een of meer andere werknemers worden vervoerd
1. Artikel 11, eerste lid, onderdeel s, van de wet is slechts van toepassing ingeval het vervoer waarbij een werknemer tevens een of meer andere werknemers vervoert, plaatsvindt over een reisafstand gemeten langs de meest gebruikelijke weg van meer dan 15 kilometer voor zowel de heen- als de terugreis.
2. De schriftelijk vastgelegde regeling, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel s, van de wet moet ten minste voorzien in een gedagtekende opgave van:
a. de naam en het adres van de in dat onderdeel bedoelde werknemers en de inhoudingsplichtige van die werknemers, en
b. de dagen waarop, de plaatsen waartussen en de afstanden waarover het in dat onderdeel bedoelde vervoer pleegt plaats te vinden.
(Gereserveerd)
(Gereserveerd)
(Gereserveerd)
(Gereserveerd)
(Gereserveerd)
(Gereserveerd)
Artikel 17 Fooien en dergelijke prestaties van derden
Fooien en dergelijke prestaties van derden worden geacht te zijn genoten tot het bedrag waarvoor zij voor de toepassing van de Coördinatiewet Sociale Verzekering tot het loon behoren. Voorzover zij dit bedrag te boven gaan behoren zij niet tot het loon.
De waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen en verstrekkingen te ontvangen, wordt gesteld op de bedragen die bij een derde worden gestort - of, voorzover geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden gestort - teneinde de aanspraak te dekken.
Artikel 19 Waarde aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling in eigen beheer voor ten minste 25 werknemers
1. In afwijking in zoverre van artikel 18 wordt per kalenderjaar de waarde van een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling ten behoeve van ten minste 25 werknemers of gewezen werknemers die gedurende het gehele voorafgaande kalenderjaar heeft bestaan, voorzover geen stortingen bij derden worden verricht, gesteld op het bedrag van de gemiddelde uitkering. De gemiddelde uitkering is het rekenkundige gemiddelde van de jaargemiddelden van de afgelopen vijf kalenderjaren. Het jaargemiddelde is het gezamenlijke bedrag van de ter zake door of namens de inhoudingsplichtige gedane uitkeringen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer, gedeeld door het aantal personen dat in het desbetreffende jaar gedurende ten minste zes maanden gerechtigd is geweest. Indien zulks tot een lagere gemiddelde uitkering leidt, worden het hoogste en het laagste jaargemiddelde buiten beschouwing gelaten en is de gemiddelde uitkering het rekenkundige gemiddelde van de jaargemiddelden van de andere drie kalenderjaren.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde regeling minder dan vijf gehele kalenderjaren heeft bestaan, is dat lid van overeenkomstige toepassing op het mindere aantal gehele kalenderjaren, met dien verstande dat bij een bestaansduur van de regeling van een of twee gehele kalenderjaren de laatste volzin niet van toepassing is.
Artikel 20 Waarde aandelenoptierecht
1. De waarde van een niet ter beurze genoteerd aandelenoptierecht wordt gesteld op de som van de intrinsieke waarde en de verwachtingswaarde van het aandelenoptierecht. De waarde wordt uitgedrukt in een percentage (P) van de waarde (W) in het economische verkeer op het genietingstijdstip van de aandelen waarop dat recht betrekking heeft.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt P berekend volgens de formule P = I + V doch ten minste 4, waarin
I voorstelt: {(W - U) / W} x 100, U is daarin de in de optie-overeenkomst vastgelegde uitoefenkoers;
V voorstelt: (4,5 - 0,1t) x t - (0,09 - 0,002t) x I x t doch ten minste nihil, t is daarin de na het genietingstijdstip resterende looptijd van het aandelenoptierecht in jaren of gedeelten van jaren, doch ten hoogste 20.
3. Voor de toepassing van dit artikel worden I en V naar beneden afgerond op gehele getallen.
4. Indien P op het genietingstijdstip niet bepaalbaar is op de voet van het tweede lid, wordt de waarde van het aandelenoptierecht, bedoeld in het eerste lid, gesteld op de waarde in het economische verkeer.
5. Indien de inhoudingsplichtige of de werknemer aannemelijk maakt dat de op de voet van het eerste tot en met het derde lid vastgestelde waarde hoger is dan de waarde in het economische verkeer van het aandelenoptierecht, wordt de laatstbedoelde waarde in de plaats gesteld van de eerstbedoelde waarde.
Artikel 21 Waarde kleding meewerkende kinderen
De waarde van kleding voor een kind dat werkzaam is in de onderneming van zijn ouder wordt gesteld op € 29,72 (f 65,49) per maand (€ 6,81 (f 15,01) per week, € 1,36 (f 3,00) per dag).
Hoofdstuk 4 vrije vergoedingen en verstrekkingen (hoofdstuk IIA van de wet)
Artikel 22 Normeringen en beperkingen
1. Ingeval in dit hoofdstuk of in hoofdstuk IIA van de wet is bepaald dat een vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot de vrije vergoedingen onderscheidenlijk verstrekkingen behoort, wordt het niet vrije gedeelte van de vergoeding of verstrekking tot het loon gerekend.
2. Ingeval een in dit hoofdstuk of in hoofdstuk IIA van de wet opgenomen regeling zowel betrekking heeft op een vrije vergoeding als op een vrije verstrekking, geldt het vrijgestelde bedrag voor vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen tezamen.
Artikel 23 Kosten werknemer bij gedeeltelijk vrije vergoedingen en verstrekkingen
1. Ingeval ter zake van een op grond van dit hoofdstuk niet volledig vrije vergoeding kosten voor rekening van de werknemer blijven, wordt het in de desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde bedrag van het niet vrije gedeelte van de vergoeding verlaagd met deze kosten van de werknemer, doch niet verder dan tot nihil.
2. Ingeval ter zake van een op grond van dit hoofdstuk niet volledig vrije verstrekking aan de werknemer een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, wordt het in de desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde bedrag voor het niet vrije gedeelte van de verstrekking verlaagd met de eigen bijdrage van de werknemer, doch niet verder dan tot nihil.
Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt kleding slechts als werkkleding aangemerkt indien zij:
a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen;
b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2.
Artikel 25 Verhuizing in het kader van de dienstbetrekking
1. Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de wet verhuist de werknemer in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking ingeval hij binnen twee jaar na de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen de bestaande dienstbetrekking:
a. verhuist naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer van de nieuwe plaats van zijn dienstbetrekking terwijl hij op een afstand groter dan 10 kilometer van deze plaats woonde;
b. door verhuizing de afstand tussen zijn woning en de plaats van zijn dienstbetrekking met ten minste 50% en ten minste 10 kilometer bekort.
2. Onder afstand als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de afstand gemeten langs de meest gebruikelijke weg.
Artikel 26 Openbaarvervoerkaart
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van woon-werkverkeer, indien aannemelijk is dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer en voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de volgende bedragen: per persoon die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen en pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen, € 54,00 (f 119,00) per jaar dan wel, indien recht bestaat op reizen per 1e klas, € 82,00 (f 181,00) per jaar.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van woon-werkverkeer, indien aannemelijk is dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer en voorzover de waarde in het economische verkeer van de verstrekkingen hoger is dan de volgende bedragen: per persoon die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen en pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen, € 54,00 (f 119,00) per jaar, dan wel, indien recht bestaat op reizen per 1e klas, € 82,00 (f 181,00) per jaar.
Artikel 27 Aangewezen regio's uitgezonden werknemers
1. Als regio's bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel c, onder 4°, van het besluit worden aangewezen:
a. de landen in Azië (waaronder Hongkong en het gedeelte van Turkije dat ten oosten van de Bosporus is gelegen);
b. de landen in Afrika;
c. de landen in Latijns Amerika (waaronder de Nederlandse Antillen en Aruba);
d. de volgende landen in Europa: Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië-Hercegovina, Bulgarije, Estland, Georgië, Hongarije, de Federale Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro, daaronder begrepen Kosovo), Kroatië, Letland, Litouwen, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Moldova, Oekraïne, Polen, Roemenië, de Russische Federatie, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
2. Onder de in het eerste lid genoemde landen worden begrepen gebieden gelegen buiten de territoriale wateren van die landen waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kunnen uitoefenen.
Artikel 28 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. Normaantallen
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt.
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter zake van bedrijfsfitness, voorzover:
a. deze niet geheel of niet nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de werktijd;
b. deelneming aan de fitness niet openstaat voor alle of nagenoeg alle werknemers.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van bedrijfsfitness, voorzover:
a. deze niet geheel of niet nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de werktijd;
b. deelneming aan de fitness niet openstaat voor alle of nagenoeg alle werknemers.
3. Onder bedrijfsfitness als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verstaan: conditie- of krachttraining van werknemers welke plaatsvindt onder deskundig toezicht en welke georganiseerd of geïnitieerd wordt door de inhoudingsplichtige.
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter zake van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, indien:
1°. ingeval de werknemer tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;
2°. ingeval de werknemer niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, indien:
1°. ingeval de werknemer tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;
2°. ingeval de werknemer niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.
Artikel 31 Normering vrije vergoedingen en verstrekkingen werkruimte
1.Tot de vrije vergoedingen behoren, onverlet de toepassing van artikel 30, niet vergoedingen ter zake van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, voorzover deze meer bedragen dan 20% van de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met inbegrip van de werkruimte. In geval van een werkruimte in een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van artikel 3.19, tweede lid, van die wet.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren, onverlet de toepassing van artikel 30, niet verstrekkingen van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, voorzover deze meer bedragen dan 20% van de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met inbegrip van de werkruimte. In geval van een werkruimte in een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van artikel 3.19, tweede lid, van die wet.
Artikel 32 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. Normbedragen
1. Tot de vrije vergoedingen behoren, in zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 28, vergoedingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt en voorzover deze vergoedingen meer bedragen dan € 1,38 (f 3,04) voor een ontbijt, € 1,38 (f 3,04) voor een koffiemaaltijd en € 2,77 (f 6,10) voor een warme maaltijd.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren, in zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 28, verstrekkingen van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt en voorzover de waarde in het economische verkeer van deze verstrekkingen hoger is dan de in het eerste lid genoemde bedragen.
3. Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op maaltijden van de gezinsleden van de werknemer, worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd:
a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;
b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt: met 50%;
c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.
Artikel 33 Genot van een woning
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van het genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan het door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde bedrag van de besparing.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van het genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde bedrag van de besparing.
3. Het eerste lid en tweede lid zijn slechts van toepassing, indien de werknemer aannemelijk maakt dat het bedrag van de besparing aanmerkelijk lager is dan de waarde in het economische verkeer van het genot van de woning.
4. De beschikking van de inspecteur, die te allen tijde bij nadere, voor bezwaar vatbare, beschikking kan worden herroepen, vindt toepassing met betrekking tot loontijdvakken die ten tijde van de beschikking nog niet zijn verstreken.
Artikel 34 Genot van bewassing, energie en water
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan het volgende bedrag:
a. voor bewassing: € 13,73 (f 30,26) per maand (€ 3,18 (f 7,01) per week, € 0,64 (f 1,41) per dag);
b. voor energie ten behoeve van verwarmingsdoeleinden: € 25,41 (f 56,00) per maand (€ 5,90 (f 13,00) per week, € 1,18 (f 2,60) per dag);
c. voor energie ten behoeve van kookdoeleinden: € 14,07 (f 31,01) per maand (€ 3,29 (f 7,25) per week, € 0,66 (f 1,45) per dag);
d. voor energie ten behoeve van andere dan verwarmings- en kookdoeleinden: € 9,76 (f 21,51) per maand (€ 2,27 (f 5,00) per week, € 0,45 (f 0,99) per dag);
e. voor water: € 5,79 (f 12,76) per maand (€ 1,36 (f 3,00) per week, € 0,27 (f 0,60) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het terzake in het eerste lid genoemde bedrag.
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 126,00 (f 278,00) per maand (€ 28,82 (f 63,51) per week, € 5,76 (f 12,69) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het terzake in het eerste lid genoemde bedrag.
3. Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op inwoning door de gezinsleden van de werknemer, worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd:
a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;
b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt: met 50%;
c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van het recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar vervoer hoofdzakelijk buiten de ochtendspits (voordeelurenkaart) indien aannemelijk is dat de voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar vervoer hoofdzakelijk buiten de ochtendspits (voordeelurenkaart) indien aannemelijk is dat de voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
Artikel 37 Fiets voor woon-werkverkeer
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van de aanschaf van een fiets, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 68,00 (f 150,00), mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een fiets, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan € 68,00 (f 150,00), mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.
3. Tot de vrije verstrekkingen behoort de terbeschikkingstelling van een fiets, mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.
4. De voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid geldende voorwaarden zijn:
a. de werknemer maakt op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van de fiets;
b. de catalogusprijs van de fiets is niet hoger dan € 749,00 (f 1651,00) inclusief omzetbelasting;
c. in de drie voorafgaande jaren is ter zake van de aanschaf van een fiets geen vrije vergoeding betaald, en
d. in de drie voorafgaande jaren is als vrije verstrekking geen fiets verstrekt dan wel ter beschikking gesteld.
5. In afwijking in zoverre van het tweede lid behoort tot de vrije ver-strekkingen de verstrekking van een fiets met een catalogusprijs welke niet hoger is dan € 749,00 (f 1651,00) inclusief omzetbelasting, die reeds vijf jaren voor woon-werkverkeer aan de werknemer ter beschikking was gesteld, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van de fiets blijft maken.
6. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van met een fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer, voorzover de waarde van deze zaken niet hoger is dan € 250,00 (f 551,00) per drie kalenderjaren, alsmede de vergoeding ter zake van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
7. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van met een fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer, voorzover de waarde van deze zaken niet hoger is dan € 250,00 (f 551,00) per drie kalenderjaren, alsmede de verstrekking van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
Artikel 38 Telefoonabonnement met meerdere aansluitingen of nummers
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een telefoonabonnement van de werknemer dat voorziet in meerdere aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 18,15
(f 40,00) per maand (€ 4,20 (f 9,26) per week, € 0,84 (f 1,85) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een telefoonabonnement van de werknemer dat voorziet in meerdere aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid genoemde bedrag.
Artikel 39 Telefoon in de woning van de werknemer
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon in de woning van de werknemer, voorzover de kosten van de telefoon meer bedragen dan € 22,69 (f 50,00) per maand (€ 5,22 (f 11,50) per week, € 1,04 (f 2,29) per dag).
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon in de woning van de werknemer, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan de in het eerste lid genoemde bedragen.
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de waarde in het economische verkeer van het gebruik van de telefoon anders dan ten behoeve van de dienstbetrekking meer bedraagt dat € 454 (f 1000,00) op jaarbasis.
Artikel 40 Tweede of een volgende telefoon bij geheel of nagenoeg geheel zakelijk gebruik
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van een tweede of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een tweede of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt.
Artikel 41 Producten eigen bedrijf
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van een branche-eigen product van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de integrale kostprijs van het product en voorzover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden gebruikt of verbruikt.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van een branche-eigen product van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan de integrale kostprijs van het product en voorzover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden gebruikt of verbruikt.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing met betrekking tot geldleningen.
Artikel 42 Personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen, in redelijkheid, ter zake van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen waaraan de deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid, voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de laagste van de waarde in het economische verkeer van de voorzieningen en de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen; deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid behoren vergoedingen tot de vrije vergoedingen voorzover de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen een bedrag van € 340,00 (f 749,00) per kalenderjaar niet overtreffen. Ingeval een personeelsvoorziening betrekking heeft op een jubileum van de inhoudingsplichtige, wordt het bedrag van € 340,00 (f 749,00) verhoogd tot € 454,00 (f 1000,00).
3. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen, in redelijkheid, van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen, waaraan de deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid, voorzover de waarde van de verstrekkingen hoger is dan de laagste van de waarde in het economische verkeer van de voorzieningen en de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen; deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.
4. In afwijking in zoverre van het derde lid behoren verstrekkingen tot de vrije verstrekkingen voorzover de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen een bedrag van € 340,00 (f 749,00) per kalenderjaar niet overtreffen. Ingeval een personeelsvoorziening betrekking heeft op een jubileum van de inhoudingsplichtige, wordt het bedrag van € 340,00 (f 749,00) verhoogd tot € 454,00 (f 1000,00).
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen die direct samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, tenzij de werknemer hierdoor een aanmerkelijke privé-besparing geniet.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen die direct samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, tenzij de werknemer hierdoor een aanmerkelijke privé-besparing geniet.
Artikel 44 Ongevallenverzekering
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van premies voor een ongevallenverzekering indien de verzekerde uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van een aanspraak op een ongevallenverzekering indien de verzekerde uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking.
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van outplacement van de werknemer.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van outplacement van de werknemer.
Artikel 46 Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd
1. Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd behoren in ieder geval tot de vrije vergoedingen, indien zij € 2,72 (f 5,99) per gewerkte week (€ 0,54 (f 1,19) per gewerkte dag als niet op vijf dagen per week wordt gewerkt) niet te boven gaan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien tijdens de werktijd consumpties, die geen deel uitmaken van een maaltijd, worden verstrekt.
Vaste vergoedingen behoren niet tot het loon, voorzover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd en daaraan voorts - op verzoek van de inspecteur - een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten ten grondslag ligt.
Artikel 48 Buitenlandse regelingen inzake kinderopvang
De in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, van de wet bedoelde buitenlandse regelingen zijn de regelingen die voldoen aan overeenkomstige eisen als gesteld in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.
Artikel 49 Vrije vergoedingen kinderopvang
1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van kosten van kinderopvang voor de werknemer die op vijf of meer dagen per week beroepsmatige kinderopvang voor een of meer kinderen pleegt te genieten, voorzover zij meer bedragen dan het bedrag aangegeven in de desbetreffende volgende tabel:
Loon in geld (voor niet Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt komend bedrag ter zake van kinderopvang
het naast lagere in de gedurende meer dan vijf uur per dag, niet zijnde
plaats) buitenschoolse of naschoolse opvang
Voor het eerste kind Voor elk volgend kind
Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag
- - - € 36,08 € 8,28 € 1,66 € 36,08 € 8,28 € 1,66
€ 1243,00 € 286,90 € 57,38 70,45 16,22 3,24 41,93 9,64 1,93
1497,00 345,55 69,11 101,99 23,48 4,70 41,93 9,64 1,93
2006,00 462,86 92,57 165,13 38,12 7,62 49,01 11,34 2,27
2514,00 580,16 116,03 222,65 51,39 10,28 66,48 15,32 3,06
3022,00 697,46 139,49 277,33 63,98 12,80 83,11 19,17 3,83
3530,00 814,76 162,95 334,89 77,26 15,45 100,63 23,26 4,65
4039,00 931,95 186,39 391,95 90,42 18,08 117,98 27,23 5,45
4547,00 1049,25 209,85 395,81 91,32 18,26 119,12 27,45 5,49
Loon in geld (voor niet Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt komend bedrag ter zake van kinderopvang
het naast lagere in de gedurende vijf uur per dag of minder, niet zijnde
plaats) naschoolse opvang, alsmede buitenschoolse of
Voor het eerste kind Voor elk volgend kind
Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag
- - - € 24,05 € 5,56 € 1,11 € 24,05 € 5,56 € 1,11
€ 1243,00 € 286,90 € 57,38 46,97 10,89 2,18 27,95 6,47 1,29
1497,00 345,55 69,11 68,00 15,66 3,13 27,95 6,47 1,29
2006,00 462,86 92,57 110,09 25,41 5,08 32,67 7,49 1,50
2514,00 580,16 116,03 148,43 34,26 6,85 44,31 10,21 2,04
3022,00 697,46 139,49 184,89 42,66 8,53 55,41 12,82 2,56
3530,00 814,76 162,95 223,26 51,50 10,30 67,09 15,43 3,09
4039,00 931,95 186,39 261,31 60,35 12,07 78,66 18,15 3,63
4547,00 1049,25 209,85 263,87 60,92 12,18 79,41 18,38 3,68
Loon in geld (voor niet Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt komend bedrag ter zake van
het naast lagere in de
plaats)
Voor het eerste kind Voor elk volgend kind
Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag
- - - € 18,04 € 4,20 € 0,84 € 18,04 € 4,20 € 0,84
€ 1243,00 E286,90 € 57,38 35,24 8,17 1,63 20,96 4,88 0,98
1497,00 345,55 69,11 51,00 11,80 2,36 20,96 4,88 0,98
2006,00 462,86 92,57 82,57 19,06 3,81 24,50 5,67 1,13
2514,00 580,16 116,03 111,33 25,64 5,13 33,24 7,71 1,54
3022,00 697,46 139,49 138,68 31,99 6,40 41,57 9,64 1,93
3530,00 814,76 162,95 167,44 38,68 7,74 50,32 11,57 2,31
4039,00 931,95 186,39 195,99 45,26 9,05 58,99 13,61 2,72
4547,00 1049,25 209,85 197,92 45,72 9,14 59,56 13,73 2,75
Loon in geld (voor niet Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt komend bedrag ter zake van kinderopvang
het naast lagere in de gedurende meer dan vijf uur per dag, niet zijnde
plaats) buitenschoolse of naschoolse opvang
Voor het eerste kind Voor elk volgend kind
Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag
- - - f 79,51 f 18,25 f 3,66 f 79,51 f 18,25 f 3,66
f 2739,00 f 632,24 f 126,45 155,25 35,74 7,14 92,40 21,24 4,25
3299,00 761,49 152,30 224,76 51,74 10,36 92,40 21,24 4,25
4421,00 1020,01 204,00 363,90 84,01 16,79 108,00 24,99 5,00
5540,00 1278,50 255,70 490,66 113,25 22,65 146,50 33,76 6,74
6660,00 1537,00 307,40 611,15 140,99 28,21 183,15 42,25 8,44
7779,00 1795,49 359,09 738,00 170,26 34,05 221,76 51,26 10,25
8901,00 2053,75 410,75 863,74 199,26 39,84 259,99 60,01 12,01
10020,00 2312,24 462,45 872,25 201,24 40,24 262,51 60,49 12,10
Loon in geld (voor niet Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt komend bedrag ter zake van kinderopvang
het naast lagere in de gedurende vijf uur per dag of minder, niet zijnde
plaats) naschoolse opvang, alsmede buitenschoolse of
Voor het eerste kind Voor elk volgend kind
Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag
- - - f 53,00 f 12,25 f 2,45 f 53,00 f 12,25 f 2,45
f 2739,00 f 632,24 f 126,45 103,51 24,00 4,80 61,59 14,26 2,84
3299,00 761,49 152,30 149,85 34,51 6,90 61,59 14,26 2,84
4421,00 1020,01 204,00 242,61 56,00 11,19 72,00 16,51 3,31
5540,00 1278,50 255,70 327,10 75,50 15,10 97,65 22,50 4,50
6660,00 1537,00 307,40 407,44 94,01 18,80 122,11 28,25 5,64
7779,00 1795,49 359,09 492,00 113,49 22,70 147,85 34,00 6,81
8901,00 2053,75 410,75 575,85 132,99 26,60 173,34 40,00 8,00
10020,00 2312,24 462,45 581,49 134,25 26,84 175,00 40,50 8,11
Loon in geld (voor niet Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking
genoemde bedragen treedt komend bedrag ter zake van naschoolse opvang
het naast lagere in de
plaats)
Voor het eerste kind Voor elk volgend kind
Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag Per maand Per week Per dag
- - - f 39,75 f 9,26 f 1,85 f 39,75 f 9,26 f 1,85
f 2739,00 f 632,24 f 126,45 77,66 18,00 3,59 46,19 10,75 2,16
3299,00 761,49 152,30 112,39 26,00 5,20 46,19 10,75 2,16
4421,00 1020,01 204,00 181,96 42,00 8,40 53,99 12,50 2,49
5540,00 1278,50 255,70 245,34 56,50 11,31 73,25 16,99 3,39
6660,00 1537,00 307,40 305,61 70,50 14,10 91,61 21,24 4,25
7779,00 1795,49 359,09 368,99 85,24 17,06 110,89 25,50 5,09
8901,00 2053,75 410,75 431,91 99,74 19,94 130,00 29,99 5,99
10020,00 2312,24 462,45 436,16 100,75 20,14 131,25 30,26 6,06
Onder buitenschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel voor als na schooltijd en tijdens de schoolvakanties plaatsvindt. Onder naschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel na schooltijd als tijdens de schoolvakanties plaatsvindt.
2. Ingeval de werknemer voor meer dan een kind beroepsmatige kinderopvang pleegt te genieten, wordt als het in het eerste lid bedoelde eerste kind aangemerkt het kind voor wie het grootste aantal uren kinderopvang pleegt te worden genoten.
3. Voor de werknemer die op vier dagen, op drie dagen, op twee dagen of op een dag per week beroepsmatige kinderopvang pleegt te genieten, worden de in het eerste lid opgenomen, niet als vrije vergoeding in aanmerking komende bedragen gesteld op onderscheidenlijk viervijfde, drievijfde, tweevijfde en eenvijfde van het in de tabel aangegeven bedrag.
4. Voor het geval de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt, wordt het in artikel 16c, tweede lid, van de wet opgenomen bedrag van € 8800,00 (f 19 393,00) per kind per kalenderjaar gesteld op € 733,31 (f 1616,00) per maand, € 169,26 (f 373,00) per week en € 33,85 (f 74,60) per dag.
5. Voor de toepassing van het eerste lid dient de werknemer gedagtekende facturen aan de inhoudingsplichtige te overhandigen waarbij een afschrift is gevoegd van de vergunning of de verklaring die door de gemeente aan de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verricht, is afgegeven inhoudende dat de instelling of de natuurlijke persoon voldoet aan door de gemeente gestelde regels met betrekking tot de kwaliteit, en in welke facturen op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:
a. de instelling jegens welke of de natuurlijke persoon jegens wie de uitgaven worden gedaan;
b. de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verricht, indien deze een andere is dan bedoeld in onderdeel a;
c. naam en leeftijd van de kinderen voor wie kinderopvang pleegt te worden genoten;
d. de perioden waarin en het aantal uren gedurende welke of het aantal dagen waarop gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder, dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang per kind kinderopvang pleegt te worden genoten, en
e. het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden.
Voorts dient de werknemer een afschrift van de overeenkomst met de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verzorgt aan de inhoudingsplichtige te overhandigen, in welke overeenkomst is opgenomen het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden.
6. De inhoudingsplichtige bewaart de in het vijfde lid bedoelde facturen en afschriften bij de loonadministratie.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt het loon in geld vermeerderd met de bedragen bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 2° en 4°, van de wet.
Artikel 50 Vrije verstrekkingen kinderopvang
1. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van beroepsmatige kinderopvang, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het met overeenkomstige toepassing van artikel 49, eerste, tweede, derde en vierde lid, te berekenen bedrag.
2. Ingeval de inhoudingsplichtige niet zelf de kinderopvang verricht, is het eerste lid slechts van toepassing indien hij beschikt over de in artikel 49, vijfde lid, vermelde bescheiden.
3. Artikel 49, zesde lid en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 51 Huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten, voorzover de waarde in het economische verkeer van die verstrekking hoger is dan het bedrag aangegeven in de volgende tabel:
Huisvesting per maand per week per dag
a. aan boord van binnenschepen
- andere dan vissersschepen - en
baggermaterieel:
1°. Voor de werknemer die met zijn gezin
aan boord woont
- van een schip van meer dan 2000 ton: € 115,00 (f 253,00) €26,77 (f 58,99) €5,35 (f 11,79)
- van een schip van meer dan 500,
doch niet meer dan 2000 ton: € 86,45 (f 190,51) €20,08 (f 44,25) €4,02 (f 8,86)
- van een ander schip of van
baggermaterieel: € 57,63 (f 127,00) € 13,39 (f 29,51) €2,68 (f 5,91)
2deg;. Voor de werknemer die aan boord € 47,00 (f 104,00) €10,78 (f 23,76) €2,16 (f 4,76)
woont en geen gezin heeft:
b. aan boord van zeeschepen - andere
dan vissersschepen - en op
boorplatforms:
1°. Voor de werknemer die met zijn gezin
aan boord woont: €8,05 (f 17,74)
2°. Voor de werknemer die aan boord
woont en geen gezin heeft:
- voor een kapitein en voor een officier: €3,81 (f 8,40)
- voor een andere werknemer: €1,91 (f 4,21)
c. aan boord van vissersschepen:
voor de werknemer die aan boord woont €2,59 (f 5,71)
en geen gezin heeft:
d. in pakwagens van kermisexploitanten:
voor de werknemer die in een
pakwagen woont en geen gezin heeft: € 47,00 (f 104,00) €10,78 (f 23,76) €2,16 (f 4,76)
e. voor de werknemer die niet is aan-
geduid in de onderdelen a, b, c en d: nihil nihil nihil
Artikel 52 Bedragen bewassing, energie en water begrepen in bedrag inwoning en huisvesting
Voor de toepassing van artikel 35 en artikel 51 worden in het bedrag van inwoning dan wel in het bedrag van huisvesting geacht te zijn begrepen de bedragen van bewassing, energie en water, bedoeld in artikel 34.
Artikel 53 Kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms
1. Tot de vrije verstrekkingen behoren, in zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 32, verstrekkingen van kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms, voorzover de waarde in het economische verkeer van de kost hoger is dan € 3,90 (f 8,59) per dag.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen tevens betrekking hebben op gezinsleden van de werknemer, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag verhoogd:
a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;
b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt: met 50%;
c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.
Artikel 54 Therapeutisch meeëten
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het in werktijd mee-eten van werknemers in de geestelijke en lichamelijke gezondheids- of welzijnszorg met de hen toevertrouwde patiënten, pupillen of bewoners, indien zij dit verplicht zijn op basis van de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling op grond van opvoedkundige of therapeutische overwegingen of overwegingen van resocialiserende aard.
Artikel 55 Maaltijden in bedrijfskantines
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op de plaats waar de arbeid wordt verricht, voorzover de waarde in het economische verkeer van die maaltijden hoger is dan het bedrag dat ter zake aan de werknemer in rekening wordt gebracht, mits het aan de werknemer in rekening gebrachte bedrag gemiddeld niet lager is dan de kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijden verband houden, doch ten minste het bedrag dat ter zake van de maaltijd is genoemd in artikel 32, eerste lid.
Artikel 56 Kleding die blijft op de plaats waar de arbeid wordt verricht
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van tijdens de vervulling van de dienstbetrekking gedragen kleding die blijft op de plaats buiten de woning van de werknemer waar de arbeid wordt verricht.
Artikel 57 Ziektekostenregeling met een zeer lage waarde
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking in de vorm van een aanspraak ingevolge van een ziektekostenregeling met een waarde van ten hoogste € 27 (f 60) per jaar.
Artikel 58 Collectieve ziektekostenregeling waarvan de waardering hoger zou zijn dan de kosten van een individuele verzekering
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking in de vorm van een aanspraak ingevolge een collectieve ziektekostenregeling die overeenkomstig de door de ziektekostenverzekeraar in rekening gebrachte premie voor een deel wordt gedekt door een werknemersbijdrage die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet, voorzover deze aanspraak wordt gedekt door andere stortingen dan de hiervoor bedoelde bijdrage en voorzover de op de voet van artikel 18 te bepalen waarde van deze aanspraak hoger is dan € 2331,00 (f 5137,00) per jaar.
Artikel 59 Rentevoordeel personeelsleningen
1. Tot de vrije verstrekkingen behoort het rentevoordeel ter zake van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening, voorzover de rente die ter zake van de geldlening in het economische verkeer verschuldigd zou zijn hoger is dan 5,25% per jaar.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoort, in zoverre in afwijking van het eerste lid, het rentevoordeel ter zake van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening, voorzover de werknemer het geleende bedrag op een dusdanige wijze aanwendt dat een in de plaats van de lening voor de desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking hetzij geheel of nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen zou hebben behoord, hetzij op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel q of onderdeel r, van de wet niet tot het loon zou hebben behoord.
Hoofdstuk 5 Pensioenregelingen en regelingen voor vervroegde uittreding (hoofdstuk IIB van de wet)
Artikel 60 Splitsing pensioenregeling
1. Bij overschrijding van de in of krachtens hoofdstuk IIB van de wet opgenomen begrenzingen als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de wet kan de inhoudingsplichtige de inspecteur uiterlijk op het eerste moment van overschrijding van de begrenzingen verzoeken bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen welk deel van de aanspraak binnen de begrenzingen blijft en welk deel de begrenzingen te boven gaat.
2. Met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde beschikking administreert de inhoudingsplichtige bij de loonadministratie afzonderlijk welk deel van de aanspraak - uitgedrukt in een percentage en in een bedrag - tot het loon behoort en welk deel niet. Tevens administreert de inhoudingsplichtige naar rato van deze verdeling welk deel van de te zijner tijd te verstrekken pensioenuitkeringen als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking zal worden genomen en welk deel als voordeel uit sparen en beleggen wordt behandeld.
3. Van de ingevolge het tweede lid geadministreerde verdeling van de aanspraak verstrekt de inhoudingsplichtige jaarlijks een opgave aan de inspecteur en, in geval van een pensioenregeling waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a van de wet dat niet de inhoudingsplichtige is, tevens aan de verzekeraar van het pensioen.
Artikel 61 Samenloop verschillende pensioenstelsels
1. Bij samenloop van verschillende pensioenstelsels in een pensioenregeling worden alle elementen van de pensioenregeling tezamen in acht genomen en in onderlinge samenhang bezien voor de vaststelling of de pensioenregeling moet worden aangemerkt als een pensioenregeling gebaseerd op een eindloonstelsel, een middelloonstelsel of een beschikbare-premiestelsel.
2. In afwijking van het eerste lid dient voor elk onderdeel van de pensioenregeling dat niet past binnen het op grond van het eerste lid vastgestelde pensioenstelsel afzonderlijk te worden beoordeeld op welk van de drie aldaar genoemde stelsels dat onderdeel is gebaseerd.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid kan de inhoudingsplichtige de inspecteur verzoeken bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen op welk stelsel de pensioenregeling of een onderdeel daarvan is gebaseerd.
4. Bij wijziging van een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd pensioen in een pensioen dat is gebaseerd op een eindloonstelsel of een middelloonstelsel blijven op de tot het moment van die stelselwijziging opgebouwde pensioenaanspraken de voorwaarden van toepassing die gelden voor een beschikbare-premiestelsel.
Hoofdstuk 6 Tarief (hoofdstuk III van de wet)
Artikel 62 Afwijkend loontijdvak bij werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen werkzaam is
Ten aanzien van de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is, wordt in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet als loontijdvak aangemerkt:
a. indien het loon per week wordt uitbetaald: de week;
b. indien het loon per vier weken wordt uitbetaald: het tijdvak van vier weken;
c. indien het loon per maand wordt uitbetaald: de maand.
Artikel 63 Afwijkend loontijdvak bij werknemer met vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken
1. Ten aanzien van de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken, wordt in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet als loontijdvak aangemerkt:
a. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 20 of meer vakantiedagen: een door vermenigvuldiging met de factor 260/229 verlengd loontijdvak;
b. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 19 of minder vakantiedagen: een door vermenigvuldiging met de factor 260/245 verlengd loontijdvak.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal vakantiedagen in aanmerking genomen tot het krachtens de publiekrechtelijke regeling of de collectieve arbeidsovereenkomst voor een volwassen werknemer geldende aantal zonder rekening te houden met feestdagen en met extra vakantiedagen die aan de werknemer worden toegekend in verband met zijn leeftijd of de duur van zijn dienstverband.
Artikel 64 Afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en scholieren
1. Ten aanzien van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer voor wie bij het begin van het kalenderkwartaal recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet, dan wel die bij het begin van een kalenderkwartaal recht heeft op een gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel die bij het begin van het kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten, kan in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet voor loonbetalingen waarvan het inhoudingstijdstip in dat kwartaal is gelegen, dat kwartaal als loontijdvak worden aangemerkt. De vorige volzin wordt niet toegepast ten aanzien van de werknemer die niet te kennen heeft gegeven dat te zijnen aanzien het kwartaal als loontijdvak kan worden aangemerkt.
2. Indien in het kwartaal meer dan eens loon wordt verstrekt, wordt de op een inhoudingstijdstip verschuldigde belasting bepaald op de belasting die is verschuldigd over het in dat kwartaal in totaal verstrekte loon, verminderd met de reeds ingehouden belasting.
3. Bij toepassing van dit artikel is in geval van twee opeenvolgende dienstbetrekkingen artikel 23 van de wet niet van toepassing.
Hoofdstuk 7 Wijze van heffing (hoofdstuk IV van de wet)
Artikel 65 Loonbelastingverklaring
1. De inhoudingsplichtige reikt aan de werknemer een loonbelastingverklaring met de daarbij behorende toelichting uit:
a. zodra hij ten aanzien van de werknemer inhoudingsplichtige wordt;
b. op verzoek van de werknemer;
c. zodra hij weet dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de gegevens die de werknemer in de laatstelijk ingeleverde loonbelastingverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot gevolg heeft dat de werknemer een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing ingeval de inhoudingsplichtige een nieuwe arbeidsverhouding met de werknemer aangaat binnen een jaar nadat de vorige arbeidsverhouding is beëindigd.
3. De werknemer verzoekt de inhoudingsplichtige om uitreiking van een loonbelastingverklaring indien zich een wijziging voordoet in de eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft dat een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
4. De werknemer aan wie een loonbelastingverklaring is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken door de loonbelastingverklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de inhoudingsplichtige. De werknemer levert de ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring in voor de eerste loonverstrekking.
5. De inhoudingsplichtige tekent na terugontvangst van de loonbelastingverklaring daarop aan of de heffingskorting bij de werknemer wordt toegepast.
6. De inhoudingsplichtige doet de loonbelastingverklaring binnen een week na de terugontvangst toekomen aan de inspecteur, tenzij deze hem opdraagt de loonbelastingverklaringen te bewaren.
7. De inhoudingsplichtige aan wie de in het zesde lid bedoelde opdracht is verstrekt, bewaart de loonbelastingverklaring bij de loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd, dan wel waarin de loonbelastingverklaring door een andere is vervangen. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige de loonbelastingverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde termijn.
Artikel 66 Identificatieplicht
1. De inhoudingsplichtige stelt zodra de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt diens identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
2. Indien uit het afschrift van het in het eerste lid bedoelde document niet de aard en het nummer van dat document blijkt, administreert de inhoudingsplichtige de aard en het nummer van dat document bij de loonadministratie.
3. De inspecteur kan, al dan niet onder door hem te stellen voorwaarden en in overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, bepalen dat de in dit artikel bedoelde gegevens en afschriften op een andere plaats worden bewaard.
4. De inhoudingsplichtige bewaart de in dit artikel bedoelde gegevens en afschriften tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd.
1. De inhoudingsplichtige legt voor iedere werknemer voor de eerste loonverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat aan en houdt deze vervolgens bij. De loonstaat wordt opgemaakt overeenkomstig het door de inspecteur verstrekte model. De inhoudingsplichtige mag een van het model afwijkende loonstaat gebruiken, mits deze ten minste de mogelijkheid biedt op duidelijke wijze dezelfde gegevens te administreren als het model.
2. De inhoudingsplichtige wordt geacht aan het eerste lid te voldoen ingeval hij met behulp van elektronische apparatuur alle van belang zijnde gegevens vastlegt en hij die gegevens op elk gewenst tijdstip op schrift in de vorm van een van de in het eerste lid bedoelde loonstaten ter inzage kan verstrekken.
3. In overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering kan de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden ermee instemmen dat de inhoudingsplichtige de op de loonstaat te vermelden gegevens op een andere dan de in het eerste of het tweede lid bedoelde wijze administreert. De instemming kan te allen tijde worden ingetrokken indien de administratie niet zodanig is ingericht dat een deugdelijke controle gewaarborgd is.
4. De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de loonstaat te vermelden gegevens aan:
a. de laatstelijk van de werknemer terugontvangen loonbelastingverklaring;
b. de door de werknemer of de Belastingdienst verstrekte opgave van het sociaal-fiscaalnummer.
5. In afwijking in zoverre van het vierde lid, aanhef en onderdeel a, vermeldt de inhoudingsplichtige in het hoofd van de loonstaat de gegevens die hem bekend zijn:
a. indien hij weet dat de laatstelijk van de werknemer terugontvangen loonbelastingverklaring onjuiste gegevens bevat;
b. zolang hij niet de laatstelijk uitgereikte loonbelastingverklaring ingevuld van de werknemer heeft terugontvangen;
c. indien de werknemer is vrijgesteld van de verplichting tot inlevering van de loonbelastingverklaring.
6. De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 26b van de wet, de belasting in aan de hand van de gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.
7. De inhoudingsplichtige houdt de loonadministratie ter plaatse waar hij in Nederland kantoor houdt of, indien zodanig kantoor niet wordt gehouden, ter plaatse waar hij in Nederland woont of gevestigd is, dan wel ter plaatse waar hij in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft. Bij gebreke daarvan houdt hij de loonadministratie onder zijn berusting. De inspecteur kan, in overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, een andere plaats aanwijzen.
8. Ingeval de loonberekening door derden wordt uitgevoerd met behulp van mechanische of elektronische apparatuur kan de minister van Financiën, onder door hem te stellen voorwaarden en in overeenstemming met de desbetreffende uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, bepalen dat de loonadministratie op een andere plaats wordt bewaard.
Artikel 68 Administratie uitkeringen, vergoedingen en verstrekkingen
1. De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de gegevens met betrekking tot de volgende uitkeringen, vergoedingen en verstrekkingen die door hem niet tot het loon van de werknemer zijn gerekend:
a. vrije vergoedingen met een vast of gelijkmatig karakter;
b. vrije vergoedingen van kosten en verstrekkingen die verband houden met het vervoer per auto, anders dan per taxi;
c. uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen l, m, o, p, q, r en s, in artikel 15a, eerste lid, onderdelen h en j, in artikel 16c en in artikel 17a, onderdeel b, van de wet;
d. vrije vergoedingen en verstrekkingen ter zake van een recht op vrij reizen als bedoel in artikel 26;
e. vrije vergoedingen en verstrekkingen ter zake van regelmatig woon-werkverkeer.
2. Met betrekking tot vergoedingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, administreert de inhoudingsplichtige bij de loonadministratie voor iedere werknemer per uitbetalingstijdvak tevens het aantal kilometers waarvoor de vergoeding is verstrekt.
3. De inhoudingsplichtige kan de in de vorige leden bedoelde gegevens op een andere plaats administreren, mits:
a. hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf meldt aan de inspecteur, en
b. de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle beschikbaar komen op de plaats waar de loonadministratie wordt gevoerd.
Artikel 69 Loonbelastingkaart en coderingslijst
De inhoudingsplichtige vult na het einde van het kalenderjaar voor iedere werknemer een door de inspecteur verstrekte loonbelastingkaart in mede volgens de aanwijzingen van de daarbij behorende coderingslijst, tenzij de op de loonbelastingkaart te verstrekken gegevens overeenkomstig daartoe door de inspecteur gegeven aanwijzingen worden verstrekt met behulp van geautomatiseerd te verwerken informatiedragers.
Artikel 70 Loonbelastingkaart huispersoneel
In afwijking in zoverre van de artikelen 67 en 69 legt de inhoudingsplichtige ten aanzien van huispersoneel voor iedere werknemer voor de eerste loonverstrekking in het kalenderjaar in plaats van een loonstaat een door de inspecteur verstrekte loonbelastingkaart huispersoneel aan en houdt deze vervolgens bij.
Artikel 71 Uitreiken formulieren
De inspecteur reikt aan de inhoudingsplichtige uit de formulieren van de loonbelastingverklaring, loonbelastingkaart en loonbelastingkaart huispersoneel. Deze kaarten mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van het daarin vermelde kalenderjaar.
Artikel 72 Inleveren formulieren
De inhoudingsplichtige doet binnen een maand na het einde van het kalenderjaar aan de inspecteur toekomen de voor dat jaar bestemde loonbelastingkaarten en loonbelastingkaarten huispersoneel, dan wel de informatiedragers met de op de loonbelastingkaart te verstrekken gegevens van dat jaar.
Artikel 73 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, doet daarvan binnen een maand mededeling aan de inspecteur. Voor de toepassing van de artikelen 69, 70 en 72 wordt dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.
1. De inhoudingsplichtige verstrekt aan de werknemer een jaaropgaaf.
2. De jaaropgaaf bevat voor de gevallen bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet een cijfermatige rekenregel aan de hand waarvan de werknemer uit het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen het belastingbedrag en het premiebedrag kan afleiden. Deze rekenregel houdt in dat het gezamenlijke bedrag aan ingehouden belasting en premie dan wel, ingeval de werknemer in het kalenderjaar van meer dan een inhoudingsplichtige loon heeft genoten, het totaal van de gezamenlijke bedragen aan ingehouden belasting en premie voor een gedeelte groot P/(B1 + P) van het gedeelte van het bedrag van de gezamenlijke inhouding tot het bedrag (B1 + P)/100 x S1- K1, verhoogd met P/(B2 + P) van het gedeelte van de inhouding dat dat bedrag te boven gaat, met een maximum van P/100 x S2 - K2 bestaat uit premie voor de volksverzekeringen, waarbij
P voorstelt: het ten aanzien van de werknemer geldende percentage van de premie voor de volksverzekeringen;
B1 voorstelt: het eerstvermelde belastingpercentage in kolom IV van de in artikel 20a, eerste lid, van de wet opgenomen tarieftabel;
B2 voorstelt: het als tweede vermelde belastingpercentage in kolom IV van die tarieftabel;
S1 voorstelt: het eerstvermelde bedrag aan belastbaar loon in kolom II van die tarieftabel;
S2 voorstelt: het als tweede vermelde bedrag aan belastbaar loon in kolom II van die tarieftabel;
K1 voorstelt: de som van de ten aanzien van de werknemer geldende heffingskorting voor de loonbelasting, bedoeld in artikel 21a van de wet en de heffingskorting voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen;
K2 voorstelt: het ten aanzien van de werknemer geldende bedrag van de heffingskorting voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen.
3. Voor gevallen waarin zich ten aanzien van de werknemer in de loop van het kalenderjaar een wijziging in de premieplicht heeft voorgedaan en voor gevallen waarvoor met toepassing van artikel 27, vijfde lid, van de wet en artikel 15, derde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen berekeningsvoorschriften zijn vastgesteld, bevat de jaaropgaaf de mededeling dat de in het tweede lid bedoelde rekenregel niet kan worden toegepast.
4. Ten aanzien van de werknemer van wie in verband met gemoedsbezwaren geen premie voor de volksverzekeringen is geheven, bevat de jaaropgaaf de mededeling dat in plaats van premie voor de volksverzekeringen tot eenzelfde bedrag aan premievervangende belasting is ingehouden.
Artikel 75 Uitzonderingen voor het opmaken van loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij het enkel genieten van bepaalde subsidies
De artikelen 65, 66, 67, 69 en 74 zijn niet van toepassing ten aanzien van de werknemer die van de inhoudingsplichtige geen ander loon geniet dan de subsidie, bedoeld in artikel 2 van de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers. De belasting met betrekking tot dit loon wordt geheven zonder toepassing van de heffingskorting.
Artikel 76 Uitzondering voor het opmaken van loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij meewerkende kinderen
Ten aanzien van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind zijn de artikelen 65, 67 en 69 niet van toepassing zolang de belasting mag worden ingehouden op de voet van artikel 10g van het besluit. De belasting met betrekking tot het loon van het kind wordt geheven met toepassing van de heffingskorting.
Artikel 77 Uitzondering voor het opmaken van loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de bijstand
Ten aanzien van de werknemer die uitkeringen geniet ingevolge de Algemene bijstandswet zijn de artikelen 65 en 67 niet van toepassing.
Artikel 78 Uitzondering voor het opmaken van loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de inkomensvoorziening kunstenaars
Ten aanzien van de werknemer die uitkeringen geniet ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars zijn de artikelen 65 en 67 niet van toepassing. De belasting met betrekking tot deze uitkeringen wordt geheven zonder toepassing van de heffingskorting.
Artikel 79 Geen loonbelastingverklaring
1. Artikel 65 is niet van toepassing ten aanzien van:
a. de werknemer die uitkeringen geniet wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid of uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet, indien degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of laatstelijk heeft gestaan, de voor de heffing van de belasting vereiste gegevens, daaronder begrepen het sociaal-fiscaalnummer, schriftelijk mededeelt aan de inhoudingsplichtige;
b. de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt en loon uit vroegere dienstbetrekking geniet indien de inhoudingsplichtige weet dat de werknemer tevens een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geniet;
c. de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, dan wel loon uit vroegere dienstbetrekking geniet waarin niet zijn begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet;
d. de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en loon geniet in de vorm van uitkeringen ingevolge de Algemene Oudersdomswet dan wel loon uit vroegere dienstbetrekking geniet waarin zijn begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet;
e. de werknemer die loon geniet in de vorm van uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden.
2. Tenzij de werknemer met een loonbelastingverklaring andersluidende gegevens verstrekt, wordt de loonbelasting ingehouden:
a. zonder toepassing van de heffingskorting ten aanzien van de werknemer bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c;
b. met toepassing van de heffingskorting ten aanzien de werknemer bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
3. Ten aanzien van de werknemer bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt de loonbelasting ingehouden zonder toepassing van de heffingskorting.
Artikel 80 Verstrekking sociaal-fiscaalnummer als geen loonbelastingverklaring behoeft te worden ingeleverd
Indien artikel 65 niet van toepassing is en de inhoudingsplichtige niet bekend is met het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer, verzoekt de inhoudingsplichtige voor de eerste loonverstrekking de werknemer om opgave van zijn sociaal-fiscaalnummer. De werknemer doet deze opgave voor de eerste loonverstrekking toekomen aan de inhoudingsplichtige.
Hoofdstuk 8 Eindheffing (hoofdstuk V van de wet)
Artikel 81 Uitkeringen van publiekrechtelijke aard
Als uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking worden gelaten in het kader van de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de wet worden aangewezen:
a. toeslagen in de zin van artikel 24, derde en vierde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden;
b. uitkeringen ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;
c. uitkeringen ingevolge de Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen;
d. subsidies als bedoeld in artikel 2 van de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers.
Artikel 82 Naar het tabeltarief te belasten bezwaarlijk te individualiseren loon
1. Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet worden aangewezen:
a. voordelen bestaande uit het niet op de werknemer verhalen van administratieve sancties die aan de inhoudingsplichtige zijn opgelegd ingevolge de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften;
b. geschenken ter gelegenheid van een jubileum van de inhoudingsplichtige;
c. geschenken ter gelegenheid van een persoonlijke feestdag van de werknemer;
d. aanspraken ingevolge een ziektekostenregeling die niet geheel of gedeeltelijk worden gedekt door een werknemersbijdrage voorzover deze door de inhoudingsplichtige in eigen beheer worden gehouden;
e. niet tot de vrije vergoedingen behorende vergoedingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is;
f. niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is;
g. niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op de plaats waar de arbeid wordt verricht;
h. verstrekkingen met een waarde in het economische verkeer van ten hoogste € 272,00 (f 599,00) per jaar en ten hoogste € 23,00 (f 51,00) per verstrekking, met overeenkomstige toepassing van het bij en krachtens artikel 13 dan wel artikel 17 van de wet bepaalde;
i. verstrekkingen van achtergestelde vliegvervoerbewijzen door luchtvaartmaatschappijen en aanverwante bedrijven.
2. Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde loon wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand van het tabeltarief bedoeld in artikel 31, vierde lid, van de wet.
Artikel 83 Naar het enkelvoudige tarief te belasten bezwaarlijk te individualiseren loon
1. Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet worden tevens aangewezen de op grond van artikel 42 niet tot de vrije vergoedingen behorende vergoedingen ter zake van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen, mits de deelname aan die voorzieningen openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid.
2. Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet worden tevens aangewezen de op grond van artikel 42 niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen, mits de deelname aan die voorzieningen openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid.
3. Met betrekking tot het in het eerste lid en tweede lid bedoelde loon wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand van het enkelvoudige tarief bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de wet.
Artikel 84 Naar het enkelvoudige tarief te belasten loon met een bestemmingskarakter
Als loon met een bestemmingskarakter als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel e, van de wet worden aangewezen:
a. vergoedingen van de aan- en verkoopkosten van de woning van de werknemer bij bedrijfsverplaatsingen en andere zakelijke verhuizingen als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de wet;
b. vergoedingen van parkeer-, veer- en tolgelden, alsmede overeenkomstige verstrekkingen;
c. reiskostenvergoedingen voorzover achteraf blijkt dat deze ingevolge artikel 16, derde lid, van de wet tot het loon moeten worden gerekend;
d. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer geleden verlies wegens diefstal en dergelijke die hem in verband met het vervullen van de dienstbetrekking zijn overkomen;
e. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer geleden schade ten gevolge van overstromingen, aardbevingen en dergelijke, die niet pleegt te worden verzekerd;
f. toeslagen als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en in artikel 21b van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 zoals dat luidde tot 1 januari 1992, alsmede toeslagen als bedoeld in artikel 19 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;
g. niet tot de vrije vergoedingen behorende vergoedingen ter zake van een recht op openbaar vervoer als bedoeld in artikel 26;
h. niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van een recht op openbaar vervoer als bedoeld in artikel 26.
Artikel 85 Aangewezen inhoudingsplichtigen bij eindheffing
Ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V van de wet wordt, in afwijking van de artikelen 6 en 7 van de wet, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als inhoudingsplichtige aangewezen met betrekking tot subsidies, bedoeld in artikel 81, onderdeel d.
Hoofdstuk 9 Aanvullende regelingen (hoofdstuk VI van de wet)
Artikel 86 Door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringen
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of, indien krachtens artikel 8, tweede lid, van de wet een ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - wordt geacht de uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten te verstrekken die door zijn tussenkomst worden uitbetaald.
Artikel 87 Doorbetaald loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
1. De in Nederland wonende of gevestigde inhoudingsplichtige wordt geacht als onderdeel van het door hem verschuldigde loon van een in Nederland wonende werknemer ter beschikking te stellen het loon dat de werknemer geniet als werknemer van een andere inhoudingsplichtige indien:
a. de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking tevens werkzaam is als werknemer van die andere inhoudingsplichtige onder de verplichting het hem toekomende loon en de bijbehorende vrije vergoedingen af te staan aan de inhoudingsplichtige, en
b. die andere inhoudingsplichtige het bedoelde loon en de bijbehorende vrije vergoedingen rechtstreeks afdraagt aan de inhoudingsplichtige en aan de werknemer geen vrije verstrekkingen verstrekt die niet vooraf aan de inhoudingsplichtige zijn medegedeeld.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een niet in Nederland wonende werknemer ingeval het aan de inhoudingsplichtige afgestane loon voor de toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting niet anders zou worden behandeld dan het door deze inhoudingsplichtige aan de werknemer uit te betalen loon.
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing als de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van degene die zonder toepassing van deze leden belasting had moeten inhouden op gezamenlijk verzoek van de bedoelde personen bij voor bezwaar vatbare beschikking, die te allen tijde bij nadere, voor bezwaar vatbare, beschikking kan worden herroepen, heeft vastgesteld dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 88 Meerdere gevallen van loon uit vroegere dienstbetrekking
Een inhoudingsplichtige die aan een of meer werknemers loon uit een vroegere dienstbetrekking - niet zijnde uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet - verstrekt, wordt ook geacht te verstrekken:
a. het loon uit een vroegere dienstbetrekking dat door zijn tussenkomst wordt uitbetaald;
b. de uit de vroegere dienstbetrekking genoten aanspraak op uitkeringen ingevolge een ziektekostenregeling.
Artikel 89 Berekening van de belasting bij aanvullingen op uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of, indien krachtens artikel 8, tweede lid, van de wet een ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - berekent de belasting over de door hem verstrekte aanvullingen op uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten over het gezamenlijke bedrag en brengt op de aldus berekende belasting in mindering de op de uitkeringen ingehouden belasting.
Artikel 90 Berekening van de belasting bij samenloop van pensioenuitkeringen
In geval van samenloop van pensioenen die worden uitgekeerd ingevolge het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP dat geldt voor overheidswerknemers, bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP, met door de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen betaalde uitkeringen berekent de Stichting pensioenfonds ABP de over het pensioen verschuldigde belasting over het gezamenlijke bedrag en brengt op de aldus berekende belasting in mindering de op de uitkeringen ingehouden belasting.
Artikel 91 Samenvoeging van loon
Een inhoudingsplichtige wordt, in de gevallen bedoeld in de artikelen 86 en 88 alsmede indien hij loon uit meer dan een vroegere dienstbetrekking verstrekt, geacht het totale bedrag aan loon te verstrekken uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking.
Artikel 92 Loon over een ander tijdvak dan het regelmatig wederkerende loon
1. Indien een inhoudingsplichtige aan de werknemer loon verstrekt over een ander tijdvak dan dat waarover hij het regelmatig wederkerende loon verstrekt, wordt naar het loon over dat andere tijdvak verschuldigde belasting, ter keuze van de inhoudingsplichtige, berekend hetzij door toepassing van de tabel voor bijzondere beloningen, hetzij volgens het tweede en het derde lid.
2. De belasting naar het loon over het andere tijdvak is gelijk aan het verschil van:
a. de belasting die op het tijdstip waarop het loon over het andere tijdvak wordt verstrekt, verschuldigd zou zijn indien op dat tijdstip tevens werd verstrekt het loon over de met dat andere tijdvak geheel of gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het regelmatige wederkerende loon, en
b. de belasting die op het tijdstip waarop het loon over het andere tijdvak wordt verstrekt, verschuldigd zou zijn indien op dat tijdstip uitsluitend werd verstrekt het loon over de met dat andere tijdvak geheel of gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het regelmatige wederkerende loon.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en b, wordt als loontijdvak aangemerkt een tijdvak dat even groot is als de gezamenlijke met het andere tijdvak geheel of gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het regelmatig wederkerende loon.
4. Ingeval regelmatig wederkerend loon wordt verstrekt over tijdvakken van verschillende duur die gedeeltelijk samenvallen, wordt slechts het loon over het kortste van die tijdvakken als regelmatig wederkerend loon beschouwd.
5. Ingeval een inhoudingsplichtige loon uit meer dan een vroegere dienstbetrekking verstrekt of geacht wordt te verstrekken, wordt de belasting naar het loon over het andere tijdvak - indien dit, afgezien van het vierde lid, regelmatig wederkerend loon is - steeds berekend volgens het tweede en het derde lid.
Artikel 93 Nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
1. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden de inhoudingsplichtige toestaan met betrekking tot bepaalde categorieën werknemers voorlopig te volstaan met uitbetaling van een geschat nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening.
2. De inhoudingsplichtige rekent bij de laatste loonverstrekking in een tijdvak van ten hoogste drie maanden met de werknemer de belasting af die is verschuldigd ter zake van het in dat tijdvak aan de werknemer toekomende loon waarop de vergunning betrekking heeft, met dien verstande dat bij de laatste loonverstrekking in een kalenderjaar steeds afrekening plaatsvindt. Daarbij wordt de verschuldigde belasting bepaald als ware het loon verstrekt op het tijdstip waarop de afrekening plaatsvindt en over het tijdvak waarop de afrekening betrekking heeft.
Artikel 94 Informatieplicht bij loon van derde
Ingeval de in te houden belasting mede afhankelijk is van loon dat is verstrekt of geacht wordt te zijn verstrekt door een derde, dan wel van loon van een derde dat door de inhoudingsplichtige geacht wordt te zijn verstrekt, deelt die derde de van belang zijnde gegevens alsmede het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer schriftelijk mede aan de inhoudingsplichtige.
Hoofdstuk 10 Belastingheffing van artiesten en beroepssporters (hoofdstuk VII van de wet)
1. De inhoudingsplichtige reikt aan de artiest dan wel beroepssporter een gageverklaring met de daarbij behorende toelichting uit:
a. zodra hij ten aanzien van de artiest dan wel beroepssporter inhoudingsplichtige wordt;
b. op verzoek van de artiest dan wel beroepssporter;
c. zodra hij weet dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de gegevens die de artiest dan wel beroepssporter in de laatstelijk ingeleverde gageverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot gevolg heeft dat de artiest dan wel beroepssporter een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
2. De artiest dan wel beroepssporter verzoekt de inhoudingsplichtige om uitreiking van een gageverklaring indien zich een wijziging voordoet in de eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft dat een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
3. De artiest dan wel beroepssporter aan wie een gageverklaring is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken door de gageverklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de inhoudingsplichtige. De artiest dan wel beroepssporter levert de ingevulde en ondertekende gageverklaring in voor de eerste gageverstrekking.
4. De inhoudingsplichtige doet de gageverklaring binnen een week na de terugontvangst toekomen aan de inspecteur, tenzij deze hem opdraagt de gageverklaringen te bewaren.
5. De inhoudingsplichtige aan wie de in het vierde lid bedoelde opdracht is verstrekt, bewaart de gageverklaring bij de loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het optreden of de sportbeoefening heeft plaatsgevonden dan wel waarin de gageverklaring door een andere is vervangen. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige de gageverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde termijn.
Artikel 96 Identificatieplicht
1. De inhoudingsplichtige stelt zodra de artiest dan wel beroepssporter zijn werkzaamheden aanvangt diens identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
2. Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De inhoudingsplichtige legt voor iedere artiest dan wel beroepssporter voor de eerste gageverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat aan en houdt deze vervolgens bij. De loonstaat wordt opgemaakt overeenkomstig het door de inspecteur verstrekte model. De inhoudingsplichtige mag een van het model afwijkende loonstaat gebruiken, mits deze ten minste de mogelijkheid biedt op duidelijke wijze dezelfde gegevens te administreren als het model.
2. Artikel 67, tweede, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 35a, tweede lid, van de wet, de belasting in aan de hand van de gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.
Artikel 98 Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen in natura en aanspraken
1. De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de gegevens met betrekking tot de aan de artiest dan wel beroepssporter verstrekte kostenvergoedingen en verstrekkingen in natura, voorzover deze niet tot de gage behoren, alsmede aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
2. De inhoudingsplichtige kan de in de vorige leden bedoelde gegevens op een andere plaats administreren, mits:
a. hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf meldt aan de inspecteur, en
b. de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle beschikbaar komen op de plaats waar de administratie wordt gevoerd.
Artikel 99 Loonbelastingkaart en coderingslijst
De inhoudingsplichtige vult na het einde van het kalenderjaar voor iedere artiest dan wel beroepssporter een door de inspecteur verstrekte loonbelastingkaart in mede volgens de aanwijzingen van de daarbij behorende coderingslijst, tenzij de op de loonbelastingkaart te verstrekken gegevens overeenkomstig daartoe door de inspecteur gegeven aanwijzingen worden verstrekt met behulp van geautomatiseerd te verwerken informatiedragers.
Artikel 100 Uitreiken formulieren
De inspecteur reikt aan de inhoudingsplichtige uit de formulieren van de gageverklaring en de loonbelastingkaart. De kaarten mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van het daarin vermelde kalenderjaar.
Artikel 101 Inleveren formulieren
De inhoudingsplichtige doet binnen een maand na het einde van het kalenderjaar aan de inspecteur toekomen de voor dat jaar bestemde loonbelastingkaarten dan wel de informatiedragers met de op de loonbelastingkaart te verstrekken gegevens van dat jaar.
Artikel 102 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, doet daarvan binnen een maand mededeling aan de inspecteur. Voor de toepassing van de artikelen 99 en 101 wordt dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.
Artikel 103 Afwijkende termijnen
Ten aanzien van de inhoudingsplichtige die alleen gedurende een gedeelte van het kalenderjaar inhoudingsplichtige is ten aanzien van artiesten of beroepssporters, kan de inspecteur voor de toepassing van de artikelen 99 en 101 voor het einde van het kalenderjaar een ander tijdstip in de plaats stellen.
De inhoudingsplichtige verstrekt aan de artiest dan wel beroepssporter een jaaropgaaf.
Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 105 Overgangsregeling loonbelastingverklaring
1. Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000 overeenkomstig de loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep 0 wordt de belasting ingehouden zonder toepassing van de heffingskorting.
2. Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000 overeenkomstig de loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep 1, in tariefgroep 2, in tariefgroep 3, in tariefgroep 4, of in tariefgroep 5 wordt de belasting ingehouden met toepassing van de heffingskorting.
3. Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is van toepassing totdat de inhoudingsplichtige op grond van het bepaalde in artikel 65, eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, aan de werknemer een loonbelastingverklaring moet uitreiken.
Artikel 106 Overgangsregeling hogere vrije vergoeding regelmatig woon-werkverkeer als de werknemer andere werknemers vervoert
Artikel II, tweede lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 is van toepassing indien de inhoudingsplichtige de volgende gegevens administreert en voor controle beschikbaar houdt:
a. de in onderdeel c van genoemd artikel II, tweede lid, bedoelde schriftelijk vastgelegde overeenkomst;
b. een lijst met de namen en adressen van de bestuurders en de meerijders, en
c. een lijst met de dagen, plaatsen en afstanden waarop de meerijregeling is toegepast.
Artikel 107 Overgangsregeling fiets voor woon-werkverkeer
1. Voor het kalenderjaar 2001 worden onder de in artikel 37, tweede en derde lid, bedoelde vrije verstrekkingen tevens begrepen een op de voet van artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in de kalenderjaren 1998, 1999 en 2000 op € 68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.
2. Voor het kalenderjaar 2002 worden onder de in artikel 37, tweede en derde lid, bedoelde vrije verstrekkingen tevens begrepen een op de voet van artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in de kalenderjaren 1999 en 2000 op € 68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.
3. Voor het kalenderjaar 2003 worden onder de in artikel 37, tweede en derde lid, bedoelde vrije verstrekkingen tevens begrepen de op de voet van artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in het kalenderjaar 2000 op € 68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.
4. Voor het kalenderjaar 2001 worden onder de in artikel 37, zesde en zevende lid, bedoelde vrije vergoedingen en verstrekkingen tevens begrepen de op de voet van artikel 14, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in de kalenderjaren 1999 en 2000 op nihil gestelde waarde van de met een fiets samenhangende zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.
5. Voor het kalenderjaar 2002 worden onder de in artikel 37, zesde en zevende lid, bedoelde vrije vergoedingen en verstrekkingen tevens begrepen de op de voet van artikel 14, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in het kalenderjaar 2000 op nihil gestelde waarde van de met een fiets samenhangende zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.
Artikel 108 Overgangsregeling personeelsleningen
Voor de toepassing van artikel 59, tweede lid, geldt met betrekking tot de kalenderjaren 2001 en 2002 dat een werknemer wordt geacht de bedoelde geldlening of geldleningen tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste € 3403,00 (f 7499,00) op een dusdanige wijze aan te wenden dat een in de plaats van de lening of leningen voor de desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking geheel of nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen zou hebben behoord.
Artikel 109 Overgangsregeling dagbladen
Voor de kalenderjaren 2001 en 2002 behoort tot de vrije verstrekkingen de verstrekking aan de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf van een abonnement op een dagblad dat door dat bedrijf wordt uitgegeven.
Artikel 110 Overgangsregeling vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen en daarmee overeenkomende aanspraken
Ingeval in een reeds op 31 december 1996 bestaande of aansluitend naar strekking terzake ongewijzigd voortgezette publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken wordt, in afwijking van artikel 18 de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken gesteld op een percentage van de nominale waarde van die bonnen of aanspraken. Het in de eerste volzin bedoelde percentage bedraagt voor:
2001: 82,5;
2002: 85;
2003: 87,5;
2004: 90;
2005: 92,5.
1. De in deze regeling vermelde guldensbedragen vervallen met ingang van 1 januari 2002, met inbegrip van de guldenstekens en de haakjes.
2. De in artikel 49, eerste lid, opgenomen tabel met aanduiding `Tabel II' vervalt met ingang van 1 januari 2002. Tevens vervalt met ingang van 1 januari 2002 in artikel 49, eerste lid, de aanduiding `Tabel I' boven de met aanduiding `Tabel I' opgenomen tabel.
Artikel 112 Intrekking van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990
De Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de wet) wordt met ingang van 1 januari 2001 door de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 ingrijpend gewijzigd. In verband daarmee zouden veel wijzigingen in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling LB 1990) moeten worden aangebracht. In plaats van al deze wijzigingen in de Uitvoeringsregeling LB 1990 aan te brengen, waarbij ook diverse artikelen en onderdelen van artikelen zouden moeten verplaatst, heb ik ervoor gekozen met ingang van 1 januari 2001 een nieuwe uitvoeringsregeling in te voeren: de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling LB 2001).
In de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan op de per 1 januari 2001 inhoudelijk nieuwe bepalingen. Bij de andere bepalingen wordt aangegeven waaraan zij zijn ontleend. In zoverre blijft de oorspronkelijke toelichting van belang.
Als bijlage bij deze toelichting is een transponeringstabel opgenomen.
II. Artikelsgewijze toelichting
Deze bepaling noemt de artikelen in de wet, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het besluit) en de Wet financiering volksverzekeringen waarop de in de Uitvoeringsregeling LB 2001 opgenomen bepalingen zijn gebaseerd. Er is geen uitvoering gegeven aan de delegatiebepalingen in artikel 2 en artikel 16a van de wet omdat daaraan thans geen behoefte bestaat.
Deze bepaling, waarin voor de Uitvoeringsregeling LB 2001 van belang zijnde begrippen worden gedefinieerd, is gedeeltelijk ontleend aan artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Begrippen als beroepsmatige kinderopvang, woon-werkverkeer, reisafstand en artiest zijn niet meer gedefinieerd omdat in de desbetreffende bepalingen in de wet al definities zijn opgenomen die met zoveel woorden ook gelden voor de daarop berustende bepalingen. Het begrip overhevelingstoeslag wordt ook niet meer gedefinieerd, omdat de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies per 1 januari 2001 vervalt. Tevens zijn niet meer gedefinieerd formulieren als de loonbelastingverklaring, de loonstaat, de loonbelastingkaart, de coderingslijst en de loonbelastingkaart huispersoneel. De reden daarvoor is dat deze formulieren met ingang van 1 januari 2001 niet meer officieel bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Overigens moeten de door de inspecteur uitgereikte formulieren worden gebruikt (met uitzondering van de loonstaat, waarbij de inspecteur alleen het model aan de inhoudingsplichtige uitreikt).
Nieuw is de definitie van het begrip verbonden vennootschap. Dit begrip is van belang voor de regelingen met betrekking tot producten uit eigen bedrijf en personeelsleningen. Ook nieuw is de definitie van het begrip heffingskorting. Het gaat om de heffingskorting voor de loonbelasting die bestaat uit de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de ouderenkorting, de aanvullende ouderenkorting en de jonggehandicaptenkorting. Uitgangspunt is dat de werknemer de heffingskorting slechts bij een inhoudingsplichtige kan toepassen. Afhankelijk van de omstandigheden van de werknemer kan de inhoudingsplichtige in het algemeen een tabel toepassen waarin de heffingskorting voorzover van belang is verwerkt. Ook nieuw is de definitie van het begrip openbaar vervoer, teneinde voor dit begrip zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen in de praktijk. Deze definitie verwijst naar artikel 1, onderdeel e, van de Wet Personenvervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus of auto volgens een dienstregeling.
Hoofdstuk 2 Belastingplicht (hoofdstuk I van de wet)
Artikel 3 Niet-inhoudingsplichtigen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 6, vierde lid, van de wet. De geactualiseerde tekst is ontleend aan artikel 3 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 4 Aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een thuiswerker
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 5 Aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest dan wel een beroepssporter
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8a, tweede lid, van de wet. De tekst van het eerste en tweede lid en de onderdelen a tot en met c van het derde lid zijn ontleend aan artikel 4 van de Uitvoeringsregeling LB 1990 en aan het Besluit van 29 april 1993, nr. DB93/1319M, V-N 1993, blz. 1432, punt 26.
Nieuw in de aanhef van het derde lid is dat de inhoudingsplichtigenverklaring op verzoek door de inspecteur wordt afgegeven bij voor bezwaar vatbare beschikking. Verder is in het derde lid een nieuw onderdeel d toegevoegd. Dit onderdeel strekt ertoe dat ook een administratie- of verloningsorganisatie de inhoudingsplicht kan overnemen, mits voldaan wordt aan de voorwaarde van het vierde lid. Door deze uitbreiding kan een administratie- of verloningsorganisatie de inhouding en afdracht van de belasting overnemen van bijvoorbeeld het poppodium dat op grond van artikel 8a, eerste lid, van de wet inhoudingsplichtige zou zijn. Ook kan bijvoorbeeld een organisator van een bepaald evenement die met artiesten/beroepssporters overeenkomsten van korte duur sluit, de heffing en afdracht van de belasting over laten nemen door een administratie- of verloningsorganisatie.
De inhouding en afdracht van loonbelasting van artiesten/beroepssporters door een enkele administratie- of verloningsorganisatie komt de overzichtelijkheid ten goede voor zowel de artiest/beroepssporter, de Belastingdienst als de uitvoeringsorganisaties voor de sociale verzekeringen. Bovendien wordt het risico beperkt dat de poppodia/sportorganisaties die vaak met vrijwilligers werken, geconfronteerd worden met naheffingen wegens onjuiste uitvoering van de inhoudingsplicht. Overigens is het niet de bedoeling dat de administratie- of verloningsorganisatie zich bemoeit met de afspraken tussen de opdrachtgever en de artiest/beroepssporter met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening.
Het vierde tot en met achtste lid zijn ontleend aan het bovengenoemde Besluit van 29 april 1993. Het vierde lid geeft aan wanneer in elk geval geen inhoudingsplichtigenverklaring wordt verstrekt. Overigens kan op grond van de aanhef van het derde lid de inspecteur de afgifte van de inhoudingsplichtigenverklaring ook weigeren indien hij het vermoeden heeft dat degene die om afgifte verzoekt niet de juiste gegevens weergeeft. Het vijfde tot en met zevende lid betreffen administratieve verplichtingen. Het achtste lid bevat de bepaling dat de inspecteur de inhoudingsplichtigenverklaring intrekt indien bij degene aan wie een inhoudingsplichtigenverklaring is afgegeven, een van de situaties bedoeld in de onderdelen a tot en met e zich voordoet.
Artikel 6 Bij overeenkomst aangewezen inhoudingsplichtige bij een beroepssporter
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De bepaling heeft hoofdzakelijk tot doel de inhouding van loonbelasting over gage verstrekt aan beroepssporters bij grote grensoverschrijdende evenementen te regelen. Bij dergelijke evenementen is de inhouding zeer complex. Een overeenkomst met de minister van Financiën over de inhouding van loonbelasting kan dan een oplossing zijn. Omdat naar verwachting de nieuwe bepaling van artikel 5, derde lid, onderdeel d, in de meeste situaties uitkomst biedt, zal slechts een enkele situatie om toepassing van artikel 6 vragen.
Hoofdstuk 3 Voorwerp van de belasting (hoofdstuk II van de wet)
Artikel 7 Niet tot het loon behorende aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 5 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 8 Loon voor de toepassing van enkele regelingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, eerste lid, onderdelen m en o, en artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 7 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de verwijzingen naar artikel 11 van de wet zijn aangepast en dat de overhevelingstoeslag niet meer wordt genoemd.
Artikel 9 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij telewerken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, eerste lid, onderdeel r, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 7a van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 11 van de wet is aangepast.
Artikel 10 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij woon-werkverkeer waarbij tevens een of meer andere werknemers worden vervoerd
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 11, eerste lid, onderdeel s, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 7b van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Nieuw is de expliciete vermelding dat het voor de meerijbonus vereiste meerijden door een of meer andere werknemers dient plaats te vinden over een reisafstand langs de meest gebruikelijke weg van meer dan 15 kilometer voor zowel de heen- als de terugreis. Omrijkilometers om andere werknemers op te halen, tellen hierbij niet mee. Indien aan de voorwaarden voor de meerijbonus wordt voldaan, tellen de omrijkilometers overigens wel mee voor de hoogte van de meerijbonus.
Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat de met ingang van 1 januari 2001 in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de wet opgenomen omschrijving van het begrip reisafstand uitsluitend betrekking heeft op de bepalingen in of krachtens hoofdstuk IIA van de wet (vrije vergoedingen en verstrekkingen). Deze omschrijving is dus niet van belang voor de meerijbonus die is geregeld in bepalingen in of krachtens hoofdstuk II van de wet. De afstand waarover vervoer vanwege de inhoudingsplichtige plaatsvindt, wordt voor de bepaling van de meerijbonus niet in mindering gebracht op de feitelijke reisafstand.
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot het verlofsparen.
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot het verlofsparen.
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot het verlofsparen.
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot het verlofsparen.
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot het verlofsparen.
Dit artikel is gereserveerd voor bepalingen met betrekking tot het verlofsparen.
Artikel 17 Fooien en dergelijke prestaties van derden
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 12 van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 9 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 19 Waarde aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling in eigen beheer voor ten minste 25 werknemers
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Artikel 10, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990 heeft overigens uitwerking gekregen in de artikelen 57 en 58 van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Artikel 20 Waarde aandelenoptierecht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 15 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 21 Waarde kleding meewerkende kinderen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, negende lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Hoofdstuk 4 Vrije vergoedingen en verstrekkingen (hoofdstuk IIA van de wet)
In dit hoofdstuk wordt het nieuwe hoofdstuk IIA van de wet uitgewerkt. Als algemene inleiding wordt opgemerkt dat vergoedingen en verstrekkingen zoveel mogelijk op dezelfde voet worden behandeld. Bij diverse onderwerpen waarvoor in de Uitvoeringsregeling LB 1990 de waardering van verstrekkingen was geregeld, is voortaan sprake van een regeling voor vrije vergoedingen en verstrekkingen. Met betrekking tot deze posten is artikel 13 van de wet niet meer van betekenis. De regelingen zijn in de meeste gevallen voor de toegankelijkheid zowel voor de vrije vergoedingen als de vrije verstrekkingen uitgeschreven.
Bij de opbouw van dit hoofdstuk is de volgorde van de bepalingen in hoofdstuk IIA van de wet gevolgd, met dien verstande dat eerst twee algemene, op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet gebaseerde, bepalingen zijn opgenomen, te weten artikel 22 (normeringen en beperkingen) en artikel 23 (eigen bijdragen werknemer).
Artikel 22 Normeringen en beperkingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De in artikel 22 getroffen regelingen gelden voor het gehele hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 en hoofdstuk IIA van de wet.
In artikel 22, eerste lid, wordt bepaald dat ingeval een vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot de vrije vergoedingen onderscheidenlijk verstrekkingen behoort, het niet vrije gedeelte van de vergoeding of verstrekking tot het loon wordt gerekend. De desbetreffende bedragen, die tot het loon worden gerekend, gelden als normbedragen. Ter toelichting wordt opgemerkt dat met betrekking tot loon in natura tot en met 31 december 2000 diverse waarderingsvoorschriften gelden die in het algemeen niet voor tegenbewijs vatbaar zijn (uitzondering: het geval van genot van een woning), hetgeen nodig is voor de doelmatige uitvoering van de loonbelasting/premie volksverzekeringen. In verband daarmee zijn de desbetreffende waarderingen op een voorzichtig niveau vastgesteld. Een doelmatige uitvoering vereist dat deze systematiek in stand blijft. Artikel 22, eerste lid, strekt hier voorzover nodig toe. Hierbij is (op grond van artikel 15c en artikel 17, tweede lid) voor de volledigheid ook hoofdstuk IIA van de wet genoemd, hetgeen van praktisch belang wordt ingeval een desbetreffende in hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 opgenomen bepaling naar hoofdstuk IIA van de wet wordt overgebracht.
In artikel 22, tweede lid, wordt bepaald dat ingeval een regeling zowel betrekking heeft op een vrije vergoeding als op een vrije verstrekking, het vrijgestelde bedrag voor vrije vergoedingen en verstrekkingen tezamen geldt. Deze bepaling is gedeeltelijk ten overvloede opgenomen. Het is namelijk al vaste rechtspraak (HR 28 juni 1995, nr. 30 255, BNB 1995/335, en HR 15 december 1999, nr. 34 916, BNB 2000/56) dat op het punt van beperkte of genormeerde vergoedingen - tot het bedrag van de norm - aan een werknemer geen onderscheid wordt gemaakt tussen vergoedingen in geld en in andere vorm gegeven verstrekkingen ter bestrijding van kosten van de werknemer. Omdat de bepalingen in de Uitvoeringsregeling LB 2001 in de meeste gevallen zowel voor de vrije vergoedingen als de vrije verstrekkingen zijn uitgeschreven, zou echter het misverstand kunnen ontstaan dat een bepaalde norm afzonderlijk bij de vergoedingen en bij de verstrekkingen kan worden toegepast. Ter vermijding van dergelijke misverstanden is vastgelegd dat ingeval een in hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 of in hoofdstuk IIA van de wet opgenomen regeling zowel betrekking heeft op een vrije vergoeding als op een vrije verstrekking, het vrijgestelde bedrag voor vrije vergoedingen en verstrekkingen tezamen geldt. Hierbij is (op grond van artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet) gedeeltelijk ten overvloede ook hoofdstuk IIA van de wet genoemd. De samentelling van vergoedingen en verstrekkingen volgt namelijk doorgaans al uit de genoemde rechtspraak. Voorkomen moet echter worden dat aan een bepaling voor alleen hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 een argument a contrario wordt ontleend voor de uitleg van de wet.
Een bepaalde norm (zoals bij maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is) geldt dus voor het totaal van de vergoede en de verstrekte maaltijden.
Artikel 23 Kosten werknemer bij gedeeltelijk vrije vergoedingen en verstrekkingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Bij diverse in hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 opgenomen regelingen is sprake van een gedeeltelijk vrije vergoeding of vrije verstrekking. De desbetreffende normeringen zijn gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet.
Voor de belastingheffing maakt het verschil of de werknemer een gedeelte van de kosten voor eigen rekening neemt. Daartoe zijn in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 regels opgenomen die voor het gehele hoofdstuk 4 van belang zijn.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bij loon in natura (waarvoor de bepalingen met betrekking tot vrije verstrekkingen niet gelden) op de voet van artikel 13, derde lid, van de wet met de eigen bijdrage van de werknemer rekening wordt gehouden.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 wordt ingeval ter zake van een niet volledig vrije vergoeding kosten voor rekening van de werknemer blijven, het in de desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde bedrag van het niet vrije gedeelte van de vergoeding verlaagd met deze kosten van de werknemer, doch niet verder dan tot nihil. Deze bepaling kan aan de hand van de drie volgende voorbeelden worden toegelicht.
Voorbeeld 1. Met betrekking tot een vergoeding is geregeld dat boven f 100 sprake is van een vrije vergoeding. De werkgever vergoedt de werkelijke kosten ad f 250. Belast is f 100 en f 150 is vrij.
Voorbeeld 2. Als voorbeeld 1, met dien verstande dat de werkgever f 225 vergoedt en f 25 voor rekening van de werknemer is. Zonder een nadere regeling en afgezien van een redelijke wetstoepassing zou de vergoeding van f 225 slechts voor f 125 tot de vrije vergoedingen behoren en voor f 100 zijn belast. In vergelijking tot voorbeeld 1 zou deze uitkomst onredelijk zijn. Om hierin te voorzien, is bepaald dat het niet voor vrije vergoeding in aanmerking komende bedrag van f 100 met de eigen bijdrage van de werknemer ad f 25 wordt verminderd tot f 75. Belast is f 75 en f 150 is vrij.
Voorbeeld 3. Als voorbeeld 1, met dien verstande dat de werkgever f 125 vergoedt en f 125 voor rekening van de werknemer is. Het niet voor vrije vergoeding in aanmerking komende bedrag van f 100 wordt verminderd met f 125 doch niet verder dan tot nihil. De vergoeding van f 125 is dus vrij. Bij de werknemer is het verschil tussen f 125 en f 100 niet aftrekbaar; dit bedrag kan ook niet in mindering worden gebracht op het niet voor vrije vergoeding in aanmerking komende gedeelte van andere niet volledig vrije vergoedingen.
Het is niet nodig het bepaalde artikel 23, eerste lid, ook voor hoofdstuk IIA van de wet te doen gelden. Bij de in de wet geregelde gevallen wordt de feitelijk ontvangen vergoeding aan het wettelijke normbedrag getoetst.
Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 wordt ingeval ter zake van een niet volledig vrije verstrekking aan de werknemer een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht het in de desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde bedrag van het niet vrije gedeelte van de verstrekking verlaagd met de eigen bijdrage van de werknemer, doch niet verder dan tot nihil. Ook deze bepaling wordt met drie voorbeelden toegelicht.
Voorbeeld a. Met betrekking tot een verstrekking is geregeld dat boven f 100 sprake is van een vrije verstrekking. De waarde in het economische verkeer van de verstrekking is f 250. Er is geen sprake van een eigen bijdrage van de werknemer. Van de verstrekking is f 100 (dit bedrag geldt, zoals gezegd, ook als normering) belast en f 150 vrij.
Voorbeeld b. Als voorbeeld a, met dien verstande dat de eigen bijdrage van de werknemer f 25 is. Het niet als vrije verstrekking aan te merken bedrag van f 100 wordt met de eigen bijdrage van de werknemer ad f 25 verminderd tot f 75. Belast is f 75 en f 175 is vrij.
Voorbeeld c. Als voorbeeld a, met dien verstande dat f 125 voor rekening van de werknemer is. Het niet voor vrije verstrekking in aanmerking komende bedrag van f 100 wordt verminderd met f 125 doch niet verder dan tot nihil (dit volgt overigens al uit artikel 17, derde lid, van de wet). De verstrekking is vrij.
Het is niet nodig het bepaalde artikel 23, tweede lid, ook voor hoofdstuk IIA van de wet te doen gelden. Bij de gevallen die in de wet zijn geregeld, wordt de feitelijk genoten verstrekking aan het wettelijke normbedrag getoetst.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 15, zevende lid, van de wet (tekst tot en met 31 december 2000) en artikel 18 van de Uitvoeringsregeling LB 1990. In overeenstemming met de tekst (met ingang van 1 januari 2001) van artikel 15 van de wet wordt in artikel 24 niet, zoals in de Uitvoeringsregeling LB 1990, gesproken over `geschikt is om bij het verwerven van het loon te dragen' maar over geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen.
Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat onder het nieuwe regime van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, vergoedingen ter zake van werkkleding uitdrukkelijk tot de vrije vergoedingen worden gerekend (ingevolge artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van de wet). In samenhang met artikel 17, tweede lid, van de wet worden verstrekkingen van werkkleding tot de vrije verstrekkingen gerekend. Een eigen bijdrage van de werknemer voor door de inhoudingsplichtige verstrekte werkkleding komt niet in mindering op het loon. Artikel 17, derde lid, van de wet bepaalt dit uitdrukkelijk, hetgeen wordt bevestigd in artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Artikel 25 Verhuizing in het kader van de dienstbetrekking
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15a, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 18a van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 26 Openbaarvervoerkaart
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid, onderdeel i, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De regeling met betrekking tot een vergoeding of een verstrekking van een openbaar-vervoerkaart (hierna: OV-kaart) is op twee punten verruimd. In de eerste plaats geldt de regeling ook voor de desbetreffende vergoedingen, teneinde een zoveel mogelijk gelijke fiscale behandeling van vergoedingen en verstrekkingen te bewerkstelligen. In de tweede plaats wordt de gedeeltelijke vrijstelling in de nieuwe opzet niet beperkt tot de zogenaamde collectieve OV-kaart. Wel is vereist dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer. Het begrip openbaar vervoer is gedefinieerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Wat betreft de hoogte van de vrijgestelde bedragen is aangesloten bij de bedragen die zijn opgenomen in artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Aldus wordt bewerkstelligd dat de desbetreffende vrijstelling feitelijk overeenkomt met de tot en met 31 december 2000 geldende waardering van de OV-kaart.
De niet vrijgestelde bedragen worden ingevolge artikel 84, aanhef en onderdelen g en h, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 aangemerkt als loonbestanddelen met een bestemmingskarakter, waarover de inhoudingsplichtige door middel van eindheffing tegen enkelvoudig tarief loonbelasting/premie volksverzekeringen dient te betalen.
De administratieve verplichtingen met betrekking tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen ter zake van een OV-kaart zijn opgenomen in artikel 68, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
Artikel 27 Aangewezen regio's uitgezonden werknemers
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel c, onder 4°, van het besluit. In laatstgenoemde bepaling, die is gebaseerd op artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, van de wet, wordt onder uitgezonden werknemer verstaan de werknemer in de zin van artikel 2 van de wet die door een inhoudingsplichtige naar het buitenland is gezonden met het oog op tewerkstelling in een bij ministeriële regeling aangewezen regio. Overeenkomstig de toelichting op genoemd artikel 8 worden in eerste instantie aangewezen de landen, met hun continentale plateaus, die voor de zogenoemde Nedeco-regeling relevant waren. De tekst van artikel 27 is ontleend aan punt 5, onderdeel b, van het Besluit van 7 december 1999, nr. IFZ1999/1060M, BNB 2000/72.
In artikel 27 is niet vermeld dat de werknemer in een aangewezen regio verblijf dient te houden. Deze voorwaarde, die inherent is aan het begrip uitzending naar een regio, blijft echter van belang.
Artikel 28 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. Normaantallen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, van de wet. De regeling is nieuw. Op grond van de zojuist genoemde wettelijke bepaling behoren tot de vrije vergoedingen niet vergoedingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is voorzover zij wat betreft aantal en regelmaat uitgaan boven bij ministeriële regeling te stellen normen.
Artikel 28 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 legt de grens hiervoor per kalenderjaar bij 80 maaltijden, voor vergoedingen en verstrekkingen tezamen (artikel 22, tweede lid). Tot ongeveer twee van dergelijke maaltijden per gewerkte week kan worden aangenomen dat de maaltijdverstrekking in verband met de bedrijfsvoering niet zo frequent is dat heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen dient plaats te vinden. Voorzover het aantal van 80 maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is wordt overschreden, gelden de normeringen die zijn opgenomen in artikel 32 van de Uitvoeringsregeling LB 2001. Voor de toepassing van artikel 28 worden de maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is in chronologische volgorde bijgehouden, zonder onderscheid naar de soort maaltijd (een ontbijt, een koffiemaaltijd of een warme maaltijd), totdat het aantal van 80 is bereikt. Voor de volgende maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, geldt het in artikel 32 voor de desbetreffende maaltijd opgenomen normbedrag. Als aan de werknemer mede maaltijden ten behoeve van zijn gezinsleden worden verstrekt (in zodanig verband dat ook van deze maaltijden het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is), dienen voor de toets aan het normaantal alle maaltijden tezamen in aanmerking te worden genomen.
Het was ook mogelijk geweest een regeling per loontijdvak te treffen (bijvoorbeeld twee maaltijden per week of acht maaltijden per maand), maar daarvan is afgezien om rekening te kunnen houden met de mogelijkheid dat bijvoorbeeld overwerk zich in bepaalde tijden van het jaar concentreert. Een beoordeling per kalenderjaar is aanvaardbaar in het licht van de omstandigheid dat het ter zake van de maaltijden eventueel te belasten loon in de eindheffing kan worden betrokken (artikel 82, eerste lid, aanhef en onderdelen e en f, van de Uitvoeringsregeling LB 2001). De aan de regeling verbonden uitvoeringslast is ook aanvaardbaar in het licht van de omstandigheid dat deze gegevens tot en met 31 december 2000 moeten worden bijgehouden, terwijl het aantal gevallen waar heffing dient plaats te vinden lager wordt. De inschatting of de grens van 80 maaltijden zal worden gehaald, kan in het algemeen op eenvoudige wijze worden gemaakt, bijvoorbeeld op basis van historische gegevens, de aard van de functie en dergelijke. Daarbij kan voor bepaalde groepen werknemers met een enigszins globale benadering volstaan worden. Voor bepaalde groepen werknemers is immers bij voorbaat duidelijk dat zij niet in de buurt van de grens van 80 maaltijden komen, maar daar ver onder blijven. Een werkgever kan aldus zijn werknemers onderverdelen in drie groepen: de groep waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat de grens van 80 zakelijke maaltijden niet wordt overschreden, de groep waarvoor dit in redelijkheid wel geldt en de groep waarvan vooraf onzeker is of de grens wordt overschreden. Voor de laatste tweede groepen heeft de werkgever de keuze tussen een individuele benadering overeenkomstig de huidige regeling, of een meer globale benadering waarin hij de loonbelasting/premie volksverzekeringen via eindheffing voor zijn rekening neemt.
Mede in verband met de mogelijkheid dat het overwerk zich in een bepaalde tijd van het jaar concentreert, is ervan afgezien een bepaling op te nemen op grond waarvan het aantal van 80 naar tijdsgelang moet worden verminderd ingeval de werknemer niet het gehele jaar in dienstbetrekking is geweest. Uiteraard moet ook in die gevallen steeds sprake zijn geweest van een maaltijdverstrekking of maaltijdvergoeding primair in het zakelijke belang van de werkgever. In dit kader wordt opgemerkt dat van een maaltijdverstrekking of maaltijdvergoeding primair in het zakelijke belang bijvoorbeeld sprake kan zijn bij al dan niet verwacht overwerk of koopavonden, tijdens dienstreizen of reizen in het werk van mobiele of ambulante werknemers (zoals vertegenwoordigers of accountants), tijdens een zakelijke bespreking met klanten buiten de vaste werkplek of tijdens werkzaamheden op niet permanente locaties (bijvoorbeeld wegenbouwers, bouwvakkers, filmcrew) of aan boord van vliegtuigen, schepen, boorplatforms of kermiswagens.
Bij maaltijden waarbij een dergelijk zakelijk karakter ontbreekt, geldt de vrijstelling niet. In dat geval moet van de waarde in het economische verkeer worden uitgegaan, tenzij de regeling voor maaltijden in bedrijfskantines (artikel 55) toepassing kan vinden.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid, onderdeel e, van de wet. Artikel 29 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 beoogt de regeling in artikel 16e van de Uitvoeringsregeling LB 1990 te continueren, met dien verstande dat de regeling voortaan ook betrekking heeft op vergoedingen. Aan de regeling bij vergoedingen is inherent dat niet alleen de fitness maar ook de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake daarvan open moet staan voor alle of nagenoeg alle werknemers.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid, onderdeel f, van de wet. De tekst is ontleend aan de tot en met 31 december 2000 geldende tekst van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de wet en de tekst van artikel 3.16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 31 Normering vrije vergoedingen en verstrekkingen werkruimte
Ook deze bepaling is gebaseerd op artikel 15b, eerste lid, onderdeel f, van de wet. De tekst is ontleend aan de tot en met 31 december 2000 geldende tekst van artikel 15, tweede lid, onderdeel f, van de wet, met dien verstande dat met betrekking tot de werkruimte in de eigen woning van de werknemer wordt verwezen naar de bepalingen in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32 Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. Normbedragen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Indien en voorzover sprake is van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is maar die dusdanig vaak voorkomen dat geen sprake is van een volledig vrije vergoeding of verstrekking (artikel 28 van de Uitvoeringsregeling LB 2001), kan voor de bepaling van het loon van de werknemer van de waarde van de besparing worden uitgegaan. De desbetreffende bedragen zijn ontleend aan artikel 11, eerste lid (en wat de gezinsleden van de werknemer betreft artikel 12), van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Bij verstrekkingen behoren de genoemde bedragen tot het loon, zonder - net als tot en met 31 december 2000 (verwezen zij naar de toelichting bij artikel 22) - de mogelijkheid van tegenbewijs.
Voor de toets aan het normaantal van artikel 28 dienen de maaltijden van de werknemer en zijn gezinsleden gezamenlijk in aanmerking te worden genomen.
Artikel 33 Genot van een woning
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Een verschil is dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft. Voorts is als voorwaarde opgenomen dat het genot van de woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is. Als voorbeeld van een geval waarbij het genot van de woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is, kan worden genoemd de in Groningen wonende werknemer die wordt gedetacheerd in Den Haag en die in verband daarmee tijdelijk een woning moet huren waarvan de huurprijs veel hoger is dan bij zijn inkomens-, vermogens- en gezinsomstandigheden passend is. Gelet op de in artikel 15b, eerste lid, onderdeel j, van de wet, genoemde termijn mag worden aangenomen dat sprake is van genot van de woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking gedurende een termijn van ten hoogste 24 maanden. De verhouding tussen de regeling in artikel 33 en de bewijsregel met betrekking tot extraterritoriale kosten wordt toegelicht bij de wijzigingen in het besluit met ingang van 1 januari 2001.
Voorbeelden van permanente situaties waarbij het genot van de woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is, zijn de portierswoning en de pastorie. Ook dan kan het vanwege de vervulling van de dienstbetrekking gaan om veel duurdere woningen dan bij het inkomen c.a. van de werknemer passend zou zijn. In deze gevallen komt in plaats van de waarde in het economische verkeer de besparingswaarde in aanmerking. Voor de bepaling van de besparingswaarde kunnen in beginsel alleen de kosten van de desbetreffende woning in aanmerking worden genomen. Alleen als de werknemer tevens op een andere plaats woont (bijvoorbeeld omdat zijn gezin achterblijft), kan bij de bepaling van de besparingswaarde ook rekening worden gehouden met de extra kosten die aan het wonen op die andere plaats verbonden zijn.
Er kan overigens, evenals tot en met 31 december 2000, alleen van de besparingswaarde worden uitgegaan ingeval de inspecteur zulks bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld. Verder dient, eveneens net als tot en met 31 december 2000, het bedrag van de besparing aanmerkelijk lager te zijn dan de waarde in het economische verkeer. Met deze doelmatigheidsmarge wordt beoogd het aantal eventuele geschillen te beperken. Tegen de achtergrond dat de werknemer het woongenot daadwerkelijk heeft, is deze marge aanvaardbaar. De bewijslast rust op de werknemer. In de tekst van artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 is wat dat betreft, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 1999, nr. 34 230, BNB 1999/272, tot uitdrukking gebracht dat voldoende is dat de werknemer zulks aannemelijk maakt.
Artikel 34 Genot van bewassing, energie en water
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Nieuw is dat de regeling ook op vergoedingen betrekking heeft. Tevens is als voorwaarde opgenomen dat het genot van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is. Bij een normale woonsituatie is dat niet het geval, ook al is in de woning een werkruimte ingericht en worden in de woning soms zakelijke relaties ontvangen. Met deze voorwaarde wordt een einde gemaakt aan de situatie dat werknemers de kosten van met name energie van hun privé-woning door de werkgever laten betalen in een poging dat een veel lagere waarde tot hun loon wordt gerekend dan het bedrag van de werkelijke kosten.
Een voorbeeld van een geval waarin artikel 34 toepassing kan vinden, is de portierswoning op een bedrijfsterrein.
Voor de duidelijkheid wordt nogmaals opgemerkt dat de in het eerste lid genoemde bedragen ook gelden als de te belasten bedragen bij vrije verstrekkingen (behoudens een eigen bijdrage van de werknemer; artikel 23). De enige uitzondering op deze systematiek kan zich, zoals gezegd, voordoen bij het genot van een woning, waarbij een tegenbewijsregeling is opgenomen (artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 2001).
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, eerste lid, en (wat de gezinsleden van de werknemer betreft) artikel 12 van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De regeling geldt zowel voor vergoedingen als voor verstrekkingen. Tevens is als voorwaarde opgenomen dat het genot van de inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is. Bij de term inwoning, die is ontleend aan vermeld artikel 11, eerste lid, moet met name worden gedacht aan niet-zelfstandige huisvesting. Bij inwoning kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geval dat een werknemer in een hotel wordt ondergebracht. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel j, van de wet (huisvesting buiten de woonplaats) doorgaans een vrije vergoeding of verstrekking worden aangenomen. Ingeval sprake is van huisvesting buiten de woonplaats, kan de normbijtelling voor inwoning gedurende twee jaar achterwege blijven. De Uitvoeringsregeling LB 2001 bevat overigens geen bijzondere regeling met betrekking tot de huisvesting van militairen.
Voor het geval dat de werknemer en zijn gezinsleden ook maaltijden genieten, gelden tevens de regelingen bij maaltijden (de artikelen 28 en 32 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Ingeval bijvoorbeeld een werknemer de volle kost geniet, behoort per dag € 5,53 (f 12,18) tot het loon, voorzover het aantal maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 14, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft en dat in plaats van de term `in hoofdzaak' de term hoofdzakelijk wordt gebruikt.
Artikel 37 Fiets voor woon-werkverkeer
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst van het eerste, tweede, derde en vierde lid is ontleend aan artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling voortaan ook betrekking heeft op vergoedingen voor de aanschaf van een fiets. In deze gevallen kan € 68 (f 150) niet onbelast worden vergoed, overeenkomstig de regeling voor de verstrekking van een fiets, waarbij € 68 (f 150) tot het loon wordt gerekend.
Met betrekking tot de termijn waarna opnieuw van de regeling gebruik kan worden gemaakt, kan voor het geval dat een fiets ter beschikking wordt gesteld worden opgemerkt dat een redelijke uitleg van de regeling meebrengt dat de termijn begint te lopen op het moment waarop de fiets voor het eerst ter beschikking wordt gesteld. Datzelfde geldt als de werkgever de aanschafkosten van een fiets gaandeweg vergoedt.
De regeling in het vijfde lid is nieuw. Indien reeds langere tijd voor woon-werkverkeer aan de werknemer een fiets ter beschikking is gesteld, is er bij verstrekking van die fiets minder aanleiding een bedrag van € 68 (f 150) tot het loon te rekenen dan bij verstrekking van een nieuwe fiets. Op grond van het vijfde lid is sprake van een volledig vrije verstrekking indien de verstrekte fiets reeds vijf jaar voor woon-werkverkeer aan de werknemer ter beschikking was gesteld, mits de werknemer de fiets voor woon-werkverkeer blijft gebruiken (anders is er geen reden een vrije verstrekking aan te nemen). Het moment waarop de fiets wordt verstrekt, is van belang voor de in artikel 37, vierde lid, onderdeel d, genoemde termijn.
De tekst van het zesde en zevende lid is ontleend aan artikel 14, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. De voorwaarde dat het gaat om met een fiets samenhangende zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer, is aangescherpt in die zin dat deze zaken direct dienstbaar moeten zijn aan het woon-werkverkeer. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om zaken die bij uitstek bij woon-werkverkeer op de fiets van pas komen, zoals de benodigde reparaties, een extra slot, een steun voor de aktentas en het regenpak dat praktisch alleen op de fiets wordt gebruikt. Zaken die normaliter ook buiten verband van de fiets kunnen worden gebruikt (zoals warme kleding in het algemeen, bijvoorbeeld bijzondere thermische kleding maar ook sjaals en petten), komen niet voor de faciliteit in aanmerking.
Artikel 38 Telefoonabonnement met meerdere aansluitingen of nummers
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Zij strekt ertoe dat bij een telefoonabonnement dat voorziet in verschillende aansluitingen dan wel nummers (zoals een ISDN-abonnement), alleen een vast basisbedrag niet voor vrije vergoeding of verstrekking in aanmerking komt. Met betrekking tot deze telefoonabonnementen is geen onderscheid te maken tussen een eerste en een volgend telefoonabonnement, zodat de regeling van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g, van de wet (voor tweede en volgende telefoonabonnementen met een zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang) geen toepassing kan vinden. Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang aanwezig is, overeenkomstig de toepassing van artikel 13a, tweede lid, van de wet, ingeval de zakelijke gesprekkosten meer dan 10% van de totale gesprekkosten belopen. Wat betreft de hoogte van het normbedrag is aangesloten bij de kosten die de KPN in rekening brengt voor een Belplusabonnement voor een gewone telefoonaansluiting.
Artikel 39 Telefoon in de woning van de werknemer
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tiende lid, eerste volzin, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft. Het voor het jaar 2000 geldende grensbedrag van het integrale privé-gebruik is in verband met de regeling voor ISDN-abonnementen in artikel 38 (ook dan is immers sprake van een eerste telefoon) verhoogd van f 660 tot f 1000 (€ 454). Ingeval het verhoogde grensbedrag wordt overschreden, kan de onderhavige regeling niet worden toegepast en dient het privé-gebruik van de eerste telefoon in de woning van de werknemer in aanmerking te worden genomen naar de waarde in het economische verkeer. Het voor het jaar 2000 geldende normbedrag van f 41 per maand is, mede gelet op het verhoogde grensbedrag van de regeling, gesteld op f 50 per maand.
Artikel 40 Tweede of een volgende telefoon bij geheel of nagenoeg geheel zakelijk gebruik
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tiende lid, tweede volzin, van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling voortaan ook op vergoedingen betrekking heeft. Vergoedingen voor het abonnement van een dergelijke tweede telefoon vallen overigens onder de regeling van artikel 15b, eerste lid, onderdeel g, van de wet. De verstrekking van het abonnement van een dergelijke tweede telefoon valt onder de regeling van artikel 17, tweede lid, van de wet in samenhang met vorenbedoelde bepaling.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat vergoedingen voor de huur van een telefoontoestel niet zijn aan te merken als vergoedingen voor kosten die verband houden met telefoonabonnementen.
Artikel 41 Producten eigen bedrijf
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst, die is ontleend aan artikel 16 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, handhaaft de situatie waarbij geen loon wordt belast ingeval aan de werknemer de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht voor producten van de werkgever en voorzover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden gebruikt. De regeling geldt voortaan ook voor vergoedingen. Het is niet de bedoeling dat zij ook gaat gelden voor aanschaffingen bij derden van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige. Om dit te voorkomen, wijkt de tekst met betrekking tot vrije vergoedingen iets af van die met betrekking tot vrije verstrekkingen. Deze beperking behoeft overigens niet te gelden voor verkoop van producten van de werkgever via een verkoopapparaat (bijvoorbeeld een winkel) van een derde, zolang dat in opdracht van en voor rekening en risico van de werkgever gebeurt.
Nieuw is de expliciete bepaling in het derde lid dat de regeling inzake producten van het eigen bedrijf niet geldt voor geldleningen. Geld en het ter beschikking stellen van geld kunnen niet worden gezien als producten van het eigen bedrijf. Een vergoeding voor een rentelast kan moeilijk anders worden gezien dan als een betaling van geld. Voor een verstrekking in de vorm van een renteloze of een laagrentende personeelslening geldt dan hetzelfde. Een doelmatige uitvoering vereist bovendien dat voor alle gevallen met betrekking tot het rentevoordeel bij personeelsleningen een genormeerde regeling van toepassing is. Inhoudingsplichtigen plegen immers op verschillende wijze geld in te lenen, zodat berekeningen van de integrale kostprijs van personeelsleningen tot willekeurige uitkomsten zouden kunnen leiden. De genormeerde regeling met betrekking tot personeelsleningen is opgenomen in artikel 59.
Artikel 42 Personeelsfeesten, personeelsactiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst, die is ontleend aan artikel 16c van de Uitvoeringsregeling LB 1990, heeft voortaan ook op vergoedingen betrekking. In het algemeen zal in deze gevallen overigens sprake zijn van verstrekkingen. Het is echter denkbaar dat aan de werknemers vergoedingen worden gegeven voor toegangskaarten; een dergelijke situatie behoort niet anders te worden behandeld dan het geval dat de werkgever die toegangskaarten aan de werknemers verstrekt.
Een inhoudelijke wijziging van de regeling is niet beoogd, met dien verstande dat - in lijn met de in artikel 55 opgenomen regeling voor maaltijden in bedrijfskantines - bij personeelsfeesten in de bedrijfskantine geen rekening behoeft te worden gehouden met kosten van de inrichting van de kantine en de kosten van de keukenapparatuur.
In de tekst van het eerste lid en het derde lid is expliciet tot uitdrukking gebracht dat voor de vrije vergoedingen en verstrekkingen is vereist dat zij in redelijkheid zijn gegeven. Dat vereiste geldt overigens in het algemeen bij vrije vergoedingen en verstrekkingen, maar is voor de duidelijkheid ook hier opgenomen.
Er wordt niet meer verwezen naar artikel 13 van de wet, omdat de onderhavige regeling een plaats heeft gevonden in hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 over vrije vergoedingen en verstrekkingen. In plaats daarvan is bepaald dat de kosten die rechtstreeks verband houden met de personeelsvoorzieningen worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het in dit hoofdstuk bepaalde. Dit is met name van belang voor de regelingen inzake vrije vergoedingen en verstrekkingen met betrekking tot inwoning en maaltijden.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Deze bepaling codificeert hetgeen in de memorie van toelichting betreffende de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (kamerstukken II 1998/1999, 26 728, nr. 3, blz. 35) is opgemerkt over vergoedingen en verstrekkingen die samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Als voorbeelden zijn genoemd de veiligheidsbril met geslepen glazen voor een laborant of lasser, een zonnebril voor een chauffeur of piloot, een verplichte medische keuring en speciale isolerende of beschermende kleding. Hiermee is voorbeeldsgewijs duidelijk gemaakt dat de werknemer niet een aanmerkelijke privé-besparing mag genieten. Deze voorwaarde is overgenomen in het eerste en het tweede lid van artikel 43. Als richtsnoer kan hierbij worden aangenomen, overeenkomstig hetgeen is aangegeven in vorenbedoelde memorie van toelichting, dat van een aanmerkelijk privé-voordeel in absolute zin in ieder geval sprake is, indien aannemelijk is dat, als gevolg van de bekostiging door de werkgever van de ARBO-verstrekking, de privé-uitgaven van de werknemer, op jaarbasis bezien, € 454 (f 1000) minder zullen bedragen dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers.
Artikel 44 Ongevallenverzekering
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De nieuwe regeling is toegezegd tijdens de parlementaire behandeling van de Belastingherziening 2001 (Kamerstukken I, vergaderjaar 1999-2000, 26 727 en 26 728, nr. 202a, blz. 88). De achterliggende gedachte is dat een vergoeding van de premie voor een ongevallenverzekering die alleen voorziet in een uitkering ter zake van ongevallen tijdens het werk als een vrije vergoeding kan worden aangemerkt, omdat de verzekering in het kader van de bedrijfsvoering van de werkgever is gesloten en de privé-besparing van de werknemer laag is. De uitkering uit een dergelijke verzekering behoort overigens tot het loon. De regeling in artikel 44, tweede lid, inzake de verstrekking in de vorm van een aanspraak op een ongevallenverzekering zal overigens in de meeste gevallen geen betekenis hebben omdat veelal reeds sprake is van een aanspraak in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de wet. De reikwijdte van genoemd artikel 11, eerste lid, onderdeel h, is echter beperkt tot aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval. Artikel 44, tweede lid, is van belang voor het geval dat andere uitkeringen zijn verzekerd. Ook in dit geval is de systematiek dat de verstrekking van de verzekering vrij is en dat de eventuele uitkering op grond van de verzekering tot het loon behoort.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 16d van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de regeling ook op vergoedingen betrekking heeft.
Een bijzondere bepaling met betrekking tot sollicitatiekosten is niet opgenomen. Voor het geval dat de sollicitatie niet slaagt, is een vergoeding van de sollicitatiekosten niet belast omdat er in het geheel geen loon is (alleen een compensatie van kosten). Voor het geval dat de sollicitatie wel slaagt, kunnen de kosten onbelast worden vergoed. Indien de sollicitatiekosten door de `oude' werkgever worden vergoed, is sprake van vrij te vergoeden kosten van outplacement.
Artikel 46 Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c van de wet.
Tot de vrije vergoedingen behoren op grond van artikel 15a, eerste lid, onderdeel a, van de wet vergoedingen, in redelijkheid, ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd. Om te voorkomen dat de kosten van deze consumpties in alle gevallen ten behoeve van een vergoeding zouden moeten worden onderbouwd, is in artikel 46, eerste lid, een bepaling opgenomen op grond waarvan de inhoudingsplichtige zonder nader bewijs een bepaalde vrije vergoeding kan betalen. Per vijfdaagse werkweek is dat € 2,72 (f 5,99). Indien doorgaans niet op vijf dagen per week wordt gewerkt, is dat € 0,54 (f 1,19) per gewerkte dag.
De aanvullende regeling is niet van toepassing ingeval de werkgever een hogere vergoeding belastingvrij wil uitbetalen. In dat geval moeten de te vergoeden kosten worden gedeclareerd.
De aanvullende regeling is evenmin van toepassing indien consumpties worden verstrekt. In dat geval is er geen plaats voor een zonder bewijs vrije vergoeding van consumpties. Het tweede lid bewerkstelligt dit. Het maakt hierbij niet uit welke consumpties worden verstrekt.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15d van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 5a van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat ter voorkoming van een in de praktijk wel gerezen misverstand is bepaald dat de specificatie van de kosten per kostencategorie dient plaats te vinden.
Artikel 48 Buitenlandse regelingen inzake kinderopvang
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 16, eerste lid, onderdeel d, van de wet. Op grond daarvan wordt als kinderopvang mede aangemerkt de opvang van kinderen en pleegkinderen die jonger zijn dan 13 jaar die voldoet aan bij ministeriële regeling aan te wijzen buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening gestelde regels. De veelzijdigheid van de buitenlandse regelingen staat evenwel een integrale inhoudelijke toetsing niet toe. Vooralsnog wordt uit praktische overwegingen afgewacht in hoeverre op de bepaling een beroep wordt gedaan, waarbij wordt aangesloten bij de eisen als gesteld in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Met die ervaring en de overigens verkregen informatie kan artikel 48 later verder worden ingevuld.
Artikel 49 Vrije vergoedingen kinderopvang
De bepaling is gebaseerd op de artikelen 15c en 16c van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 6 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de bepaling met betrekking tot de eigen bijdrage van de werknemer hier niet meer is opgenomen (zie artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001, welke bepaling ook voor artikel 49 geldt).
Voor het jaar 2001 zijn afzonderlijke tabellen opgenomen voor het geval dat de werknemer zijn loon in geld in euro's dan wel in guldens geniet.
Bij de vaststelling van de tabellen zijn de ingangsbedragen van de tabellen voor het jaar 2000 (artikel 6 van de Uitvoeringsregeling LB 1990) als uitgangspunt genomen. Deze bedragen zijn allereerst gecorrigeerd met 1,7% voor de stijging als gevolg van de brutering van de lonen in verband met het vervallen van de overhevelingstoeslag en vervolgens geïndexeerd met de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de vaststelling van de adviestabel kinderopvang gehanteerde loonindex van 3,15%.
De tabelbedragen zijn geïndexeerd met de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehanteerde consumentenprijsindexcijfer van 2,68%. De minimum- en maximumbedragen zijn afgestemd op de minimum- en maximumbedragen van de door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde adviestabel.
Artikel 50 Vrije verstrekkingen kinderopvang
De bepaling is gebaseerd op de artikelen 15c en 16c, in samenhang met artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 13 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Voor het geval de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt is een voorziening getroffen die aansluit bij de regeling van de vrije vergoedingen ter zake van kinderopvang.
Artikel 50 werkt in hoofdlijn als volgt uit. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 49, eerste, tweede en derde lid, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de situatie dat de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt en de situatie dat de kinderopvang elders verzorgd wordt. In beide gevallen behoort de waarde van de verstrekte kinderopvang tot het berekende tabelbedrag tot het loon. De overeenkomstige toepassing van artikel 49, vierde lid, heeft tot gevolg dat de waarde van de verstrekte kinderopvang thuis, voorzover die meer bedraagt dan de in het vierde lid genoemde bedragen, eveneens tot het loon wordt gerekend.
Artikel 51 Huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Het is niet nodig geoordeeld de regeling ook voor vergoedingen te doen gelden. In deze sfeer is logischerwijs alleen sprake van verstrekkingen.
Artikel 52 Bedragen bewassing, energie en water begrepen in bedrag inwoning en huisvesting
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet en is ontleend aan artikel 11, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 53 Kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 11, tweede lid, en (wat de gezinsleden van de werknemer betreft) artikel 12 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, en bevat normen voor kost aan boord van schepen en baggermaterieel en op boorplatforms, die in zoverre kunnen afwijken van de in artikel 32 van deze regeling opgenomen normen voor maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is. Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat artikel 28 (volledig vrije vergoeding of verstrekking van de eerste 80 zakelijke maaltijden) onverkort van toepassing is voor werknemers aan boord van schepen, baggermaterieel of boorplatforms.
Ook hier - om dezelfde reden als bij artikel 51 van deze regeling - is geen regeling voor de vergoedingen getroffen.
De Uitvoeringsregeling LB 2001 bevat overigens geen bijzondere regeling met betrekking tot voeding van militairen.
Artikel 54 Therapeutisch meeëten
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan 11, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Ook hier - om dezelfde reden als bij artikel 51 - is geen regeling voor de vergoedingen getroffen.
Artikel 55 Maaltijden in bedrijfskantines
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De regeling is nieuw. De tijdens de parlementaire behandeling van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 besproken achtergrond ervan is dat de kosten van de dagelijkse lunch tot de normale kosten van levensonderhoud behoren, zodat er bij een verstrekking van de lunch door de werkgever geen reden is te volstaan met het tot het loon rekenen van een, mede in verband met het ontbreken van de mogelijkheid tot tegenbewijs, voor alle gevallen op een bescheiden niveau genormeerde besparingswaarde. Voor het geval dat de werknemer de maaltijd in een bedrijfskantine gebruikt, is tijdens de parlementaire behandeling het standpunt ingenomen dat uit het oogpunt van doelmatigheid een vrije verstrekking kan worden aangenomen als de kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijd verband houden aan de werknemer in rekening worden gebracht. Als dat niet gebeurt, is geen sprake van een vrije verstrekking en zal op de voet van artikel 13, eerste lid, van de wet heffing moeten plaatsvinden over de waarde in het economische verkeer van de maaltijd.
Het begrip `kosten die rechtstreeks verband houden met' komt ook voor in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling LB 1990 in de regeling met betrekking tot personeelsfeesten en dergelijke. Deze regeling is overgenomen in artikel 42 van de Uitvoeringsregeling LB 2001. Het ontmoet echter geen bezwaar dat het begrip `kosten die rechtstreeks verband houden met' bij artikel 55 in beperkte zin wordt opgevat in die zin dat geen rekening behoeft te worden gehouden met de kosten van de inrichting van de kantine en de kosten van de keukenapparatuur. Om praktische redenen kan een vrije verstrekking worden aangenomen als de kosten van de inkoop van de voedingsmiddelen en de kosten van het kantinepersoneel aan de werknemers in rekening worden gebracht. De regeling is overigens niet beperkt tot de lunch in de bedrijfskantine; de regeling kan ook toepassing vinden ingeval de werknemer het ontbijt of de warme maaltijd in de bedrijfskantine nuttigt.
Bij de beoordeling of de kosten van de inkoop van de voedingsmiddelen en de kosten van het kantinepersoneel aan de werknemer in rekening worden gebracht, kan volstaan worden met een globale benadering in die zin dat een beoordeling per maaltijd niet nodig is als het totaal van alle kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijden verband houden voor rekening van de werknemers komen. In verband hiermee is in de tekst van artikel 55 het woord `gemiddeld' opgenomen. Hiermee is ook tot uitdrukking gebracht dat de prijzen voor elementaire voedingsmiddelen iets onder de kostprijs mogen liggen als voor luxere voedingsmiddelen een hoger bedrag in rekening wordt gebracht, op zodanige wijze dat aan de werknemers per saldo de hiervoor nader bepaalde rechtstreekse kosten van de maaltijden in rekening worden gebracht. De aan de werknemer in rekening gebrachte bedragen mogen, wil de regeling met betrekking tot maaltijden in bedrijfskantines toepassing kunnen vinden, op jaarbasis bezien gemiddeld niet lager zijn dan de hiervoor nader bepaalde kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijden verband houden. Met de woorden `op jaarbasis bezien' is tot uitdrukking gebracht dat het geen bezwaar ontmoet dat vaste prijzen in rekening worden gebracht, ook al is de kostprijs van sommige ingrediënten van seizoensinvloeden afhankelijk.
De ondergrens - te weten de ter zake van maaltijden in artikel 32 genoemde normbedragen - die in de regeling voor maaltijden in bedrijfskantines is aangebracht, is opgenomen om te voorkomen dat een zakelijke maaltijd fiscaal ongunstiger behandeld wordt dan een privé-maaltijd in een bedrijfskantine. Hierbij is overwogen dat in de regeling met betrekking tot maaltijden in bedrijfskantines vanwege de doelmatigheid met een in economische zin niet volledig kostenbegrip rekening is gehouden.
Voor het geval de kosten van het kantinepersoneel niet alleen betrekking hebben op de hier bedoelde maaltijden (maar bijvoorbeeld ook op recepties) moeten deze kosten op een praktische wijze worden gesplitst.
De regeling geldt niet voor vergoedingen. Bij maaltijden in bedrijfskantines ligt het niet voor de hand dat een vergoeding wordt gegeven. Bovendien is er geen reden een vergoeding voor een maaltijd in een bedrijfskantine anders te behandelen dan een vergoeding in een gewoon restaurant.
De regeling geldt ook als de inhoudingsplichtige niet de beschikking heeft over een bedrijfskantine, maar de lunch wordt gebruikt in een andere bij de inhoudingsplichtige met een bedrijfskantine op een lijn te stellen (soortgelijke) ruimte op de plaats waar de arbeid wordt verricht, zoals de vergaderkamer.
Artikel 56 Kleding die blijft op de plaats waar de arbeid wordt verricht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De regeling codificeert de praktijk waarbij geen loon in natura wordt aangenomen als de kleding aantoonbaar op de werkplek buiten de woning van de werknemer blijft en welke kleding dus niet buiten de vervulling van de dienstbetrekking kan worden gedragen. De regeling geldt uit het oogpunt van controle voor verstrekte kleding (waaronder begrepen: ter beschikking gestelde kleding) en niet voor vergoedingen ter zake van bedoelde kleding. Met betrekking tot een eigen bijdrage van de werknemer geldt hetzelfde als hiervoor is opgemerkt bij de toelichting op artikel 24 van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
De in artikel 56 opgenomen regeling met betrekking tot kleding die blijft op de plaats waar de arbeid wordt verricht, staat overigens los van de regeling met betrekking tot werkkleding (artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van de wet en artikel 24 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Ingeval kleding als werkkleding kan worden aangemerkt, is voor een vrije vergoeding of een vrije verstrekking dus niet vereist dat de kleding op de werkplek blijft.
Artikel 57 Ziektekostenregeling met een zeer lage waarde
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, vierde lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 58 Collectieve ziektekostenregeling waarvan de waardering hoger zou zijn dan de kosten van een individuele verzekering
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Tot uitdrukking is gebracht dat de premie door de ziektekostenverzekeraar voor de collectiviteit is vastgesteld. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Op basis van de huidige tekst van artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling LB 1990 komt het in de praktijk echter wel voor dat voor enkele werknemers een regeling wordt getroffen die aan de tekst voor de maximumwaardering zou voldoen, hoewel de individuele aanspraak hoger is dan de bedragen die de werknemer bij een derde had moeten storten teneinde de aanspraak te dekken. Dat is niet gewenst en geschillen hieromtrent moeten voor de toekomst worden uitgesloten. De maximumwaardering is ingevoerd om te voorkomen dat de waarde van een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling in bepaalde gevallen op een aanzienlijk hoger bedrag zou moeten worden gesteld dan het bedrag van de premie welke op individuele basis voor het dekken van het ziektekostenrisico verschuldigd zou zijn. Voorwaarden voor de toepassing van de regeling zijn (verwezen zij naar het inhoudelijk van belang blijvende Besluit van 8 maart 1989, nr. DB89/464, V-N 1989, blz. 972, punt 10, zoals gewijzigd bij het Besluit van 29 januari 1990, nr. DB90/304, V-N 1990, blz. 480, punt 13) dat de werknemer op grond van de overeenkomst met de ziektekostenverzekeraar een nominale (vaste) premie betaalt die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale premie voor de Ziekenfondswet, hetgeen het geval is als de nominale premie voor de ziektekostenregeling niet meer dan 10% afwijkt van de nominale premie Ziekenfondswet én op dezelfde wijze als bij de Ziekenfondswet afhankelijk is van het aantal (mede)verzekerden, en dat een premie is verschuldigd die afhankelijk is van het loon van de werknemers of onafhankelijk is van het aantal medeverzekerden.
Op grond van artikel 17 van de Ziekenfondswet stelt ieder ziekenfonds een nominale premie vast. Deze premies verschillen in hoogte. In het kader van de onderhavige regeling is het toegestaan uit te gaan van de laagste nominale premie van de ziekenfondsen.
Artikel 59 Rentevoordeel personeelsleningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Onder de Wet inkomstenbelasting 2001 is loon belast als inkomen uit werk en woning (box 1). Te betalen rente komt daarop in het algemeen niet in mindering. Hiermee ontvalt de grond aan het om doelmatigheidsredenen bij renteloze of laagrentende personeelsleningen onder voorwaarden tegen elkaar laten wegvallen van het tot het loon behorende rentevoordeel en de rentelast.
Voor het geval dat een personeelslening voor de aanschaf van de eigen woning is aangegaan, wordt de goedkeuring in het Besluit van 20 december 1996, nr. DB96/5160M, BNB 1997/93, met een aangepaste tekst gecontinueerd. In dat geval vallen het loon (het te belasten rentevoordeel) en de aftrekbare kosten (de anders te betalen rente) in box 1 nog wel praktisch tegen elkaar weg.
In de andere gevallen zal het eventuele rentevoordeel moeten worden belast. Vanwege de doelmatigheid wordt het rentevoordeel bepaald op basis van een normrente van 5,25% per jaar. Dit percentage is ontleend aan de Macro Economische Verkenningen 2001 (het gemiddelde van de korte en de lange rente) en geldt, behoudens grote veranderingen in de rentestand, voor het jaar 2001. Het rentepercentage zal elk jaar worden geactualiseerd, waarbij al te grote schommelingen zullen worden voorkomen.
Als de lening renteloos is, wordt het te belasten rentevoordeel in het jaar 2001 dus gesteld op 5,25% op jaarbasis van het geleende bedrag, ongeacht wanneer de lening is aangegaan, ongeacht of de lening een vaste of een variabele rente heeft en ongeacht of de werknemer al dan niet een bijzondere vorm van zekerheid heeft gesteld. Een doelmatige uitvoering laat niet toe de mogelijk verschillende omstandigheden verschillend te behandelen. Hier komt bij dat de rente bij dezelfde soort lening in zakelijke situaties verschillend kan worden vastgesteld, afhankelijk van de onderhandelingspositie van partijen. Ook daarom is het niet mogelijk afhankelijk van de soort van de lening van een verschillende normrente uit te gaan.
Het hangt van de overeenkomst af of het rentevoordeel ineens dan wel gaandeweg tot het loon wordt gerekend. Dat de contante waarde van het rentevoordeel ineens wordt genoten, komt eigenlijk alleen aan de orde als een renteloze of een laagrentende lening met een vaste looptijd voor een bijzondere prestatie ter beloning wordt verstrekt (zie als voorbeeld van een dergelijk bijzonder geval HR 9 mei 1984, nr. 22 337, BNB 1984/236). In andere gevallen zal het rentevoordeel gaandeweg worden genoten. Bij een volledig renteloze lening zal het rentevoordeel doorlopend (wat de wijze van heffing betreft: per loontijdvak te bepalen) in aanmerking moeten worden genomen. Indien de werknemer een lagere rente dan 5,25% betaalt, zal het rentevoordeel in beginsel op het betalingstijdstip in aanmerking moeten worden genomen. Om praktische redenen (met name aflossingen van de werknemer en wijzigingen in de variabele rente bij een personeelslening) ontmoet het geen bezwaar dat het te belasten rentevoordeel niet per loontijdvak in de heffing wordt betrokken maar bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt. Ook dan moet het eventuele rentevoordeel per fiscaal genietingstijdstip worden berekend.
Voorzover sprake is van een laagrentende personeelslening vindt de eventuele heffing plaats met inachtneming van artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 (eigen bijdrage werknemer).
De onderhavige regeling heeft betrekking op leningen van de werkgever of een daarmee verbonden vennootschap aan de werknemer. De regeling kan ook worden toegepast bij een gepensioneerde werknemer of een werknemer die vervroegd is uitgetreden (VUT).
Tot de vrije verstrekkingen behoort het rentevoordeel ter zake van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte lening voorzover de werknemer het geleende bedrag op een dusdanige wijze aanwendt dat een in de plaats van de lening voor de desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking hetzij geheel of nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen zou hebben behoord, hetzij op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel q (computervrijstelling) of onderdeel r (vrijstelling inrichting telewerkplek), van de wet niet tot het loon zou hebben behoord. Met deze in artikel 59, tweede lid, opgenomen regeling wordt met name voorkomen dat heffing wegens het rentevoordeel zou moeten plaatsvinden bij een personeelslening ter zake van een besteding waarvoor anders een vrije vergoeding, een vrije verstrekking of een van de twee met name genoemde vrijstellingen zou kunnen worden aangenomen. Deze regeling is tevens in het belang van de doelmatigheid en biedt steun aan de toepassing van fiscaal gestimuleerde regelingen. Een voorbeeld waarin artikel 59, tweede lid, toepassing vindt, is het geval dat de werknemer met van zijn werkgever geleend geld voor zakelijk gebruik binnen de grenzen van artikel 11, eerste lid, onderdeel q, van de wet een computer koopt, waarbij de lening met behulp van vrije vergoedingen voor de aanschafkosten van de computer gaandeweg wordt afgelost. Voor het geval dat de werkgever de kosten van de computer vergoedt, zonder dat dienovereenkomstig op de lening wordt afgelost, is de regeling in artikel 59, tweede lid, in zoverre niet van toepassing. In zoverre kan immers niet meer worden gezegd dat de werknemer het geleende geld op de genoemde wijze aanwendt.
Een ander voorbeeld waarin artikel 59, tweede lid, toepassing kan vinden, is de aanschaf van een OV-kaart. De werkgever had de kaart op grond van artikel 26 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 praktisch geheel vrij aan de werknemer kunnen vergoeden. Als de werkgever daarvan afziet en de werknemer alleen maar een renteloze lening voor de aanschaf van een OV-kaart geeft, behoeft het rentevoordeel niet te worden belast. Met de term `geheel of nagenoeg geheel' is tot uitdrukking gebracht dat het geringe bedrag dat niet volledig voor vrije vergoeding in aanmerking komt (in het voorbeeld van de OV-kaart € 54
(f 119) of € 82 (f 181) per jaar) niet tot gevolg heeft dat het rentevoordeel in zoverre moet worden belast.
Met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 is in artikel 108 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 de fictie opgenomen dat personeelsleningen tot een gezamenlijk bedrag van € 3403 (f 7499) worden geacht op de genoemde wijze te zijn aangewend. Voor dergelijke leningen behoeft in deze jaren dus geen aanvullend bewijs te worden geleverd.
De regeling in artikel 59 geldt niet voor vergoedingen omdat er dan uit het oogpunt van doelmatigheid geen reden is het voordeel niet als loon aan te merken.
Hoofdstuk 5 Pensioenregelingen en regelingen voor vervroegde uittreding (hoofdstuk IIB van de wet)
Artikel 60 Splitsing pensioenregeling
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 18, derde lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 18c van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat in het eerste lid de verwijzing naar hoofdstuk IIA van de wet is vervangen door een verwijzing naar hoofdstuk IIB en dat in het tweede lid `als inkomsten uit vermogen zal worden behandeld' is vervangen door als `voordeel uit sparen en beleggen wordt behandeld'.
Artikel 61 Samenloop verschillende pensioenstelsels
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 19f van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 18d van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Hoofdstuk 6 Tarief (hoofdstuk III van de wet)
Artikel 62 Afwijkend loontijdvak bij werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen werkzaam is
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vierde lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 21 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 63 Afwijkend loontijdvak bij werknemer met vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vierde lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 22 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
De redactie van de bepaling is aangepast om mogelijke verwarring bij de tabellen voor werknemers met vakantiebonnen te voorkomen (door een duidelijker onderscheid te maken tussen werknemers met 20 of meer vakantiedagen en werknemers met 19 of minder vakantiedagen).
Met betrekking tot werknemers met 20 of meer vakantiedagen geldt in het jaar 2001 voor de verlenging van het loontijdvak de factor 260/229 (een werkdag minder dan in het jaar 2000).
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de dagtabel dient te worden toegepast indien de werknemer in een loontijdvak een dag onbetaald verlof opneemt. Omdat het aantal dagen waarover loon wordt genoten het uitgangspunt is voor de vaststelling van de tijdsevenredige factor, geldt op dit punt met ingang van 1 januari 1999 bij werknemers met vakantiebonnen geen bijzondere regeling meer (de desbetreffende in artikel 22, derde lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990 opgenomen regeling is toen vervallen). De toepassing van de tabellen verloopt echter anders indien de werknemer doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is. Dan heeft het opnemen van een dag onbetaald verlof op grond van artikel 62 namelijk niet tot gevolg dat de dagtabel behoeft te worden toegepast.
Artikel 64 Afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en scholieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vierde lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 22a van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Hoofdstuk 7 Wijze van heffing (hoofdstuk IV van de wet)
Artikel 65 Loonbelastingverklaring
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 29, eerste lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 23 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de inhoudingsplichtige op de verklaring moet aantekenen of de heffingskorting bij de werknemer van toepassing is. Hiertoe dient een code te worden aangekruist.
Artikel 66 Identificatieplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 23a van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 25 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 68 Administratie uitkeringen, vergoedingen en verstrekkingen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 26 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat diverse verwijzingen naar de wet zijn aangepast. Nieuw is dat ook verstrekkingen die verband houden met het vervoer per auto, anders dan per taxi, bij de loonadministratie moeten worden geadministreerd. Vergoedingen en verstrekkingen moeten immers in samenhang worden beoordeeld. Hetzelfde geldt bij regelmatig woon-werkverkeer. Tevens is een administratievoorschrift opgenomen met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen voor OV-kaarten alsmede met betrekking tot de vrije vergoedingen voor vervoer naar de opstapplaats voor openbaar vervoer.
Artikel 69 Loonbelastingkaart en coderingslijst
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 27 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Op de loonbelastingkaart (en de jaaropgaaf) moet overigens het totaal van de verrekende arbeidskorting worden vermeld. Dit houdt verband met de bepaling in artikel 8.11, tweede lid, Wet IB 2001 dat de arbeidskorting ten minste bedraagt de volgens artikel 22a van de wet toegekende arbeidskorting, maar maximaal € 920 (f 2027). Deze bepaling is onder meer opgenomen om te voorkomen dat degenen die slechts een gedeelte van het jaar werken een deel van de bij de loonbelasting verrekende arbeidskorting bij de aanslag inkomstenbelasting moeten terugbetalen. Dat effect zou kunnen ontstaan doordat de arbeidskorting twee percentages heeft - eerst een laag en dan een hoog - die per loontijdvak in de loonbelasting en per jaar in de inkomstenbelasting worden toegepast. Om artikel 8.11, tweede lid, Wet IB 2001 goed toe te kunnen passen, moet het bedrag van de in de loonbelasting verrekende arbeidskorting voor de inkomstenbelasting bekend zijn.
Artikel 70 Loonbelastingkaart huispersoneel
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 28, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 71 Uitreiken formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 29, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 72 Inleveren formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 29, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 73 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 30, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 31 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de rekenregel is aangepast aan de nieuwe heffingssystematiek met heffingskortingen. In het derde lid is het voorschrift gehandhaafd dat voor gevallen waarin zich ten aanzien van de werknemer in de loop van het jaar een wijziging heeft voorgedaan in de premieplicht, de jaaropgaaf de mededeling bevat dat de in het tweede lid bedoelde rekenregel, niet van toepassing is. Mede gelet op de beperkte ruimte op de jaaropgaaf geldt deze regel met ingang van 1 januari 2001 ook ten aanzien van werknemers van wie de inhouding plaatsvindt aan de hand van een van de zogenoemde herleidingsregels, bedoeld in artikel 27, vijfde lid, van de wet. Dit zijn werknemers die belastingplichtig zijn en beperkt premieplichtig zijn, in die zin dat zij van de premie voor de volksverzekeringen niet de premie voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten of juist alleen die premie verschuldigd zijn.
Artikel 75 Uitzonderingen voor het opmaken van loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij het enkel genieten van bepaalde subsidies
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 31a van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat niet wordt vermeld de werknemer die geen ander loon geniet dan de premie bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit in- en doorstroombanen. Deze premies worden per 1 januari 2001 immers gedefiscaliseerd.
Artikel 76 Uitzondering voor het opmaken van loonbelastingverklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij meewerkende kinderen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 32 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de verwijzing naar het besluit is aangepast.
Artikel 77 Uitzonderingen voor het opmaken van loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de bijstand
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Voor de toepassing van de heffingskorting bij gerechtigden tot de bijstand geldt een afzonderlijke regeling die is opgenomen in de regeling loonbelasting- en premietabellen.
Artikel 78 Uitzonderingen voor het opmaken van loonbelastingverklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de inkomensvoorziening kunstenaars
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, van de wet. Deze bepaling is ontleend aan artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 79 Geen loonbelastingverklaring
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 34 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
De uitzondering voor een artiest wordt niet meer genoemd. Dit vloeit voort uit het nieuwe heffingsregime voor artiesten (zie bij artikel 95).
Nieuw is dat geen loonbelastingverklaring behoeft te worden ingediend door de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en loon geniet in de vorm van AOW-uitkeringen dan wel pensioen waarin de AOW-uitkeringen zijn begrepen. De op dit punt al bestaande regeling is uitgebreid omdat in deze gevallen de heffingskorting praktisch steeds van toepassing is.
Voor die gevallen dat de werknemer geen loonbelastingverklaring behoeft in te leveren, is voorzover nodig (dat is natuurlijk niet het geval als de inhoudingsplichtige de van belang zijnde gegevens van de vorige inhoudingsplichtige kan en mag gebruiken) bepaald of de heffingskorting van toepassing is. De desbetreffende bepalingen gelden tenzij de werknemer met een loonbelastingverklaring andersluidende gegevens verstrekt. De laatste mogelijkheid ontbreekt overigens voor de werknemer die loon geniet in de vorm van uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden.
Artikel 80 Verstrekking sociaal-fiscaalnummer als geen loonbelastingverklaring behoeft te worden ingeleverd
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 29, eerste en derde lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 35 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Hoofdstuk 8 Eindheffing (hoofdstuk V van de wet)
Artikel 81 Uitkeringen van publiekrechtelijke aard
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 35a van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat ook hier niet worden genoemd de met ingang van 1 januari 2001 gedefiscaliseerde premies als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit in- en doorstroombanen.
Artikel 82 Naar het tabeltarief te belasten bezwaarlijk te individualiseren loon
Deze bepaling gebaseerd op artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36 van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Voor de overzichtelijkheid is een splitsing aangebracht tussen gevallen waarin het tabeltarief en gevallen waarin het enkelvoudige tarief van toepassing is. In dit artikel worden de gevallen genoemd waarin het tabeltarief van toepassing is.
Daaraan zijn toegevoegd bepalingen met betrekking tot maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is en maaltijden in bedrijfskantines. Bij de regeling inzake verstrekkingen met een waarde in het economische verkeer van ten hoogste € 272 (f 599) per jaar en ten hoogste € 23 (f 51) per verstrekking is behalve artikel 13 ook artikel 17 van de wet genoemd. Die regeling heeft namelijk zowel betrekking op loon in natura als op gedeeltelijk vrije verstrekkingen. In beide gevallen dient rekening te worden gehouden met de daarvoor gestelde normbedragen.
Artikel 83 Naar het enkelvoudige tarief te belasten bezwaarlijk te individualiseren loon
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36 van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Voor de overzichtelijkheid is een splitsing aangebracht tussen gevallen waarin het tabeltarief en gevallen waarin het enkelvoudige tarief van toepassing is. In dit artikel wordt het geval genoemd waarin het enkelvoudige tarief van toepassing is, te weten personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen.
Artikel 84 Naar het enkelvoudige tarief te belasten loon met een bestemmingskarakter
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31, tweede lid, onderdeel e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36a van de Uitvoeringsregeling LB 1990. Evenals bij de artikelen 82 en 83 is voor de duidelijkheid aangegeven welk tarief van toepassing is. In verband met artikel 15a, eerste lid, onderdeel a, van de wet (vrije vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd) is de bepaling met betrekking tot `koffiegeld' in artikel 36a, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling LB 1990 niet overgenomen. Nieuw is de eindheffing voor de niet vrije vergoeding respectievelijk verstrekking van een OV-kaart als bedoeld in artikel 26.
Artikel 85 Aangewezen inhoudingsplichtigen bij eindheffing
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 32b van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 36b van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat niet meer wordt vermeld de gemeente ten aanzien van de premies als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit in- en doorstroombanen niet meer worden genoemd (die met ingang van 1 januari 2001 immers zijn gedefiscaliseerd).
Hoofdstuk 9 Aanvullende regelingen (hoofdstuk VI van de wet)
Artikel 86 Door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 38 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 87 Doorbetaald loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet.
De regeling wordt als volgt toegelicht. Het komt regelmatig voor dat een werknemer uit hoofde van zijn functie wordt benoemd tot commissaris van een andere vennootschap of een ander lichaam, waarbij op hem de verplichting rust het hem toekomende commissarisloon af te staan aan de werkgever die hem als commissaris heeft aangewezen. In dergelijke gevallen genieten deze werknemers feitelijk alleen loon vanuit hun hoofdbetrekking. Desondanks dient volgens de wettelijke bepalingen op het commissarisloon loonbelasting/premie volksverzekeringen te worden ingehouden.
Onder de tot en met het jaar 2000 geldende wetgeving vormde de verplichting tot het afstaan van commissarisloon voor de werknemer een op de inkomsten uit de hoofdbetrekking rustende last. In verband daarmee is in het Besluit van 20 januari 1982, nr. 282-588, V-N 1982, blz. 416, punt 13, om praktische redenen een tegemoetkomende regeling opgenomen die erop neerkomt dat de inspecteur onder voorwaarden aan het lichaam dat het commissarisloon schuldig is toestemming verleent inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen achterwege te laten.
Met ingang van 1 januari 2001 ontvalt de grond aan deze om praktische redenen getroffen regeling. De in artikel 3.85 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geregelde werknemersaftrek biedt immers niet de mogelijkheid rekening te houden met de verplichting tot het afstaan van het commissarisloon. Zonder een nadere regeling zou het commissarisloon met ingang van 1 januari 2001 steeds als zodanig in de heffing van loon- en inkomstenbelasting worden betrokken, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de arbeidsovereenkomsten van deze door hun werkgever `aangewezen' commissarissen moeten worden gewijzigd. Dat zou praktische bezwaren opleveren, ook in de sfeer van de pensioenopbouw.
In verband hiermee wordt de huidige behandeling van commissarisloon gecontinueerd, met dien verstande dat de regeling tot vergelijkbare gevallen wordt uitgebreid.
Artikel 87, eerste lid, strekt ertoe dat het loon in de heffing wordt betrokken als onderdeel van het loon dat vanwege de hoofdbetrekking door de inhoudingsplichtige is verschuldigd, waaronder het loon van de uit hoofde daarvan uitgeoefende andere dienstbetrekking, bijvoorbeeld een commissariaat. Uit de bepaling vloeit voort dat het lichaam dat het loon is verschuldigd dan geen loonbelasting/premie volksverzekeringen inhoudt.
Als voorwaarden worden in de aanhef van het eerste lid genoemd dat de inhoudingsplichtige in Nederland woont of is gevestigd en dat de werknemer in Nederland woont. Deze voorwaarden zijn opgenomen om veilig te stellen dat de om louter praktische redenen opgenomen regeling niet tot gevolg kan hebben dat in internationale situaties het heffingsrecht verloren gaat.
In het eerste lid, onderdeel a, is als voorwaarde opgenomen dat de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking elders werkzaam is waardoor hij in feite geen belang heeft bij het verworven loon. De regeling bevat geen beperking voor de situatie dat de werknemer het loon laat uitbetalen aan een `eigen' vennootschap. Aan een dergelijke beperking bestaat geen behoefte. Ook in dergelijke situaties is het niet (langer) nodig om het loon dat van het `uitzendende' lichaam wordt ontvangen te korten met het (commissaris-)loon teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen. Wel moet er een verband zijn met het werk van de belastingplichtige bij de eigen vennootschap en de andere dienstbetrekking. Met deze regeling wordt derhalve tevens tegemoet gekomen aan de bestaande problematiek van situaties waarin een zogenoemde aanmerkelijkbelanghouder uit hoofde van zijn dienstbetrekking tot een vennootschap tevens arbeid verricht voor andere onderdelen van het concern waarin hij eveneens een aanmerkelijk belang bezit. Deze problematiek kwam eerder aan de orde in de brief van de toenmalige staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer, van 21 januari 1998, nummer DB97/2769 (V-N 1998/7.17). Duidelijkheidshalve zij opgemerkt dat de regeling alleen kan worden toegepast als het loon integraal wordt doorgestort naar de `hoofdwerkgever'. De hoofdwerkgever zal vervolgens over dit `doorgestorte' loon als onderdeel van het totale door hem verschuldigde loon loonbelasting/premie volksverzekeringen moeten inhouden. In de tekst van de bepaling is dit vastgelegd met behulp van de woorden `wordt geacht als onderdeel van het door hem verschuldigde loon (...) ter beschikking te stellen het loon dat de werknemer geniet als werknemer van een andere inhoudingsplichtige'.
In het eerste lid, onderdeel b, is als voorwaarde opgenomen dat behalve het loon ook de vrije vergoedingen rechtstreeks moeten worden overgemaakt aan de inhoudingsplichtige. Hiermee wordt voorkomen dat de werknemer op twee plaatsen gebruik maakt van de regelingen inzake vrije vergoedingen. In dat verband is tevens als voorwaarde opgenomen dat vrije verstrekkingen bij die andere dienstbetrekking vooraf aan de inhoudingsplichtige moeten worden meegedeeld.
In het tweede lid is een uitzondering opgenomen op de voorwaarde dat de werknemer in Nederland moet wonen. Als het heffingsrecht niet verloren zou kunnen gaan, komt een in het buitenland wonende werknemer eveneens voor de regeling in aanmerking. Als voorbeeld van deze situatie kan worden genoemd het geval van een in het buitenland wonende werknemer die bestuurder is van een Nederlandse vennootschap en uit hoofde van die dienstbetrekking commissaris is bij een andere vennootschap, terwijl Nederland met het woonland van deze werknemer een verdrag heeft gesloten waarbij Nederland, los van het algemene arbeidsartikel, het heffingsrecht heeft over zowel bestuurders- als commissarissenbeloningen. Dan bestaat niet het gevaar dat het heffingsrecht door de onderhavige regeling verloren gaat.
Het derde lid bepaalt dat het eerste en tweede lid slechts van toepassing zijn ingeval de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarde is opgenomen omdat het lichaam dat het commissarisloon betaalt niet altijd kan beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan. Bovendien is de regeling niet verplicht.
Artikel 88 Meerdere gevallen van loon uit vroegere dienstbetrekking
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 39 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 89 Berekening van de belasting bij aanvullingen op uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 40, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 90 Berekening van de belasting bij samenloop van pensioenuitkeringen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 40, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 91 Samenvoeging van loon
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 42 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 92 Loon over een ander tijdvak dan het regelmatig wederkerende loon
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 43 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 93 Nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 44 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Artikel 94 Informatieplicht bij loon van derde
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 41 van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Hoofdstuk 10 Belastingheffing van artiesten en beroepssporters (hoofdstuk VII van de wet)
Dit artikel is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet, in verbinding met artikel 29, eerste, derde en vierde lid, van de wet. Artiesten en beroepssporters die onder de artiestenregeling vallen, moeten een gageverklaring invullen. De gageverklaring heeft een tweeledige functie, namelijk het verstrekken aan de inhoudingsplichtige van persoonlijke gegevens van de artiest dan wel beroepssporter (artikel 95) en het verdelen van gage onder de artiesten dan wel de beroepssporters die deel uitmaken van een gezelschap (artikel 12b van het besluit).
De tekst van artikel 95 is voor een groot gedeelte vergelijkbaar met de tekst van artikel 65, maar houdt rekening met het bijzondere karakter van de artiestenregeling.
Opgemerkt wordt nog dat in artikel 95, tweede lid, is bepaald dat de artiest dan wel beroepssporter om uitreiking van een nieuwe gageverklaring moet verzoeken indien zich een wijziging voordoet in de eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft dat een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd. Deze bepaling kan onder meer van toepassing zijn indien sprake is van een wijziging in de verdeling van de gage.
Artikel 96 Identificatieplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet. De tekst van artikel 97, eerste lid, is vergelijkbaar met de tekst van artikel 67. Om praktische redenen is ervoor gekozen dat ook bij artiesten dan wel beroepssporters van de loonstaat (en niet van een afzonderlijke gagestaat) gebruik moet worden gemaakt. Voor artiesten of beroepssporters zijn overigens niet alle rubrieken van de loonstaat van toepassing en gelden voor een aantal kolommen van de loonstaat afwijkende regels.
Artikel 98 Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen in natura en aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet.
Ten aanzien van artiesten of beroepssporters kan de administratie van de inhoudingsplichtige eenvoudiger zijn dan ten aanzien van werknemers. In de meeste gevallen behoren vergoedingen en verstrekking al tot de gage. Voorzover dit niet het geval is, moet de inhoudingsplichtige bij de loonadministratie per uitbetalingstijdvak de gegevens administreren met betrekking tot de aan de artiest dan wel beroepssporter verstrekte kostenvergoedingen en verstrekkingen in natura. Daarbij moeten ook de wel tot de gage behorende aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, worden geadministreerd.
Artikel 99 Loonbelastingkaart en coderingslijst
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, van de wet. De tekst van artikel 99 is vergelijkbaar met de tekst van artikel 69.
Artikel 100 Uitreiken formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e, van de wet. De tekst van artikel 100 is vergelijkbaar met de tekst van artikel 71.
Artikel 101 Inleveren formulieren
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, van de wet in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e, van de wet. De tekst van artikel 101 is vergelijkbaar met de tekst van artikel 72.
Artikel 102 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, van de wet. De tekst van artikel 102 is vergelijkbaar met de tekst van artikel 73.
Artikel 103 Afwijkende termijnen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen d en e, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 30, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 1990.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 35b, vijfde lid, in verbinding met artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet. De tekst van artikel 104 is vergelijkbaar met de tekst van artikel 74.
Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 105 Overgangsregeling loonbelastingverklaring
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet. Het gaat om overgangsrecht met betrekking tot de invoering van de Belastingherziening 2001. In verband daarmee is geen generale vernieuwing van de loonbelastingverklaringen nodig. De inhoudingsplichtige kan ten aanzien van de op 31 december 2000 reeds bij hem in dienst zijnde werknemer aan de hand van de gegevens in de reeds ingeleverde loonbelastingverklaring beoordelen of de heffingskorting van toepassing is.
Deze overgangsbepaling verliest haar belang zodra er een geval aan de orde komt waarbij de inhoudingsplichtige op de voet van artikel 65, eerste lid, onderdeel b (bij een verzoek van de werknemer) of onderdeel c (als de inhoudingsplichtige weet dat sprake is van een wijziging waardoor de werknemer een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd) een loonbelastingverklaring aan de werknemer moet uitreiken.
Met de woorden `overeenkomstig de loonbelastingverklaring' is tot uitdrukking gebracht dat de overgangsregeling niet geldt voor gerechtigden tot een uitkering ingevolge de bijstand. Voor de toepassing van de heffingskorting in deze gevallen geldt een afzonderlijke regeling die is opgenomen in de regeling loonbelasting- en premietabellen.
Artikel 106 Overgangsregeling hogere vrije vergoeding regelmatig woon-werkverkeer als de werknemer andere werknemers vervoert
Deze bepaling is gebaseerd op artikel II, vierde lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Onder omstandigheden kan in het jaar 2001 nog gebruik worden gemaakt van de oude meerijregeling, op grond waarvan ƒ 0,60 per afgelegde kilometer aan de chauffeur van de carpoolauto kan worden vergoed. Wat dat betreft is een administratieplicht opgenomen.
Artikel 107 Overgangsregeling fiets voor woon-werkverkeer
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Met betrekking tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen bij een fiets voor woon-werkverkeer is bepaald dat de regeling niet van toepassing is als in de drie voorafgaande kalenderjaren een fiets is vergoed, verstrekt dan wel ter beschikking gesteld. Met betrekking tot zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer geldt als voorwaarde dat het bedrag van € 250 (f 551) geldt per drie kalenderjaren. Er is geen reden deze termijnen door de wijzigingen met ingang van 1 januari 2001 te laten inkorten. Deze overgangsbepaling voorkomt dit.
Artikel 108 Overgangsregeling personeelsleningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. Met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 wordt voor de toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001 gefingeerd dat de werknemer personeelsleningen tot een gezamenlijk bedrag van € 3403 (f 7499) op een dusdanige wijze heeft aangewend dat een in de plaats van de lening of leningen voor de desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking geheel of nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen zou hebben behoord. In zoverre behoort het rentevoordeel tot de vrije verstrekkingen. Met deze overgangsregeling wordt voorkomen dat voor de grote groep al bestaande personeelsleningen (vooral voor computers, fietsen en OV-kaarten) alsnog bewijs van de aanwending van de leningen moet worden geleverd. Werknemers die een hogere personeelslening hebben dan € 3403 (f 7499) kunnen eventueel aannemelijk maken dat is voldaan aan de voorwaarde in artikel 59, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001.
De overgangsregeling kan nog in een voorbeeld worden toegelicht. Een werknemer heeft in het jaar 2001 renteloze personeelsleningen tot een totaal van f 15 000, te weten f 3000 voor een computer, f 5000 voor een OV-kaart en f 7000 voor een auto. Op grond van de overgangsregeling is het rentevoordeel ter zake van de hoofdsom van de lening tot € 3403 (f 7499) in het jaar 2001 zonder nader bewijs vrij. De werknemer kan echter aannemelijk maken dat de personeelslening tot een hoofdsom van f 8000 op grond van artikel 59, tweede lid, geen aanleiding geeft tot heffing over een rentevoordeel. In dit voorbeeld is in de jaren 2001 en 2002 dus als loon belast 5,25% van f 7000, te weten f 367,50.
Artikel 109 Overgangsregeling dagbladen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. In artikel 16a van de Uitvoeringsregeling LB 1990 is bepaald dat de waarde van een aan de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf verstrekt gratis abonnement op een dagblad dat door dat bedrijf wordt uitgegeven op nihil wordt gesteld. De achtergrond daarvan was dat gezien de gegevens in de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1984, nr. 22 131, BNB 1986/57, werd aangenomen dat een groot gedeelte van de werknemers van het dagbladbedrijf de krant nodig heeft voor de vervulling van de dienstbetrekking, zodat bij die werknemers van de besparingswaarde kan worden uitgegaan. Een dergelijke omstandigheid pleegt zich bij andere producten uit eigen bedrijf niet voor te doen. Desondanks kan de bijzondere regeling voor dagbladen niet worden gehandhaafd.
Er is voorzien in een overgangsregeling van twee jaren om de betrokken CAO-partners in de gelegenheid te stellen rekening te houden met de omstandigheid dat de algemene regeling voor producten uit het eigen bedrijf ook bij dagbladen gaat gelden. Bij journalisten kan een dagblad in de regel overigens als vakliteratuur worden aangemerkt. Vakliteratuur kan immers, net als onder de tot en met 31 december 2000 geldende wetgeving, worden omschreven als de literatuur die in een bepaalde beroepsgroep algemeen wordt erkend als voor die beroepsgroep specifiek van belang zijnde literatuur. Indien het dagblad voor de journalist als vakliteratuur kan worden aangemerkt, is de verstrekking van het gratis abonnement op het dagblad vrij krachtens artikel 15a, eerste lid, onderdeel c, in verbinding met artikel 17, tweede lid, van de wet.
Artikel 110 Overgangsregeling vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen en daarmee overeenkomende aanspraken
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13, tweede lid, van de wet. De tekst is ontleend aan artikel 45 van de Uitvoeringsregeling LB 1990, met dien verstande dat de reeds verstreken jaren 1999 en 2000 niet worden genoemd.
Met het oog op de heffing in het jaar 2001 zijn in de Uitvoeringsregeling LB 2001 naast eurobedragen de daarmee corresponderende guldensbedragen tussen haakjes vermeld. De guldensbedragen zijn na de definitieve invoering van de euro in 2002 niet langer van belang en kunnen derhalve met ingang van 1 januari 2002 vervallen. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 111.
In het tweede lid wordt geregeld dat de in artikel 49 opgenomen tabel met in guldens luidende bedragen die van belang zijn voor vrije vergoedingen ter zake van kinderopvang om dezelfde reden integraal komt te vervallen.
Artikel 112 Intrekking van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990
De Uitvoeringsregeling LB 1990 wordt met ingang van 1 januari 2001 ingetrokken. Het spreekt vanzelf dat deze uitvoeringsregeling voor het verleden van belang blijft. De vraag bijvoorbeeld of een naheffingsaanslag met betrekking tot een tijdvak in het jaar 2000 terecht is opgelegd, moet dus worden beantwoord aan de hand van de met betrekking tot dat tijdvak in het jaar 2000 geldende bepalingen.
De Uitvoeringsregeling LB 2001 treedt met ingang van 1 januari 2001 in werking.
In dit artikel is de citeertitel opgenomen.
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos.
Bijlage bij de toelichting op de Uitvoeringsregeling LB 2001. Transponeringstabel
Veel bepalingen in de Uitvoeringsregeling LB 1990 zijn al dan niet gewijzigd opgenomen in de Uitvoeringsregeling LB 2001. De onderstaande transponeringstabel is bedoeld als een hulpmiddel om deze bepalingen terug te kunnen vinden.
Bepalingen in de Onderwerp Bepalingen in de
Uitvoeringsregeling Uitvoeringsregeling
LB 1990 LB 2001
artikel 1, eerste lid reikwijdte artikel 1
artikel 1, tweede en derde lid definities artikel 2, eerste en tweede lid
artikel 2 vervallen -
artikel 3 niet-inhoudingsplichtigen artikel 3
artikel 4, eerste lid, onderdeel a aangewezen inhoudingsplichtige bij de hulp van een artikel 4
thuiswerker
artikel 4, eerste lid, onderdeel b aangewezen inhoudingsplichtige bij een artiest artikel 5
artikel 4, eerste lid, onderdeel c aangewezen inhoudingsplichtige bij een beroepssporter artikel 6
artikel 4, tweede en derde lid inhoudingsplichtigenverklaring artikel 5, tweede tot en met achtste lid
artikel 5 niet tot het loon behorende aanspraken artikel 7
artikel 5a vaste vergoedingen artikel 47
artikel 6 vergoedingen kinderopvang artikel 49
artikel 7 loon voor de toepassing van enkele regelingen artikel 8
artikel 7a aanvullende voorwaarden vrijstelling bij telewerken artikel 9
artikel 7b aanvullende voorwaarden vrijstelling bij woon- artikel 10
werkverkeer waarbij tevens een of meer andere
werknemers worden vervoerd
artikel 8 vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer -1
artikel 9 fooien en dergelijke prestaties van derden artikel 17
artikel 10, eerste lid waarde aanspraak artikel 18
artikel 10, tweede en derde lid waarde aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling artikel 19
in eigen beheer voor ten minste 25 werknemers
artikel 10, vierde lid, onderdeel a ziektekostenregeling met een zeer lage waarde artikel 57
artikel 10, vierde lid, onderdeel b collectieve ziektekostenregeling waarvan de waardering artikel 58
hoger zou zijn dan de kosten van een individuele
verzekering
artikel 11, eerste lid maaltijden en inwoning artikel 32 en 35
artikel 11, tweede lid kost aan boord van schepen en baggermaterieel en artikel 53
op boorplatforms
artikel 11, derde lid huisvesting en voeding militairen -
artikel 11, vierde lid therapeutisch meeëten artikel 54
artikel 11, vijfde lid genot van een woning artikel 33
artikel 11, zesde lid huisvesting aan boord van schepen en op baggermaterieel, artikel 51
op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten
artikel 11, zevende lid genot van bewassing, energie en water artikel 34
artikel 11, achtste lid bedragen bewassing, energie en water begrepen in artikel 52
bedrag inwoning en huisvesting
artikel 11, negende lid waarde kleding meewerkende kinderen artikel 21
artikel 11, tiende lid telefoon artikel 39 en artikel 40
artikel 12 vergoedingen en verstrekkingen die tevens door artikel 32, derde lid, en
gezinsleden worden genoten artikel 35, derde lid
artikel 13 verstrekte kinderopvang artikel 50
artikel 14, eerste lid openbaarvervoerkaart artikel 26
artikel 14, tweede lid voordeelurenkaart artikel 36
artikel 14, derde en vierde lid fiets voor woon-werkverkeer artikel 37 en artikel 107
artikel 15 waarde aandelenoptierecht artikel 20
artikel 16 producten eigen bedrijf artikel 41
artikel 16a dagbladabonnement artikel 109
artikel 16b waarde werkkleding -2
artikel 16c personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en dergelijke artikel 42
incidentele personeelsvoorzieningen
artikel 16d outplacement artikel 45
artikel 16e bedrijfsfitness artikel 29
artikel 17 reiskostenforfait -
artikel 18 werkkleding artikel 24
artikel 18a verhuizing in het kader van de dienstbetrekking artikel 25
artikel 18b zeedagenaftrek -
artikel 18c splitsing pensioenregeling artikel 60
artikel 18d samenloop verschillende pensioenstelsels artikel 61
artikel 19 onderhoudsnorm kinderen -
artikel 20 overdracht basisaftrek -
artikel 21 afwijkend loontijdvak bij werknemer die artikel 62
doorgaans op minder dan vijf dagen werkzaam is
artikel 22 afwijkend loontijdvak bij werknemer met vakantie- artikel 63
bonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee
overeenkomende aanspraken
artikel 22a afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en scholieren artikel 64
artikel 23 loonbelastingverklaring artikel 65
artikel 23a identificatieplicht artikel 66
artikel 24 afschrift beschikking inspecteur -
artikel 25 loonstaat artikel 67
artikel 26 administratie uitkeringen, vergoedingen en verstrekkingen artikel 68
artikel 27 loonbelastingkaart en coderingslijst artikel 69
artikel 28 loonbelastingkaart huispersoneel artikel 70
artikel 29, eerste lid uitreiken formulieren artikel 71
artikel 29, tweede lid inleveren formulieren artikel 72
artikel 30, eerste lid verplichtingen bij einde inhoudingsplicht artikel 73
artikel 30, tweede lid afwijkende termijnen voor het opmaken en inleveren artikel 103
van formulieren bij artiesten en beroepssporters
artikel 31 jaaropgaaf artikel 74
artikel 31a uitzonderingen voor het opmaken van loonbelasting- artikel 75
verklaring, loonstaat en jaaropgaaf bij het enkel genieten
van bepaalde subsidies
artikel 32 uitzondering voor het opmaken van loonbelastingver- artikel 76
klaring, loonstaat en jaaropgaaf bij meewerkende
kinderen
artikel 33 uitzonderingen voor het opmaken van loonbelasting- artikel 77 en artikel 78
verklaring en loonstaat bij gerechtigden tot de bijstand
en bij gerechtigden tot de inkomensvoorziening kunstenaars
artikel 34 geen loonbelastingverklaring artikel 79
artikel 35 verstrekking sociaal-fiscaalnummer als geen artikel 80
loonbelastingverklaring behoeft te worden ingeleverd
artikel 35a uitkeringen van publiekrechtelijke aard artikel 81
artikel 36 bezwaarlijk te individualiseren loon artikel 82 en artikel 83
artikel 36a loon met een bestemmingskarakter artikel 84
artikel 36b aangewezen inhoudingsplichtigen bij eindheffing artikel 85
artikel 37 vervallen -
artikel 38 door tussenkomst van de inhoudingsplichtige uitbetaalde artikel 86
uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringen
artikel 39 meerdere gevallen van loon uit vroegere dienstbetrekking artikel 88
artikel 40, eerste lid berekening van de belasting bij aanvullingen op artikel 89
uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten
artikel 40, tweede lid berekening van de belasting bij samenloop van artikel 90
pensioenuitkeringen
artikel 41 informatieplicht bij loon van derde artikel 94
artikel 42 samenvoeging van loon artikel 91
artikel 43 loon over een ander tijdvak dan het regelmatig artikel 92
wederkerende loon
artikel 44 nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening artikel 93
artikel 45 overgangsregeling vakantiebonnen, vakantietoeslag- artikel 110
bonnen en daarmee overeenkomende aanspraken
artikel 46 overgangsregeling uitreiken loonbelastingverklaring -
voor de eerste loonverstrekking in 1990
artikel 47 overgangsregeling ten aanzien van de werknemer die -
op 31 december 1997 was ingedeeld in tariefgroep 1
artikel 47a overgangsbepaling ten aanzien van de werknemer die -
bij het einde van het kalenderjaar 1991 was ingedeeld in
tariefgroep VI
artikel 48 bijlagen -
artikel 49 vervallen -
artikel 50 inwerkingtreding en citeertitel -
1 Zie met ingang van 1 januari 2001: artikel 16a en artikel 16b van de wet.
2 Zie met ingang van 1 januari 2001: artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2000-251-p23-SC27103.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.