Wijziging Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische
meststoffen
18 december 2000
Nr. TRCJZ/2000/15006
Directie Juridische Zaken
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer:
Gelet op artikel 52 van de Meststoffenwet;
Besluit:
Artikel I
De Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen1 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2a, tweede lid, wordt `kippen of kalkoenen' telkens vervangen
door: kippen, kalkoenen of parelhoenders.
B
In artikel 6, zesde lid, wordt `bijlage 2, onderdeel A, punten 6 en 7'
vervangen door: bijlage 2, onderdeel A, punten 4 en 5.
C
In bijlage 3, wordt in punt 2, onderdeel c, de eerste volzin vervangen
door: De zijbuisapparatuur is bestendig bevestigd op het transportmiddel en
de inbouw van de apparatuur geschiedt zodanig dat alle te bemonsteren dierlijke
meststoffen via het bemonsteringsapparaat de transporttank verlaten, danwel
de transporttank ingaan, al naargelang het tapmonster wordt genomen bij lossen
of het laden van dierlijke meststoffen.
D
In bijlage 3, punt 5, onderdeel a, wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd
luidende: Het bemonsteringsapparaat is bestendig bevestigd op het transportmiddel.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering
van artikel I, onderdelen C en D, die in werking treden met ingang van 1 februari
2001.
De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
`s-Gravenhage, 18 december 2000.
De Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.
1 Stcrt. 1997, 240; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële
regeling van 31 oktober 2000 (Stcrt. 212).
Toelichting
Met de onderhavige regeling wordt de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke
en overige organische meststoffen (hierna: Regeling hoeveelheidsbepaling)
op drie punten gewijzigd.
In de Regeling hoeveelheidsbepaling is niet uitdrukkelijk bepaald waar
de apparatuur bestemd voor de bemonstering van vloeibare mest moet zijn bevestigd.
In de praktijk is de apparatuur vrijwel altijd bevestigd op het transportmiddel.
Bij nadere beschouwing is gebleken dat er, indien een bemonsteringsapparaat
niet is opgebouwd op transportmiddel, maar bijvoorbeeld op de mestbewerkingsinstallatie,
afbreuk kan worden gedaan aan de handhaafbaarheid en effectiviteit van de
Regeling hoeveelheidsbepaling. Daarom wordt thans in bijlage 3 met betrekking
tot de bemonsteringsapparaten voor vloeibare mest uitdrukkelijk voorgeschreven
dat deze bestendig moeten zijn bevestigd op het transportmiddel (artikel I,
onderdelen C en D van de regeling).
Bij de wijziging van de Regeling hoeveelheidsbepaling van 19 juli 2000
(Stcrt. 142) is in artikel 2a een voorziening opgenomen voor zogenaamde boer-boertransporten.
In de toelichting bij die regeling is aangekondigd dat in het kader van die
voorziening de vaste mest van parelhoenders op gelijke wijze zou worden behandeld
als de vaste mest afkomstig van kippen en kalkoenen, zodra parelhoenders althans
in bijlage C bij de Meststoffenwet zouden zijn opgenomen. Zulks is inmiddels
geschied bij wet van 7 december 2000, tot wijziging van de Meststoffenwet
in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende
mineralenheffingen (Stb. 539), zodat met artikel I, onderdeel A, van de onderhavige
regeling, parelhoenders ook in artikel 2a van de Regeling hoeveelheidsbepaling
worden opgenomen.
Artikel I, onderdeel B, corrigeert tot slot een onjuiste verwijzing.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L.J. Brinkhorst.