Regels spreiding en behoefte Regionale Instellingen voor Beschermende Woonvormen

19 december 2000

GVM/GGZ/2134598

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 8b, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op artikel 1, tweede lid, onder b, van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. regionale instelling voor beschermd wonen: een instelling die zorg verleent als bedoeld in artikel 20c van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering;

b. beschermd wonen: zorg als bedoeld in artikel 20c van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering;

c. WZV-regio: een gezondheidsregio als bedoeld in de beleidsregels op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.

Artikel 2

Voor de toelating van regionale instellingen voor beschermd wonen geldt als voorschrift inzake spreiding en behoefte dat het maximum aantal plaatsen beschermd wonen, exclusief de thans als zodanig toegelaten landelijke functies, per WZV-regio 0,46 per 1000 inwoners bedraagt, behoudens voor zover de behoefte aantoonbaar groter is.

Artikel 3

De regeling van 16 december 1985, Stcrt. 1985, 249 tot aanwijzing van de Regionale Instellingen voor Beschermende Woonvormen als inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, wordt ingetrokken.

Artikel 4

Het in artikel 2 genoemde voorschrift geldt niet ten aanzien van de aanvraag om een toelating door een regionale instelling voor beschermd wonen die in het bezit is van een verklaring op grond van artikel 7 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers.

Toelichting

In het regeerakkoord is de volgende passage opgenomen: De Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) wordt gedereguleerd en zal daarnaast niet meer van toepassing zijn op kleinschalige woonvormen en andere voorzieningen waar de woon- en verblijf functie centraal staat. Het volledig tot uitvoering brengen van deze deregulering vraagt om nieuwe wetgeving. Een wetsvoorstel dat mede daartoe strekt (Wet exploitatie zorginstellingen) is in voorbereiding. Besloten is dit wetsvoorstel niet af te wachten, maar nu reeds stappen te zetten tot deregulering binnen de huidige wettelijke kaders, natuurlijk voor zover dit haalbaar en verantwoord is. Voor een kleinschalige voorziening als de Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen (RIBW) bleek het haalbaar met ingang van 2001 deze voorziening onder de reikwijdte van de WZV weg te halen. Hiermee verdwijnt echter de duidelijke relatie tussen enerzijds de planning op grond van de Wet ziekenhuisvoorzieningen en anderzijds de toelating op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Uit oogpunt van beheersing is het noodzakelijk om op andere wijze daarin te voorzien. De AWBZ (artikel 8b, onder b) biedt - voor zover het instellingen betreft die niet onder de werkingssfeer van de WZV vallen - de mogelijkheid om voorschriften te stellen inzake behoefte aan en spreiding van instellingen die zorg verlenen. Zo'n voorschrift is opgenomen in de onderhavige regeling; het houdt de norm in die in beginsel als maximum geldt per regio. Afwijking is evenwel mogelijk indien daaraan aantoonbaar behoefte is, bijvoorbeeld blijkend uit het standpunt van het zorgkantoor of een voor de regio opgesteld wachtlijstplan. De regeling voorziet voorts in het onder de reikwijdte van de WZV weghalen van de RIBW en in een overgangsregime voor reeds bestaande RIBW-en die in het bezit zijn van een WZV-verklaring voor uitbreiding van de capaciteit, ongeacht of deze is gevolgd door een vergunning. Het in artikel 2 genoemde voorschrift geldt niet ten aanzien van de aanvraag om een toelating die op een dergelijke WZV-verklaring is gebaseerd. Met de verklaring is immers de behoefte aan de RIBW-capaciteit aangegeven. In het verleden zijn ook verklaringen voor instandhoudingsbouw afgegeven. Aangezien deze niet leidden tot wijziging van de toelating, is artikel 4 hiervoor niet relevant.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven