Tijdelijk besluit adviescommissie vormgeving

12 december 2000

Nr. WJZ/2000/51023 (8112)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, F. van der Ploeg,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. de commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

1. Er is een adviescommissie vormgeving.

2. De commissie heeft tot taak:

a. te adviseren over de wijze waarop de adviezen van de Raad voor Cultuur van 15 mei 2000 over het vormgevingsbeleid met uitzondering van het advies inzake een nieuw op te richten vormgevingsinstituut kunnen worden geïmplementeerd; en

b. in verband daarmee, op basis van de onder a bedoelde adviezen:

1°. een sterkte/zwakte analyse te maken van het bestaande beleidsinstrumentarium op het terrein van de vormgeving;

2°. inzicht te geven in de functionele relaties tussen de verschillende instellingen op het terrein van de vormgeving en het bestaande beleidsinstrumentarium;

3°. aan te geven welke functies op het terrein van de vormgeving niet of onvoldoende tot hun recht komen;

4°. aan te geven hoe de onder 3° bedoelde functies alsnog tot hun recht zouden kunnen komen; en

5°. aan te geven hoe de activiteiten van het Vormgevingsinstituut elders of op een andere wijze zouden kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 3

De commissie voert ten behoeve van haar advies overleg met beroepsbeoefenaren, fondsen, musea, galerieën en onderwijsinstellingen op het terrein van de vormgeving.

Artikel 4

1. De commissie streeft ernaar vóór 1 juli 2001 advies aan de Minister uit te brengen.

2. Na het uitbrengen van haar advies is de commissie opgeheven.

Artikel 5

De commissie bestaat uit een voorzitter, de heer J. van de Vijver, directeur van de Sint Joost Akademie, en de volgende andere leden:

a. mevrouw Ch. de Baan, voorzitter van de Commissie individuele subsidies van het Fonds Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst;

b. mevrouw B. Haenen, keramiste;

c. de heer D. Kuilman, senior consultant bij FHV-Corporate;

d. de heer D. Rijken, adviseur nieuwe media;

e. de heer M. Vroom, industrieel ontwerper; en

f. mevrouw A. Westerhof, directeur van het Fashion Institute Arnhem.

Artikel 6

De commissie wordt ondersteund door een secretaris, mevrouw I. Schwarz.

Artikel 7

De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen voorzover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8

1. De commissie regelt haar eigen werkwijze met dien verstande dat zij in ieder geval een schriftelijk verslag maakt van haar beraadslagingen.

2. De commissie verstrekt aan de Minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

3. De Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 9

1. De voorzitter van de commissie ontvangt per vergadering een vergoeding van f 500,-.

2. De andere leden van de commissie ontvangen per vergadering een vergoeding van f 400,-.

Artikel 10

De archiefbescheiden van de commissie worden na opheffing van de commissie, of zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van de Directie Kunsten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, werkt terug tot en met 30 november 2000 en vervalt met ingang van 1 september 2001.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit adviescommissie vormgeving.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,F. van der Ploeg.

Toelichting

In zijn advies over het vormgevingsbeleid in het algemeen en het Vormgevingsinstituut in bijzonder komt de Raad tot de conclusie dat de uitgangspunten van het huidige vormgevingsbeleid niet meer valide zijn. Het bestaande beleid - gebaseerd op stimulering, afname en bewustwording van een kwalitatief goed vormgegeven product - is achterhaald. Ter onderbouwing wijst de Raad op een aantal belangrijke ontwikkelingen, dat zich de laatste jaren voltrokken heeft:

- er is in de vormgeving een tendens gaande van productontwikkeling naar het ontwerpen van processen en diensten, waardoor er steeds meer sprake is van multidisciplinaire samenwerkingsprocessen waarin naast de creatieve disciplines sociale, economische en technische wetenschappen participeren;

- de ontwikkelingen in de nieuwe media leiden er onder andere toe dat het aandeel van de ontwerper niet meer geïsoleerd is te benaderen;

- de culturele en economische aspecten van de vormgeving worden niet meer als conflicterende invalshoeken gezien; en

- er is de laatste jaren bijzonder veel aandacht en waardering voor Nederlandse ontwerpers in het buitenland ontstaan.

De Raad wijst daarnaast op enkele blijvende lacunes in de vormgevingssector: ondanks de aantoonbare internationale belangstelling voor het Nederlandse ontwerp laat de publicitaire aandacht in Nederland voor eigen vormgeving en voor de internationale ontwikkelingen veel te wensen over. Opvallend is bij voorbeeld de geringe belangstelling bij kunstmusea en andere podia. Reflectie en research blijven achter bij de inspanningen in het buitenland en dat geldt ook voor de spreiding van kennis over de verschillende doelgroepen. Verder wijst de raad nog op het achterblijven van het hoger beroepsonderwijs en de werkplaatsen waar het gaat om specialisatie in de ontwerpdisciplines van de nieuwe media. In het licht van bovenstaande ontwikkelingen komt de Raad vervolgens tot de conclusie dat het Vormgevingsinstituut opgeheven moet worden. De in 1993 geformuleerde doelstellingen stroken niet meer met de bovenstaande ontwikkelingen. Om de sector te steunen zou er volgens de Raad desalniettemin van overheidswege weer een instituut moeten worden opgericht dat een tweeledige taakstelling zou moeten krijgen: 1°. de ontwikkeling en verdieping van de vormgeving en 2°. de inbedding van de resultaten hiervan in de maatschappij. Enerzijds dus een research- en developmentfunctie en anderzijds een presentatie-, informatie-, educatie- en netwerkfunctie.

De hiervoor weergegeven adviezen met betrekking tot het vormgevingsbeleid heb ik - met uitzondering van het advies inzake de oprichting van een nieuw vormgevingsinstituut - overgenomen. Ik ben het eens met de constatering van de Raad dat de uitgangspunten van het overheidsbeleid door de ontwikkelingen in de sector zijn ingehaald en dat het beleid in de sector bijstelling behoeft. Zoals ik in de cultuurnota heb gesteld, is het voor mij echter nog de vraag of er een nieuw instituut zou moeten komen, zoals de Raad dit voorstelt. Ik sluit niet uit dat de dynamiek in de sector van die orde is dat één centraal geoutilleerd instituut te statisch is om de actualiteit bij te houden en daarnaast het beroepsveld en het lekenpubliek te informeren.

Het onderhavige besluit strekt ertoe een commissie in te stellen die mij zal adviseren over de wijze waarop de adviezen over de vormgevingssector, voorzover ik die heb overgenomen, kan worden geïmplementeerd. Voor die implementatie is in beginsel 3 miljoen per jaar gereserveerd. Het is de bedoeling dat de commissie op basis van de raadsadviezen over de vormgevingssector voor de periode 2001-2004 de verschillende functiebehoeften in de sector als uitgangspunt neemt en daarna kijkt naar de allocatie van die functies aan bestaande dan wel nieuwe instellingen.

Ik verwacht het advies van de commissie vóór 1 juli 2001 te ontvangen. Teneinde te voorkomen dat bij een geringe overschrijding van die termijn de commissie opnieuw zou moeten worden ingesteld is in artikel 11 geregeld dat het onderhavige besluit twee maanden later, per 1 september 2001, vervalt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg.

Naar boven