Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

20 december 2000

WDB00/921M

Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 3.31, 3.34, 3.36, 3.38 en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 3.31, 3.34, 3.36, 3.38 en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. Deze regeling verstaat onder wet: Wet inkomstenbelasting 2001.

Hoofdstuk 2 Milieu-bedrijfsmiddelen

Artikel 2

1. Met betrekking tot milieu-bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van de wet, is willekeurige afschrijving alleen mogelijk indien de aanmelding van de aangegane verplichtingen of gemaakte voortbrengingskosten en de indiening van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, onderdeel b, van de wet plaatsvinden binnen een termijn van drie maanden.

2. De in het eerste lid bedoelde termijn vangt aan:

a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichting;

b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, ingeval het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.

3. Ingeval artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 3

De termijn bedoeld in artikel 3.31, vierde lid, van de wet waarbinnen het verzoek ter zake van een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland, moet zijn ingediend, wordt gesteld op de in artikel 2 gestelde termijn. Bij dit verzoek worden tevens de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van het bedrijfsmiddel aangemeld en de accountantsverklaring ingediend.

Artikel 4

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten, de indiening van de accountantsverklaring en het verzoek met betrekking tot een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland geschieden door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Ter zake wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

Artikel 5

Met betrekking tot milieu-bedrijfsmiddelen die op grond van artikel 3.42, zesde lid, of artikel 3.42a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet worden aangemeld voor de energie-investeringsaftrek respectievelijk de milieu-investeringsaftrek en waarop de belastingplichtige tevens willekeurig wil afschrijven, kan de aanmelding voor willekeurige afschrijving en de indiening van de accountantsverklaring daarvoor, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, onderdeel b, van de wet, worden opgenomen in de aanmelding voor de energie-investeringsaftrek respectievelijk de milieu-investeringsaftrek.

Hoofdstuk 3 bedrijfsmiddelen in het belang van de arbeidsomstandigheden

Artikel 6

1. Met betrekking tot arbo-bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.32, eerste lid, van de wet is willekeurige afschrijving alleen mogelijk indien de aanmelding van de aangegane verplichtingen of gemaakte voortbrengingskosten plaatsvindt binnen een termijn van drie maanden. Daarbij is artikel 2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

2. De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten geschiedt door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Ter zake wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

Hoofdstuk 4 andere aangewezen bedrijfsmiddelen

Paragraaf 1 Investeringen door startende ondernemers

Artikel 7

1. Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, onderdeel a, in verbinding met het derde lid, van de wet worden aangewezen: bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar waarover bij hem de verhoogde zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76, derde lid, van de wet van toepassing is.

2. Voor de toepassing van het eerste lid worden bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar en bij hem de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76, eerste lid, van de wet in dat jaar niet van toepassing is en dat onmiddellijk voorafgaat aan een kalenderjaar waarin bij hem de verhoogde zelfstandigenaftrek van toepassing is, mede gerekend tot de bedrijfsmiddelen van het laatstgenoemde kalenderjaar.

3. Het eerste lid is slechts van toepassing op bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten worden gemaakt in het kader van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

4. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 3.43, tweede lid, artikel 3.45, eerste, tweede en vierde lid, en artikel 3.46 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Op de aanschaffings- of voortbrengingskosten, bedoeld in artikel 7, kan willekeurig worden afgeschreven voor zover het gezamenlijke bedrag van die kosten in het kalenderjaar niet uitgaat boven het in de tabel van artikel 3.41, tweede lid, van de wet opgenomen maximum bedrag waarover kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan worden verkregen. De eerste volzin vindt geen toepassing op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen waarop uit andere hoofde willekeurig wordt afgeschreven.

Artikel 9

De periode bedoeld in artikel 3.38 van de wet wordt gesteld op vijf jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 2 Zeeschepen

Artikel 10

Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, onderdeel a, van de wet worden voorts aangewezen: schepen die door de belastingplichtige worden geëxploiteerd op een wijze als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet.

Artikel 11

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 bedraagt per kalenderjaar ten hoogste 20% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten. De willekeurige afschrijving kan slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart bedoeld in 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Indien de afschrijving --willekeurig of op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de wet - in een jaar minder bedraagt dan het bedrag dat op grond van de eerste volzin ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven, wordt het verschil toegevoegd aan het bedrag dat in het volgende jaar ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven.

Artikel 12

Met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 wordt de periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, gesteld op tien jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 3 Immateriële activa

Artikel 13

1. Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, onderdeel a, van de wet worden voorts aangewezen: concessies en vergunningen van privaatrechtelijke aard, rechten van intellectuele eigendom, alsmede goodwill, met betrekking waartoe door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld dat zij door de belastingplichtige zijn verkregen in het kader van de verwerving van een voordien buiten Nederland gedreven onderneming - of een gedeelte daarvan - en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de verkrijging reeds tot het vermogen van die onderneming behoorden, een en ander voor zover de aanschaffingskosten van de bedoelde bedrijfsmiddelen per verwerving van een onderneming niet meer bedragen dan □ 4 537 000 (f 10 000 000). Bij de in de vorige volzin bedoelde beschikking stelt de inspecteur tevens het bedrag vast van de aanschaffingskosten ter zake van deze bedrijfsmiddelen.

2. Voor de toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 3.45, eerste lid, onderdeel b, tweede lid en vierde lid, en artikel 3.46 van de wet van overeenkomstige toepassing. Voorts worden voor de toepassing van het eerste lid wordt niet tot de bedrijfsmiddelen gerekend bedrijfsmiddelen die in de periode voorafgaand aan de in het eerste lid bedoelde verkrijging op enig tijdstip reeds hebben behoord tot de bestanddelen van het vermogen van de onderneming van de belastingplichtige of van een in Nederland gevestigd met hem verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

3. De in het eerste lid bedoelde beschikking wordt gegeven binnen drie maanden na de in artikel 14, eerste lid, bedoelde aanmelding.

Artikel 14

1. Met betrekking tot andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 is willekeurige afschrijving alleen mogelijk indien de aanmelding van de aangegane verplichtingen of gemaakte voortbrengingskosten en de indiening van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, onderdeel b, van de wet plaatsvinden binnen een termijn van één maand. Deze termijn vangt aan bij het aangaan van de verplichting.

2. De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de indiening van de accountantsverklaring geschieden door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Ter zake wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

Artikel 15

Met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 wordt de periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, gesteld op vijf jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 4 Investeringen op het continentaal plat

Artikel 16

1. Als bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, onderdeel a, van de wet worden voorts aangewezen: pijpleidingen, putten en platforms, met uitzondering van boorplatforms, mits deze bedrijfsmiddelen:

a. niet eerder zijn gebruikt en

b. bestemd zijn om te worden gebruikt voor de winning van koolwaterstoffen op het continentaal plat, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat.

2. Tot pijpleidingen, putten en platforms worden mede gerekend daaraan verwante of daarbij behorende installaties.

Artikel 17

Met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 16 is willekeurige afschrijving alleen mogelijk indien een accountantsverklaring, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, onderdeel a, van de wet, is gevoegd bij de aangifte over het jaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 5 Film

Artikel 18

1. Als bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen: films die worden voortgebracht door:

a. de belastingplichtige;

b. een samenwerkingsverband met een of meer andere natuurlijke of rechtspersonen waarvan de onderneming van de belastingplichtige deel uitmaakt.

2. Het eerste lid is alleen van toepassing indien met betrekking tot de film op een door de belastingplichtige ingediend schriftelijk verzoek door de Minister van Economische Zaken is verklaard dat deze primair is bestemd voor vertoning in bioscopen en dat het noch een reclame- noch een voorlichtingsfilm betreft.

Artikel 19

De periode bedoeld in artikel 3.38 van de wet, wordt gesteld op vijf jaren aanvangende met de dagtekening van de in artikel 18, tweede lid, bedoelde verklaring.

Artikel 20

De in artikel 18 bedoelde verklaring kan worden ingetrokken indien:

a. de door of namens de belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest en de onjuistheid of onvolledigheid van de gegevens of bescheiden de Minister van Economische Zaken niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn;

b. de bestemming van het bedrijfsmiddel zodanig wijzigt dat niet langer wordt voldaan aan de in artikel 18 bepaalde bestemming.

De bevoegdheid tot het intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 31

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 32

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2000.
De Staatssecretaris van Financiën,W.J. Bos.

Toelichting

Doordat de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij artikel 11.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is ingetrokken, vervalt van rechtswege ook de op die wet gebaseerde Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving, tenzij een nieuwe grondslag wordt gegeven aan die regeling. Met het oog op de duidelijkheid is gekozen voor een nieuwe regeling: de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001.

Artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verschaft de basis om bedrijfsmiddelen - de zogenoemde andere aangewezen bedrijfsmiddelen - aan te wijzen. Hiervan is, net als thans, gebruik gemaakt voor investeringen door startende ondernemers, investeringen in zeeschepen, immateriële activa en films en investeringen op het Continentaal Plat.

Inhoudelijk is de regeling slechts gewijzigd met betrekking tot de willekeurige afschrijving door startende ondernemers. Bepaald is dat de startende ondernemer alleen op bedrijfsmiddelen in de onderneming waaruit hij als ondernemer winst geniet willekeurig kan afschrijven. Daarmee wordt voorkomen dat degene die zowel in zijn hoedanigheid van ondernemer als in zijn hoedanigheid van medegerechtigde investeringen doet, ook in laatstgenoemde hoedanigheid van deze faciliteit gebruik kan maken. Dit zou ook onevenwichtig zijn aangezien een medegerechtigde die niet tevens ondernemer is, niet van de faciliteit gebruik kan maken.

Overigens worden de meldingsformulieren niet langer bij ministeriële regeling maar in uitvoeringsbeleid vastgesteld.

De nieuwe regeling treedt met ingang van 1 januari 2001 in werking.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.J. Bos.

Naar boven