Wijziging Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet

18 december 2000

Nr. TRCJZ/2000/15000

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 52, aanhef en onderdelen d, e en f, 53, aanhef en onderdelen c, d, e, f en g, en 59 van de Meststoffenwet en 2, eerste en derde lid, 6, van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Meststoffenwet;

b. besluit: Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet;

c. dieren: dieren van de onderscheiden diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, die zijn opgenomen in bijlage A bij de wet.

2. Deze regeling berust op de artikelen 52, aanhef en onderdelen d, e en f, en 53, aanhef en onderdelen f en g, van de wet voorzover het betreft de paragrafen 1, 2 en 6 van deze regeling, op artikel 53, aanhef en onderdelen c en d, van de wet voorzover het betreft de paragrafen 1, 3 en 6 van deze regeling, op artikel 59 van de wet voorzover het betreft artikel 3c van deze regeling, en op de artikelen 2, derde lid, 6, eerste lid, 8, eerste en tweede lid, 12, zesde lid, en 13, derde lid juncto 8, eerste en tweede lid van het besluit voorzover het betreft de paragrafen 1, 5 en 6 van deze regeling.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de tekst na de dubbele punt vervangen door:

- bijlage 1B, indien het de dieradministratie betreft met betrekking tot het jaar 2000;

- bijlage 1C, indien het de dieradministratie betreft met betrekking tot het jaar 2001;

- bijlage 2B, indien het de grondadministratie betreft met betrekking tot het jaar 2000;

- bijlage 2C, indien het de grondadministratie betreft met betrekking tot het jaar 2001.

b. In het derde lid wordt `bijlage 1' vervangen door: bijlage 1B, onderscheidenlijk 1C.

C

Artikel 3 wordt vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 3

In zoverre in afwijking van artikel 2 kan de heffingplichtige ten aanzien van een bedrijf waarvan de veebezetting op geen enkel moment in het desbetreffendekalenderjaar groter is dan drie grootvee-eenheden volstaan met het bijhouden van de administratie van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

Artikel 3a

In zoverre in afwijking van artikel 2 kan de heffingplichtige ten aanzien van een bedrijf waarvan in het desbetreffendekalenderjaar de veebezetting gemiddeld niet groter is dan 2,5 grootvee-eenheden per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van de wet, een administratie van het aantal gehouden, uitgeschaarde of tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren bijhouden met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3A, dat overeenkomstig de daarop aangegeven termijnen en overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze volledig en naar waarheid wordt ingevuld.

Artikel 3b

1. In zoverre in afwijking van artikel 2 kan de heffingplichtige opgave doen van het op 1 april van het desbetreffendejaar gehouden aantal dieren, met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage 3A en dat overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze volledig en naar waarheid wordt ingevuld, ten aanzien van een bedrijf dat in het desbetreffendekalenderjaar voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

a. de veebezetting is op geen enkel moment groter dan 0,3 grootvee-eenheden per hectare van de op dat moment bij het bedrijf behorende oppervlakte grond;

b. de aanvoer van meststoffen en de productie van dierlijke meststoffen bedragen in totaal niet meer dan 15 kilogram fosfaat van de gemiddeld in dat jaar bij het bedrijf behorende oppervlakte grond.

2. De productie van dierlijke meststoffen wordt bepaald door het aantal op 1 april van het desbetreffendejaar gehouden dieren te vermenigvuldigen met de voor de dieren van de onderscheiden diercategorieën opgenomen forfaits in bijlage A bij de wet.

Artikel 3c

1. Artikel 2 is niet van toepassing op de heffingplichtige ten aanzien van een bedrijf dat in het desbetreffendekalenderjaar voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

a. de veebezetting is op geen enkel moment groter dan drie grootvee-eenheden;

b. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is op geen enkel moment groter dan drie hectare;

c. er vindt geen aanvoer van meststoffen op het bedrijf plaats, dan wel de aanvoer van meststoffen en de productie van dierlijke meststoffen bedragen in totaal niet meer dan 85 kilogram fosfaat per hectare van de gemiddeld in dat kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

2. De productie van dierlijke meststoffen wordt bepaald door het in het desbetreffendejaar gemiddeld aantal daadwerkelijk gehouden dieren te vermenigvuldigen met de voor de dieren van de onderscheiden diercategorieën opgenomen forfaits in bijlage A bij de wet.

3. Voor de toepassing van hoofdstuk IV van de wet is artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing op het bedrijf, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3d

Voor de toepassing van de artikelen 3 tot en met 3c geschiedt de omrekening van dieren van de onderscheiden diercategorieën naar grootvee-eenheden overeenkomstig de daarvoor in bijlage A bij de wet opgenomen normen.

D

In de artikelen 4, eerste lid, 6, eerste lid, 12, tweede lid, 14 eerste lid, en 16a, eerste lid, wordt `bureau' telkens vervangen door: Bureau heffingen.

E

Paragraaf 4 komt te vervallen.

F

In artikel 12, eerste lid, wordt `Gebruikers van meststoffen die een bedrijf voeren ten aanzien waarvan de forfaitaire of verfijnde mineralenheffingen worden geheven, houden' vervangen door: Behoudens ten aanzien van bedrijven waarop artikel 3 van toepassing is, houden gebruikers van meststoffen die een bedrijf voeren ten aanzien waarvan de forfaitaire of verfijnde mineralenheffingen worden geheven,.

G

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

1. De administratie, bedoeld in artikel 2, eerste lid van het besluit, bevat de gegevens en wordt opgemaakt overeenkomstig artikel 2 van deze regeling.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de administratie opgemaakt overeenkomstig artikel 3a dan wel 3b van deze regeling indien het desbetreffendeartikel op het bedrijf van de producent van toepassing is.

3. De producent is ten aanzien van elk bedrijf waarop artikel 3 van toepassing is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit, een administratie met betrekking tot de door hem geproduceerde mest en de aantallen dieren bij te houden.

4. De producent is ten aanzien van een bedrijf waarop artikel 3c van toepassing is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit.

H

In artikel 14, eerste lid, wordt `tot het bedrijf' vervangen door: bij het bedrijf.

I

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt `het eerste en tweede lid' vervangen door: het eerste lid.

J

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

De bijlagen bij deze regeling liggen ter inzake in de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en bij het Bureau heffingen.

K

De bij deze regeling opgenomen bijlage `Bijlage 1C behorende bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet' wordt ingevoegd na bijlage 1B.

L

De bij deze regeling opgenomen bijlage `Bijlage 2C behorende bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet' wordt ingevoegd na bijlage 2B.

M

De bij deze regeling opgenomen bijlage `Bijlage 3A behorende bij de artikelen 3, tweede lid, en 3b van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet' wordt ingevoegd na bijlage 3.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en bij het Bureau heffingen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.

1 Stcrt. 1997, 247; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 24 mei 2000 (Stcrt. 104).

Toelichting

Algemeen

Deze regeling voorziet in enkele wijzigingen van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet (hierna: regeling). De wijzigingen betreffen een vrijstelling van de verplichting een dieradministratie bij te houden voor bedrijven met een lage veebezetting in absolute zin en een vereenvoudiging van die verplichting voor bedrijven met een lage veebezetting in verhouding tot de oppervlakte grond. Bedrijven die behalve een lage veebezetting in absolute zin ook over een geringe oppervlakte grond beschikken worden geheel vrijgesteld van de administratieve verplichtingen. Daarnaast strekt de onderhavige regeling tot vaststelling van enkele formulieren die door landbouwbedrijven moeten worden gebruikt ter voldoening aan die verplichtingen. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele uitgewerkte bepalingen in de regeling te schrappen alsmede enkele wijzigingen van redactionele aard aan te brengen (Artikel I, onderdelen A, D, E, H tot en met J).

Bedrijven met een lage veebezetting in absolute zin

Per 1 januari 2001 vallen de akker- en tuinbouwbedrijven en de extensieve veehouderijbedrijven onder het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Wet van 7 december 2000 houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen). Akker- en tuinbouwbedrijven die naast de akker- of tuinbouwtak tevens enkele dieren houden, zouden met ingang van die datum aan alle administratieve verplichtingen moeten voldoen die samenhangen met het houden van dieren. Dit zou voor dergelijke bedrijven een verzwaring van de administratieve lasten inhouden die niet in verhouding staat tot het aantal gehouden dieren. Ingevolge de onderhavige wijzigingsregeling hoeven bedrijven wier veebezetting op geen enkel moment in een kalenderjaar groter is dan drie grootvee-eenheden daarom geen administratie van het aantal op het bedrijf gehouden dieren bij te houden (artikel 3 van de regeling). Bovendien hoeven zij geen voer af te nemen van een erkende veevoerleverancier en aan de daarmee samenhangende administratieve verplichtingen te voldoen (artikel 2, tweede lid, van de Regeling diervoeders Meststoffenwet, zoals deze per 1 januari 2001 komt te luiden).

Bedrijven die daarnaast ook nog eens over maximaal drie hectare landbouwgrond beschikken en geen of weinig aanvoer van meststoffen hebben worden ingevolge de onderhavige wijzigingsregeling ook vrijgesteld van de verplichting een administratie van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond bij te houden (artikel 3c, eerste lid, van de regeling). Voor die bedrijven geldt immers dat ook de administratieve lasten verbonden aan het bijhouden van een grondadministratie niet opwegen tegen de oppervlakte grond waarover ze beschikken. Deze bedrijven hoeven aan geen enkele administratieve verplichting te voldoen, met uitzondering van de verplichting een afleveringsbewijs op te stellen (artikel 3c, derde lid van de regeling; Artikel I, onderdeel G).

Bedrijven met een lage veebezetting in verhouding tot de oppervlakte grond

Het feit dat de extensieve veehouderijbedrijven per 1 januari 2001 heffingplichtig zijn leidt voor die bedrijven tot een verzwaring van de administratieve lasten. Om te voorkomen dat de lasten voor die bedrijven onevenredig zwaar worden, mogen die bedrijven de veebezetting op basis van maandelijkse diertellingen berekenen (zie Kamerstukken II 1999/2000, 26 840, nr. 5, blz. 8) met gebruikmaking van de diertelkaart (artikel 3a van de regeling).

Natuurbeherende organisaties beschikken grotendeels over natuurterrein in plaats van landbouwgrond. Daarmee zouden zij veelal buiten de in artikel 3a opgenomen voorziening vallen, nu natuurterrein voor de toepassing daarvan immers niet in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de gemiddelde veebezetting. Op verzoek van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten heb ik daarom voor natuurbeherende organisaties een voorziening getroffen, inhoudende dat zij mogen volstaan met het een keer per jaar - op 1 april - tellen van hun dieren. Het is voor hen immers erg bezwaarlijk geregeld al hun grondgebied af te lopen om dieren te tellen, daar zij veelal over uitgestrekte grondgebieden beschikken waarop zij weinig dieren houden. Bovendien zal, afgezien van geboorte en sterfte, de omvang van de veestapel nauwelijks fluctueren. Zij komen voor de getroffen voorziening in aanmerking als op het bedrijf in het desbetreffendekalenderjaar de veebezetting op geen enkel moment groter is dan 0,3 grootvee-eenheden per hectare van de op dat moment bij het bedrijf behorende oppervlakte grond en de aanvoer van meststoffen en de productie van dierlijke meststoffen in totaal niet groter is dan 15 kilogram fosfaat per hectare van de gemiddeld bij het bedrijf behorende oppervlakte grond (artikel 3b van de regeling). Een veebezetting van 0,3 grootvee-eenheden per hectare komt overeen met een productie van ongeveer 13 kilogram fosfaat. Daar bij bepaalde vormen van natuurbeheer aanvoer van meststoffen noodzakelijk blijft, is de aanvoer- en productienorm op 15 kilogram fosfaat gesteld.

De Algemene Inspectiedienst kan lopende het kalenderjaar aan de hand van het op dat moment op het bedrijf aanwezige aantal dieren en de oppervlakte grond ter plaatse vaststellen of een bedrijf voldoet aan de in de artikelen 3 tot en met 3c van de regeling opgenomen voorwaarden ten aanzien van de veebezetting en de oppervlakte grond. Na afloop van dat jaar kan de controle plaatsvinden aan de hand van de financiële administratie.

Formulieren voor het bijhouden van de administratie van dieren en grond

Bedrijven die deelnemen aan het verfijnde of forfaitaire stelsel van mineralenheffingen moeten de administratie van het aantal dieren en de oppervlakte landbouwgrond bijhouden op de zogenoemde veesaldokaart en grondkaart. De veesaldokaart en de grondkaart die voor het jaar 2001 moeten worden gebruikt zijn opgenomen als bijlage 1C, onderscheidenlijk 2C bij de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet. Daarnaast mogen twee categorieën van bedrijven in plaats van de veesaldokaart, de diertelkaart, opgenomen in bijlage 3A, gebruiken voor het bijhouden van de dieradministratie. Dit zijn de bedrijven wier veebezetting niet groter is dan 2,5 grootvee-eenheden per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond (bedrijven waarop artikel 38 van de wet, zoals die luidt tot 1 januari 2001, van toepassing is) alsmede de natuurbeherende organisaties wier gemiddelde veebezetting op geen enkel moment in een kalenderjaar groter is dan 0,3 grootvee-eenheden per hectare van de bij het bedrijf behorende oppervlakte grond en die in totaal niet meer meststoffen aanvoeren en dierlijke meststoffen produceren dan 15 kg fosfaat van de bij het bedrijf behorende oppervlakte grond. De formulieren liggen ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en bij het Bureau heffingen. De formulieren zijn verkrijgbaar bij het Bureau heffingen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L.J. Brinkhorst.

Naar boven