Wijziging Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990

20 december 2000

WDB2000/968M

Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 25, 26, 27 en 32a van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 15 van de Wet financiering volksverzekeringen en de artikelen 7 en 12 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965;

Besluit:

Artikel I

In de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt `voor minder dan twintig dagen per jaar' vervangen door: voor negentien dagen of minder per jaar.

2. In onderdeel e wordt `voor minder dan twintig dagen per jaar' vervangen door: voor negentien dagen of minder per jaar.

3. Onderdeel g vervalt. De onderdeelsaanduidingen h en i worden gewijzigd in onderscheidenlijk g en h.

4. In het in onderdeel g gewijzigde onderdeel h wordt `opgenomen in bijlage H' vervangen door: opgenomen in bijlage G.

5. In het in onderdeel h gewijzigde onderdeel i wordt `opgenomen in bijlage I' vervangen door: opgenomen in bijlage H.

6. Na het in onderdeel h gewijzigde onderdeel i wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, toegevoegd:

i. de tabel voor degenen die uitkeringen ontvangen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, opgenomen in bijlage I.

B. Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt `voor minder dan twintig dagen per jaar' vervangen door: voor negentien dagen of minder per jaar.

2. In onderdeel e wordt `voor minder dan twintig dagen per jaar' vervangen door: voor negentien dagen of minder per jaar.

C. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt `een van de in artikel 2, onderdelen g en h, genoemde tabellen' vervangen door: de in artikel 2, onderdeel g, genoemde tabel.

2. In het tweede lid wordt `vroegere dienstbetrekking' vervangen door: vroegere arbeid. Voorts wordt `artikel 2, onderdeel i' vervangen door: artikel 2, onderdelen h en i.

D. In artikel 4 vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt, onderdeel g.

E. Artikel 5 wordt vervangen door:

Artikel 5

1. Aan het eind van het kalenderjaar herrekent de inhoudingsplichtige die loon heeft verstrekt waarop de tabel bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van toepassing is, niet zijnde een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, de per werknemer over dat kalenderjaar verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met inachtneming van de volgende bepalingen.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde herrekening wordt ten aanzien van de werknemer die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt rekening gehouden met de algemene heffingskorting. Bij die herrekening wordt ten aanzien van de werknemer van 65 jaar en ouder rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de ouderenkorting en, als deze werknemer een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet geniet volgens de normen voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder, bovendien met de aanvullende ouderenkorting. De heffingskortingen worden in aanmerking genomen naar rato van de periode waarover in het kalenderjaar loon van de inhoudingsplichtige is genoten.

3. Het op de voet van het tweede lid bepaalde bedrag wordt verminderd met het bedrag van de in dat lid bedoelde heffingskortingen voor zover daarmee rekening is gehouden bij de inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen op ander loon over perioden in het kalenderjaar waarover een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet is genoten. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt met betrekking tot beloningen die niet kunnen worden toegerekend aan een loontijdvak waarover geen bijstandsuitkering is genoten en waarop met toepassing van de in artikel 26 van de wet bedoelde tabel geen inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen plaatsvindt, geacht bij de bepaling van de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen rekening te zijn gehouden met een bedrag aan heffingskorting. De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige een rekenvoorschrift aan de hand waarvan hij het in dit lid bedoelde bedrag aan heffingskorting kan bepalen.

4. De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen over loon waarover premie ingevolge de Ziekenfondswet is verschuldigd, wordt berekend over het loon in geld, nadat dit is verminderd met de door de inhoudingsplichtige voor zijn rekening genomen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en werknemerspremie ingevolge de Ziekenfondswet en bedraagt:

(L - H) x P - H, waarbij

L voorstelt: het loon waarover de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt berekend;

H voorstelt: het bedrag aan heffingskorting bepaald op de voet van het tweede lid, verminderd met het bedrag van de heffingskorting bepaald op de voet van het derde lid, en

P bedraagt: voor werknemers, jonger dan 65 jaar: 53,77% en voor werknemers van 65 jaar en ouder: 18,15%.

5. De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen over loon waarover geen premie ingevolge de Ziekenfondswet is verschuldigd, wordt berekend over het loon in geld, nadat dit is verminderd met de door de inhoudingsplichtige voor zijn rekening genomen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en bedraagt:

(L - H) x R - H, waarbij

L voorstelt: het loon waarover de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt berekend, en

H voorstelt: het bedrag aan heffingskorting bepaald op de voet van het tweede lid, verminderd met het bedrag van de heffingskorting bepaald op de voet van het derde lid en verminderd met het bedrag aan heffingskorting waarmee rekening is gehouden bij de toepassing van het vierde lid, en

R bedraagt: voor werknemers, jonger dan 65 jaar: 47,82% en voor werknemers van 65 jaar en ouder: 16,89%.

6. Voor de toepassing van het tweede, vierde en vijfde lid wordt de werknemer die in het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, geacht die leeftijd te hebben bereikt op de eerste dag van de kalendermaand waarin hij die leeftijd werkelijk heeft bereikt.

7. De op de voet van de vorige leden herrekende loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt verminderd met de over de in het kalenderjaar verstreken loontijdvakken reeds ingehouden belasting en premie.

8. De op de voet van het zevende lid bepaalde belasting en premie is verschuldigd over de maand december van het kalenderjaar.

F. Artikel 5a vervalt.

G.1. De in de bijlagen A tot en met F opgenomen tabellen worden vervangen door de in de bijlagen I tot en met VI van deze regeling opgenomen tabellen.

G.2. Bijlage G vervalt.

G.3. De in de bijlagen H en I opgenomen tabellen worden, onder wijziging van de aanduidingen van die bijlagen in G, respectievelijk H, vervangen door de in de bijlagen VII en VIII van deze regeling opgenomen tabellen.

G.4. Als bijlage I wordt opgenomen de in bijlage IX van deze regeling opgenomen tabel.

G.5. De in de bijlagen J tot en met S opgenomen tabellen worden vervangen door de in de bijlagen X tot en met XIX van deze regeling opgenomen tabellen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd bij de Directie Wetgeving directe belastingen van het Ministerie van Financiën.

Den Haag, 20 december 2000.
De Staatssecretaris van Financiën,W. Bos.

Toelichting

Deze regeling strekt er in de eerste plaats toe de nieuwe loonbelasting- en premietabellen, waaronder de eindheffingstabellen, in guldens en euro's vast te stellen die gelden met ingang van 1 januari 2001. Verder bevat deze regeling een aantal wijzigingen in de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 die hierna zullen worden toegelicht.

Artikel I, onderdeel A

Met de in het eerste en tweede lid opgenomen wijziging wordt de redactionele aanpassing gevolgd in de tabellen voor werknemers met vakantiebonnen zoals die aan de inhoudingsplichtigen zijn verstrekt. Deze aanpassing is bedoeld om een duidelijker onderscheid te maken tussen de tabellen voor werknemers met vakantiebonnen voor 20 of meer en de tabellen voor werknemers met vakantiebonnen voor minder dan 20 vakantiedagen per jaar.

De wijzigingen in het derde tot en met het vijfde lid houden verband met het vervallen van de tabel voor artiesten en sporters die binnen het Rijk wonen en een overeenkomst van korte duur hebben aangegaan. Het belastingtarief voor deze artiesten en sporters is met ingang van 1 januari 2001 opgenomen in artikel 35a van de Wet op de loonbelasting 1964.

De wijziging in het zesde lid betreft de vaststelling van een tarief voor personen die uitkeringen ontvangen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. Tot en met 2000 vindt voor deze categorie werknemers de belasting- en premieheffing plaats op grond van artikel 5a van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990. Met ingang van 2001 geldt voor deze categorie als belasting- en premiepercentage het gebruteerde belasting- en premietarief van de eerste tariefschijf waarbij geen rekening wordt gehouden met heffingskortingen. Een herrekening als bij bijstandsuitkeringen is dan niet nodig.

Artikel I, onderdeel B

De wijzigingen in artikel 2a, onderdelen b en e, van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 komen overeen met de wijziging in artikel 2, onderdelen b en e, opgenomen in artikel I van deze regeling zoals hiervoor reeds toegelicht.

Artikel I, onderdeel C

De wijzigingen in artikel 3 van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 betreffen aanpassingen van verwijzingen die verband houden met het vervallen van de tabel voor artiesten en sporters en het vaststellen van een tabel voor personen die uitkeringen genieten ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (zie de toelichting bij artikel I, derde tot en met vijfde en zesde lid). Tevens is de term `loon uit vroegere dienstbetrekking' vervangen door `loon uit vroegere arbeid', dit in navolging van de gewijzigde terminologie in de hogere regelgeving.

Artikel I, onderdeel D

De wijziging van artikel 4 van de Regeling loonbelasting- en premietabellen betreft het vervallen van het aparte berekeningsvoorschrift (herleidingsregel) aan de hand waarvan de inhouding uit de witte tabellen kon worden afgeleid voor de werknemer die de leeftijd van 65 jaar had bereikt, loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genoot en niet werd ingedeeld in tariefgroep 0. Deze herleidingsregel was tot en met 2000 nodig omdat in de witte tabellen voor personen van 65 jaar en ouder slechts één inhoudingskolom was opgenomen waarin geen rekening was gehouden met een bedrag aan belastingvrije som. Met ingang van 1 januari 2001 kan dit berekeningsvoorschrift vervallen omdat in de met ingang van die datum geldende witte tabellen voor werknemers van 65 jaar en ouder wel een inhoudingskolom is opgenomen waarin rekening is gehouden met de heffingskorting.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 5 van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 wordt in zijn geheel vervangen door een nieuw artikel. Dit artikel bevat bepalingen met betrekking tot de herrekening van de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: loonheffing) die aan het eind van het kalenderjaar moet plaatsvinden ten aanzien van de werknemers met een bijstandsuitkering waarover de loonheffing in de loop van het jaar heeft plaatsgevonden met toepassing van de tabel bedoeld in artikel 1, onderdeel h.

In de eerste plaats is artikel 5 inhoudelijk aangepast aan de wijzigingen in de Wet op de loonbelasting 1964 waar de belastingvrije sommen zijn vervangen door heffingskortingen. Een nieuw element in dit artikel is de bepaling van het derde lid, waarin wordt geregeld dat het bedrag aan heffingskorting dat bij de herrekening in aanmerking wordt genomen, wordt verminderd met het bedrag aan heffingskorting waarmee is rekening gehouden bij de bepaling van de loonheffing op ander loon over de bijstandsperiode. Bij de tot en met 2000 geldende herrekening werd bij de bepaling van de loonheffing ingeval van samenloop van loon en bijstand bij zowel het loon als de bijstand rekening gehouden met de volledige belastingvrije som. In situaties waarin een aanslag in de inkomstenbelasting moet worden opgelegd of bij aanwezigheid van aftrekposten leidt de in de inhoudingssfeer teveel genoten belastingvrije som tot een hogere aanslag, een lagere teruggaaf of het vervallen van een teruggaaf. Nu vanaf 2001 bij de bepaling van de loonheffing over de bijstand slechts rekening wordt gehouden met de heffingskorting voorzover die over de desbetreffende periode niet bij de inhouding op ander loon is gebruikt, worden deze problemen voorkomen.

In het eerste lid is een uitzondering gemaakt op de regel dat de loonheffing herrekend moet worden. Deze uitzondering geldt werknemers die een bijstandsuitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen. Voor deze werknemers geldt, net als voor de werknemers die een uitkering ontvangen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (zie de toelichting bij artikel I, zesde lid, van deze regeling), dat de loonheffing wordt geheven aan de hand van het gebruteerde belasting- en premietarief van de eerste tariefschijf waarbij geen rekening wordt gehouden met heffingskortingen. Een herrekening aan het einde van het kalenderjaar is dan niet nodig.

In het tweede lid is bepaald dat bij de herrekening van de loonheffing rekening wordt gehouden met de voor de werknemer geldende algemene heffingskorting en, als de werknemer 65 jaar of ouder is, de ouderenkorting. Als een werknemer van 65 jaar en ouder een bijstandsuitkering ontvangt volgens de normen voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder wordt bovendien rekening gehouden met de aanvullende ouderenkorting. Het bedrag aan heffingskorting waarmee wordt rekening gehouden wordt voor degenen die niet over het gehele kalenderjaar een bijstandsuitkering ontvangen naar tijdsevenredigheid in aanmerking genomen.

In het derde lid is bepaald dat het bedrag aan heffingskorting waarmee bij de herrekening rekening wordt gehouden, wordt verminderd met het bedrag van de genoemde heffingskortingen waarmee rekening is gehouden bij de bepaling van de loonheffing op ander loon gedurende de periode waarover in het kalenderjaar bijstand is genoten. De bij het andere loon eventueel genoten arbeidskorting en jonggehandicaptenkorting blijven hierbij buiten beschouwing. Als tijdens de bijstandsperiode loon wordt ontvangen waarop met toepassing van de tabel voor bijzondere beloningen, bedoeld in artikel 26 van de Wet op de loonbelasting 1964 geen inhouding plaatsvindt en het loon niet is toe te rekenen aan een loontijdvak buiten de bijstandsperiode wordt bij de bepaling van de inhouding op dat loon geacht rekening te zijn gehouden met een bedrag aan heffingskorting. Deze situatie kan zich met name voordoen bij relatief lage lonen. Deze bepaling heeft bijvoorbeeld betrekking op uitbetaalde vakantietoeslag. Het is daarbij niet van belang of gedurende de gehele periode waarop de betaling van vakantietoeslag betrekking heeft, bijstand werd genoten. Een nabetaling die betrekking heeft op een loontijdvak buiten de bijstandsperiode valt buiten de werking van deze bepaling.

De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige een rekenvoorschrift aan de hand waarvan deze vanuit de loongegevens van de werknemer kan bepalen met welk bedrag aan heffingskorting is rekening gehouden. In deze voorschriften worden verschillende situaties onderscheiden die hierna in grote lijnen worden geschetst. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of bij de bepaling van de loonheffing door de werkgever rekening is gehouden met de heffingskorting. Als dat niet het geval is, is er geen bedrag aan loonheffingskorting dat in mindering moet worden gebracht op het bij de herrekening van de loonheffing over de bijstand in aanmerking te nemen bedrag. Wanneer wel rekening is gehouden met heffingskorting - dit zal in de meeste situaties het geval zijn - moet worden vastgesteld of ook daadwerkelijk loonheffing is ingehouden. Als dit het geval is, is bij de bepaling van de loonheffing op dat loon over het desbetreffende loontijdvak rekening gehouden met het volledige bedrag aan heffingskorting. Als geen inhouding heeft plaatsgevonden moet het bedrag van de bij dat loon gebruikte heffingskorting worden berekend vanuit het op de loonspecificatie vermelde bedrag aan belastbaar loon. Als op de loonspecificatie dit gegeven ontbreekt, moet het bedrag aan belastbaar loon worden afgeleid van het netto loon volgens de loonspecificatie. Als een loonspecificatie ontbreekt moet het bedrag aan belastbaar loon worden afgeleid van het feitelijk ontvangen netto bedrag. Vanuit het aldus berekende bedrag aan belastbaar loon kan dan worden bepaald met welk bedrag aan heffingskorting is rekening gehouden.

Het vierde lid bevat een formule aan de hand waarvan de herrekende loonheffing wordt bepaald voor zover over de bijstandsuitkering premie Ziekenfondswet is verschuldigd. In die formule wordt rekening gehouden met het bedrag aan heffingskorting dat is bepaald op de voet van het tweede lid, verminderd met het op de voet van het derde bepaalde bedrag aan heffingskorting waarmee bij de bepaling van loonheffing op ander loon al rekening is gehouden.

Het vijfde lid bevat een formule aan de hand waarvan de herrekende loonheffing wordt bepaald voor zover over de bijstandsuitkering geen premie Ziekenfondswet is verschuldigd. Het gaat hierbij met name om partneralimentatie die met toepassing van artikel 3a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt aangemerkt als belaste bijstand. In de formule wordt rekening gehouden met het bedrag aan heffingskorting, bepaald op de voet van het tweede lid, verminderd met het op de voet van het derde bepaalde bedrag aan heffingskorting waarmee bij de bepaling van loonheffing op ander loon al rekening is gehouden en verminderd met het bedrag aan heffingskorting waarmee bij de bepaling van de herrekende loonheffing op de voet van het vierde lid rekening is gehouden.

Het zesde tot en met achtste lid komen overeen met het huidige tiende, achtste en negende lid.

Artikel I, onderdeel F

Dit artikel dat het rekenvoorschrift bevatte voor de berekening van de loonheffing over uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars vervalt met ingang van 1 januari 2001. Zoals reeds toegelicht bij artikel I, onderdeel A, zesde lid, wordt op deze uitkeringen met ingang van 2001 het gebruteerde tarief van de eerste tariefschijf toegepast waarbij geen rekening wordt gehouden met een bedrag aan heffingskorting, waardoor herrekening overbodig wordt.

De staatssecretaris van Financiën,

W. Bos.

Naar boven