Subsidieregeling kennisprojecten verkeer en vervoer

28 november 2000

Nr. CDJZ/WBI/2000-1413

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. Connekt: de stichting Connekt;

c. het bestuur: het bestuur van de stichting Connekt;

d. kennisinfrastructuur: de capaciteit van zowel de publieke als de private op kennis gerichte instellingen om voor de samenleving relevante kennisproducten te leveren;

e. fundamenteel/strategisch onderzoek: uitbreiding van de algemene wetenschappelijke en technische kennis zonder industriële of commerciële doelstellingen;

f. industrieel onderzoek: onderzoek dat gericht is op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze kennis bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten te gebruiken, of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren;

g. preconcurrentiële ontwikkeling: de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten, met inbegrip van de fabricage van een prototype, demonstratie- of modelproject, die niet voor industriële of commerciële doeleinden kunnen worden aangewend;

h. kennisverspreiding: het actief opslaan, onderhouden, ontsluiten en verspreiden van kennis, die is ontwikkeld op basis van fundamenteel strategisch onderzoek, industrieel onderzoek, preconcurrentiële ontwikkeling en studies naar de technische haalbaarheid van industrieel onderzoek of preconcurrentiële ontwikkeling.

Artikel 2 Subsidieverstrekking

1. De minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een jaarprogramma, ter verbetering van de kennisinfrastructuur voor verkeer en vervoer, bestaande uit deelprogramma's voor:

a. fundamenteel/strategisch onderzoek;

b. industrieel onderzoek;

c. preconcurrentiële ontwikkeling, of

d. studies naar de technische haalbaarheid ter voorbereiding van industrieel onderzoek, of van preconcurrentiële ontwikkeling, die door Connekt worden begeleid en waarvoor het bestuur een aanvraag tot subsidieverstrekking heeft ingediend.

2. Kennisverspreiding maakt onderdeel uit van een deelprogramma.

3. Een deelprogramma als bedoeld in het eerste lid

a. levert naar verwachting een substantiële bijdrage aan de duurzame oplossing van problemen in het verkeer of het vervoer, en

b. wordt mede gefinancierd door ten minste een private partij, met dien verstande dat voor wat betreft onderzoeksprojecten binnen het deelprogramma fundamenteel/strategisch onderzoek het bestuur kan afzien van de medefinanciering.

4. Op de resultaten behaald binnen een deelprogramma als bedoeld in het eerste lid, rusten geen exclusieve intellectuele eigendomsrechten. Met het oog op het actief verspreiden van de kennis op het gebied van verkeer en vervoer, stelt Connekt alle resultaten tegen vergoeding van uitleveringskosten aan een ieder ter beschikking. De kennisverspreiding vindt onverwijld na afronding van de onderzoeksactiviteit of ontwikkelingsactiviteit plaats.

Artikel 3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de subsidiëring van de uitvoering van jaarprogramma's bedraagt:

a. f 9 miljoen, voor de periode van 1999 tot en met 2002 voor programma's ter verbetering van de kennisinfrastructuur met betrekking tot ondergrondse logistieke systemen;

b. f 53,25 miljoen, voor de periode van 2000 tot en met 2002.

Artikel 4 Subsidiepercentages

1. De subsidie voor kennisverspreiding als onderdeel van een deelprogramma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt 100%.

2. De subsidie voor het overige deel van het deelprogramma bedraagt, voorzover het betreft:

a. strategisch/fundamenteel onderzoek, ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten;

b. onderzoek naar de technische haalbaarheid, ter voorbereiding van industrieel onderzoek, ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten;

c. industrieel onderzoek, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten;

d. onderzoeken naar de technische haalbaarheid ter voorbereiding van preconcurrentiële ontwikkeling, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten;

e. preconcurrentiële ontwikkeling, ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten.

3. De subsidiepercentages, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met e, kunnen met ten hoogste 10 procentpunten worden verhoogd indien de subsidies ten goede komen aan het midden- en kleinbedrijf.

4. In geval van een verhoging van het subsidiepercentage, ingevolge het derde lid, dan wel in geval van samenloop met Europese subsidieprogramma's, bedraagt de totale subsidie voor industrieel onderzoek ten hoogste 75% en voor preconcurrentiële ontwikkeling ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

5. Indien andere organen van openbaar bestuur bijdragen aan de verbetering van de kennisinfrastructuur voor verkeer en vervoer, brengt Connekt deze bijdrage aan het desbetreffende deelprogramma van het jaarprogramma, voorzover het betreft bijdragen in de subsidiabele kosten, in mindering op de in dit artikel genoemde subsidie.

Artikel 5

Op de verstrekking van subsidies is afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, voorzover daarvan in deze regeling niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 6 Aanvraag voor subsidie

1. Het bestuur dient een aanvraag voor een subsidie voor de uitvoering van een jaarprogramma, bij de minister in voor 1 november van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.

2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, worden een jaarprogramma en een jaarbegroting gevoegd.

3. Uit de bescheiden, genoemd in het tweede lid, blijkt dat aan artikel 2, derde lid, artikel 4 en artikel 7 wordt voldaan.

4. In afwijking van het eerste lid wordt een aanvraag voor subsidie voor het jaar 2000 uiterlijk 1 juli 2000 ingediend.

5. In afwijking van het eerste lid wordt een aanvraag voor subsidie voor het jaar 2001 uiterlijk 31 december 2000 ingediend.

Artikel 7 Vereisten inzake het jaarprogramma

1. Een jaarprogramma als bedoeld in artikel 6, tweede lid, bevat tenminste de volgende gegevens:

a. een overzicht van de voorgenomen deelprogramma's;

b. een overzicht van de betrokken bestuursorganen, bedrijven en organisaties per onderdeel.

2. Een deelprogramma bevat een beschrijving van onderwerpen:

a. naar aandachtsgebied;

b. gekwalificeerd naar type onderzoek als bedoeld in artikel 2;

c. voorzien van een planning en mijlpalen;

d. voorzien van een beschrijving van de voorgenomen wijze van uitvoering;

e. voorzien van een beschrijving van de voorgenomen begeleiding door Connekt;

f. voorzien van een beschrijving van de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan de kennisverspreiding.

3. De begroting vermeldt in ieder geval de gevraagde bijdrage per activiteit binnen een deelprogramma, waarbij per activiteit de ingevolge artikel 4 vereiste medefinanciering wordt aangegeven.

4. De volgende kosten voor onderzoek respectievelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden als subsidiabel aangemerkt:

a. kosten van apparatuur, uitrusting, land of gebouwen, die uitsluitend en permanent, behalve indien ze op commerciële basis worden afgestaan, voor onderzoek of ontwikkeling worden gebruikt;

b. kosten van personeel dat zich uitsluitend met onderzoek of ontwikkeling bezighoudt;

c. kosten van advies of soortgelijke diensten die uitsluitend voor onderzoek of ontwikkeling worden gebruikt;

d. kosten die betrekking hebben op de aanschaf van grondstoffen of materialen en dergelijke die verbruikt worden bij onderzoek of ontwikkeling, en

e. extra algemene kosten, die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten of ontwikkelingsactiviteiten voortvloeien.

5. Indien sprake is van medefinanciering in de vorm van goederen of diensten worden deze als volgt gewaardeerd:

a. goederen op basis van de actuele waarde;

b. diensten op basis van aantoonbare salariskosten met een opslag van ten hoogste 40%.

Artikel 8 Vaststelling van het bedrag van de subsidieverlening

1. Binnen zes weken nadat het bestuur de gegevens, bedoeld in de artikelen 6 en 7, heeft overgelegd, beoordeelt de minister het jaarprogramma.

2. Indien de beoordeling leidt tot de bevinding dat het jaarprogramma in overeenstemming is met de vereisten van deze regeling, geeft de minister een beschikking tot subsidieverlening.

3. Een subsidie die betrekking heeft op een deelprogramma dat een langere looptijd heeft dan het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verzocht, wordt verleend onder de voorwaarde dat voor de resterende periode voldoende gelden ter beschikking worden gesteld door het bedrijfsleven en onder het voorbehoud van goedkeuring van de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

4. Op een daartoe strekkend verzoek kan de minister de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in het tweede lid, tijdens het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, wijzigen tot maximaal het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, is bereikt. De artikelen 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Indien het bestuur een melding als bedoeld in artikel 10, derde lid, maakt, wijzigt de minister binnen 6 weken de beschikking, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 9 Voorschotten

1. Op verzoek van het bestuur kan de minister voorschotten verlenen.

2. De minister bepaalt het bedrag van de voorschotten op basis van een ingediende liquiditeitsbegroting op jaarbasis ingedeeld per kalenderkwartaal, tot een maximum van 80% van het voor het kalenderjaar verleende subsidiebedrag.

3. In de beschikking tot verlening van voorschotten worden de bedragen voor de onderscheiden activiteiten binnen een deelprogramma afzonderlijk opgenomen.

4. De minister kan op basis van een ingediende gewijzigde liquiditeitsbegroting op jaarbasis, ingedeeld per kalenderkwartaal, het bedrag van het verleende voorschot herzien.

Artikel 10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

1. De uitvoering van het jaarprogramma start binnen het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

2. Aan het vereiste van medefinanciering wordt in elk geval vóór aanvang van de uitvoering van deelprogramma's voldaan.

3. Indien het bestuur een wijziging aanbrengt in de doelstelling, looptijd of financiering van het jaarprogramma dan wel afziet van de uitvoering van een deelprogramma, deelt het dit onverwijld mede aan de minister.

4. Bij een verschil van meer dan 20% tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de ingediende liquiditeitsbegroting op jaarbasis, ingedeeld per kalenderkwartaal, dient het bestuur een gewijzigde liquiditeitsbegroting op jaarbasis, ingedeeld per kalenderkwartaal, in bij de minister.

5. Het kasgeldbeheer van Connekt beperkt zich tot het risicoloos uitzetten en aantrekken van kasgeld, teneinde te voorzien in de eigen liquiditeitsbehoefte.

6. Het bestuur verleent aan de minister en de Algemene Rekenkamer inzage in de boeken van Connekt.

7. Het bestuur zorgt dat participerende ondernemingen inzage verlenen aan de Algemene Rekenkamer, voorzover het de bijdrage van Connekt betreft.

8. Statutenwijziging en ontbinding van Connekt behoeven de voorafgaande goedkeuring van de minister.

Artikel 11 Subsidievaststelling

1. Het bestuur dient voor 1 juni na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

2. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in deze regeling gestelde voorwaarden en verplichtingen.

3. De accountant hanteert een door de minister vastgesteld controleprotocol.

Artikel 12

De minister stelt binnen acht weken nadat het bestuur een aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft ingediend het bedrag van de subsidie vast.

Artikel 13

1. Het bestuur verstrekt jaarlijks aan de minister een verslag met daarin gegevens over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

2. Het bestuur verstrekt desgevraagd aan de minister onverwijld de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

Artikel 14 Overgangsbepalingen

1. Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten op artikel 2, eerste lid, van deze regeling:

a. subsidies in of voor 1999 verstrekt aan het Centrum voor Transporttechnologie en het bureau Intelligente transportsystemen Nederland, en

b. verplichtingen in of voor 1999 aangegaan door het projectbureau Integrale Verkeers- en Vervoerstudies, voorzover betrekking hebbend op 1999 of latere jaren.

2. Connekt treedt in de plaats van het Centrum voor transporttechnologie, het bureau Intelligente transportsystemen Nederland en het projectbureau Integrale Verkeers- en Vervoerstudies, voorzover het betreft de subsidiabele uitgaven respectievelijk gevolgen voor de kasadministratie en aangegane verplichtingen, voorzover betrekking hebbend op 2000 of latere jaren.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2000.

Artikel 16 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling kennisprojecten verkeer en vervoer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Toelichting

1. Algemeen doel

De Subsidieregeling kennisprojecten verkeer en vervoer beoogt de kennisontwikkeling op het terrein van verkeer en vervoer door publiek-private samenwerking te stimuleren. De samenwerking is met name gericht op gezamenlijke vraagarticulatie en op gezamenlijke financiering op het gebied van onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de sector verkeer en vervoer. Deze samenwerking wordt vormgegeven in de stichting Connekt, die is opgericht door private partijen. De overheid is betrokken bij deze stichting door het lidmaatschap van de raad van toezicht, het waarnemerschap in het bestuur, en participatie in de standing committees.

2. Rol van Connekt

De sector verkeer en vervoer ontwikkelt zich tot een kennisintensieve sector. Met het oog hierop zal nieuwe kennis gecreëerd moeten worden en zal bestaande kennis toegankelijk gemaakt moeten worden.

Het creëren van nieuwe kennis zal plaats hebben door jaarprogrammering door Connekt van onderzoek, op basis van gezamenlijke betrokkenheid van overheid en bedrijfsleven. Connekt brengt de publieke en private partijen bij elkaar. Het samenbrengen van partijen is temeer belangrijk omdat een gezamenlijk vraagstuk een gezamenlijke analyse en aanpak vergt.

Daarnaast speelt Connekt een belangrijk rol bij het ontsluiten van de toegang tot de kennis opgedaan tijdens de uitvoering van het jaarprogramma. Connekt maakt de opgedane kennis actief openbaar. Tevens stelt Connekt elders opgedane kennis beschikbaar in het kader van een kennisnetwerk of verwijst daarnaar.

Samengevat zijn de kerntaken van Connekt vraagarticulatie, hierop gebaseerde kennisontwikkeling, en kennisverspreiding.

3. Aard van de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten

De in het kader van het jaarprogramma uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten staan in het teken van algemeen toegankelijke kennisontwikkeling ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van verkeer en vervoer, gericht op een naar verwachting substantiële bijdrage aan het oplossen van verkeers- en vervoersvraagstukken. De kern daarvan is een duidelijke vraagarticulatie vanuit kennisgebruikers i.c. overheid en bedrijfsleven, op basis waarvan het in de kennisinfrastructuur beschikbare potentieel om kennis te ontwikkelen kan worden aangesproken. De kennisinfrastructuur in het kader van deze regeling omvat behalve de publieke kennisinstellingen (universiteiten en andere opleidingsinstellingen; de grote technologische instellingen) ook de private. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat Connekt een jaarprogramma oplevert, dat in zijn totaliteit de kennisontwikkeling stimuleert. De inhoud van het jaarprogramma kan variëren van fundamenteel/strategisch onderzoek tot preconcurrentiële ontwikkeling. Het is aan het bestuur om daarbij een evenwicht te formuleren, zowel in termen van aandacht als in termen van geldstromen.

In het jaarprogramma van Connekt moet het publiek-private karakter van de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten naar voren komen door:

a) het ontstaan van draagvlak in het kader van de vraagarticulatie;

b) het in beginsel gezamenlijk financieren van onderzoek, en

c) het aan het publiek ter beschikking stellen van de resultaten.

Het jaarprogramma komt tot stand in het kader van de werkwijze die voor Connekt is voorzien in het businessplan en vervolgens in de statuten: een plan dat het bestuur vaststelt, na advies van de raad van toezicht, en op basis van suggesties vanuit de standing committees. Op deze wijze wordt het draagvlak voor de programmering gegarandeerd.

De gezamenlijke financiering door publieke en private partijen komt tot uitdrukking in de aan EU-regelgeving, te weten de Communautaire Kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, PbEG d.d. 17 februari 1996 nr. C 45/5 (verder: Communautaire kaderregeling), ontleende maximumpercentages voor overheidsbijdragen. Voor fundamenteel/strategisch onderzoek ligt het maximum in het kader van deze regelgeving op 100 %. De verwachting is dat ook bij dit type onderzoek in veel gevallen cofinanciering zal optreden. Dit is niet opgenomen als dwingende verplichting, omdat er nadrukkelijk ook ruimte is voor onderzoek dat een verkennend of inspirerend karakter heeft, en waarvan niet bij voorbaat vast staat dat het bedrijfsleven een bijdrage zal leveren.

De ontwerp-subsidieregeling is op 22 maart 2000 ingevolge artikel 88, derde lid, EG voorgelegd aan de Europese Commissie. Naar aanleiding van de reacties van de Europese Commissie is de regeling zodanig aangepast dat bureaukosten van Connekt niet langer in aanmerking komen voor subsidie. De Europese Commissie heeft bij beschikking van 7 november 2000, nummer SG (2000) D/ 108161, besloten de steunmaategel als verenigbaar met het EG-verdrag te beschouwen en geen bezwaar te maken tegen de toepassing ervan.

4. Rol van de overheid

De werkzaamheden van Connekt zijn geënt op publiek-private samenwerking. Dit houdt in dat de voorstellen van de private stichting Connekt die in het kader van deze subsidieregeling worden gedaan, door de Minister van Verkeer en Waterstaat als pakket zullen worden getoetst, en wel op grond van de bestuurlijke criteria die in artikel 7 zijn opgenomen, en op grond van de algemene kaders in artikel 2. Dit laatste houdt in dat de Minister van Verkeer en Waterstaat zal nagaan of het ingediende jaarprogramma als geheel naar verwachting substantieel bijdraagt aan duurzame oplossingen voor problemen in het verkeer of vervoer, als voorwaarde voor het toekennen van de subsidie.

Zijdens de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt deelgenomen aan de werkzaamheden van de standing committees, in de Raad van Toezicht en als waarnemer in het bestuur. De eindverantwoordelijkheid voor Connekt ligt uiteraard bij het bestuur.

5. Herkomst en doel van de subsidiegelden

De subsidiegelden beschikbaar voor de uitvoering van onderhavige regeling zijn voor een belangrijk deel (35 miljoen gulden) afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking (verder: FES). Het FES vormt een begrotingsfonds waarin een deel van de aardgasbaten wordt beheerd. Voor een bijdrage uit dit fonds komen onder meer in aanmerking investeringsprojecten die van nationaal belang zijn en tevens tot versterking van de economische kennisinfrastructuur leiden.

Dergelijke projecten vallen onder het `impulsprogramma kennisinfrastructuur' (verder ICES/KIS). Het FES is een verdeelfonds in die zin dat aan de begrotingen van de verschillende ministeries ten laste van het FES een bijdrage wordt toegekend, nadat de betrokken individuele projectplannen zijn goedgekeurd. De desbetreffende ministeries zijn verantwoordelijk voor de besteding van deze gelden aan geselecteerde projecten. Onderhavige regeling vormt een daadwerkelijke terbeschikkingstelling van gelden door de Minister van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van kennisprojecten voor verkeer en vervoer.

Naast de financiële middelen uit het FES heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat tevens een bedrag (18,25 miljoen gulden) gereserveerd in de begroting voor de subsidiëring van kennisprojecten verkeer en vervoer.

Met de subsidieregeling beoogt de Minister van Verkeer en Waterstaat een voorziening te treffen voor de kosten van het uit te voeren jaarprogramma. De financiële inbreng is niet kostendekkend, omdat wordt uitgegaan van eigen bijdragen van het bedrijfsleven van 40% gemiddeld dan wel 36 miljoen, toe te nemen tot meer dan 50% in de periode na 2002.

6. Aanduiding van de administratieve aanpak

De programmering van werkzaamheden en de verantwoording daarvan berust op het uitgangspunt dat er sprake is van jaarcycli. Hiermee wordt de transparantie vergroot en de beheerslast beperkt.

Vóór 1 november van enig jaar wordt het jaarprogramma en de begroting ingediend voor het daarop volgend jaar. Binnen 6 weken na de indiening wordt het jaarprogramma in zijn geheel beoordeeld. Deze beoordeling zal slechts plaats hebben op basis van de vraag of het ingediende jaarprogramma en de ingediende begroting voldoen aan de bepalingen in de regeling. Naast de bepalingen inzake de rechtmatigheid betreft dit ook de doelmatigheid, waarbij wordt nagegaan of het programma als geheel naar verwachting substantieel bijdraagt aan de duurzame oplossing van problemen in het verkeer of vervoer.

Indien deze beoordeling positief uitvalt wordt de subsidie verleend. De subsidie wordt na indiening van een inhoudelijk en financieel verslag over dat jaar in het daarop volgende jaar vastgesteld. Dit leidt tot een eindafrekening over het jaar van uitvoering.

In de regeling is aan de minister de bevoegdheid toegekend om op verzoek van het bestuur voorschotten te verlenen. Daartoe dient het bestuur per kwartaal een liquiditeitsbegroting in, die betrekking heeft op maximaal 80% van de verleende subsidie. Met de verlening van voorschotten wordt vooruit gelopen op de betaling van het subsidiebedrag. Bij de vaststelling van het subsidiebedrag worden de verstrekte voorschotten hiermee verrekend.

Tussentijdse wijzingen ten opzichte van het ingediende jaarprogramma en de begroting leiden eveneens binnen 6 weken tot aanpassing van de voorlopige subsidietoekenning, en vervolgens tot verwerking in de liquiditeitsbegroting. Deze bijstellingen kunnen betrekking hebben op nieuwe deelprogramma's, het niet of vertraagd starten van deelprogramma's.

Ingeval een onderdeel van een deelprogramma gedurende een kalenderjaar wordt afgerond, zal Connekt dit onderdeel van het deelprogramma financieel afsluiten. Voorzover noodzakelijk zal Connekt uit eigen middelen, waaronder begrepen risicoloze rentedragende leningen, moeten voorzien in de benodigde liquiditeiten.

7. Controle

De subsidieregeling voorziet in de mogelijkheid tot controle op de naleving van de voorwaarden, gesteld in deze subsidieregeling. Hiertoe is door de Minister van Verkeer en Waterstaat een aanwijzing gegeven over de reikwijdte en intensiteit van de controle, een zogenaamd controleprotocol.

Connekt is gehouden de informatie te geven die hiervoor noodzakelijk is. Dit heeft eveneens betrekking op het verlenen van medewerking aan controle door relevante andere partijen dan de Minister van Verkeer en Waterstaat, met name de Algemene Rekenkamer en de Interdepartementale Commissie Economische Structuur.

De controle heeft met name betrekking op de rechtmatigheid van uitgaven, daaronder begrepen het juist hanteren van de maximale subsidiepercentages voor de onderscheiden typen onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. De controle heeft geen betrekking op de inhoudelijke doelmatigheid. Bovendien is er sprake van de bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer op grond van de Comptabiliteitswet, artikel 59 aanhef en sub c tot uitvoering van controle.

De controle heeft gedeeltelijk het karakter van preventief toezicht.

8. Samenloop met andere subsidieregelingen

Connekt kan, voorzover de specifieke subsidievoorschriften dat mogelijk maken, gebruik maken van andere subsidieregelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat en van subsidieregelingen van andere departementen of afkomstig uit Europa. Met het oog hierop zijn in de subsidieregeling voorzieningen getroffen om tot een transparante administratie te komen, die duidelijk maakt wat op grond van deze subsidieregeling wordt bekostigd, en waar elders financiering mogelijk is gemaakt. Dit laat onverlet dat de maximaal toe te kennen subsidie uit openbare middelen tezamen niet meer kan bedragen dan de in deze regeling genoemde maximumpercentages.

9. Verhouding tot andere subsidieregelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat

Deze subsidieregeling is er op gericht om op basis van publiek-private samenwerking kennisontwikkeling te stimuleren. Dat betekent dat:

a) de kennis een openbaar karakter heeft, en ook voor niet-deelnemers aan de werkzaamheden beschikbaar is of komt;

b) de deelname aan de werkzaamheden openstaat voor alle bedrijven of instellingen die daartoe de wens te kennen geven, mits zij voldoen aan de vereisten die de statuten van Connekt daaraan stellen;

c) de vraagarticulatie plaats heeft in samenspraak tussen de overheid en het bedrijfsleven in breedst mogelijke zin.

Deze drie kenmerken vormen tezamen het onderscheid ten opzichte van andere subsidieregelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat. In aanvulling hierop heeft deze subsidieregeling als doel om de kennisinfrastructuur op het terrein van verkeer en vervoer te stimuleren, als hefboom om ook buiten de kaders van Connekt de verbinding tussen kennis en markt te stimuleren.

Op grond hiervan is het mogelijk dat binnen Connekt thema's aan de orde zijn die ook in het kader van andere subsidieregelingen actueel zijn. Het is de taak van de Connekt om te attenderen op een dergelijke samenloop van thema's.

10. Looptijd en evaluatie

De nu voorliggende subsidieregeling bevat voorzover het ICES/KIS betreft een subsidieplafond voor de periode tot en met 2002. Het is het voornemen dat in 2002 een nieuw subsidieplafond wordt aangebracht.

Het bepalen van het subsidieplafonds zal mede plaats hebben op basis van evaluatie over de periode tot 2002. In deze evaluatie zal in het bijzonder worden nagegaan:

a) of het karakter van publiek-private samenwerking in voldoende mate tot ontwikkeling is gekomen;

b) of er sprake is c.q. zal zijn van een bijdrage van private zijde over de periode tot en met 2002 van gemiddeld 40% dan wel f 36 mln;

c) of er sprake is van besteding van middelen bij de kennisinfrastructuur voor tenminste 50%;

d) of er sprake is van voldoende wetenschappelijk niveau van het fundamenteel/strategisch onderzoek.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

In het eerste lid wordt aan de Minister van Verkeer en Waterstaat de bevoegdheid verleend om subsidie te verstrekken aan de uitvoering van een jaarprogramma bestaande uit deelprogramma's waarin verschillende vormen van onderzoek op het terrein van de kennisinfrastructuur voor verkeer en vervoer zijn opgenomen. Kennisverspreiding van de resultaten van de betreffende onderzoeken vormt een onderdeel van een deelprogramma.

Voorzover fundamenteel/strategisch onderzoek wordt verricht voor vraagstukken op het terrein van verkeer en vervoer dat onder verantwoordelijkheid van een andere minister valt, wordt de subsidie rechtstreeks door de betrokken minister toegekend. Deze subsidieregeling heeft slechts betrekking op de Minister van Verkeer en Waterstaat.

In beginsel komt fundamenteel/strategisch onderzoek voor volledige subsidiëring in aanmerking. Echter gezien het feit dat deze subsidieregeling berust op het streven naar publiek-private samenwerking is in artikel 2, derde lid onder b, opgenomen dat dit beginsel ook geldt voor fundamenteel/strategisch onderzoek. Het is de discretionaire bevoegdheid van het bestuur bij de vaststelling van het programma van deze medefinanciering af te zien, ingeval het bedrijfsleven wel de relevantie van een programmaonderdeel ziet, maar de opbrengst een zodanig verkennend of inspirerend karakter heeft dat er onvoldoende draagvlak is voor medefinanciering. Tegelijkertijd wordt hiermee gewaarborgd dat er financiële ruimte kan worden geschapen voor dergelijke activiteiten.

Artikel 3

De subsidieplafonds geven aan hoeveel subsidie er maximaal kan worden verstrekt. Daarbij is van belang de bron van de middelen, die een eigen financieel ritme hebben. Het onder a bedoelde plafond heeft betrekking op een reeds bestaande meerjarige subsidie voor Ondergrondse logistieke systemen aan het Centrum voor Transporttechnologie, die opgaat in deze regeling. Het hierbij genoemde subsidieplafond is van toepassing als maximum, waarmee de in 1999 verstrekte subsidie zal worden verrekend.

Het onder b bedoelde plafond heeft betrekking op middelen waarover het Ministerie van Verkeer en Waterstaat beschikt in het kader van de algemene ICES/2 -regeling (fl. 35 miljoen tot en met 2002) en voorts op middelen die uit begrotingsmiddelen van Verkeer en Waterstaat beschikbaar komen voor subsidiëring van jaarprogramma's (fl. 18,25 miljoen tot en met 2002).

Artikel 4

De maximale subsidiepercentages sluiten aan bij de EU-regelgeving voor wat betreft de leden 1 tot en met 4. Verder leveren de percentages inzake de haalbaarheidstudies een substantiële bijdrage aan de stimulering van kennisontwikkeling.

De strekking van het vierde lid is, dat subsidie van andere openbare bestuurslichamen voor de onderscheiden typen onderzoek in de geest van de Europese regelgeving leidt tot vermindering van de subsidie voor het betreffende onderzoek, echter zonder dat de subsidieruimte voor het programma als geheel hierdoor wordt beïnvloed.

Artikel 5

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 4:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Door middel van dit artikel wordt de facultatieve regeling van afdeling 4.2.8, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard, voorzover niet uitdrukkelijk van de regeling wordt afgeweken. De voorschriften van afdeling 4.2.8 zijn een uitwerking van en een aanvulling op de afdelingen 4.2.1. tot en met 4.2.7, van de Algemene wet bestuursrecht. Steeds zijn dus naast de afdeling 4.2.8 ook de algemene bepalingen van de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de subsidieverstrekking door de Minister in het kader van deze regeling.

Artikel 6

Dit artikel geeft aan dat er sprake is van een programmering op jaarbasis. Afhankelijk van de verwachte doorlooptijd is een indicatie voor komende jaren mogelijk, wat betreft mogelijke toekomstige onderwerpen en meerjarige projecten. Hoewel de toekenning van de subsidie slechts op één kalenderjaar is gericht, is het uit een oogpunt van bestuurlijke zorgvuldigheid wenselijk dat een beeld bestaat van het vermoedelijke beslag in komende jaren.

Gezien de datum van inwerkingtreding van deze regeling is het niet mogelijk dat voor de jaren 2000 en 2001 de termijnen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, worden gehanteerd.

Artikel 7

Door middel van het door Connekt op te stellen jaarprogramma verkrijgt de minister inzicht in de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verstrekt. De in dit artikel opgenomen onderdelen worden als geheel beoordeeld. De minister toetst of de subsidie wordt gebruikt voor het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt, en met inachtneming van de subsidieregels.

In het tweede lid is de formele opbouw van het jaarprogramma aangegeven. Dit bevat de noodzakelijke informatie. De aandachtsgebieden zijn de terreinen die door de standing committees in enig jaar worden bestreken.

In het derde lid worden de eisen die aan de begroting worden gesteld gekoppeld aan de opbouw van het jaarprogramma en de eisen van de subsidieregeling. Ingeval de gevraagde bijdrage betrekking heeft op een project waarin ook middelen uit andere subsidieregelingen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat dan wel financiering van onderzoek gedeeltelijk uit andere bronnen plaats heeft, wordt dit in de begroting zichtbaar gemaakt en toegelicht.

In het vierde lid wordt aangegeven welke kosten, die aan onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten verbonden kunnen zijn, subsidiabel zijn. Aangesloten is bij de terminologie uit de Communautaire kaderregeling.

Bovenstaande kosten zijn te onderscheiden van de kosten, die gemoeid zijn met de verspreiding van de resultaten van de verrichte onderzoeken door Connekt. Deze laatste kosten komen voor volledige subsidiëring in aanmerking. Gedacht kan worden aan de kosten die samenhangen met de organisatie van conferenties en congressen, publiciteit, advertenties, etc.

Omdat het mogelijk is dat de cofinanciering in natura plaats heeft, is in het vijfde lid de waarderingsgrondslag opgenomen. De gekozen omschrijving is gebaseerd op redelijkheid en billijkheid, die blijkt uit een transparante opgave. Deze insteek is gekozen omdat een door de overheid vastgestelde tarievenlijst niet past binnen de aard van de werkzaamheden.

Artikel 8

Het artikel regelt de procedure voor subsidieverlening. De procedure voor subsidieverlening moet worden onderscheiden van de procedure tot subsidievaststelling, die in artikel 11 wordt geregeld. Uitgangspunt bij de subsidieverlening is, dat het jaarprogramma en de begroting als één geheel worden behandeld.

In het eerste lid wordt aangegeven dat de Minister van Verkeer en Waterstaat het jaarprogramma en de begroting toetst aan de regeling.

In het tweede lid wordt aangegeven dat, indien de toetsing leidt tot de bevinding dat het jaarprogramma en de begroting in overeenstemming zijn met de regeling, een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven.

Het derde lid heeft betrekking op het voorbehoud dat de Staten-Generaal in het kader van de rijksbegroting middelen ter beschikking stellen, en voorts dat in het kader van ICES/KIS de verstrekking van middelen wordt gehandhaafd.

In het vierde lid wordt het mogelijk gemaakt dat, in aanvulling op de jaarlijkse procedure, het bestuur tot het maximum van het subsidieplafond tussentijds voorstellen kan doen.

Artikel 9

Met dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid om op verzoek van Connekt voorschotten te verstrekken. Doel is te komen tot een optimale aanwending van beschikbare begrotingsmiddelen.

In het vierde lid wordt de bevoegdheid van de minister geregeld om de voorschotverlening te wijzigen naar aanleiding van de melding van aanmerkelijke verschillen tussen de geraamde en gerealiseerde inkomsten en uitgaven. De meldingsplicht voor Connekt van dergelijke verschillen wordt geregeld in artikel 10.

Artikel 10

Het eerste lid berust op de gedachte dat voorgenomen onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten starten in het jaar waarop de programmering betrekking heeft in de vorm waarin het in het jaarprogramma is opgenomen.

Het tweede lid geeft aan dat de medefinanciering die op grond van artikel 4 vereist is, tot stand moet zijn gekomen voordat met de uitvoering kan worden gestart. Dit biedt Connekt de mogelijkheid de medefinanciering op basis van het conform artikel 8 beoordeelde plan te verwerven. Het gestelde heeft tot doel het mogelijk te maken dat een jaarprogramma wordt ingediend ook voordat de cofinanciering van het bedrijfsleven of andere partijen geheel is zeker gesteld in de vorm van afspraken. Een deelprogramma kan slechts starten indien deze zekerstelling geheel is gegarandeerd.

In aanvulling hierop biedt het derde lid de mogelijkheid tot tussentijdse bijstelling, waarop voor het overeenkomstige de procedure van artikel 8, eerste lid, van toepassing is.

De verplichting opgenomen in het vierde lid vormt een concretisering van de meldingsplicht van artikel 4:70 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangegeven wordt wanneer sprake is van een aanmerkelijk verschil.

Het vijfde lid heeft betrekking op goed rentmeesterschap over de ter beschikking gestelde middelen. Dit sluit risicodragend kasbeheer uit.

Het zesde lid betreft de verantwoording achteraf, waaruit moet blijken dat de subsidie is gebruikt voor het deelprogramma waarvoor de subsidie is aangevraagd. Deze verantwoording heeft betrekking op de inhoudelijke en financiële uitvoering van het jaarprogramma. Met het oog hierop wordt een controleprotocol vastgesteld.

Het recht van inzage door de Minister van Verkeer en Waterstaat in de boeken van Connekt wordt feitelijk uitgeoefend door de Centrale Accountantsdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Het achtste lid bepaalt onder meer dat wijzigingen van de statuten de toestemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat behoeven. Bij de toetsing van deze wijzigingen zijn met name twee aandachtspunten van belang:

(1) de integriteit van de besluitvorming over de uitvoering, met name het aanbrengen van een functiescheiding tussen opdrachtgever en opdrachtnemer ingeval de uitvoering bij een participant van Connekt berust, en

(2) de samenstelling van het bestuur is geënt op het businessplan in die zin dat private partijen eraan kunnen deelnemen indien zij een kennisvragende organisatie zijn.

Artikel 11

Het derde lid regelt dat de Minister van Verkeer en Waterstaat een controle protocol vaststelt. Het protocol bevat onder meer een nadere uitwerking van de informatieverplichtingen met betrekking tot rekening en verantwoording.

Artikel 13

In het kader van de Interdepartementale Commissie voor Economische Structuur rapporteert de Minister van Verkeer en Waterstaat in 2002 door middel van een verslag in 2002 over de doeltreffendheid en effecten van de regeling in de praktijk. Connekt is gehouden tot medewerking in de vorm van het verstrekken van de nodige gegevens.

Artikel 14

De programmatische activiteiten van Centrum voor Transporttechnologie, het bureau Intelligente transportsystemen Nederland en het projectbureau integrale Verkeers- en Vervoersstudies zijn voor wat betreft de start van nieuwe activiteiten in 1999 afgesloten. Een gedeelte van deze activiteiten betreft subsidiabele uitgaven respectievelijk gevolgen voor de kas-/verplichtingenadministratie in het jaar 2000, en deels ook daarna. Deze programma-activiteiten blijven tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling de verantwoordelijkheid van genoemde organisaties, en gaan voor de afhandeling over op Connekt.

Artikel 15

Ten gevolge van de lange goedkeuringsprocedure is het noodzakelijk om de regeling in werking te laten treden met terugwerkende kracht.

De terugwerkende kracht heeft betrekking op het verstrekken van subsidies voor jaarprogramma's en kennisverspreiding in het jaar 2000.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven