Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2000, 203 pagina 10 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2000, 203 pagina 10 | Besluiten van algemene strekking |
28 september 2000
WBJA/W1/00/56703
Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 18, eerste lid, van de Algemene wet gelijke behandeling, 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, 8:1 van de Arbeidstijdenwet, 13, derde lid, en 13c, tweede lid, van de Bestrijdingsmiddelen-wet 1962, 23 van de Leerplichtwet 1969, 3, 4, eerste en tweede lid, 7, 8, 10, derde lid, 11, eerste lid, 13, eerste lid, 13a en 18 van de Stoomwet, 25, eerste lid, onderdeel a, van de Warenwet, 13 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, 14 van de Wet arbeid vreemdelingen, 21, eerste lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, 148, eerste lid, van de Wet geluidhinder, 64, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, 18a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, 8, eerste lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, en 16, eerste en tweede lid, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, 15, eerste lid, en 16 van de Wet op de loonvorming, 49, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden, 9, tweede lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, 9 en 10, eerste lid, van de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden en 39a, vierde lid, van de Ziektewet,
Besluiten:
1. De ambtenaren van de Arbeids-inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden aangewezen als ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de Arbeidstijdenwet;
b. de Stoomwet;
c. de Warenwet met betrekking tot:
1°. machines en veiligheidscomponenten als bedoeld in het Warenwet-besluit machines;
2°. persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in het Warenwet-besluit persoonlijke beschermingsmiddelen;
d. de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
e. de Wet arbeid vreemdelingen;
f. de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;
g. de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
h. de Wet op de gevaarlijke werktuigen;
i. de Wet op de loonvorming;
j. de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
k. de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden.
2. Met uitzondering van de directeur en de afdelingshoofden van het centraal kantoor van de Arbeidsinspec-tie, worden de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, aangewezen als ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998.
Aanwijzing ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, worden aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Algemene wet gelijke behandeling: artikel 18, eerste lid;
b. de Bestrijdingsmiddelenwet 1962: de artikelen 13, derde lid, en 13c, tweede lid;
c. de Stoomwet: de artikelen 3, 4, eerste en tweede lid, 7, 8, 10, derde lid, 13, eerste lid, en 18;
d. de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen: artikel 21, eerste lid, tweede volzin;
e. de Wet op de gevaarlijke werktuigen: artikel 8, eerste lid;
f. de Wet op de loonvorming: artikel 15, eerste lid;
g. de Wet op de ondernemingsraden: artikel 49, eerste lid;
h. de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten: artikel 10, tweede zin;
i. de Ziektewet: artikel 39a, vierde lid;
j. het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997: artikel 12.
2. De ambtenaren, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, worden aangewezen als de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar, bedoeld in artikel 23 van de Leerplichtwet 1969.
3. De ambtenaren, bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, worden aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: de artikelen 6, eerste lid, onderdeel b, 7, eerste lid, en 9, eerste lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: de artikelen 2.2c, eerste en tweede lid, 2.2e, eerste en tweede lid, 2.26, eerste lid, 2.41, vierde lid, 4.7 vijfde lid, 4.49, eerste en tweede lid, 4.54, tweede en vijfde lid, 4.60, vierde lid, 4.94, eerste lid, 4.95, 4.96, 6.16, achtste lid, 6.19, tweede lid, 7.4a, zesde lid, 7.19, elfde lid, 7.20, negende lid, 7.27, eerste lid, 7.29, tiende lid, 7.32, tweede lid, 9.13, eerste lid, en 9.15, onderdelen a en b;
c. de Arbeidsomstandighedenrege-ling: de artikelen 4.13 en 4.30, tweede lid;
d. het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer: de artikelen 6.4, onderdeel c, en 5.15, derde lid, onderdeel a;
e. het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998: de artikelen 9, derde en vierde lid, en 17, eerste lid.
4. De regiodirecteuren en hoofdinspecteurs van de Arbeidsinspectie worden aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: de artikelen 27, eerste lid, 28, eerste lid, 29, vierde lid, en 30, tweede lid;
b. de Arbeidstijdenwet: de artikelen 3:3, tweede lid, 4:1, vijfde lid, en 8:2, eerste en tweede lid;
c. de Stoomwet: de artikelen 11, eerste lid en 12, eerste lid;
d. de Wet op de gevaarlijke werktuigen: artikel 11, eerste lid;
e. het Besluit risico's zware ongevallen 1999: de artikelen 6, tweede lid, onderdeel c, 7, eerste lid, onderdeel a, 10, vierde lid, onderdeel a, 15, derde lid, onderdeel a, 16, eerste lid, 18, tweede lid, 24, eerste lid, 28, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, en 29.
5. De regiodirecteuren en de directeur van het centraal kantoor van de Arbeidsinspectie worden aangewezen als de ambtenaar die de schriftelijke mededeling doet, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden.
De directeur van het centraal kantoor van de Arbeidsinspectie wordt aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in de artikelen 34, eerste en vijfde lid, 35, tweede tot en met vijfde lid, 36, derde lid, 37, eerste en derde lid, 38, tweede lid, 39, eerste lid, en 40, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
De controleurs van de Keuringsdienst van Waren worden aangewezen als ambtenaren die op grond van artikel 16, tweede lid, eerste zin, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen mede belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de Wet op de gevaarlijke werktuigen met betrekking tot machines en veiligheidscomponenten;
b. de Wet op de gevaarlijke werktuigen met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen.
§ 3 Handhavingsdienst Luchtvaart
De ambtenaren van de Handhavings-dienst Luchtvaart van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, aangewezen op grond van artikel 71 van de Luchtvaartwet en bedoeld in artikel 102 van de Regeling Toezicht Lucht-vaart, zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstan-dighedenwet 1998, met betrekking tot arbeid verricht aan boord van een luchtvaartuig tijdens de vlucht en aan boord van een stilstaand luchtvaartuig, voorzover het betreft de arbeid van boordpersoneel in verband met de vlucht.
Aanwijzing ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 3.1, worden voor de in artikel 3.1 bedoelde arbeid aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: de artikelen 9, eerste lid, 27, eerste lid, 28, eerste lid, en 29, vierde lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: de artikelen 7.4a, zesde lid, 7.19, elfde lid, 7.20, negende lid, 7.27, eerste lid, en 7.29, tiende lid.
2. De Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst wordt voor de in artikel 3.1 bedoelde arbeid aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: artikel 30, tweede lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: de artikelen 4.49, eerste lid, en 9.13, eerste lid.
De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993, zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen.
1. De ambtenaren van de Rijksver-keersinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998, met betrekking tot arbeid verricht in een voertuig op een openbare weg bestemd voor het vervoer van goederen of personen en voor welk vervoer op grond van de Wet goederenvervoer over de weg onderscheidenlijk de Wet personenvervoer een vergunning is vereist.
2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998 voorzover het betreft arbeid verricht in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op de arbeid, bedoeld in het eerste lid;
b. de Arbeidstijdenwet voorzover het betreft arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in een voertuig op een openbare weg bestemd voor het vervoer van goederen of personen en voor welk vervoer op grond van de Wet goederenvervoer over de weg, onderscheidenlijk de Wet personenvervoer, een vergunning is vereist.
Aanwijzing ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 5.1, worden voor de in artikel 5.1, eerste lid, bedoelde arbeid aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: de artikelen 27, eerste lid, 28, eerste lid, en 29, vierde lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: de artikelen 7.4a, zesde lid, 7.19, elfde lid, en 7.20, negende lid.
2. De Directeur-Generaal Goederen-vervoer wordt voor de in artikel 5.1, eerste lid, bedoelde arbeid aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: artikel 30, tweede lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: artikel 4.49, eerste lid.
De ambtenaren van de Scheepvaart-inspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, bedoeld in artikel 10 van de Schepenwet, zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998, met betrekking tot arbeid verricht in, respectievelijk op een zeeschip, met uitzondering van aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan deze schepen, alsmede met uitzondering van laden en lossen, tenzij deze arbeid wordt verricht door een werknemer die behoort tot de bemanning van een zeeschip.
Aanwijzing ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, worden voor de in artikel 6.1 bedoelde arbeid aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: de artikelen 9, eerste lid, 27, eerste lid, 28, eerste lid, en 29, vierde lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: de artikelen 4.7, vijfde lid, 7.4a, zesde lid, 7.19, elfde lid, 7.20, negende lid, 7.27, eerste lid, en 7.29, tiende lid.
2. Het Hoofd van de Scheepvaart-inspectie, bedoeld in artikel 10 van de Schepenwet, wordt voor de in artikel 6.1 bedoelde arbeid aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in:
a. de Arbeidsomstandighedenwet 1998: artikel 30, tweede lid;
b. het Arbeidsomstandighedenbesluit: de artikelen 4.49, eerste lid, en 9.13, eerste lid.
§ 7 Staatstoezicht op de Mijnen
1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen, die bij of krachtens artikel 325, eerste lid, van het Mijnreglement 1964 zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Mijnwet 1903, worden aangewezen als ambtenaren die mede zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de gevaarlijke werktuigen met betrekking tot gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid in de zin van de Mijnwet 1903.
2. De Inspecteur-Generaal der Mijnen, de plaatsvervangend Inspecteur-Generaal der Mijnen, de Hoofdinspecteur en de Inspecteur van het Staatstoezicht op de Mijnen worden aangewezen als ambtenaren aan wie het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet met betrekking tot arbeid in de zin van de Mijnwet 1903 en de Mijnwet continentaal plat wordt opgedragen.
Aanwijzing ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 7.1 tweede lid, worden met betrekking tot de in dat lid bedoelde arbeid, aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in de artikelen 4:1, vijfde lid, en 8:2, eerste en tweede lid, van de Arbeidstij-denwet.
2. De Inspecteur-Generaal der Mijnen wordt aangewezen als de ambtenaar die op grond van artikel 11 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen bevoegd is tot het verlenen van ontheffing van het bij of krachtens de Wet op de gevaarlijke werktuigen bepaalde ten aanzien van de liften in een bij koninklijk besluit van 27 april 1984 (Stb. 228) aangewezen bovengronds gelegen werk of inrichting van een mijn.
3. De Inspecteur-Generaal der Mijnen wordt aangewezen als de ambtenaar, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, ten aanzien van gevaarlijke werktuigen of beveiligingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid in de zin van de Mijnwet 1903, voorzover het betreft:
a. drukapparatuur en samenstellen als bedoeld in het Besluit drukapparatuur;
b. drukvaten van eenvoudige vorm als bedoeld in het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm;
c. explosieveilig materieel als bedoeld in het Besluit explosieveilig materieel;
d. liften als bedoeld in het Liftenbesluit 1;
e. liften of veiligheidscomponenten als bedoeld in het Besluit liften;
f. machines of veiligheidscomponenten als bedoeld in het Besluit machines;
g. persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.
§ 8 Intrekking en wijziging regelgeving
De volgende regelingen worden ingetrokken:
a. de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 augustus 1995, nr. WBJA/JA/95/0741, tot aanwijzing van politiefunctionarissen als toezichthoudende ambtenaren naleving Wet arbeid vreemdelingen (Stcrt. 162);
b. de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Economische zaken van 1 december 1995, nr. WBJA, W2/95/1391, tot aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren Econo-mische Zaken (Stcrt. 1995, 239);
c. de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid, J.F. Hoogervorst, en de Minister van Economische Zaken van 3 juni 1999, nr. WBJA/W2/99/24442, tot aanwijzing van de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen als toezichthoudende ambtenaren Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stcrt. 107);
d. de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren Arbeidsomstandighedenwet 19981;
e. de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 oktober 1998, nr. AM/ARV/98/21855, tot aanwijzing van ambtenaren van de Arbeidsin-spectie als toezichthouders, bedoeld in de Wet allocatie arbeid door intermediairs (Stcrt. 195);
f. de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 mei 1998, nr. AM/CAB/98/1370, tot aanwijzing van de Arbeidsinspectie als toezichthoudende instantie, bedoeld in de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Stcrt. 93).
Artikel 38, derde en vierde lid, van het Algemeen organisatie- en mandaatbesluit SZW 19952 wordt ingetrokken.
Artikel 5 van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 november 1999, nr. 99 71647, tot uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen en het Besluit drukapparatuur (Stcrt. 232) vervalt.
Artikel 5 van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 september 1992, nr. 92 12679, tot uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen en het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm (Stcrt. 208)3 vervalt.
Artikel 5 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 maart 1996, nr. 96 0292, houdende nadere regels ten aanzien van explosieveilig materieel (Stcrt. 57)4 vervalt.
De artikelen 3 en 4 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 23 augustus 1956, nr. 3112, ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen en het Liften-besluit I (Stcrt. 168)5 vervallen.
Artikel 6 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 december 1996, nr. 96 02732, houdende nadere regels ten aanzien van liften (Stcrt. 243) vervalt.
Artikel 6 van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecre-taris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 22 juni 1993, nr. 93 3055, houdende nadere regels ten aanzien van machines (Stcrt. 127)6 vervalt.
Artikel 5 van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecre-taris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 7 september 1993, nr. 93/08764, houdende nadere regels ten aanzien van persoonlijke beschermingsmiddelen (Stcrt. 186)7 vervalt.
Het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving8 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8, onderdeel a, komt te luiden:
a. de ambtenaren van de Arbeids-inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorzover het toezicht betrekking heeft op het voorkomen of beperken van schadelijk of hinderlijk geluid op de arbeidsplaats;
B
Artikel 11, onderdeel a, komt te luiden:
a. de ambtenaren van de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke toezichthoudende taken op grond van SZW wetgeving.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
`s-Gravenhage, 28 september 2000.
De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid,W.A. Vermeend.
De Minister van Verkeer
en Waterstaat,T. Netelenbos.
De Minister van Economische Zaken,A. Jorritsma-Lebbink.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport,E. Borst-Eilers.
Bij ministeriële regeling van 6 september 1999 is het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 1999 (Stcrt. 1999, 182) tot stand gekomen (hierna genoemd OMV-besluit 1999). In het OMV-besluit 1999 zijn op hoofdlijnen de structuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de interne taakverdeling, de intern werkende verantwoordelijkheden en de vertegenwoordigingsbevoegdheden vastgelegd. Het OMV-besluit 1999 voorziet echter niet in de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren.
Het OMV-besluit 1999 vervangt het Algemeen organisatie- en mandaatbesluit SZW 1995 (O&M-besluit 1995), dat in artikel 38, derde en vierde lid, voorziet in de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren van de Arbeidsinspectie. Bij totstandkoming van het OMV-besluit 1999 is aangekondigd dat, aangaande de aanwijzing van ambtenaren die bij of krachtens wetgeving op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW wetgeving) toezichthouder zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, er een apart aanwijzingsbesluit zal worden getroffen. Tot inwerkingtreding van deze regeling is artikel 38, derde en vierde lid, van het O&M-besluit 1995 van kracht gebleven en bestaan er separate regelingen waarin de toezichthouders op het gebied van SZW wetgeving zijn aangewezen.
In de onderhavige regeling worden aangewezen de toezichthouders die zijn belast met het toezicht op de naleving van SZW wetgeving en de ambtenaren die belast zijn met specifieke uitvoerende taken op grond van SZW wetgeving. Dit besluit beoogt geen materiële wijzigingen in toezichthoudende bevoegdheden aan te brengen, maar om een systematisch overzicht te geven van de ambtenaren die op grond van SZW wetgeving als toezichthouder dan wel als ambtenaar met uitvoeringshandelingen zijn aangewezen. De inhoud van de separate aanwijzingsregelingen betreffende SZW wetgeving, genoemd in artikel 8.1 van dit besluit, waar de toezichthoudende bevoegdheden tot op heden in opgenomen waren, is in dit besluit opgenomen. Met het oog hierop kunnen deze regelingen worden ingetrokken. Daarnaast zijn de aanwijzingsbepalingen van verschillende uitvoeringsregelingen op het gebied van de gevaarlijke werktuigen in dit besluit opgenomen, zodat ook de desbetref-
fende artikelen van die uitvoerings-regelingen vervallen (artikel 8.3 t/m 8.9).
Voor de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren op grond van de Arbeidstijdenwet ten aanzien van werkzaamheden in de verschillende vervoerssectoren die vallen onder het Arbeidstijdenbesluit vervoer, geldt een uitzondering. Hiervoor is wel een aparte regeling, de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 november 1998, nr. DGG/J-98009426, tot aanwijzing toezichthoudende ambtenaren arbeidstijden vervoer (Stcrt. 227). De reden voor een aparte regeling op dit gebied is dat de Minister van Verkeer en Waterstaat van het Arbeidstijden-besluit vervoer eerste ondertekenaar is. Daarnaast zullen de controlebevoegdheden van de Arbeidsinspectie op de uitvoering van de subsidies uit het Europees Sociaal Fonds neergelegd worden in een aparte regeling. Dit vanwege het feit dat de controlebevoegdheden in dat kader meer uitwerking behoeven dan de aanwijzing van functionarissen als toezichthouder, waar deze regeling betrekking op heeft.
Primair zijn de ambtenaren van de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met het toezicht op de SZW wetgeving belast. Het gaat hierbij zowel om ambtenaren die werkzaam zijn bij het centraal kantoor, als om ambtenaren die werkzaam zijn bij de regiokantoren van de Arbeidsinspectie. Uiteraard kunnen alleen ambtenaren toezichthoudende bevoegdheden uitoefenen die voldoen aan de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht, zoals de verplichting in bezit te zijn van een legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 5:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het secretariaat en administratief personeel van de Arbeidsinspectie voldoet hier niet aan en kan derhalve geen toezichthoudende bevoegdheden uitoefenen.
Op grond van de artikelen:
- 8:1 van de Arbeidstijdenwet;
- 13a van de Stoomwet;
- 25, eerste lid, onderdeel a, van de Warenwet;
- 13 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
- 14 van de Wet arbeid vreemdelingen;
- 21, eerste lid, eerste volzin, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;
- 18a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
- 16 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen;
- 16 van de Wet op de loonvorming;
- 9, tweede lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
- 9 van de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden;
zijn in artikel 1.1, eerste lid, de ambtenaren van de Arbeidsinspectie als toezichthouders op de naleving van het bij of krachtens de desbetreffende wetten bepaalde aangewezen. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet 1998) zijn de ambtenaren van de Arbeidsinspectie als toezichthouders op de naleving van het bij of krachtens de Arbowet 1998 bepaalde aangewezen, doch met uitzondering van de directeur en de afdelingshoofden van het centraal kantoor. Deze uitzondering is gemaakt omdat de directeur in artikel 1.3 is aangewezen als ambtenaar die bevoegd is tot het opleggen van bestuurlijke boetes, en deze bevoegdheid heeft gemandateerd aan de afdelingshoofden. Hiermee wordt een duidelijke functiescheiding gewaarborgd tussen ambtenaren die met het feitelijke toezicht zijn belast en de ambtenaren die bevoegd zijn tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Naast toezichthoudende taken zijn er toezichthoudende maatregelen die specifiek uitvoerende taken inhouden. Veelal zijn dezelfde ambtenaren belast met zowel toezichthoudende als uitvoerende taken, doch soms zijn de uitvoerende taken in verband met het ingrijpende karakter ervan, voorbehouden aan een selecte groep ambtenaren.
De toezichthoudende ambtenaren zijn in artikel 1.2, eerste tot en met derde lid, eveneens met de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de aldaar genoemde wetten belast. De desbetreffende bepalingen hebben betrekking op verplichtingen om diverse feiten ter kennis te brengen of documenten ter inzage te geven of over te dragen aan de aangewezen toezichthouders.
Indien de feitelijke toezichtshandelingen, zoals het geven van waarschuwingen, onvoldoende effect sorteren, kan het noodzakelijk zijn dat het toezicht uitloopt op het gebruik van handhavingsmiddelen met een dwingend karakter. Een voorbeeld hiervan is de stillegging van werk op grond van artikel 28 van de Arbowet 1998. Niet iedere toezichthouder is bevoegd toezichthoudende maatregelen te treffen. Deze restrictie is geboden om de inzet van ingrijpende toezichthoudende maatregelen te kunnen coördineren en zorgvuldig af te wegen. Met het oog hierop zijn in artikel 1.2, vierde lid, de regiodirecteuren en de hoofdinspecteurs van de Arbeidsin-spectie aangewezen als de ambtenaren die bevoegd zijn tot het treffen van toezichthoudende maatregelen. Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat de regiodirecteuren en hoofdinspecteurs hun bevoegdheden aan hun ondergeschikten mandateren, het ligt voor de hand dat in spoedeisende situaties ook de inspecteurs van de Arbeidsinspectie over de betreffende bevoegdheden moeten kunnen beschikken.
Op grond van artikel 1.3 is de directeur van het centraal kantoor van de Arbeidsinspectie aangewezen als de ambtenaar die bevoegd is bestuurlijke boetes op te leggen. Deze ambtenaar is belast met de beoordeling van beboetbare feiten als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Arbowet 1998. Het feit dat de directeur en afdelingshoofden van het centraal kantoor niet tevens zijn aangewezen als toezichthouder (artikel 1.1, tweede lid), geeft de directeur van het centraal kantoor de mogelijkheid om zijn bevoegdheid te mandateren aan de afdelingshoofden van het centraal kantoor van de Arbeidsinspectie.
Van deze mogelijkheid is bij mandaatbesluit van 17 januari 2000/nr. 2000/10771 (Stcrt. 32) gebruik gemaakt.
De Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Wet SAMEN) bevat in artikel 10, eerste lid, de mogelijkheid dat een bij besluit daartoe aangewezen ambtenaar aan de werkgever schriftelijk mededeling doet van het niet of niet volledig naleven van de Wet SAMEN. Als ambtenaren, bevoegd tot het doen van deze schriftelijke mededeling, worden in artikel 1.2, vijfde lid, de regiodirecteuren en de directeur centraal kantoor van de Arbeidsinspectie aangewezen.
3. De inspectiediensten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Handhavingsdienst Luchtvaart en Scheepvaartinspectie
In de paragrafen 3 en 6 worden de ambtenaren van de Handhavings-dienst Luchtvaart en de Scheepvaart-inspectie aangewezen als toezichthouder op de naleving van het bepaalde bij en krachtens de Arbowet 1998.
Deze ambtenaren worden op grond van artikel 24, tweede lid, van de Arbowet 1998, naast de ambtenaren van de Arbeidsinspectie belast met het toezicht.
In het eerste lid van de artikelen 3.2 en 6.2 worden de Handhavingsdienst Luchtvaart en de Scheepvaartinspec-tie tevens belast met de uitvoering van enkele aspecten van de Arbowet 1998. Op grond van het tweede lid van de artikelen 3.2 en 6.2 zijn de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaart-dienst, respectievelijk het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aangewezen als bevoegde ambtenaar om onthef-fingen te verlenen op grond van artikel 30, tweede lid, van de Arbowet 1998.
Op een deel van het wegvervoer is met betrekking tot de naleving van de Arbowet 1998, op grond van artikel 24, tweede lid, van de Arbowet 1998, de Rijksverkeersinspectie als toezichthouder aangewezen. Op het deel van het wegvervoer dat verricht wordt door bedrijven waarvan het vervoer niet de primaire bedrijfsactiviteit is, het zogenoemde eigen vervoer, houdt de Arbeidsinspectie toezicht. De taakverdeling tussen de Arbeidsinspectie en de Rijksverkeersinspectie is wat betreft het toezicht op de naleving van de Arbowet 1998 als volgt:
- de Arbeidsinspectie is belast met het toezicht in het eigen vervoer, het besloten busvervoer met een beperkte vergunning (dit betreft hoofdzakelijk busvervoer voor particuliere doeleinden zonder vergoeding), het openbaar personenvervoer en het ambulancevervoer, zowel voor rijdend, kantoor- als garagepersoneel. De Arbeidsin-spectie voert evenwel geen wegcon-troles uit.
- de Rijksverkeersinspectie is mede belast met het toezicht in het beroeps(goederen)vervoer, het besloten busvervoer (hoofdzakelijk touringcarvervoer) en het taxivervoer, alsmede op arbeid in die sectoren opererende bedrijven die rechtstreeks betrekking heeft op de vervoersactiviteiten. Weliswaar blijft ook de Arbeidsinspectie formeel bevoegd dit toezicht uit te oefenen, maar tussen de Arbeidsinspectie en de Rijksver-keersinspectie is afgesproken dat de Rijksverkeersinspectie feitelijk dit toezicht zal uitoefenen.
Als logisch voortvloeisel van het feit dat de Rijksverkeersinspectie al toezichthouder was op het gebied van de handhaving van de arbeidsomstandigheden van het niet rijdend personeel in dienst van werkgevers in het beroepsgoederenvervoer en het personenvervoer, voorzover de verrichte werkzaamheden gerelateerd zijn aan de vervoersactiviteit, is de Rijksver-keersinspectie thans ook aangewezen als toezichthouder op dat gebied aangaande de werk- en rusttijden (artikel 5.1, tweede lid). De Rijksverkeersin-spectie is niet bevoegd om het niet
rijdend personeel bij de eigen vervoerders te controleren.
De Rijksverkeersinspectie is met betrekking tot de in artikel 5.1 genoemde werkzaamheden, niet alleen mede belast met het toezicht, maar op grond van artikel 5.2, eerste lid, ook belast met de uitvoering van enkele aspecten van de Arbowet 1998. Tevens zijn daarbij aan de aangewezen toezichthoudende ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie een aantal bestuursrechtelijke bevoegdheden toegekend, als het stellen van een eis (artikel 27, eerste lid, van de Arbowet 1998) en de bevoegdheid tot stillegging van werk (artikel 28, eerste lid, van de Arbowet 1998).
Voorts is de Directeur-Generaal Goederenvervoer op grond van artikel 5.2, tweede lid, aangewezen als bevoegde ambtenaar om ontheffingen te verlenen op grond van artikel 30, tweede lid van de Arbowet 1998.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Arbowet 1998, staat tegen beschikkingen van ambtenaren van andere inspectiediensten dan de Arbeidsinspectie, administratief beroep open bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In verband met de invoering van de bestuurlijke boete in de Arbowet 1998 wordt erop gewezen dat de taak van toezichthoudende ambtenaar van de Handhavingsdienst Luchtvaart, Scheepvaartinspectie en Rijksver-keersinspectie zich beperkt tot het opstellen van een boeterapport als bedoeld in artikel 36 van de Arbowet 1998. De eventuele bestuurlijke boete wordt op grond van artikel 37 van de Arbowet 1998 namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid opgelegd door een daartoe aangewezen ambtenaar van het Minis-terie van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid (zie artikel 1.3).
Machines en veiligheidscomponenten en persoonlijke beschermingsmiddelen worden niet alleen in de arbeidssfeer gebruikt, doch tevens door particulieren, zoals in de doe-het-zelfsector. Daarom is ervoor gekozen om de regelgeving aangaande de productveiligheid van machines, respectievelijk persoonlijke beschermingsmiddelen, in twee afzonderlijke besluiten vast te leggen. Bij machines die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik in de privé sfeer is in beginsel het Warenwet-besluit machines van toepassing, bij machines die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik in de arbeidssfeer is in beginsel het Besluit machines op basis van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (WGW) van toepassing. Voor persoonlijke beschermingsmiddelen geldt hetzelfde: bij persoonlijke beschermingsmiddelen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik in de privé sfeer is in beginsel het Warenwetbe-sluit persoonlijke beschermingsmiddelen van toepassing, bij persoonlijke beschermingsmiddelen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik in de arbeidssfeer is in beginsel het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen van toepassing. Machines en persoonlijke beschermingsmiddelen die zowel in de privé- als arbeidssfeer worden toegepast, moeten voldoen aan beide besluiten. In verband met het toezicht op deze overlapcategorie zijn aan zowel de toezichthoudende instantie op basis van de Warenwet, de Keuringsdienst van Waren, als de toezichthoudende instantie op basis van de WGW, de Arbeidsinspectie, toezichthoudende bevoegdheden toegekend. In verband hiermee zijn op grond van artikel 16, tweede lid, van de WGW voor het toezicht op de naleving van de WGW met betrekking tot machines en veiligheidscomponenten en persoonlijke beschermingsmiddelen en het bij of krachtens het Warenwetbesluit machines, respectievelijk Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen bepaalde, naast de ambtenaren van de Arbeidsinspectie, de ambtenaren van de Keuringsdienst van Waren aangewezen. Tussen de toezichthoudende instanties zijn voor deze categorieën zodanige werkafspraken gemaakt dat ieder der instanties zich in de praktijk richt op die machines en veiligheidscomponenten en persoonlijke beschermingsmiddelen waarvoor zij het best is toegerust.
De controle ex artikel 12 van de WGW is met betrekking tot de hiervoor genoemde producten niet opgedragen aan de Keuringsdienst van Waren, doch aan de Arbeidsinspectie.
Bij inwerkingtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) zijn de ambtenaren van politie mede belast met het toezicht op de naleving van de WAV. Deze ambtenaren waren reeds belast met het toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet. Primair zal het toezicht in het kader van de WAV worden uitgeoefend door de Arbeidsinspectie. Secundair hebben de politieambtenaren de bevoegdheid om, in samenhang met het toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet, te controleren of een werkgever zich houdt aan de WAV.
Het toezicht op het bij of krachtens de Wet op de gevaarlijke werktuigen bepaalde is, naast de Arbeidsinspec-tie, voor wat betreft gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid in de zin van de Mijnwet 1903, mede opgedragen aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen.
Het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet met betrekking tot mijnbouwactiviteiten als in de mijnwetgeving omschreven, ligt bij de Inspecteur-Generaal der Mijnen, de plaatsvervangend Inspecteur-Gene-raal der Mijnen, de Hoofdinspecteur en de Inspecteur van het Staatstoe-zicht op de Mijnen.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (de WGW), zijn in artikel 1.2, vierde lid, onderdeel d, de regiodirecteuren en de hoofdinspecteurs van de Arbeidsinspectie bevoegd verklaard om gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen te beproeven of te onderzoeken, of ten aanzien hiervan herstelling of behandeling te eisen of een merk van afkeuring aan te brengen als bedoeld in artikel 12 van de WGW. In aparte uitvoeringsbesluiten zijn deze bevoegdheden op grond van artikel 12, eerste lid, van de WGW, ten aanzien van gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen die bij mijnbouwactiviteiten worden ge-bruikt, toegekend aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen van het Staats-toezicht op de Mijnen. De betreffende bepalingen zijn thans in artikel 7.2, derde lid, van het onderhavige besluit geïntegreerd.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om in artikel 8.10 het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving te wijzigen. Als door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving aan te wijzen ambtenaren, zijn de ambtenaren van de Arbeidsinspectie aangewezen. Dit was al het geval, doch er werd in het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving verwezen naar het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectiedienst SZW 1996, waarin de ambtenaren van de Arbeidsinspectie als toezichthouders op de betreffende regelgeving op milieugebied werden aangewezen. Aangezien het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectiedienst SZW 1996 inmiddels is vervangen door het Organisatie- en mandaatbesluit Arbeidsinspectie 1996 is een wijziging van de tekst van het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving noodzakelijk.
Thans is ervoor gekozen om in het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving de ambtenaren van de Arbeidsinspectie rechtstreeks aan te wijzen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W.A. Vermeend.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers.
1 Regeling van 25 oktober 1999, Stcrt. 208, gewijzigd bij ministeriële regeling van 6 december 1999 (Stcrt. 237).
2 Stcrt. 1995, 100, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 6 september 1999 (Stcrt. 182).
3 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 maart 1999 (Stcrt. 64).
4 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 maart 1999 (Stcrt. 64).
5 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 maart 1999 (Stcrt. 64).
6 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 maart 1999 (Stcrt. 64).
7 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 maart 1999 (Stcrt. 64).
8 Stcrt. 1999, 114 (tekstplaatsing)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2000-203-p10-SC26031.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.