Vierde wijziging Aanwijzingen voor de regelgeving

21 september 2000

Nr. 00M391837

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,

Besluit:

Artikel I

De Aanwijzingen voor de regelgeving1 worden gewijzigd als volgt:

A

De toelichting bij aanwijzing 2 komt te luiden:

Toelichting: Zie voor een nadere omlijning van deze begrippen aanwijzing 19 en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

B

In de toelichtingen bij de aanwijzingen 4, 23, 132, 134, 147, 167, 215 en 274 en in de aanwijzingen 290, 321 en 322 wordt `kamerstukken' telkens vervangen door: Kamerstukken.

C

Na aanwijzing 7 wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 7a

Bij het voorbereiden van een regeling die verband houdt met ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie wordt het toetsingskader uit de nota `Wetgeving voor de elektronische snelweg' (Kamerstukken II 1997/98, 25 880, nr. 2, blz. 185-187) in acht genomen.

D

Aan de toelichting bij aanwijzing 8 wordt toegevoegd:

Ook wanneer overheidsinterventie noodzakelijk is, kan aangesloten worden bij het zelfregulerende vermogen door gebruik te maken van normalisatie en certificatie. Bij of krachtens de wet kan bijvoorbeeld worden bepaald dat door het naleven van normalisatienormen of het bezit van een certificaat aan wettelijke eisen wordt voldaan of dat het wettelijk vermoeden ontstaat daaraan te voldoen. Voor de afweging wanneer en in welke mate dit aanvaardbaar is, is met name paragraaf 2.1 van de aanwijzingen relevant. In het bijzonder moet erop worden toegezien dat de mededinging niet onnodig wordt verstoord en dat wordt voorkomen dat de burger of het bedrijfsleven wordt geconfronteerd met dubbele uitvoeringslasten tengevolge van het naast elkaar gelden van publieke en private normen. Bij verwijzing naar normalisatienormen die verder gaan dan het publieke belang vereist, blijft de verwijzing beperkt tot het voor dat belang relevante deel van de normen. De wetgever zal steeds zoveel mogelijk moeten nagaan of bij totstandkoming van de normen alle relevante belangen betrokken zijn.

Bezien moet worden of uit het Europees recht of ander internationaal recht voortvloeit dat naast Nederlandse ook buitenlandse normen, certificaten of certificerende instellingen dienen te worden erkend.

Bedacht moet worden dat de certificerende en accrediterende instellingen bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn voor zover hun openbaar gezag is toegekend. In dat geval is paragraaf 4.5a (zelfstandige bestuursorganen) van belang. Ook wordt gewezen op de aanwijzingen 92 (statische en dynamische verwijzing) en 190 (kenbaarheid van normen), die van belang zijn voor normen van niet-publiekrechtelijke oorsprong en buitenlandse of internationale normen.

Zie ook het MDW-rapport Normalisatie en certificatie (februari 1996), het kabinetsstandpunt daarbij (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 15) en het rapport van de ICHW-rapport Normalisatie en certificatie (april 1998).

E

Aan de toelichting bij aanwijzing 9 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Hierbij kunnen ex ante evaluatie-instrumenten, zoals de Tafel van Elf (Ministerie van Justitie), de Bedrijfseffectentoets (Ministerie van Economische Zaken), de Milieueffectentoets (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) en andere binnen de desbetreffende ministeries ontworpen toetsen behulpzaam zijn.

F

Aanwijzing 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel b wordt `administratieve boetes' vervangen door: bestuurlijke boetes.

2. In het tweede tekstblok van de toelichting wordt `administratieve sancties' vervangen door: bestuurlijke sancties.

G

De toelichting bij aanwijzing 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na de tweede volzin wordt een alinea ingevoegd, luidende:

Wat betreft artikel 1 van de Grondwet wordt erop gewezen dat de in dat artikel opgenomen zinsnede `op welke grond dan ook' uitdrukt dat ook ongerechtvaardigd onderscheid op andere gronden dan de in het artikel expliciet genoemde - bijvoorbeeld leeftijd of handicap - verboden is. Voor de onderscheidingsgrond leeftijd geldt bovendien dat ook de hoogte van de leeftijdsgrens geen ongerechtvaardigd onderscheid tot gevolg mag hebben.

2. De voorlaatste en laatste volzin worden telkens opgenomen in een nieuwe alinea.

H

In de toelichting bij aanwijzing 19 wordt `aanwijzing 44' vervangen door: artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

I

Aanwijzing 33 komt te luiden:

Aanwijzing 33

In een regeling wordt, behoudens in bijzondere omstandigheden, niet voorzien in mandaatverlening van de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.

Toelichting: De figuur van mandaat tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften aan bijvoorbeeld een secretaris-generaal of directeur-generaal is over het algemeen onwenselijk en onnodig. Het is van belang dat de politiek verantwoordelijke bewindspersoon zelf de regeling vaststelt.

J

In de toelichting bij aanwijzing 34 vervalt in de voorlaatste volzin de tussen haakjes geplaatste zinsnede.

K

Aan het eerste tekstblok van de toelichting bij aanwijzing 35 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Zie de toelichting bij aanwijzing 176 voor de afstemming tussen de inwerkingtreding van een voorhangbepaling en een met inachtneming daarvan tot stand te brengen gedelegeerde regeling.

L

Aanwijzing 37 wordt gewijzigd als volgt:

1. Model a komt te luiden:

a. De voordracht voor een krachtens artikel .... vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

2. Het eerste tekstblok van de toelichting komt te luiden:

Model onder a. Het onder a opgenomen model ziet op de situatie waarin het wenselijk wordt geacht dat de Staten-Generaal zich over een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur kunnen uitspreken, zonder dat daarover inspraak in den brede wordt geregeld (zie daarvoor model b).

M

In de toelichting bij aanwijzing 40 vervalt de laatste volzin.

N

De aanwijzingen 44 en 45 vervallen.

O

De toelichting bij aanwijzing 46 vervalt.

P

In de toelichting bij aanwijzing 49 wordt in de laatste volzin na `Organisatiewet sociale verzekeringen' ingevoegd: 1997.

Q

Aanwijzing 50 komt te luiden:

Aanwijzing 50

1. De termen bestuursorgaan, belanghebbende, besluit, beschikking, aanvraag, beleidsregel, administratieve rechter, bezwaar, beroep, administratief beroep, subsidie, toezichthouder, bestuursdwang, mandaat en delegatie worden in bestuursrechtelijke regelingen gebruikt in de betekenis die daaraan is gegeven in de Algemene wet bestuursrecht.

2. De termen adviseur en goedkeuring worden in bestuursrechtelijke regelingen zoveel mogelijk gebruikt in de betekenis die daaraan is gegeven in de Algemene wet bestuursrecht.

Toelichting: In de wetgeving wordt eenheid in terminologie nagestreefd. Dit streven is in het bijzonder van belang bij het gebruik van de centrale begrippen uit het bestuursrecht. De in het eerste lid genoemde begrippen hebben in de Algemene wet bestuursrecht een algemeen geldende betekenis gekregen en behoren daarom ook in andere bestuursrechtelijke regelgeving in die betekenis te worden gebruikt. Ook overigens verdient het aanbeveling de begrippen in deze zin te gebruiken. De in het tweede lid genoemde begrippen gelden formeel alleen binnen de Algemene wet bestuursrecht zelf. Het is echter van belang in de bijzondere bestuursrechtelijke wetgeving ook bij die begrippen aan te sluiten.

Voor reacties in het kader van inspraakprocedures wordt niet de term `bezwaren' gebruikt, maar `zienswijzen' of `bedenkingen'.

Voor een nadere toelichting op het gebruik van enige van deze begrippen zie de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Kamerstukken II 1996/97, 25 280, nr. 3, blz. 9-67).

R

In de toelichting bij aanwijzing 61 vervalt de laatste volzin.

S

Aan de toelichting bij aanwijzing 63 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Dit laat uiteraard onverlet dat het woord `of' in opsommingen ook nog in de andere gebruikelijke betekenissen moet worden gebruikt.

T

In de toelichting bij aanwijzing 72a wordt in de eerste alinea `artikel 383, tweede lid' vervangen door: artikel 383, derde lid.

U

Na aanwijzing 88 wordt een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 88a

Verkorte verwijzing in de toelichting bij een regeling naar artikelen van het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie geschiedt respectievelijk overeenkomstig de volgende voorbeelden:

artikel 7 EU;

artikel 88 EG;

artikel 41 KS;

artikel 150 EA.

Toelichting: In verband met de leesbaarheid van toelichtingen kan een verkorte verwijzing naar artikelen van de gemeenschapsverdragen aangewezen zijn. Deze verwijzingen zijn conform de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde Mededeling over de citeerwijze van verdragsartikelen in teksten van het Hof van Justitie en van het Gerecht (PbEG 1999, C 246).

V

Aanwijzing 89 wordt gewijzigd als volt:

1. De tekst van de aanwijzing komt te luiden:

Aanwijzing 89

1. Een communautair besluit wordt aangehaald overeenkomstig het volgende voorbeeld: richtlijn nr. 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 februari 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de behandeling van voedsel en voedselingrediënten met ioniserende straling (PbEG L 66).

2. Een communautair wijzigingsbesluit wordt aangehaald overeenkomstig het volgende voorbeeld: verordening (EG) nr. 1253/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 (PbEG L 160) tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1766/92 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2731/75 tot vaststelling van de standaardkwaliteit van zachte tarwe, rogge, gerst, maïs en durumtarwe.

2. De toelichting wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `aanwijzing 340a' wordt vervangen door: aanwijzing 340b.

b. Aan het slot wordt een zin toegevoegd luidende: Bij verwijzing naar communautaire besluiten die voor 1 januari 1999 zijn gepubliceerd worden slechts de laatste twee cijfers van het jaartal in het nummer vermeld.

W

De voorbeelden bij aanwijzing 93 worden gewijzigd als volgt:

1. Aan onderdeel a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: Commissie wetgeving algemene regels van bestuursrecht.

2. Aan onderdeel b wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: raad, commissie.

X

1. In aanwijzing 124b, derde lid, wordt `124a tot en met 124d' vervangen door `124a, 124c, 124d' en vervalt: 124q,.

2. In de toelichting bij het zesde lid vervallen de tweede en de derde volzin.

Y

In aanwijzing 124e wordt de toelichting bij het derde lid vervangen door:

Derde lid: Zie voor de mogelijkheden hiertoe artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel III van de wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Stb. 333).

Z

Het voorbeeld bij aanwijzing 124m komt te luiden:

Voorbeeld: Artikel 4x van de Wegenverkeerswet 1994.

AA

In de toelichting bij het tweede lid van aanwijzing 124n wordt de in de tweede volzin tussen haakjes geplaatste zinsnede vervangen door: (men denke aan de artikelen 4:41, 4:54, 4:63 en 4:64).

BB

Aanwijzing 124q vervalt.

CC

In aanwijzing 124u komt het Eerste lid van de modelbepaling te luiden: Op de rechtspositie van het personeel van ..... (naam zelfstandig bestuursorgaan) zijn de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries van toepassing, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door .... (het daarvoor aangewezen orgaan).

DD

Aanwijzing 124v, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid van de tweede modelbepaling komt te luiden:

3. Ingeval krachtens het eerste en het tweede lid registergoederen overgaan, doet Onze Minister van Financiën de overgang van die registergoederen onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

2. De derde modelbepaling komt te luiden:

Archiefbescheiden van ..... (naam dienstonderdeel) betreffende zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan ..... (naam zelfstandig bestuursorgaan), voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Toelichting bij de derde modelbepaling:

Deze bepaling zorgt ervoor dat archiefbescheiden betreffende zaken die bij de instelling van het zelfstandig bestuursorgaan nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het zelfstandig bestuursorgaan dat die archiefbescheiden nodig heeft voor het afdoen van die zaken. Daarnaast kan het zelfstandig bestuursorgaan voor historisch onderzoek behoefte hebben aan archiefbescheiden betreffende zaken die bij de instelling van het zelfstandig bestuursorgaan wel zijn afgedaan. Dergelijke archiefbescheiden kunnen door de zorgdrager in de zin van de Archiefwet 1995 tijdelijk ter beschikking worden gesteld van het zelfstandig bestuursorgaan. Na afloop van de terbeschikkingstelling keren die archiefbescheiden terug naar het archief waaruit ze afkomstig zijn. Aldus wordt voorkomen dat het oorspronkelijke archief van een dienstonderdeel door overdracht van archiefbescheiden aan een zelfstandig bestuursorgaan incompleet wordt en zijn rol als bron voor verantwoording en voor historisch onderzoek niet meer optimaal kan vervullen.

EE

In aanwijzing 124x, eerste lid, wordt na `Binnenlandse Zaken' ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

FF

Aanwijzing 124ij wordt gewijzigd als volgt:

1. De zinsnede `zendt binnen vijf jaar' wordt vervangen door: zendt binnen vier jaar.

2. In de toelichting wordt `artikel 4.2.1.4' vervangen door: artikel 4:24.

GG

Na § 4.6 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.6a Koppeling van overheidsprestaties aan juiste inschrijving in GBA

Aanwijzing 130b

1. Indien in een regeling wordt voorzien in een aanspraak op een prestatie van de overheid, waarbij de adresgegevens van de aanvrager en andere betrokkenen van belang zijn voor het recht op of de omvang van de prestatie en de verstrekking van een onjuist adres de aanvrager of andere betrokkenen voordeel kan opleveren, wordt overwogen om het geldend kunnen maken van de aanspraak te koppelen aan een juiste inschrijving van betrokkene in een gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

2. Voor de koppeling wordt het volgende model als uitgangspunt genomen:

1. Een aanvraag wordt slechts in behandeling genomen, indien het in de aanvraag vermelde adres van de aanvrager (, van zijn echtgenoot, (geregistreerd) partner of van een kind) overeenstemt met het woonadres dat van de betrokkene is opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvrager (of andere betrokkene) overeenkomstig de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet of niet met een woonadres is ingeschreven in een gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Toelichting:

Eerste lid: Het opnemen van een koppeling tussen overheidsprestatie en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is niet geformuleerd als een verplichting, doch als een uitdrukkelijke overweging bij het voorbereiden van regelingen op grond waarvan aanspraak kan worden gemaakt op een overheidsprestatie. Het kan namelijk voorkomen dat de uitvoeringskosten van een koppeling niet opwegen tegen de baten daarvan. Vooral bij `kleinere' regelingen kan zich dit voordoen.

Indien van het opnemen van een koppeling wordt afgezien, wordt overwogen om in de regeling een verplichting voor het betrokken bestuursorgaan op te nemen om een afwijking tussen het verstrekte adres van een betrokkene en het in de GBA opgenomen adres te melden bij de beheerder van de GBA. Voor een dergelijke terrugmeldingsverplichting kan het volgende model als uitgangspunt worden genomen:

`Indien het door de aanvrager ver-strekte adres afwijkt van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van hem (of andere betrokkenen) opgenomen woonadres, meldt ..... (aanduiding betrokken bestuursorgaan of uitvoeringsorgaan) het in de aanvraag vermelde adres aan de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in de basisadministratie waarin de aanvrager (of andere betrokkenen) als ingezetene staat ingeschreven.'

Tweede lid: Artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de aanvraag voor een beschikking de naam en het adres van de aanvrager moet vermelden. Dit adres is echter niet noodzakelijkerwijs het adres waar de aanvrager woont, het kan ook een correspondentie-adres zijn. Voor veel aanvragen is het woonadres van de aanvrager ook niet relevant.

Indien voor de beslissing op de (eerste) aanvraag wel relevant is waar de aanvrager (of een andere betrokkene) daadwerkelijk woont, dient de regeling te specificeren welk adres bij de aanvraag moet worden opgegeven. Daarbij wordt aangesloten bij het begrip woonadres zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Omdat niet van iedere potentiële betrokkene bij een beschikking een woonadres is opgenomen in de GBA, is in de modelbepaling een uitzondering geformuleerd. Deze betreft gevallen waarin de Wet GBA niet verplicht tot inschrijving met een woonadres (bijvoorbeeld binnenschippers, niet-ingezetenen, daklozen).

HH

Aanwijzing 139 wordt gewijzigd als volgt:

1. `administratieve boete' wordt vervangen door: bestuurlijke boete.

2. In de toelichting wordt `artikel 5:52' vervangen door `artikel 5:22' en `administratieve boete' door: bestuurlijke boete.

II

In de toelichting bij aanwijzing 140 wordt `artikel 9i Wegenverkeerswet' vervangen door: artikel 18.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

JJ

Het in aanwijzing 146, derde lid, opgenomen model komt te luiden:

Overtreding van artikel ..... wordt gestraft met gevangenisstraf (hechtenis) van ten hoogste ..... of geldboete van de ..... categorie.

KK

In de toelichting bij aanwijzing 149 wordt `, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Tariefcommissiewet' vervangen door: en de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

LL

In aanwijzing 162 en de toelichting daarbij wordt na `Binnenlandse Zaken' telkens ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

MM

Na paragraaf 4.11 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.12 Doorberekening van toelatings- en handhavingskosten

Aanwijzing 163

Bij de opneming in een regeling van bepalingen over het doorberekenen van kosten voor toelating of voor preventieve of repressieve handhaving van voorschriften, wordt het toetsingskader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten `Maat houden' (Stcrt. 2000, 90) in acht genomen.

Toelichting: Onder toelating wordt verstaan het door de overheid toetsen of bedrijven of burgers voldoen aan gestelde eisen en het verlenen van toestemming - eventueel onder het stellen van aanvullende eisen - voor het verrichten van bepaalde handelingen. Zie de artikelen 24 en 25 van de Diergeneesmiddelenwet voor een voorbeeld van de wijze waarop doorberekening van kosten wordt geregeld.

NN

In de toelichting bij aanwijzing 167 wordt de achtste zin vervangen door: Zie voor een nadere beschouwing over de uitzonderlijke gevallen waarin aan belastende regelingen terugwerkende kracht kan worden toegekend: de beleidslijn bij het toekennen van terugwerkende kracht aan belastende fiscale maatregelen, zoals omschreven in Kamerstukken II 1996/97, 25 212, nrs 1-3. Deze beleidslijn kan ook worden toegepast buiten het terrein van de fiscale regelgeving.

OO

In de toelichting bij aanwijzing 170 wordt `43, eerste lid, Welzijnswet, 170 en 171' vervangen door: en 170, 171,.

PP

Aan de toelichting bij aanwijzing 176 wordt toegevoegd:

Indien op grond van een bij de Staten-Generaal aanhangig wetsvoorstel reeds een uitvoeringsregeling wordt voorbereid die met toepassing van een in dat wetsvoorstel opgenomen bepaling met betrekking tot de totstandkomingsprocedure tot stand gebracht moet worden, kan de voorbereiding plaatsvinden overeenkomstig die bepaling. Bij de vaststelling van de uitvoeringsregeling is dan aan de verplichtingen inzake parlementaire betrokkenheid bij de uitvoeringsregeling voldaan. De uitvoeringsregeling kan dan op hetzelfde moment in werking treden als de wet waarop zij is gebaseerd.

QQ

Voor het eerste tekstblok van de toelichting bij aanwijzing 178 wordt een tekstblok ingevoegd, luidende:

Om een goede uitvoering van een regeling mogelijk te maken, is een reële termijn tussen bekendmaking en inwerkingtreding daarvan noodzakelijk. Met het oog daarop heeft model A de voorkeur boven model B. In sommige gevallen kan model C uitkomst bieden om de gewenste flexibiliteit bij de invoering te realiseren.

RR

In model G van aanwijzing 180 wordt `kamerstuknummer' vervangen door: Kamerstuknummer.

SS

Aanwijzing 184 wordt gewijzigd als volgt:

1. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien naar verwachting de behoefte zal bestaan een regeling veelvuldig met een afkorting aan te halen, wordt in de toelichting op de bepaling tot vaststelling van de citeertitel een aanbeveling gegeven voor de te gebruiken afkorting.

2. In de toelichting wordt `voorbeelden' vervangen door: voorbeelden bij tweede lid.

3. Aan de toelichting wordt een tekstblok toegevoegd, luidende:

Derde lid: Verwijzing naar een regeling door middel van een standaardafkorting kan alleen geschieden in memories van toelichting, nota's e.d. Verwijzingen in de wettksten naar een andere regeling vinden steeds plaats door aanhaling van de (citeer)titel van die regeling.

TT

In de toelichting bij aanwijzing 211 vervalt in de laatste volzin: , zoals de meeste ministeriële regelingen gebaseerd op het Wegenverkeersregle-ment.

UU

De voorbeelden in het tweede lid van aanwijzing 219 komen te luiden:

Kamerstukken II 1979/80, 15 913, nr. 5, blz. 3.

Handelingen I 1986/87, blz. 651-653.

Aanhangsel Handelingen II 1997/98, nr. 132.

VV

Aan de toelichting bij aanwijzing 221 wordt toegevoegd:

Deze aanwijzing geldt ook voor de ondertekening van de memorie van toelichting bij een voorstel van wet tot goedkeuring van een verdrag en van de toelichtende nota in geval van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag (zie aanwijzingen 313 en 322).

WW

Aanwijzing 229 komt te luiden:

Aanwijzing 229

Bij complexe wijzigingsvoorstellen wordt ter verduidelijking van de voorgestelde wijzigingen in een wet of algemene maatregel van bestuur, een vergelijkend overzicht van de te wijzigen bepalingen en de voorgestelde bepalingen aan de Raad van State, respectievelijk aan de Tweede en Eerste Kamer gezonden.

Toelichting: Dit overzicht kan een apart stuk zijn, dan wel in of als bijlage bij de memorie of nota van toelichting worden opgenomen. Ook in een later stadium van de behandeling van een wetsvoorstel (bij indiening van een nota van wijziging) kan een vergelijkend overzicht nuttig zijn. Indien er sprake is van een voorontwerp van wet kan dit ook in zo'n overzicht worden betrokken.

XX

In de toelichting bij aanwijzing 232 vervalt de laatste volzin.

YY

In de toelichting bij aanwijzing 248 wordt `kamerstuk' vervangen door: Kamerstuk.

ZZ

Aanwijzing 252 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het model wordt `kamerstuknummer' vervangen door: Kamerstuknummer.

2. In de toelichting wordt `modellen E en F' vervangen door: modellen F en G.

AAA

In de aanwijzingen 254, tweede lid, en 256, onderdeel b, wordt na `Binnenlandse Zaken' telkens ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

BBB

De toelichting bij aanwijzing 261a wordt gewijzigd als volgt:

1. In de tweede alinea wordt na de tweede volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Deze richtlijn is inmiddels vervangen door richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

2. De derde alinea komt te luiden:

Belangrijk is ook artikel 88, derde lid, EG, inzake steunmaatregelen van de lidstaten. Voorgenomen steunmaatregelen moeten door het desbetreffende ministerie worden aangemeld bij de Commissie. Algemene informatie omtrent deze meldingsprocedure kan worden verkregen bij het Interdepartementaal steunoverleg, waarvan het secretariaat berust bij de directie Europese Integratie van het Ministerie van Economische Zaken.

CCC

De toelichting bij aanwijzing 261b wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt `richtlijn nr. 83/189/EEG' vervangen door `richtlijn nr. 98/34/EG' en `artikelen 30-36 van het EG-verdrag' door: artikelen 28 tot en met 30 EG.

2. In het model wordt na `artikel 2, negende lid,' ingevoegd: / artikel 5, zesde lid,.

3. Na het model wordt een alinea toegevoegd, luidende:

De keuze voor een van beide genoemde artikelen is afhankelijk van de vraag of in de regeling technische voorschriften (artikel 2, negende lid) of voorschriften omtrent keuringen (artikel 5, zesde lid) zijn opgenomen. Indien een regeling beide bevat, moeten beide artikelen worden genoemd.

DDD

In de toelichting bij aanwijzing 263 wordt de zin die aanvangt met `Indien de Raad van State advies uitbrengt' en eindigt met `(vergelijk aanwijzing 277).' vervangen door: Indien de Raad van State advies uitbrengt voordat het advies van de Commissie is ontvangen, is aanwijzing 277 van toepassing.

EEE

In de toelichting bij aanwijzing 271b wordt voor `onderdeel b' een tekstblok ingevoegd, luidende:

De in deze aanwijzing genoemde gevallen rechtvaardigen een verzoek om spoedbehandeling niet zonder meer. Bij de afweging of een spoedbehandeling kan worden gevraagd, zal steeds een relatie moeten worden gelegd met de termijn waarbinnen de ontwerp-regeling is voorbereid op het ministerie. Vertragingen in de (inter)departementale voorbereiding behoren niet te worden afgewenteld op de Raad van State.

FFF

Aanwijzing 272 vervalt.

GGG

In de toelichting bij aanwijzing 277 wordt `Reglement van orde voor de Raad van Ministers' vervangen door: reglement van orde voor de ministerraad.

HHH

In aanwijzing 288, eerste lid, wordt `kamerstuk' vervangen door: Kamerstuk.

III

In het model in aanwijzing 289 wordt `kamerstuknummer' vervangen door: Kamerstuknummer.

JJJ

In de toelichting bij aanwijzing 297 wordt `Reglement van orde voor de Raad van Ministers' vervangen door: reglement van orde voor de ministerraad.

KKK

Aan de toelichting bij aanwijzing 313 wordt toegevoegd:

Zie voor de ondertekening van de memorie van toelichting bij een voorstel van wet tot goedkeuring van een verdrag en de toelichtende nota in geval van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag aanwijzing 221. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (afdeling Verdragen) wordt wel steeds betrokken bij de voorbereiding van deze stukken en een bewindspersoon van Buitenlandse Zaken is altijd medeondertekenaar van de goedkeuringswet.

LLL

In het model in aanwijzing 321 wordt `artikel 5, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen' vervangen door: artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.

MMM

Aanwijzing 322 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het model vervalt aan het slot eenmaal `De Minister van .....'.

2. De toelichting komt te luiden:

De ondertekening van deze memorie toelichting blijft beperkt tot de eerstverantwoordelijke minister (zie aanwijzing 221). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt wel steeds betrokken bij de voorbereiding van deze stukken.

NNN

In de toelichting bij aanwijzing 323 wordt de tweede volzin voor de eerste geplaatst.

OOO

Het tweede tekstblok van de toelichting bij aanwijzing 328 komt te luiden:

`Uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen'. Onder `bindende besluiten' vallen in de eerste plaats de richtlijnen en verordeningen van de Raad van de Europese Unie (al dan niet gezamenlijk met het Europees Parlement) of de Europese Commissie op basis van het EG-Verdrag. In de tweede plaats kunnen soms ook beschikkingen van die instellingen noodzaken tot de vaststelling van implementatieregelingen. In de derde plaats kan het gaan om richtlijnen, verordeningen en soms ook beschikkingen op basis van het Euratomverdrag en van beschikkingen op basis van het EGKS-Verdrag. In de vierde plaats kunnen besluiten op grond van de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie bindende besluiten inhouden, die noodzaken tot de vaststelling van implementatieregelingen.

Het uitvoeren van deze besluiten door middel van het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften (hierna verder aan te duiden als: implementatieregelingen) bestaat in de regel uit de volgende elementen:

a. het vastleggen van in die besluiten gewaarborgde rechten en verplichtingen;

b. het aanpassen van met die besluiten strijdige regelingen;

c. het creëren van noodzakelijke uitvoerings- en handhavingsstructuren.

Bij de implementatie van verordeningen zijn alleen de elementen b en c van belang. De rechten en plichten in een verordening zijn namelijk recht-streeks toepasselijk in het nationale recht.

PPP

Onderdeel b van aanwijzing 329 komt te luiden:

b. het interinstitutioneel akkoord van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1998, nr. 1999/C73/01, betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van communautaire wetgeving (PbEG 1999, C 73).

QQQ

De toelichting bij aanwijzing 330 komt te luiden:

Toelichting: Tijdige inschakeling van de centrale wetgevingsafdeling kan problemen bij de implementatie van eenmaal vastgestelde EG-besluiten voorkomen en een bijdrage leveren aan de juridische kwaliteit van de EG-regelgeving.

Afhankelijk van de aard van de materie kan de betrokkenheid van centrale wetgevingsafdelingen variëren. Mogelijke varianten, oplopend in intensiteit, zijn:

- het toezenden van EG-documenten met een aanduiding van het stadium waarin het voorstel zich bevindt en een gericht verzoek om commentaar;

- het houden van een intern instructie-overleg ter afstemming van de inbreng (als geen wetgevingsjuristen deelnemen aan de onderhandelingen);

- het deelnemen aan de onderhandelingen indien implementatie naar verwachting belangrijke consequenties zal hebben voor de nationale regelgeving.

RRR

Aanwijzing 334 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt `artikel 189B of 189C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap' vervangen door: artikel 251 of 252 EG.

2. Het derde lid vervalt.

3. In de toelichting wordt `artikel 189B' vervangen door `artikel 251' en `artikel 189C van het EG-verdrag' door: artikel 252 EG.

4. Na de eerste alinea van de toelichting wordt een alinea ingevoegd, luidende:

Indien de termijn van een maand niet wordt gehaald, wordt dit onder opgaaf van redenen gemeld aan de Directie Integratie Europa van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die hiervan melding maakt op het kwartaaloverzicht inzake de stand van zaken bij implementatie. Dit overzicht wordt aan de ministerraad gezonden.

SSS

De toelichting bij aanwijzing 335 wordt gewijzigd als volgt:

1. `artikel 191 van het EG-verdrag' wordt vervangen door: artikel 254 EG.

2. De volzin die aanvangt met `Indien de termijn' en eindigt met `een nieuwe termijn vaststelt' wordt vervangen door:

Indien de termijn van een maand niet wordt gehaald, geldt de procedure zoals omschreven in de toelichting bij aanwijzing 334.

TTT

Onder vernummering van aanwijzing 340a tot 340b wordt in § 8.4 na aanwijzing 340 een aanwijzing ingevoegd, luidende:

Aanwijzing 340a

Bij implementatie van een EG-verordening wordt steeds bezien of ontheffingsbepalingen in nationale wetgeving op het terrein van de verordening ongewijzigd kunnen worden toegepast dan wel aanpassing behoeven.

Toelichting: Ten aanzien van ten tijde van de vaststelling van de EG-verordening bestaande nationale ontheffingsbepalingen kunnen zich twee situaties voordoen:

- de EG-verordening maakt ontheffing expliciet mogelijk: in dat geval moet bezien worden of de nationale ontheffingsbepaling daarmee strookt;

- de EG-verordening kent geen expliciete ontheffingsmogelijkheid: in dat geval moet bezien worden of en zo ja, in hoeverre de nationale regeling een ontheffingsbepaling kan bevatten.

Voor de formulering van een nieuwe ontheffingsbepaling in een nationale regeling ter implementatie van een EG-verordening: zie aanwijzing 18.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken,W. Kok.

1 Stcrt. 1992, 230; laatstelijk gewijzigd bij regeling van de minister-president van 19 februari 1998 (Stcrt. 45).

Toelichting

1. Algemeen

De Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) zijn op 1 januari 1993 in werking getreden. Bij hun inwerkingtreding is aangekondigd dat de aanwijzingen regelmatig zouden worden geactualiseerd en waar nodig aangevuld. Inmiddels zijn drie wijzigingen van de aanwijzingen tot stand gekomen. De eerste wijziging (per 1 januari 1996) bevatte onder meer aanvulling van de Ar met bepalingen omtrent hardheidsclausules en verzoeken voor spoedbehandeling door de Raad van State (Stcrt. 1995, 251). Per 15 september 1996 trad de aanvulling met aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen in werking (Stcrt. 1996, 177). De derde wijziging, die op 8 maart 1998 in werking trad (Stcrt. 1998, 45), bevatte hoofdzakelijk technische aanpassingen naar aanleiding van suggesties en opmerkingen uit de wetgevingspraktijk, verwerking van een aantal actiepunten uit het kabinetsstandpunt `Voortvarend wetgeven' en verduidelijking van de aanwijzingen inzake notificatie bij de Europese Commissie van technische voorschriften.

Deze vierde wijziging van de Ar bevat onder meer een verankering van een aantal toetsingskaders uit kabinetsnota's en rapporten die in het kader van de operatie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW) zijn uitgebracht, zoals het toetsingskader wetgeving voor de elektronische snelweg, het toetsingskader doorberekening handhavings- en toelatingskosten en het kader voor wettelijk gebruik van normalisatie en certificatie als alternatief voor of aanvulling op 'klassieke' overheidsregulering. Voorts is een aantal aanpassingen doorgevoerd als gevolg van de spellingsherziening. In het onderdeelsgewijze deel van deze toelichting worden de wijzigingen integraal toegelicht.

De vierde wijziging is voorbereid in het kader van de Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid (ICCW), de opvolger van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving (ICHW). De vaste werkgroep Aanwijzingen voor de regelgeving van de ICHW ressorteert nu onder de ICCW. De Raad van State heeft over het ontwerp geadviseerd.

2. Onderdeelsgewijs

A, H, N

(Ar 2, 19, 44 en 45)

Ar 44 en 45 kunnen vervallen aangezien deze materie inmiddels geregeld is in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en via de bepalingen inzake bekendmaking van besluiten op grond van die wet. De verwijzingen naar Ar 44 in Ar 2 en 19 zijn daaraan aangepast.

B; RR, UU, YY, HHH, III

(Ar 4, 23, 132, 134, 147, 167, 215, 274, 290, 321, 322; Ar 180, 219, 248, 288, 289)

Als gevolg van de spellingsherziening worden de term `Kamerstukken' en daarmee verbonden samenstellingen met een hoofdletter geschreven. In de desbetreffende aanwijzingen is dit aangepast.

C

(Ar 7a)

De nota Wetgeving voor de elektronische snelweg (Kamerstukken II 1997/98, 25 880, nrs. 2) gaat uit van een terughoudende opstelling van de overheid bij het reguleren van ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie. De overheid heeft op dit terrein slechts een taak voorzover het betreft het waarborgen van een aantal fundamentele normen en waarden van de democratische rechtsstaat in de elektronische omgeving, het faciliteren van het elektronische maatschappelijk verkeer en het garanderen van de elementaire voorzieningen die nodig zijn voor het maatschappelijk functioneren van burgers en bedrijven in een informatiesamenleving.

De nota bevat - op grond van deze uitgangspunten - een toetsingskader dat bij voorbereiding van wettelijke regulering op dit gebied moet worden gebruikt. In de nota is aangekondigd dat dit kader verankerd zal worden in de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze aanwijzing strekt hiertoe.

D

(Ar 8)

In 1996 zijn in een MDW-project de mogelijkheden van normalisatie en certificatie als alternatief voor overheidsregulering onderzocht. Het MDW-rapport bevatte een stappenschema voor de toepassing van normalisatie en certificatie, dat - aldus het rapport - als invulling gezien kan worden van Ar 6 tot en met 18 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In het kabinetsstandpunt bij dit MDW-rapport (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nrs. 15 en 47) is aangeven dat nagegaan zou worden in hoeverre het stappenplan zou kunnen worden ingebed in het algemeen wetgevingsbeleid. Door een werkgroep van de ICHW zijn hiertoe voorstellen uitgewerkt. Deze voorstellen vinden hun weerslag in deze aanvulling van de toelichting bij Ar 8. In eerdere instantie was het de bedoeling om ook modelbepalingen over normalisatie en certificatie op te nemen in de aanwijzingen. Het bleek echter dat de praktijk bij normalisatie en certificatie (nog) dermate gedifferentieerd is dat slechts zeer algemene, en daardoor weinig bruikbare modelbepalingen te formuleren zouden zijn. Hiervan is daarom vooralsnog afgezien.

E

(Ar 9)

In februari 1999 heeft een werkgroep van de ICCW het rapport `Vooraf getoetst' uitgebracht, inzake het gebruik van ex ante evaluatie-instrumenten. Naar aanleiding van een van de aanbevelingen uit dit rapport is in Ar 9 een directe verwijzing naar enkele van deze instrumenten opgenomen.

F, HH

(Ar 12 en 139)

Overeenkomstig de heden ten dage gehanteerde terminologie zijn de term `administratieve boete' en `admini-stratieve sanctie' vervangen door `bestuurlijke boete' en `bestuurlijke sanctie'. In de toelichting bij aanwijzing 139 is tevens een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

G

(Ar 18)

In 1996 heeft het kabinet het rapport Leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving aan de beide kamers der Staten-Generaal gestuurd (Kamerstukken II 1995/96, 25 938, nr. 1). In zijn standpunt bij dit rapport gaf het kabinet aan dat het gebruik van leeftijdsgrenzen in regelgeving nooit vanzelfsprekend mag zijn. Steeds moet zowel het gebruik van een leeftijdscriterium als de hoogte van de gekozen leeftijdsgrens gemotiveerd worden. Naar aanleiding hiervan is van verschillende kanten, ook vanuit de Staten-Generaal, gevraagd om dit uitgangpunt op een of andere manier vast te leggen, bijvoorbeeld in de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het zou dan niet alleen om leeftijdsgrenzen moeten gaan, maar om discriminatie in brede zin. In een nader kabinetsstandpunt (Kamerstukken II 1998/99, 25 938, nr. 3) is aangegeven dat opneming in de Ar bezien zou worden. Conform deze toezegging is de toelichting bij Ar 18, die al ten algemene ingaat op de invloed van hogere regels op regelgeving, geconcretiseerd.

I

(Ar 33)

Het verbod van mandaat tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften zonder wettelijke grondslag is neergelegd in artikel 10:3 Awb. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel derde tranche Awb is aangegeven dat mandaat tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften aan bijvoorbeeld een secretaris-generaal of directeur-generaal in het algemeen niet wenselijk en ook niet nodig is (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 171). Ar 33 is afgestemd op deze regel.

J

(Ar 34)

De verwijzingen naar bepalingen van de Wegenverkeerswet en het Wegenverkeersreglement zijn geschrapt, aangezien deze bepalingen niet meer bestaan.

K, PP

(Ar 35, 176)

In de wetgevingspraktijk is de vraag gerezen of, indien gelijktijdige inwerkingtreding van een wet waarin een voorhangbepaling was opgenomen, het vaststellen van uitvoeringsregelgeving met inachtneming van die bepaling wel mogelijk zou zijn zonder aan de voorhangbepaling terugwerkende kracht te verlenen. In de toelichting bij Ar 176 is daarom verduidelijkt dat het in acht nemen van bepalingen omtrent voorhang van uitvoeringsregelgeving bij de kamers der Staten-Generaal al mogelijk is als de onderliggende wet nog niet in werking is getreden. Tevens is een verwijzing daarnaar aangebracht in de toelichting bij Ar 35.

L

(Ar 37)

In de wetgevingspraktijk blijkt soms de behoefte te bestaan om over een ontwerp-regeling de zienswijze van de Staten-Generaal te vragen, zonder daarbij inspraak in den brede mogelijk te maken. Om aan deze behoefte tegemoet te komen, is een nieuwe modelbepaling opgenomen in Ar 37, ter vervanging van het oude model a, dat voorzag in voorhang na vaststelling en plaatsing in het Staatsblad van een amvb. De nieuwe bepaling stelt de kamers - beter dan het oude model - in staat hun zienswijze bekend te maken op een moment dat daarmee ook daadwerkelijk rekening gehouden kan worden en voorkomt nodeloze vertraging bij de inwerkingtreding van uitvoeringsregelgeving.

M

(Ar 40)

Het voorbeeld van artikel 13, vijfde lid, Meststoffenwet is geschrapt, aangezien deze bepaling is vervallen.

O

(Ar 46)

De toelichting is geschrapt, aangezien daarin een voorbeeld werd gegeven van een inmiddels niet meer als zodanig aangeduide functionaris.

P

(Ar 49)

Deze aanpassing vloeit voort uit de vervanging van de Organisatiewet sociale verzekeringen door de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.

Q

(Ar 50)

De terminologie in deze aanwijzing is afgestemd op de Awb.

R

(Ar 61)

Het voorbeeld van artikel B 4, derde lid, Kieswet is geschrapt, aangezien deze bepaling is vervallen.

S

(Ar 63)

Op advies van de Raad van State is in de toelichting bij deze aanwijzing verduidelijkt dat het woord `of' in opsommingen meer functies kan hebben dan de functie die uitdrukkelijk in de toelichting is beschreven.

T

(Ar 72a)

Deze wijziging strekt tot correctie van een onjuiste verwijzing.

U

(Ar 88a)

Op 1 mei 1999 is het Verdrag van Amsterdam in werking getreden. Het Verdrag brengt wijzigingen aan in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (`Maastricht'). Bij deze gelegenheid zijn die verdragen vernummerd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft richtsnoeren uitgevaardigd voor het aanhalen van artikelen uit de verschillende gemeenschapsverdragen (zie perscommuniqué nr. 57/99 van 30 juli 1999 en de in de toelichting bij de aanwijzing opgenomen mededeling). Het Hof heeft voorgesteld om voor verwijzing naar de verschillende gemeenschapsverdragen vaste lettercombinaties te gebruiken. Uit oogpunt van harmonisatie verdient een dergelijke stroomlijning bij het verwijzen naar verdragsbepalingen aanbeveling. Reden waarom de richtsnoeren van het Hof voor wat betreft verwijzing naar de verdragen in de toelichting bij regelingen in een nieuwe aanwijzing 88a verankerd zijn. Voor het aanhalen van verdragen en verdragsartikelen in de regelingstekst zelf geldt Ar 88.

V

(Ar 89)

Sinds 1 januari 1999 wordt bij publicatie van een communautair besluit in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PbEG) het volledige jaartal vermeld. Om aan te geven dat bij verwijzing naar die besluiten in het vervolg ook het volledige jaartal dient te worden vermeld zijn voorbeelden van na die datum in de aanwijzing opgenomen. Voor verwijzing naar besluiten die voor 1 januari 1999 zijn gepubliceerd verandert er niets en blijft dus verwezen worden onder vermelding van uitsluitend de laatste twee cijfers (zie in het tweede lid de te wijzigen verordeningen van voor 1999).

W

(Ar 93)

Vanwege gebleken verwarring in de praktijk rond het gebruik van hoofdletters bij aanduiding van commissies en raden en dergelijke, zijn de voorbeelden bij Ar 93 aangevuld.

Hiermee wordt duidelijk dat alleen indien deze instellingen bij naam worden genoemd, gebruik van hoofdletters aangewezen is. Indien deze begrippen als soortnaam worden gebruikt, worden ze met kleine letter geschreven.

X.1, BB

(Ar 124b, derde lid, 124q

Vanwege de gewijzigde systematiek bij aanwijzing van bestuursorganen die onder de werking van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen (zie de wet van 18 juni 1998 tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 356)), kan Ar 124q vervallen. De oude systematiek was dat zelfstandige bestuursorganen expliciet onder de competentie van de Nationale ombudsman en onder de werking van de Wob moesten worden gebracht. Na wijziging van de Wet Nationale ombudsman vallen zelfstandige bestuursorganen op het niveau van de centrale overheid automatisch onder de werking van dit orgaan respectievelijk deze wet. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Awb inzake het interne klachtrecht (Kamerstukken 25 837) is van regeringswege steeds het standpunt ingenomen dat het niet nodig is dat bestuursorganen aanvullende regels over intern klachtrecht opstellen. De regering was zelfs van mening dat terughoudendheid met het stellen van aanvullende regels geboden was om het uniforme karakter van de regeling geen geweld aan te doen. Ook het tweede lid van deze aanwijzing kan derhalve vervallen.

Het vervallen van aanwijzing 124q heeft tot gevolg dat de verwijzing naar die aanwijzing in aanwijzing 124b, derde lid, moet worden geschrapt.

X.2, Y, Z, AA, CC, DD, EE

(Ar 124b, zesde lid, 124e, 124m, 124n, 124u, 124v, 124x)

Deze wijzigingen betreffen redactionele verbeteringen en actualiseringen, met name aanpassingen aan de derde tranche van de Awb en aan de naamgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alsmede schrapping van verwijzingen naar niet meer bestaande bepalingen.

Met de aanpassing van het derde model in het tweede lid van Ar 124v wordt tegemoetgekomen aan de noodzaak voor het nieuwe zbo om ten behoeve van lopende zaken te kunnen beschikken over de door zijn voorganger gevormde archiefbescheiden.

FF

(Ar 124ij)

Via deze wijziging wordt het tijdvak waarover een instellingswet voor een zelfstandig bestuursorgaan de eerste maal wordt geëvalueerd, gelijkgetrokken met het tijdvak waarover periodiek wordt geëvalueerd (vier jaar).

GG

(Ar 130b)

Een interdepartementale werkgroep, ressorterend onder de Stuurgroep Fraudebestrijding, heeft in augustus 1996 een rapport uitgebracht over de mogelijkheden van een koppeling van overheidsprestaties aan een juiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Deze koppeling zou met name adresgegevens moeten betreffen. Voor het geval een koppeling niet mogelijk zou zijn, zou zoveel mogelijk in een terugmeldingsverplichting moeten worden voorzien. Op grond daarvan zou het bestuursorgaan dat in een aanvraag gegevens heeft geconstateerd die afwijken van de gegevens in de GBA, deze afwijking moeten doorgeven aan de beheerder van de GBA. De werkgroep beval aan de koppeling en terugmelding in de Aanwijzingen voor de regelgeving op te nemen. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen. In een nieuwe aanwijzing 130b zijn de koppeling en terugmelding uitgewerkt. Het model voorziet in de mogelijkheid om de koppeling ook ten aanzien van anderen dan de aanvrager zelf (kinderen, partner etc.) toe te passen.

II

(Ar 140)

Aangezien artikel 9i van de Wegenverkeerswet is vervallen, is het voorbeeld vervangen door een ander voorbeeld.

JJ

(Ar 146)

Deze wijziging betreft een redactionele verbetering van het model voor formulering van sanctiebepalingen.

KK

(Ar 149)

De toelichting bij Ar 149 is aangepast aan de omstandigheid dat per 1 september 1999 de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken is ingetrokken en de Tariefcommissiewet geen procesrechtelijke regels meer bevat.

LL, AAA

(Ar 162, 254, 256)

Deze wijzigingen betreffen aanpassingen in verband met de naamgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

MM

(Ar 163)

Met deze aanwijzing wordt het toetsingskader voor doorberekening van handhavings- en toelatingskosten uit het MDW-rapport `Maat houden' in de Ar verwerkt. In het kabinetsstandpunt bij dit rapport is dit aangekondigd (Kamerstukken II 1996/97, 24 036, nr. 64). Aangezien het toetsingskader voldoende concreet en uitgewerkt is, is het niet nodig en zinvol dit over te nemen in afzonderlijke aanwijzingen, maar kan volstaan worden met een verwijzing. Het toetsingskader is in verband met de kenbaarheid op 10 mei jl. in de Staatscourant gepubliceerd.

NN

(Ar 167)

Door deze wijziging wordt thans verwezen naar een recentere beleidslijn.

OO

(Ar 170)

Dit betreft een redactionele aanpassing. Het genoemde artikel van de Welzijnswet is vervallen en kan dus niet meer als voorbeeld dienen.

QQ

(Ar 178)

In de toelichting bij Ar 178 wordt - met het oog op een goede invoering van regelgeving - een voorkeursvolgorde voor de verschillende inwerkingtredingsbepalingen aangegeven. Voor de achtergronden van deze wijziging kan worden verwezen naar de brief van de Minister van Justitie aan de voorzitter van de Eerste kamer van 2 december 1999 (Kamerstukken I 1999/2000, 25 600 VI, nr. 104).

SS

(Ar 184)

Op advies van de Raad van State is aan aanwijzing 184 toegevoegd dat in de toelichting bij een regeling een standaardafkorting van de regeling kan worden aangegeven. Duidelijkheidshalve is in de toelichting bij aanwijzing 184 vermeld dat deze standaardafkorting niet kan worden gebruikt voor wettelijke verwijzingen.

TT

(Ar 211)

De verwijzing naar het Wegenverkeersreglement is geschrapt, aangezien dat besluit is vervallen.

VV, KKK, NNN

(Ar 221, 313, 322)

Deze wijzigingen verduidelijken de medebetrokkenheid van de Minister van Buitenlandse Zaken bij verdragsgerelateerde wetgevingsprocedures. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt betrokken bij memorie van toelichting bij een goedkeuringswet en de toelichtende nota in geval van stilzwijgende goedkeuring, maar deze worden in beginsel alleen door de eerstverantwoordelijke minister ondertekend. Goedkeuringswetten worden wel altijd door de Minister van Buitenlandse Zaken medeondertekend.

WW

(Ar 229)

In een van de actiepunten in het kabinetsstandpunt `Voortvarend wetgeven' (Kamerstukken II 1993/94, 24 063, nr. 1) is aangegeven dat vaker gebruik gemaakt zal worden van de mogelijkheid om oude en nieuwe wetteksten in kolommen naast elkaar te presenteren. Dit om de inzichtelijkheid van wetsvoorstellen voor het parlement te verhogen. Vanuit de kamers is bij verschillende gelegenheden aandacht gevraagd voor een presentatie van wetsvoorstellen waarmee oude en nieuwe tekst gemakkelijker te vergelijken zouden zijn. Ook de Raad van State heeft te kennen gegeven interesse te hebben in dergelijke overzichten, die de advisering zouden kunnen vergemakkelijken.

Ar 229 ziet in feite al op deze materie. Deze aanwijzing geeft aan dat, indien wenselijk, een vergelijkend overzicht van oude en nieuwe bepalingen van de wet als bijlage bij de memorie van toelichting wordt gevoegd. Deze aanwijzing wordt uitgebreid en aangescherpt in de zin dat bij complexe wetsvoorstellen en complexe ontwerpen voor algemene maatregelen van bestuur een vergelijkend overzicht wordt gemaakt. Het overzicht wordt separaat toegezonden of vormt een bijlage bij de memorie of nota van toelichting.

XX

(Ar 232)

Het voorbeeld van artikel 5, tweede lid, Algemene Ouderdomswet is geschrapt, aangezien die bepaling is vervallen.

ZZ

(Ar 252)

Dit betreft een louter redactionele aanpassing.

BBB, CCC

(Ar 261a, 261b)

In deze aanwijzingen zijn verwijzingen naar de zogenoemde notificatierichtlijn en het WTO-verdrag dat tot notificatie noodzaakt, aangepast. Tevens zijn de verwijzingen naar het EG-verdrag aangepast aan de nieuwe nummering daarvan.

DDD

(Ar 263)

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in de toelichting bij Ar 263 verduideiljkt dat de verplichting om de Raad bij wijzigingen opnieuw advies te vragen, zoals die in zijn algemeenheid is geformuleerd in aanwijzing 277, onverkort van toepassing is bij wijziging naar aanleiding van een advies van de Commissie.

EEE

(Ar 271b)

In de toelichting bij deze aanwijzing is verduidelijkt dat op de gronden voor spoedbehandeling van een adviesaanvraag door de Raad van State niet zonder meer een beroep kan worden gedaan. Bij de afweging of een spoedbehandeling kan worden gevraagd, speelt terdege een rol of het ministerie bij de voorbereiding van de desbetreffende regeling ook zelf de nodig voortvarendheid heeft betracht.

FFF

(Ar 272)

De Raad van State heeft een aantal veranderingen doorgevoerd in zijn werkwijze. Zo wordt het ministerie steeds op de hoogte gesteld van de behandelend ambtenaar van een adviesaanvraag. Met de mogelijkheid van rechtstreekse communicatie tussen de behandelende ambtenaren bij de Raad van State en het desbetreffende ministerie over de voortgang van een adviesaanvraag, is deze aanwijzing overbodig geworden.

GGG, JJJ

(Ar 277, 297)

Deze wijzigingen betreffen een aanpassing aan de huidige citeertitel van het reglement van orde voor de ministerraad.

LLL

(Ar 321)

Deze wijziging strekt tot herstel van een onjuiste verwijzing.

NNN

(Ar 323)

Door omkering van de volgorde van de twee zinnen toelichting staat de (thans) tweede zin in een logischer verband met de eerste.

OOO, QQQ, TTT

(Ar 328, 330, 340a)

Deze wijzigingen betreffen uitwerking van enkele aanbevelingen uit het ICHW-rapport `Implementatie van EG-verordeningen' (januari 1997). In de toelichting bij Ar 328 is het onderscheid voor wat betreft implementatie tussen EG-verordeningen en -richtlijnen duidelijker tot uitdrukking gebracht. De toelichting bij Ar 330 is aangescherpt om de betrokkenheid van wetgevingsjuristen bij de totstandkoming van EG-besluiten te verbeteren. Expliciet wordt ingegaan op het doel van vroegtijdige betrokkenheid van wetgevingjuristen in het onderhandelingsproces in Brussel en de wijze waarop dit gebeurt.

In de nieuwe aanwijzing 340a wordt de aandacht gevestigd op de gevolgen die een EG-verordening kan hebben voor nationale ontheffingsbepalingen. Aangezien ontheffingsbepalingen in een wat verder verwijderd verband staan van de bepalingen van de EG-verordening, kan gemakkelijk strijd tussen beide ontstaan. Bij implementatie van een EG-verordening behoeven ontheffingsbepalingen dan ook specifieke aandacht.

PPP

(Ar 329)

Op 22 december 1998 zijn - ter uitvoering van een verklaring van de lidstaten bij de totstandkoming van het Verdrag van Maastricht - richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van communautaire wetgeving totstandgekomen (PbEG 1999, C 73). Deze richtsnoeren vervangen de op 8 juni 1993 bij de Europese Raad in Edinburgh aangenomen resolutie inzake de redactionele kwaliteit van communautaire wetgeving (PbEG C 166). Zij hebben grotendeels dezelfde inhoud en strekking als de resolutie.

RRR, SSS

(Ar 334, 335)

De verwijzingen in deze aanwijzingen naar het EG-verdrag zijn aangepast aan de nieuwe nummering van dat verdrag.

Voorts is een wijziging aangebracht in de procedure bij overschrijding van de in deze aanwijzingen genoemde termijn van een maand waarbinnen een implementatieplan moet zijn opgesteld respectievelijk een ontwerp-implementatieregeling bij de ministerraad aanhangig moet worden gemaakt. Een overschrijding van die termijn diende tot nu toe door de betrokken minister aan de ministerraad te worden gemeld. In de praktijk wordt nu al vaak volstaan met melding (onder opgave van redenen) van de termijnoverschrijding op het kwartaaloverzicht inzake implementatie, dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt opgesteld en na behandeling in de ministerraad aan de Tweede Kamer wordt gezonden.

Deze werkwijze is nu in de toelichting van Ar 334 opgenomen, met verwijzing daarnaar in de toelichting bij Ar 335. Een en ander levert een beperking van bestuurslasten op.

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

W. Kok.

Naar boven