Wijziging pensioenregeling overheidspersoneel

12 januari 2000

Nr. AB1999/U100391

DGMP/AO

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Gelet op artikel 4, zesde lid, van de Wet privatisering ABP;

Gezien het verzoek van de Stichting Pensioenfonds ABP van 6 december 1999, kenmerk Rvl/regl-ovk, gedaan namens de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid tot plaatsing in de Staatscourant;

Maakt het volgende bekend:

Wijziging van de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen in overeenstemming met artikel 4, derde lid, van de Wet privatisering ABP, betreffende:

A. uitbreiding van de regelgeving inzake de Anw-compensatie;

B. verbetering van de regelgeving inzake bovenwettelijke arbeidsongeschiktheid;

C. onderbrenging van de militaire pensioenen bij het ABP.

Artikel A

Het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 7.4c

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement bestaat, heeft de partner die op 1 januari 1998 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen indien en voor zolang recht bestaat op een Anw nabestaandenuitkering die krachtens artikel 67, derde of negende lid van de Anw vanaf 1 januari 1998 wordt verminderd wegens de omstandigheid dat de partner vanaf een tijdstip voor 1 juli 1996 met dezelfde persoon ononderbroken ongehuwd samenwoont.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar 2,5 procent van het verschil tussen 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en de krachtens artikel 67, derde of negende lid van de Anw verminderde Anw nabestaandenuitkering. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering. De toeslag wordt vanaf 1 januari 1998 vastgesteld met inachtneming van de Anw-bedragen vanaf die datum en wordt vervolgens nader vastgesteld met ingang van 1 januari en 1 juli aan de hand van de ontwikkeling van de Anw-bedragen.

3. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid vervalt:

a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt;

b. met ingang van de maand volgend op die waarin de partner trouwt of als partner wordt geregistreerd of aangemerkt;

c. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de vermindering van de Anw nabestaandenuitkering, bedoeld in het eerste lid ongedaan wordt gemaakt.

4. De leden 4 en 6 van artikel 7.4a zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 7.4b is niet van toepassing.

Artikel B

Het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP wordt gewijzigd als volgt:

Hoogte herplaatsingstoelage

Artikel 9.2

Het vijfde en zesde lid lid worden als volgt gewijzigd:

5. Bij herplaatsing in een dienstverhouding op grond waarvan de belanghebbende deelnemer is, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen uit de nieuwe dienstverhouding aangemerkt het inkomen, bedoeld in artikel 3.1 in de nieuwe dienstverhouding, indien van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. In afwijking hiervan wordt, tot 1 juli van het desbetreffende jaar, als inkomen aangemerkt het inkomen bedoeld in artikel 3.1 dat heeft gegolden in het daaraan voorafgaande jaar, met dien verstande dat voor de jaren 1999 en 2000 voor laatstgenoemde datum van 1 juli wordt gelezen 1 januari van het daarop volgende jaar.

6. Bij herplaatsing in een dienstverhouding waarin de belanghebbende geen deelnemer is, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen uit de nieuwe dienstverhouding aangemerkt het inkomen uit de nieuwe dienstverhouding dat wordt vastgesteld met zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing van het vijfde lid en artikel 3.1.

Einde pensioen en herplaatsingstoelage

Artikel 13.3

Van het zesde lid wordt onderdeel b gewijzigd, wordt onderdeel c vernummerd tot onderdeel d en wordt onderdeel d gewijzigd. De onderdelen b, c en d komen te luiden als volgt:

b. met ingang van de datum van ontslag uit de herplaatsingsbetrekking, doch uiterlijk met ingang van de eerste dag van de zesde maand volgend op die waarin, in verband met een verhoging van mate van arbeidsongeschiktheid, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.1;

c. met ingang van het tijdstip van vrijwillig vervroegde uittreding uit de herplaatsingsbetrekking;

d. met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin op een andere grond dan genoemd in onderdeel b of c niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.1.

Artikel C

Het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP wordt gewijzigd als volgt:

Begripsbepalingen

Artikel 1.1, letter c

I. In onderdeel c wordt aan ‘Algemene militaire pensioenwet’ toegevoegd: ‘zoals die wet luidde voor 1 januari 2000’.

II. Onderdeel i wordt als volgt gewijzigd:

i. deeltijddienstverhouding:

1° een dienstverhouding met minder uren dan bij de betrokken werkgever in een gelijk-soortige dienstverhouding gebruikelijk is;

2° een dienstverhouding ingevolge het Algemeen militair ambtenarenreglement waarop ingevolge het Besluit aanpassing arbeidsduur militairen deeltijdverlof is verleend.

III. Na onderdeel cc wordt een nieuw onderdeel dd toegevoegd, luidende:

dd. Arbeidsongeschiktheidspensioen: een arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.

Deeltijdfactor

Artikel 1.2

Onder vernummering van het derde, vierde, vijfde en zesde lid is een nieuw derde en zesde lid toegevoegd:

3. Voor de deelnemer met een deeltijddienstverhouding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel i, onder 2° geldt als deeltijdfactor de factor die overeenkomstig het eerste lid is vastgesteld.

4. Voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering geldt als deeltijdfactor de breuk waarvan:

a. de teller wordt gevormd door het feitelijk bedrag van het salaris dat als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering; en

b. de noemer gelijk is aan het salaris dat in de dienstverhouding bij de betrokken werkgever in een gelijksoortige betrekking bij een volledige werktijd gebruikelijk is en dat als grondslag voor de berekening van de ontslaguitkering zou hebben gegolden.

5. Indien de deelnemer met recht op een ontslaguitkering op of na de datum van het ontslag waaraan het recht op die uitkering wordt ontleend, werkzaamheden dan wel uitbreiding van bestaande werkzaamheden heeft aanvaard waaraan hij een aanspraak op pensioen krachtens dit reglement ontleent, wordt de ingevolge het vierde lid vastgestelde deeltijdfactor zoveel mogelijk verminderd met de deeltijdfactor behorende bij de vorenbedoelde werkzaamheden.

6. In afwijking van het vijfde lid vindt vermindering van de deeltijdfactor niet plaats indien de deelnemer recht heeft op een voor 1 januari 2000 ingegane ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

7. Voor de deelnemer met recht op invaliditeitspensioen geldt als deeltijdfactor de in tijd gewogen gemiddelde deeltijdfactor over het jaar waarop de berekeningsgrondslag betrekking heeft.

8. Het bestuur kan in bijzondere gevallen bepalen dat de deeltijdfactor voor een deelnemer of een groep van deelnemers voor de toepassing van dit reglement nader wordt vastgesteld.

Ontslaguitkering

Artikel 1.3

Onder vernummering van onderdeel e tot onderdeel f, wordt een nieuw onderdeel e toegevoegd, luidende:

e. een uitkering krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen, het Werkloosheidsbesluit Defensiepersoneel dan wel het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd.

Deelneming

Artikel 2.4

Na vernummering van het derde lid is een nieuw derde en vijfde lid ingevoegd. Tevens zijn het eerste lid en het nieuwe vierde lid inhoudelijk gewijzigd:

1. Deelnemers zijn:

a. de werknemers;

b. de gewezen werknemers tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen;

c. de gewezen werknemers tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een ontslaguitkering;

d. de gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen;

e. de gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een ontslaguitkering;

f. degenen die op grond van artikel 16.1, eerste lid, vrijwillig deelnemen in het fonds of op grond van artikel 16.1,tweede lid, de deelneming in het fonds vrijwillig voortzetten.

2. Degene die voor 1 januari 1996 ambtenaar in de zin van de Abp-wet is geweest, wordt als deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde aangemerkt met inachtneming van hoofdstuk 18.

3. Degene die voor 1 januari 2000 beroepsmilitair is geweest in zin van de Amp-wet, wordt als deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde aangemerkt met inachtneming van hoofdstuk 18c.

4. De in het eerste lid, onderdelen b en c bedoelde leeftijdsgebonden beperking van de deelneming geldt niet voor:

a. de gewezen werknemers die, voor zolang dat recht is toegekend, op 1 april 1997 recht hadden op een invaliditeitspensioen;

b. de gewezen werknemers die, voor zolang dat recht is toegekend, op 1 april 1997 recht hadden op een ontslaguitkering;

c. de gewezen werknemers die zouden hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op een vut-uitkering indien hen met ingang van 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend, mits zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen;

d. de gewezen werknemers die zouden hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op een vut-uitkering indien hen met ingang van 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend, mits zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een in de fpu-regeling bedoelde uitkering ten laste van de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel.

e. de gewezen werknemers die, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen;

f. de gewezen werknemers die, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

5. De bepalingen van de hoofdstukken 8, 9, 18, 18a en 18b, alsmede de artikelen 1.5, 2.4a, 4.1a, 4.1b, 4.2a, 4.3, 4.4a, 4.5, 5.1a, 5.1b, 5.2 , 5a.1 tot en met 5a.6, 16.3, 16.4 en 16.5 zijn niet van toepassing op:

a. de werknemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn;

b. de gewezen werknemers die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen;

c. de gewezen werknemers die recht hebben ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

Deelneming flexibel pensioen

Artikel 2.4a

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. In afwijking van het eerste lid worden niet als deelnemers aangemerkt:

a. de werknemers die zouden hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op een vut-uitkering indien hen met ingang van 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend;

b. de werknemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn.

Vermindering en beperking van aanspraken

Artikel 2.5

De aanhef van dit artikel ‘Vermindering’ wordt gewijzigd in ‘Vermindering en beperking’. Tevens wordt een nieuw vierde lid opgenomen, luidende:

4. Met inachtneming van het bepaalde in de pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel

4 WPA, kunnen de aanspraken op ouderdomspensioen van degene die na 31 december 1999 deelnemer wordt in de zin van dit reglement, worden beperkt.

Inkomen

Artikel 3.1

Na het zesde lid wordt een nieuw zevende lid toegevoegd, luidende:

7. In afwijking van het eerste lid worden niet onder inkomen verstaan de inkomensbestand- delen, bedoeld in artikel 18c.4, eerste lid.

Toelichting

Het betreft hier inkomensbestanddelen waarover voor 1 januari 2000 in het Sectoroverleg Defensie is overeengekomen dat zij bij de samenstelling van de pensioengrondslag in de zin van de Amp-wet geen rol spelen (zie ook artikel 18c.4).

Premieplicht

Artikel 4.1

De woorden ‘derde lid, onderdelen b en d’ worden vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen b, d en f’.

Premieplicht Anw-compensatie

Artikel 4.1c

De woorden ‘derde lid, onderdelen b en d’ worden vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen b, d en f’.

Premie ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 4.4

In het vierde lid worden de woorden ‘derde lid, onderdelen b en d’ vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen b, d en f’.

Premie Anw-compensatie

Artikel 4.6

In het vierde lid worden de woorden ‘derde lid, onderdelen b en d’ vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen b, d en f’.

Pensioengeldige tijd

Algemeen

Artikel 5.1

1. Als pensioengeldige tijd komt in aanmerking:

a. de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4 behoudens de tijd, doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen d en e;

b. de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als dienstplichtige in de zin van de Kaderwet dienstplicht, tenzij die tijd in aanmerking wordt genomen voor een pensioen krachtens het Besluit bijzondere militaire pensioenen, en voor zover die tijd niet samenloopt met tijd, bedoeld in onderdeel a;

c. de tijd die ingevolge artikel 11.3 aan de deelnemer is toegekend en de tijd die ingevolge artikel 11.4, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 2000, aan de deelnemer is toegekend.

d. de tijd doorgebracht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement, bedoeld in artikel 18.1, met inachtneming van de correctiefactoren, bedoeld in artikel 18.2;

e. de tijd doorgebracht voor 1 januari 2000 bedoeld in artikel 18c.2, met inachtneming van correctiebedragen, bedoeld in artikel 18c.3.

2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd.

3. Pensioengeldige tijd telt dubbel mee indien:

a. dit door de minister van Defensie in verband met krijgsverrichtingen is bepaald; en

b. de door het bestuur voor deze dubbeltelling vastgestelde koopsom door de minister van Defensie is voldaan.

Pensioengeldige tijd flexibel pensioen

Artikel 5.1a

1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit reglement met betrekking tot flexibel pensioen komt als pensioengeldige tijd slechts in aanmerking:

a. de tijd na 31 maart 1997 doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a;

b. de tijd na 31 maart 1997 doorgebracht als dienstplichtige in de zin van de Kaderwet dienstplicht, tenzij die tijd in aanmerking wordt genomen voor een pensioen krachtens het Besluit bijzondere militaire pensioenen, en voor zover die tijd niet samenloopt met tijd, bedoeld in onderdeel a;

c. de tijd die na 31 maart 1997 ingevolge de artikelen 11.3 en 11.4, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 2000, is toegekend, mits de berekeningsdatum is gelegen na voormeld tijdstip;

d. de tijd na 1 januari 2000 toegekend aan een deelnemer in het kader van een omrekening als bedoeld in artikel 5.7 in verband met een wijziging van het deelnemerschap als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd.

Arbeidsongeschiktheid

Artikel 5.3

In het eerste lid worden de woorden ‘derde lid, onderdeel a en c’ vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen a, c en e’.

Werkloosheid

Artikel 5.4

I. In het eerste lid zijn de woorden ‘derde lid onderdelen b en d’ vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen b, d en f’.

II. In het derde lid zijn de woorden ‘invaliditeitspensioen en een ontslaguitkering’ vervangen door de woorden ‘invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen en een ontslaguitkering’.

Omrekening bij wisselend deelnemerschap militair-burger

Na artikel 5.6 wordt een nieuw artikel 5.7 toegevoegd, luidende:

Artikel 5.7

1. Aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen worden omgerekend in aanspraken op ouderdoms-, partner- en flexibel pensioen als bedoeld in dit reglement zodra voor een deelnemer de uitzondering, bedoeld in artikel 2.4a, tweede lid, onderdeel b niet meer van toepassing is.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:

a. de gewezen deelnemer die is ontslagen uit een dienstverhouding waarop de uitzondering, bedoeld in artikel 2.4a, tweede lid, onderdeel b van toepassing was en na dit ontslag is aangemerkt als werknemer, bedoeld in artikel 2.3;

b. de gewezen werknemer die voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar niet langer recht heeft op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e en op het moment van het verval van deze ontslaguitkering is aangemerkt als werknemer, bedoeld in artikel 2.3;

c. degene die voor 1 januari 2000 is aangemerkt als gewezen beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, bedoeld in artikel A1 van de Amp-wet en is aangemerkt als werknemer, bedoeld in artikel 2.3.

3. Bij de omrekening, bedoeld in het eerste lid:

a. is artikel 5.6 van overeenkomstige toepassing;

b. wordt rekening gehouden met hoofdstuk 18c.

Recht op ouderdomspensioen

Artikel 6.1

Het tweede lid van dit artikel wordt gewijzigd als volgt:

In het tweede lid van dit artikel worden de woorden ‘derde lid, onderdelen a en c’ vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen a, c en e’.

Berekeningsgrondslag

Artikel 6.2

Het tweede lid van dit artikel wordt gewijzigd als volgt:

2. In afwijking van het eerste lid geldt voor de deelnemer:

a. die recht heeft op een invaliditeitspensioen, als berekeningsgrondslag de in artikel 8.3, eerste lid, bedoelde berekeningsgrondslag;

b. die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, als berekeningsgrondslag de berekeningsgrondslag van het arbeidsongeschiktheidspensioen.

Pensioenberekening

Artikel 6.3

Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Bij de berekening, bedoeld in het derde lid wordt rekening gehouden met de omzetting, bedoeld in artikel 18c3.

Samenvoegen van pensioenen

Artikel 6.6

Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het reeds ingegane pensioen is toegekend op grond van de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet.

Berekening partnerpensioen

Artikel 7.2

Het derde lid van dit artikel wordt gewijzigd als volgt:

3. In afwijking van het tweede lid wordt, indien de deelnemer werkzaam is op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement of behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid en zijn overlijden plaatsvindt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt, de pensioengeldige tijd met toepassing van hoofdstuk 5 doorgeteld tot de dag waarop het recht op ouderdomspensioen zou zijn ontstaan. Bij de doortelling wordt voor de deelnemer die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam is of is geweest, rekening gehouden met de beperking van de pensioenopbouw zoals die geldt voor gewezen werknemers met recht op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen van de deelneming

Artikel 10.1

Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid verkrijgt de gewezen deelnemer die werkzaam was in een dienstverhouding op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of door overlijden een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen.

Waarde-overname

Artikel 11.3

Het gestelde in artikel 11.3 wordt opgenomen als eerste lid. Daarna wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a, tweede lid, onderdeel b wordt de afkoopsom, bedoeld in het eerste lid aangewend ter verwerving van een aanspraak op ouderdoms- en partnerpensioen.

Waarde-overname militaire tijd

Artikel 11.4

Dit artikel komt te vervallen.

Afkoop van pensioen

Artikel 11.5

Aan het vijfde lid wordt na ‘invaliditeitspensioen’ toegevoegd: ‘en een arbeidsongeschiktheidspensioen’.

Indexatie

Artikel 12.1

In het tweede lid worden de woorden ‘en 7.8, tweede lid’ vervangen door de woorden:

‘7.8, tweede lid en de correctiebedragen, bedoeld in artikel 18c.3, tweede lid’.

Vrijwillige deelneming, voortzetting, aanvullende voortzetting

Artikel 16.1

In het derde lid worden:

- in onderdeel a. de woorden ‘derde lid, onderdelen a of c’ vervangen door de woorden ‘vierde lid onderdelen a, c of e’;

- in onderdeel b. de woorden ‘derde lid, onderdelen b of d’ vervangen door de woorden ‘vierde lid, onderdelen b, d of f’

18c. Overgangsrecht in verband met de toetreding van het militair personeel per 1 januari 2000

Algemeen

Artikel 18c. 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. nabestaandenreglement: het Nabestaandenreglement militairen zoals dat reglement luidde op 31 december 1999;

b. nabestaandenbesluit: het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen zoals dat besluit luidde op 31 december 1999;

c. diensttijd: de diensttijd in de zin van de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet, doorgebracht voor 1 januari 2000;

d. reservist: degene die op grond van artikel E 3, eerste lid, van de Amp-wet of de daarmee overeenkomende bepalingen in vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet recht of uitzicht op pensioen zou hebben gehad indien die wetten niet waren ingetrokken;

Pensioengeldige tijd voor 1 januari 2000

Artikel 18c.2

1. Als pensioengeldige tijd wordt in aanmerking genomen de diensttijd gelegen voor 1 januari 2000, die in aanmerking zou zijn genomen indien op 31 december 1999 een pensioen ingevolge de Amp-wet zou zijn toegekend.

2. Het eerste lid is niet van toepassing met ingang van het tijdstip waarop bedoelde diensttijd tevens in aanmerking is genomen bij de berekening van een ander pensioen.

Omzetting

Artikel 18c.3

1. De op grond van de Amp-wet, de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet, het nabestaandenreglement of het nabestaandenbesluit in uitzicht gestelde of toegekende pensioenen worden omgezet in een aanspraak of recht op pensioen ingevolge dit reglement, tenzij de aan het uitzicht of recht op pensioen ten grondslag liggende diensttijd kan worden vergolden met een pensioen ingevolge het Besluit bijzondere militaire pensioenen.

2. De omzetting, bedoeld in het eerste lid vindt plaats:

a. vanaf de dag waarop ingevolge artikel 3, eerste lid van de Kaderwet militaire pensioenen de wet of regeling waarop het uitzicht of het recht op pensioen steunt, buiten werking is gesteld of is ingetrokken;

b. ingevolge de in artikel 2, eerste lid, van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde ministeriële regeling. De bij de omzetting, bedoeld in het eerste lid vastgestelde aanspraak dan wel het recht op pensioen ingevolge dit reglement alsmede de daarbij behorende correctiebedragen worden ten grondslag gelegd aan de verdere toepassing van dit reglement.

3. De correctiebedragen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b worden, voor zover behorend bij een ouderdomspensioen, toegepast al naar gelang de rechthebbende voor de AOW als gehuwd of ongehuwd wordt aangemerkt.

4. In afwijking van het eerste lid:

a. blijft een omgezet uitzicht op pensioen, dat ingevolge hoofdstuk Y van de Amp-wet op 60 jarige leeftijd kan leiden tot een recht op pensioen, tot de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt, met uitzondering van het bepaalde in artikel 12.1, beheerst door de regels die ter zake voor 1 januari 2000 golden;

b. blijven pensioenen of gratificaties toegekend krachtens regelgeving die voor 1922 is totstandgekomen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 12.1, beheerst door die regelgeving.

Bijzondere bepalingen

Artikel 18c.4

1. Inkomensbestanddelen waarover voor 1 januari 2000 in het Sectoroverleg Defensie is overeengekomen dat zij bij de samenstelling van de pensioengrondslag in de zin van de Amp-wet geen rol spelen, worden niet aangemerkt als inkomen, bedoeld in artikel 3.1.

2. Aan het pensioen van de reservist, zoals dat ingevolge artikel 18c.3 wordt omgezet is geen recht op nabestaandenpensioen verbonden.

Toeslagen

Toeslag: nabestaandenpensioenen

Artikel 18c.5

1. Op het partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen berekend naar diensttijd voor

1 januari 1996, wordt een toeslag verleend indien de partner:

a. geen recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering; en

b. geen recht heeft op een toeslag ingevolge artikel 7.4a.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar:

a. voor zover de tijd is gelegen voor 1 januari 1986, 2 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering;

b. voor zover de tijd is gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996, 2,5 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.

3. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid vervalt met ingang van de eerste dag van de maand waarin:

a. de pensioengerechtigde de 65-jarige leeftijd bereikt;

b. de partner recht krijgt op een Anw-nabestaandenuitkering.

4. Op het wezenpensioen berekend naar diensttijd voor 1 januari 1996, wordt een toeslag verleend indien de wees geen recht heeft op een wezenuitkering krachtens de Anw.

5. De toeslag, bedoeld in het vierde lid bedraagt per pensioentellend jaar gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996 voor de wees:

a. bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onderdeel a, 0,375 procent van 10/7 maal de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering;

b. bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onderdeel b, 0,75 procent van 10/7 maal de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.

6. De volgens het tweede en vijfde lid vastgestelde toeslag wordt door het bestuur uitgedrukt in een percentage van de franchise, bedoeld in artikel 4.2.

7. a. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor 1 januari 2000 krachtens het nabestaandenreglement recht is ontstaan op een toeslag op het nabestaandenpensioen of op het bijzonder nabestaandenpensioen waarop op 31 december 1999 de niveaugarantie, bedoeld in artikel 29, tweede lid van het nabestaandenreglement van toepassing is, wordt deze toeslag gehandhaafd op het laatstelijk voor 1 januari 2000 vastgestelde niveau;

b. De toeslag, bedoeld in onderdeel a wordt vervangen door de toeslag, bedoeld in artikel 7.4a zodra het niveau van eerstbedoelde toeslag ligt onder het niveau van laatstbedoelde toeslag.

8. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste en vierde lid gaat in met ingang van de maand waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht.

Toeslag: compensatie bij verminderde Anw

Artikel 18c.6

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer of gepensioneerde voor 1 januari 2000 recht is ontstaan op een toeslag op het partnerpensioen of het bijzonder partner-pensioen krachtens artikel 16b van het nabestaandenreglement, wordt deze toeslag met ingang van 1 januari 2000 vervangen door de toeslag, bedoeld in artikel 7.4b.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een toeslag, toegekend krachtens artikel 29a van het nabestaandenreglement zoals dat artikel luidde tot 1 juli 1999, gehandhaafd indien op deze toeslag de niveaugarantie bedoeld in artikel 29a, tweede lid van het nabestaandenreglement van toepassing is.

Toeslag: niet verzekerde AOW-tijd/vrijwillige premiebetaling/samenvallende tijd

Artikel 18c.7

1. Op het ouderdomspensioen berekend naar diensttijd voor 1 januari 1986, wordt:

a. een toeslag verleend indien deze diensttijd samenvalt met tijd gedurende welke de partner van de gepensioneerde niet verzekerd of vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge de AOW; of

b. op schriftelijk verzoek een toeslag verleend indien deze diensttijd samenvalt met tijd die wordt gebruikt voor de vaststelling van een vermindering op een pensioen van de partner van de gepensioneerde.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar waarin sprake is van samenval een percentage van de franchise. Het percentage, bedoeld in de vorige volzin wordt vastgesteld door voor de situatie, bedoeld in het eerste lid:

a. onderdeel a, 1 procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 1 januari 2000 recht heeft, uit te drukken in een percentage van de op 1 januari 2000 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2.

b. onderdeel b, 2 procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 1 januari 2000 recht heeft, uit te drukken in een percentage van de op 1 januari 2000 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2.

3. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op het partner- en bijzonder partnerpensioen indien de tijd, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b betrekking heeft op de rechthebbende op dit partner- of bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat de toeslag wordt vastgesteld op 70 procent van de toeslag die in de vergelijkbare situatie krachtens het tweede lid zou kunnen worden vastgesteld.

4. In afwijking van de voorgaande leden wordt de toeslag op een pensioen dat is ingegaan voor 1 januari 2000 vastgesteld op de vermindering van het inbouwbedrag die als gevolg van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden op dat moment plaatsvond. Deze toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van de op 1 januari 2000 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2.

Toeslag: samenvallende tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995

Artikel 18c.8

1. Op het ouderdomspensioen berekend naar diensttijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995, wordt op schriftelijk verzoek een toeslag verleend indien deze diensttijd samenvalt met tijd die wordt gebruikt voor de vaststelling van een vermindering op een pensioen van de partner van de gepensioneerde.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar waarin sprake is van samenval een percentage van de franchise. Het percentage, bedoeld in de vorige volzin wordt vastgesteld door 0,525% van de franchise bedoeld in artikel F11a van de Amp-wet aan te passen naar het niveau op 31 december 1999 en vervolgens uit te drukken in een percentage van de op 1 januari 2000 geldende franchise, bedoeld in artikel 4.2.

Toeslag: inkomensafhankelijke AOW-toeslag

Artikel 18c.9

1. Op het ouderdomspensioen berekend naar diensttijd voor 1 januari 1986 wordt een toeslag verleend zolang een inkomensafhankelijke toeslag ingevolge de AOW wordt verminderd als gevolg van het inkomen van de partner.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor elk pensioentellend jaar twee procent van het verschil tussen de maximaal toe te kennen AOW-toeslag en de toegekende AOW-toeslag.

Maximering toeslagen

Artikel 18c.10

De som van de toeslagen, bedoeld in de artikelen 18c.7, 18c.8 en 18c.9 bedraagt per pensioentellend jaar in totaal, in geval een deelnemer die voor de AOW:

a. als ongehuwd wordt aangemerkt, een percentage van de op 31 december 1999 geldende franchise, dat overeenkomt met twee procent van het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1999 recht heeft;

b. als gehuwd wordt aangemerkt, een percentage van de op 31 december 1999 geldende franchise, dat overeenkomt met twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1999 recht heeft

Toeslag: ingegaan pensioen

Artikel 18c.11

1. Indien de in artikel 18c.3 bedoelde omzetting betrekking heeft op een ingegaan pensioen en dat pensioen na omzetting, met inbegrip van eventuele toeslagen, lager is dan het bedrag dat zou zijn genoten wanneer die omzetting niet zou hebben plaatsgevonden, heeft de rechthebbende recht op een toeslag tot dat verschil. De toeslag, bedoeld in de vorige volzin wordt bij de omzetting eenmalig vastgesteld.

2. Voor de toepassing van het eerste lid worden de aan het overlijden van dezelfde militair en aan dezelfde militaire betrekking ontleende partner- en wezenpensioenen als een eenheid beschouwd. De toeslag wordt in dat geval naar evenredigheid over die pensioenen verdeeld.

3. De in het eerste lid bedoelde toeslag wordt verminderd met de pensioenverhogingen die na omzetting op grond van artikel 12.1 plaatsvinden.

Peildatum bij recht op pensioen met ingang van een datum gelegen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000

Artikel 18c.12

Indien het recht op een ouderdoms- of nabestaandenpensioen is ontstaan in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 wordt in afwijking van artikel 6.2 als berekeningsgrondslag aangemerkt de pensioengrondslag die zou zijn vastgesteld indien het pensioen met toepassing van de Amp-wet bij een ontslag dan wel bij het beëindigen van een ontslaguitkering per 1 januari 2000 zou zijn toegekend.

Omzetting en pensioenverevening

Artikel 18c.13

1. Bij de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wordt voor de gewezen partner een correctiebedrag, bedoeld in artikel 18c.3, tweede lid vastgesteld ter hoogte van 50 procent van het voor de rechthebbende als gehuwde geldende correctiebedrag, vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de tot het correctiebedrag leidende diensttijd over de huwelijkse periode. De noemer wordt gevormd door de totale tot dat correctiebedrag leidende diensttijd.

2. Indien door de partners een ander percentage dan 50 procent dan wel een andere periode dan de huwelijkse periode aan de verevening ten grondslag wordt gelegd, wordt het in de eerste volzin genoemde percentage dan wel de in de teller genoemde periode dienover-eenkomstig aangepast.

3. Indien de verevening heeft plaatsgevonden krachtens artikel 12, tweede lid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wordt het percentage, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin vervangen door 25 procent.

Inwerkingtreding

Artikel 19.5

Dit reglement met bijlagen, in werking getreden op 1 januari 1996, laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 juli 1999, is gewijzigd met ingang van 1 juli 2000 (of een ander bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgesteld tijdstip waarop de Algemene militaire pensioenwet is ingetrokken).

Artikel D

De wijziging van het pensioenreglement, bedoeld in artikel C, en de toepassing daarvan gebeuren met inachtneming van de aanvullende overeenkomst die de minister van Defensie op 9 juni 1999 heeft gesloten met de sociale partners bij de overheid bijeen in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, inhoudende

de Minister van Defensie,

de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, te dezen vertegenwoordigd door:

(1) - de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

- de Minister van Defensie,

- de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

- de Minister van Justitie,

- de Vereniging van Nederlandse Gemeenten,

- het lnterprovinciaal Overleg,

- de Unie van Waterschappen.

zijnde de gezamenlijke sectorwerkgevers

alsmede

(2) de Centrales van Overheidspersoneel,

hierna te noemen partijen

Overwegende:

- dat partijen de openstelling beogen van de pensioenovereenkomst alsmede van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP voor de beroepsmilitair, de gewezen beroepsmilitair en hun nagelaten betrekkingen, opdat deze, behoudens uit deze overeen-komst resp. het pensioenreglement blijkende afwijkingen en aanvullingen, aanspraken hebben als deelnemers in voornoemd fonds;

- dat partijen het voornemen hebben vanaf 1 januari 2000 de ouderdoms- en nabestaan-denpensioenen van militairen door middel van verplichte deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP en een gefaseerde financiering tot volledige kapitaaldekking onder de werking van het ABP-reglement te brengen en deze door die stichting te laten uitvoeren;

- dat partijen met referte aan de brief van KPMG Brans & Co aan de Stichting Pensioenfonds ABP d.d. 18 september 1998, 1686/8838313, vaststellen dat de openstelling, bedoeld in de eerste overweging, geen significant effect heeft op de daarmee samenhangende OP/NP-premie;

- dat partijen de intentie hebben om, afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling van de pensioenaanspraken bij arbeidsongeschiktheid en vervroegd uittreden, tot een integrale onderbrenging van de militaire (pre-)pensioenaanspraken in het ABP-reglement te komen.

Gelet op:

a. de ontwerp-Kaderwet militaire pensioenen

b. de Wet privatisering ABP

c. de statuten van de Stichting Pensioenfonds ABP,

zijn overeengekomen als volgt:

Artikel I

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. fonds: Stichting Pensioenfonds ABP;

b. pensioenovereenkomst: overeenkomst, zoals deze op 15 maart 1995 is gesloten door de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales, voornoemd, zoals laatstelijk gewijzigd blijkens de publicatie in de Staatscourant van 26 oktober 1998, nr. 200;

c. statuten: statuten van het fonds;

d. pensioen(en): militair ouderdomspensioen(en), dan wel militair nabestaandenpensioen(en);

e. reglement van het fonds: reglement, bedoeld in artikel 12 van de statuten, zoals dat laatstelijk is gewijzigd blijkens de publicatie in de Staatscourant van 26 oktober 1998, nr. 200.

Artikel II

Partijen hebben kennis genomen van de overeenkomst tussen de Minister van Defensie en het fonds, kenmerk 98646JFZ, gesloten op 15 december 1998, ter zake van de onderbrenging en financiering van de pensioenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, alsmede over de uitvoering van de werkzaamheden verbonden aan de aanvullende pensioenen op basis van het Besluit bijzondere militaire pensioenen.

Artikel III

Partijen zullen zich ervoor inspannen dat de pensioenen vanaf 1 januari 2000 (of een ander bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgesteld tijdstip op de datum waarop de Algemene militaire pensioenwet is ingetrokken) met inachtneming van de overeenkomst bedoeld in artikel II worden ondergebracht in het reglement van het fonds.

Artikel IV

1. Partijen aanvaarden de gevolgen van de in artikel 3, derde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde omzetting, zoals deze door of namens de Minister van Defensie is vastgelegd in de in het vierde lid van dat artikel bedoelde nadere regeling.

2. Partijen spreken af de pensioenaanspraken integraal vast te leggen in het reglement van het fonds op de wijze zoals is uitgewerkt in de bij deze overeenkomst behorende en daarvan onderdeel uitmakende bijlage A. Toekomstige wijzigingen in dat reglement werken onverkort door naar deze pensioenen.

3. Partijen constateren dat de militair, de gewezen militair dan wel zijn nabestaanden op het moment van pensionering dan wel van overdracht van waarde van de aanspraak op pensioen van hemzelf en zijn nabestaanden (hierna te noemen waarde-overdracht) aan een andere pensioenverzekeraar dan het fonds respectievelijk op het moment van overlijden van de militair zijn/hun aanspraak ter zake van pensioen of waardeoverdracht als volgt geldend kan (kunnen) maken:

a. in geval van pensioen in de vorm van ouderdomspensioen

(1) jegens het fonds, voor zover die aanspraak is opgebouwd vanaf de in artikel III bedoelde datum;

(2) jegens de Minister van Defensie voor het resterende deel van de aanspraak, welk deel door tussenkomst van het fonds wordt uitbetaald;

(3) indien ingevolge het bepaalde in de in artikel II genoemde overeenkomst de opbouw vanaf enige datum wordt beeindigd, is vanaf die datum sprake van resterend deel als bedoeld onder (2).

b. in geval van pensioen in de vorm van nabestaandenpensioen jegens het fonds, behoudens bij een overlijden ten gevolge van een dienstongeval, in welk geval er een aanspraak jegens de Minister van Defensie is welke tezamen met het aanvullende nabestaandenpensioen door tussenkomst van het fonds wordt uitbetaald.

Artikel V

1. Partijen zullen het bestuur van het fonds voorstellen om de statuten te wijzigen overeenkomstig het voorstel dienaangaande dat is opgenomen in de bij deze overeenkomst behorende en daarvan onderdeel uitmakende bijlage B.

2. Partijen zullen de Minister van Defensie en de centrales van overheidspersoneel, vertegenwoordigd in het Sectoroverleg Defensie, voorstellen de tussen deze Minister en dit Sectoroverleg gesloten overeenkomst inzake de pensioenen van de militairen en hun nagelaten betrekkingen met inbegrip van het daarvan deel uitmakende reglement, te ontbinden per de datum bedoeld in artikel III.

Artikel VI

Deze overeenkomst maakt deel uit van de pensioenovereenkomst en treedt in werking met ingang van de datum waarop deze overeenkomst is vastgesteld, met dien verstande dat artikel IV:

a. eerst in werking treedt met ingang van de datum waarop al het nodige ingevolge artikel V, eerste en tweede lid, is verricht en na inwilliging en uitwerking tot de beoogde rechtskracht heeft geleid,

b. zo nodig terugwerkt tot en met de in artikel III bedoelde datum.

Artikel E

1. De wijzigingen, bedoeld in de artikelen A en B, treden in werking de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze worden geplaatst.

2. De wijziging, bedoeld in Artikel C, treedt niet eerder in werking dan met ingang van 1 juli 2000 (of een ander bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgesteld tijdstip waarop de Algemene militaire pensioenwet is ingetrokken).

3. De overeenkomst, bedoeld in artikel D, treedt in werking de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel artikel IV van die overeenkomst niet eerder in werking treedt dan met ingang van de datum waarop al het nodige ingevolge artikel V van die overeenkomst is verricht en na inwilliging en uitwerking tot de beoogde rechtskracht heeft geleid.


De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
voor deze,
de Directeur-generaal Management en Personeelsbeleid,
M.J. van Rijn.

Naar boven