Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2000, 176 pagina 9 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2000, 176 pagina 9 | Besluiten van algemene strekking |
15 augustus 2000
Nr. 5042803/00/DJI
Dienst Justitiële Inrichtingen Directie Beleidszaken
De Minister van Justitie,
Gelet op artikel 13, derde lid, artikel 15, zesde lid, artikel 25, vierde lid en artikel 52, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;
Gezien op de adviezen van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 4 maart 1999, kenmerk 74766798, 27 september 1999, kenmerk 789741/99, 14 december 1999, kenmerk 805820/99 en 21 december 1999, kenmerk 796162/99;
Besluit:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. wet: de Penitentiaire beginselenwet;
b. besluit: de Penitentiaire maatregel;
c. maatschappelijk risico: het risico dat de gedetineerde bij een eventuele ontvluchting vormt voor de maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust;
d. risicoprofiel: de aanduiding van het vlucht- en maatschappelijk risico van een gedetineerde;
e. zelfmelder: een tot vrijheidsstraf veroordeelde die niet gedetineerd is op het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt en ten aanzien van wie geen aanhouding en plaatsing in een penitentiaire inrichting is bevolen;
f. opgelegde vrijheidsstraf: de opgelegde vrijheidsstraf, dan wel het totaal van de opgelegde vrijheids-straffen zonder aftrek van de vervroegde invrijheidstelling;
g. directeur Gevangeniswezen: de directeur Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie;
h. Meldpunt-GRIP: het Gedetineer-den Recherche Informatiepunt van de divisie Centrale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politiediensten.
Hoofdstuk II Beveiligingsniveau
Artikel 2 Zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling
1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst:
a. die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen,
b. aan wie een vrijheidsstraf van ten minste zes maanden opgelegd is,
c. die ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, die geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan f 500,- hebben openstaan,
d. die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden, en
e. die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
2. Voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdelingen komen niet in aanmerking gedetineerden ten aanzien van wie:
a. vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd,
b. de einddatum van de detentie nog niet vaststaat, of
c. de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd.
3. In afwijking van het eerste lid kunnen tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.
Artikel 3 Beperkt beveiligde inrichting of afdeling
1. In beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen zelfmelders worden geplaatst.
2. Naast de in het eerste lid genoemde categorie kunnen in de beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die:
a. een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen,
b. een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, en
c. beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
3. Voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting of afdeling komen niet in aanmerking gedetineerden:
a. ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd,
b. ten aanzien van wie de einddatum van de detentie nog niet vaststaat, of
c. aan wie de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd.
4. Bij het bepalen van het strafrestant wordt de vervangende hechtenis op grond van de artikelen 24c en 24d van het Wetboek van Strafrecht en de gijzeling op grond van artikelen 28, eerste lid, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften meegeteld.
Artikel 4 Normaal beveiligde inrichting of afdeling
In normaal beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die niet in aanmerking komen voor plaatsing in een inrichting of afdeling met een ander beveiligingsniveau.
Artikel 5 Uitgebreid beveiligde inrichting of afdeling
In uitgebreid beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een verhoogd vlucht- of maatschappelijk risico vormen.
Artikel 6 Extra beveiligde inrichting
In extra beveiligde inrichting kunnen gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
Artikel 7 Regime van algehele gemeenschap
In een regime van algehele gemeenschap kunnen veroordeelde gedetineerden worden geplaatst die:
a. gelet op hun persoonlijkheid en gedrag geschikt zijn om in een gemeenschap te functioneren, en
b. geschikt en bereid zijn om deel te nemen aan het in de inrichting of afdeling aangeboden activiteitenprogramma.
Artikel 8 Standaardregime van beperkte gemeenschap
In het standaardregime van beperkte gemeenschap kunnen gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie plaatsing in één van de overige regimes niet geïndiceerd is.
Artikel 9 Sober regime van beperkte gemeenschap
1. In het sober regime van beperkte gemeenschap kunnen worden geplaatst:
a. veroordeelden die zijn aangehouden ter executie van een onherroepelijke vrijheidsstraf,
b. subsidiair gehechten, of
c. verdachten van strafbare feiten ten aanzien van wie door het openbaar ministerie een vrijheidsstraf zal worden gevorderd van maximaal 60 dagen.
2. Gedetineerden verblijven gedurende een periode van maximaal 60 dagen in het sober regime. In het geval dat er vervolgvonnissen ten uitvoer worden gelegd, kan een gedetineerde maximaal 90 dagen in het sober regime verblijven.
3. Gedetineerden wier verblijf de termijnen, genoemd in het tweede lid, zal overschrijden of dreigt te zullen overschrijden, worden door de directeur van de inrichting tijdig, doch in elk geval 18 dagen voor het verstrijken van de genoemde termijn, voor overplaatsing aangeboden aan de selectiefunctionaris.
Artikel 10 Extra beveiligd regime van beperkte gemeenschap
Het extra beveiligd regime van beperkte gemeenschap is van toepassing op gedetineerden die in de extra beveiligde inrichting zijn geplaatst.
In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
Hoofdstuk IV Inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang
Artikel 12 Pieter Baan Centrum (PBC)
In het Pieter Baan Centrum kunnen gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie een bevel tot overbrenging ten behoeve van observatie is gegeven als bedoeld in artikel 198 juncto 196 Wetboek van strafvordering.
Artikel 13 Externe Resocialisatie Afdeling (ERA)
1. In de Externe Resocialisatie Afdeling kunnen mannelijke gedetineerden worden geplaatst met:
a. een strafrestant van minimaal vijf maanden en maximaal twaalf maanden, en
b. psychosociale problematiek, die intensieve zorg behoeven en niet in aanmerking komen voor een andere vorm van detentiefasering. In afwijking van het in artikel 2, eerste lid, onder d, genoemde strafrestant kunnen gedetineerden in de Externe Resocialisatie Afdeling worden geplaatst met een strafrestant van ten minste vijf maanden en ten hoogste twaalf maanden.
2. Voor plaatsing in de Externe Resocialisatie Afdeling komen niet in aanmerking gedetineerden met:
a. een ernstige actuele verslavingsproblematiek, of
b. een ernstige actuele psychiatrische problematiek.
Artikel 14 Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling (FOBA)
In de Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling kunnen gedetineerden worden geplaatst die als gevolg van een psychiatrische stoornis, persoonlijkheidstoornis of psychosociale problematiek in een crisissituatie verkeren en ten gevolge daarvan tijdelijk niet in een reguliere inrichting of afdeling kunnen verblijven.
Artikel 15 Individuele Begeleidings-afdelingen (IBA)
1. In de Individuele Begeleidings-afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die vanwege een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis dan wel psychosociale problematiek extra begeleiding behoeven en zich niet kunnen handhaven in een reguliere inrichting of afdeling.
2. Gedetineerden bij wie de in het eerste lid gestelde problematiek primair wordt veroorzaakt door een verslavingsproblematiek, komen in beginsel niet voor plaatsing in een Individuele Begeleidingsafdeling in aanmerking.
Artikel 16 Inrichtingen voor de bijzondere opvang van psychologisch onvolwassenen (JOVO)
In de inrichtingen of afdelingen voor de bijzondere opvang van psychologisch onvolwassenen worden gedetineerden geplaatst die:
a. een leeftijd hebben van 16 of 17 jaar en krachtens het strafrecht voor meerderjarigen zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Zij zullen tot een leeftijd van 18 jaar binnen een inrichting of afdeling voor psychologisch onvolwassenen verblijven, tenzij plaatsing in een andere inrichting of afdeling aangewezen is;
b. een leeftijd hebben hoger dan 17 jaar en die zich door hun gedrag kenmerken als psychologisch onvolwassenen.
Artikel 17 Inrichtingen of afdelingen voor moeders met kinderen
1. In de inrichtingen of afdelingen, bedoeld in artikel 12 van de wet, worden vrouwelijke gedetineerden geplaatst:
a. ten aanzien van wie de plaatsing in het belang is van de instandhouding van de moeder- kindrelatie,
b. die voldoende vaardigheden hebben om zelf verantwoordelijk te kunnen zijn voor de opvoeding van het kind, of van wie ingeschat wordt dat deze vaardigheden in voldoende mate zijn aan te leren, en
c. voor wiens kind niet minstens gelijkwaardige opvangmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden buiten de inrichting.
2. Voor plaatsing in de inrichtingen of afdeling, bedoeld in artikel 12 van de wet, komen niet in aanmerking vrouwelijke gedetineerden:
a. met een strafrestant van minder dan drie maanden bij plaatsing,
b. met een acute psychiatrische of psychische problematiek,
c. van wie het kind op de datum van vervroegde invrijheidsstelling van de moeder een leeftijd heeft ouder dan de bij de bestemmingsaanwijzing van de inrichting vastgestelde maximale leeftijd van het kind,
d. van wie het kind een ernstig lichamelijk of geestelijk gebrek heeft, waardoor intensieve begeleiding is vereist, of
e. ten aanzien van wie de plaatsing niet in het belang van het kind is.
Artikel 18 Penitentiair Selectie Centrum (PSC)
1. In het Penitentiair Selectie Centrum kunnen gedetineerden worden geplaatst:
a. ten aanzien van wie een psychologisch advies is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging dan wel verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel,
b. met een strafrestant van ten hoogste 18 maanden die psychotherapie of sociotherapie behoeven en niet of nog niet geschikt zijn voor begeleiding in een niet-justitiële instelling, of
c. die tijdelijk opvang behoeven vanwege een psychosociale crisis.
2. Gedetineerden waarbij de in het eerste lid, onder b en c, genoemde problematiek overheerst wordt door een verslavingsproblematiek komen in beginsel niet voor plaatsing in het Penitentiair Selectie Centrum in aanmerking.
Artikel 19 Penitentiair Ziekenhuis (PZ)
In het Penitentiair Ziekenhuis kunnen gedetineerden worden geplaatst:
a. die medische behandeling behoeven waarvoor opname in een ziekenhuis geïndiceerd is,
b. ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat zij voorwerpen in hun lichaam hebben verborgen die een ernstig gevaar kunnen vormen voor de gezondheid van de gedetineerde, of
c. die langdurig extra medische verzorging behoeven en ten gevolge daarvan niet of zeer moeilijk in een reguliere inrichting of afdeling kunnen verblijven.
Artikel 20 Verslaafden Begeleidings-afdeling (VBA)
1. In de Verslaafden Begeleidings-afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een verslavingsproblematiek hebben en die in staat en bereid zijn van de geboden begeleiding bij deze problematiek gebruik te maken. Alvorens in een Verslaaf-den Begeleidingsafdeling te kunnen worden geplaatst moet de gedetineerde met succes een toeleidingsprogramma hebben afgerond.
2. Voor plaatsing in een Verslaafden Begeleidingsafdeling komen niet in aanmerking:
a. gedetineerden met een acute psychiatrische stoornis,
b. gedetineerden van wie vaststaat dat zij na de detentie worden uitgezet of uitgeleverd,
c. gedetineerden aan wie terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, of
d. gedetineerden die de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheersen.
Indien de selectiefunctionaris voornemens is van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de wet af te wijken, stelt hij het openbaar ministerie dan wel de autoriteiten die de straf of maatregel hebben opgelegd daarvan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
1. Ten behoeve van de eerste plaatsing van een gedetineerde, stelt de selectiefunctionaris het risicoprofiel van de gedetineerde vast.
2. Voor de bepaling van het risicoprofiel worden de volgende gegevens of indicatoren in onderlinge samenhang beschouwd:
a. de kenmerken en achtergronden van het delict waarvan de gedetineerde wordt verdacht of waarvoor hij is veroordeeld,
b. de gegevens over een eventuele eerdere detentie in binnen- dan wel buitenland, en
c. eventueel overige beschikbare informatie waaronder de bevindingen van het meldpunt-GRIP na analyse van beschikbare gegevens omtrent de gedetineerde.
3. Indien het Openbaar Ministerie geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om gegevens te verstrekken of indicatoren te onderbouwen, dan volstaat de selectiefunctionaris bij de bepaling van het risicoprofiel met de overige hem ter beschikking staande gegevens en daaraan gerelateerde indicatoren.
4. De selectiefunctionaris plaatst een gedetineerde, zo mogelijk, in een inrichting of afdeling met de mate van beveiliging die op grond van het risicoprofiel voor betrokkene geïndiceerd is.
5. Indien het regime dan wel de bijzondere opvang die voor de gedetineerde geïndiceerd is, niet wordt geboden in een inrichting of afdeling met het voor de gedetineerde geïndiceerde beveiligingsniveau, plaatst de selectiefunctionaris de gedetineerde in een inrichting of afdeling met een hoger beveiligingsniveau.
Artikel 23 Selectie-adviescommissie
De directeur Gevangeniswezen kan ten behoeve van de selectie van gedetineerden voor een bepaalde categorie inrichtingen of afdelingen een selectie-adviescommissie instellen.
Er is in ieder geval:
- een selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting welke adviseert over de plaatsing in een extra beveiligde inrichting;
- een selectie-adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden welke adviseert over plaatsing krachtens artikel 41 van het besluit.
Artikel 24 Selectieprocedure ten aanzien van voorlopig gehechte gedetineerden
1. De eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde geschiedt in een huis van bewaring, bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging.
2. Op voorstel van de directeur dan wel op grond van een verzoek bedoeld in artikel 18 van de wet, kan de selectiefunctionaris de gedetineerde overplaatsen naar een ander huis van bewaring, al dan niet met een ander niveau van beveiliging of een ander regime.
3. Indien de overplaatsing mede gebaseerd is op het risicoprofiel, bedoeld in artikel 22, eerste lid, beoordeelt de selectiefunctionaris of de informatie op basis waarvan het risicoprofiel is vastgesteld, nog ongewijzigd van toepassing is. Zonodig wordt het risicoprofiel aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
4. Indien de selectiefunctionaris voornemens is de gedetineerde te selecteren voor een inrichting of afdeling waarvoor een selectie-adviescommissie bestaat, legt de selectiefunctionaris zijn voorgenomen besluit ter advisering aan deze commissie voor.
5. In spoedeisende gevallen kan het in het vierde lid genoemde advies achterwege blijven. In dat geval spreekt de selectie-adviescommissie zich in de eerstvolgende vergadering alsnog uit over het plaatsingsbesluit.
Artikel 25 Selectieprocedure ten aanzien van onherroepelijk veroordeelde gedetineerden
1. De eerste plaatsing van een zelfmelder geschiedt in een beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
2. Veroordeelde gedetineerden die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 9, eerste lid, worden in een huis van bewaring met een sober regime geplaatst.
3. Ten aanzien van een onherroepelijk veroordeelde gedetineerde die niet behoort tot de categorie, bedoeld in het eerste en tweede lid, beoordeelt de selectiefunctionaris op grond van de beschikbare informatie omtrent het gedrag, de persoon en persoonlijkheidskenmerken van de gedetineerde welk regime het meest geëigend is voor de gedetineerde, alsmede of de gedetineerde voor plaatsing in een inrichting of afdeling voor bijzondere opvang in aanmerking komt. Met inachtneming van het gestelde in artikel 21, plaatst de selectiefunctionaris de gedetineerde vervolgens in een inrichting of afdeling die het meest geïndiceerd is voor betrokkene.
4. Op voorstel van de directeur dan wel op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 18 van de wet, kan de selectiefunctionaris de gedetineerde overplaatsen naar een andere inrichting of afdeling, al dan niet met een ander beveiligingsniveau of regime.
5. Indien de plaatsing of overplaatsing van een onherroepelijk veroordeelde gedetineerde mede gebaseerd is op het risicoprofiel van betrokkene, bedoeld in artikel 22, eerste lid, beoordeelt de selectiefunctionaris of de informatie op basis waarvan het risicoprofiel is vastgesteld, nog ongewijzigd van toepassing is. Zo nodig wordt het risicoprofiel aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
6. Indien de selectiefunctionaris voornemens is de gedetineerde te selecteren voor een inrichting of afdeling waarvoor een selectie-adviescommissie bestaat, legt de selectiefunctionaris zijn voorgenomen besluit ter advisering aan deze commissie voor.
7. Indien het de selectie van een gedetineerde betreft met een opgelegde vrijheidsstraf van 8 jaar of meer, legt de selectiefunctionaris zijn voorgenomen besluit eerst ter advisering voor aan het Penitentiair Selectie Centrum. De selectie-adviescommissie baseert haar advies aan de selectiefunctionaris in dat geval mede op het advies van het Penitentiair Selectie Centrum.
8. In spoedeisende gevallen kunnen de in zesde en zevende lid genoemde adviezen achterwege blijven. In dat geval spreekt de selectie-adviescommissie zich in de eerstvolgende vergadering alsnog uit over het plaatsingsbesluit.
Artikel 26 Plaatsing in een extra beveiligde inrichting (EBI)
1. In aanvulling op het gestelde in de artikelen 24 en 25 worden ten aanzien van een plaatsing in een Extra Beveiligde Inrichting de volgende voorwaarden in acht genomen:
a. Alvorens het selectievoorstel wordt voorgelegd aan de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting wordt dit voorzien van externe justitiële informatie, in ieder geval van het meldpunt-GRIP en het Openbaar Ministerie, omtrent het vlucht- en maatschappelijk risico van betrokkene.
b. De selectiefunctionaris hoort de betrokken gedetineerde alvorens een beslissing omtrent de plaatsing te nemen. Eventueel door de gedetineerde tegen de plaatsing aangevoerde argumenten worden in het selectieadvies vastgelegd.
c. Indien binnen de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting geen consensus wordt bereikt over het advies tot plaatsing in een Extra Beveiligde Inrichting, gaat de selectiefunctionaris enkel tot plaatsing in een Extra Beveiligde Inrichting over met instemming van de directeur Gevangeniswezen. In alle andere gevallen wordt de directeur Gevangeniswezen door of namens de selectiefuntionaris geïnformeerd over de genomen beslissing.
2. Indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen, kan spoedshalve afgeweken worden van de in het eerste lid gestelde procedure. In dat geval spreekt de selectie-adviescommissie zich in de eerstvolgende vergadering alsnog uit over het plaatsingsbesluit.
3. De selectiefunctionaris neemt ambtshalve elke zes maanden een besluit omtrent de verlenging van het verblijf in een Extra Beveiligde Inrichting. De eerste besluitvorming over verlenging of beëindiging van het verblijf in een Extra Beveiligde Inrichting vindt plaats zes maanden na de plaatsing van betrokkene in een Extra Beveiligde Inrichting.
4. Bij het nemen van de beslissing, bedoeld in het derde lid, worden de volgende voorwaarden in acht genomen:
a. Ten behoeve van de besluitvorming stelt de directeur van de Extra Beveiligde Inrichting vijf maanden na de plaatsing dan wel laatste beslissing omtrent de verlenging van het verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting, een schriftelijke (gedrags)rapportage over de gedetineerde op.
b. Alvorens hij het voorstel indient, wint de directeur beschikbare informatie over de betrokken gedetineerde in bij de secretaris van de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. De secretaris van de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting wendt zich vervolgens ter verkrijging van externe justitiële informatie tot het meldpunt-GRIP en het Openbaar Ministerie, verzamelt en analyseert de beschikbare gegevens en informeert de directeur van de Extra Beveiligde Inrichting schriftelijk dan wel in spoedeisende gevallen telefonisch met schriftelijke bevestiging achteraf.
c. De directeur bespreekt de rapportage met de gedetineerde alvorens deze naar de selectiefunctionaris te verzenden. Eventuele opmerkingen van de gedetineerde worden in de rapportage vastgelegd.
d. Indien de selectiefunctionaris overweegt de plaatsing in een Extra Beveiligde Inrichting te verlengen hoort hij de gedetineerde. Eventueel door de gedetineerde aangevoerde bezwaren worden vastgelegd.
e. Indien de gedragsdeskundige informatie daartoe aanleiding geeft, legt de selectiefunctionaris de beschikbare informatie ter advisering voor aan het Penitentiair Selectie Centrum.
f. De selectiefunctionaris legt, de onder a tot en met c bedoelde informatie, voorzien van zijn voorgenomen besluit ter advisering voor aan de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. Indien binnen de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting geen consensus wordt bereikt over het advies tot verlenging van de plaatsing in een Extra Beveiligde Inrichting, gaat de selectiefunctionaris enkel tot verlenging van de plaatsing in een Extra Beveiligde Inrichting over met instemming van de directeur Gevangeniswezen. In alle andere gevallen wordt de hiervoor genoemde directeur Gevangeniswezen door of namens de selectiefuntionaris geïnformeerd over de genomen beslissing.
5. Een in een Extra Beveiligde Inrichting verblijvende gedetineerde wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar of minder bedraagt wordt uit de Extra Beveiligde Inrichting geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering,
b. er nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting,
c. de betrokken gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht, of
d. er nog steeds valide informatie van het meldpunt-GRIP dan wel het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde.
6. De directeur van een Extra Beveiligde Inrichting kan in verband met nieuwe feiten de selectiefunctionaris tussentijds voorstellen de gedetineerde over te plaatsen. De selectiefunctionaris kan, na instemming van de directeur Gevangeniswezen, op basis van het vastgestelde feitenmateriaal tot overplaatsing van de betrokken gedetineerde besluiten. In dat geval wordt de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting achteraf geïnformeerd.
Hoofdstuk VI Plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden
Artikel 27 Plaatsing van een alleen tot vrijheidsstraf veroordeelde in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
1. Indien overbrenging van een tot vrijheidsstraf veroordeelde naar een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden geïndiceerd is, zendt de directeur van de inrichting van verblijf een daartoe strekkend advies, met daarbij gevoegd het advies van de districtspsychiater, door tussenkomst van de selectiefunctionaris naar het Penitentiair Selectie Centrum. Het hoofd van Penitentiair Selectie Centrum zendt deze stukken voorzien van zijn advies naar de Minister.
2. Zo nodig wordt de gedetineerde door de selectiefunctionaris overgeplaatst naar het Penitentiair Selectie Centrum ten behoeve van nader onderzoek.
3. De adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden brengt op basis van de desbetreffende stukken advies uit aan de Minister.
4. De Minister beslist over de plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
5. Indien op grond van artikel 76, tweede lid van de wet, de termijn voor plaatsing van een tot vrijheidstraf veroordeelde in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt verlengd, wordt de gedetineerde, in overeenstemming met artikel 57 van de wet, gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld. De gedetineerde ontvangt onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling omtrent de beslissing.
Artikel 28 Plaatsing van veroordeelden tot vrijheidsstraf en ter beschikking gestelden met bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
1. Tot vrijheidsstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege veroordeelden aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd van ten hoogste 3 jaar worden, nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden, op het tijdstip, bepaald in artikel 42, eerste lid, van het besluit of zo spoedig mogelijk daarna, geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, tenzij met inachtneming van het bepaalde in artikel 43 van het besluit wordt besloten tot een eerdere of latere plaatsing. In het geval dat de Minister een latere plaatsing overweegt, vraagt hij de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden daaromtrent om advies.
2. Ten aanzien van iedere veroordeelde tot vrijheidsstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd langer dan 3 jaar, brengt de selectiefunctionaris, gehoord de directeur van de inrichting van verblijf, na ontvangst van de onherroepelijke rechterlijke uitspraak, advies uit aan het hoofd van het Penitentiair Selectie Centrum. Indien artikel 42, tweede lid, van het besluit van toepassing is, kan het uitbrengen van advies door de selectiefunctionaris achterwege blijven. In zijn advies betrekt de selectiefunctionaris de vraag, op welk tijdstip de plaatsing van de veroordeelde in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden is geïndiceerd. Met het advies worden meegezonden de selectiebescheiden en het penitentiair dossier.
3. Indien het hoofd van het Penitentiair Selectie Centrum plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden geïndiceerd acht, brengt hij daarover advies uit aan de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden.
4. De Minister, gehoord de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden in de gevallen dat deze advies uitbrengt, beslist over plaatsing van de veroordeelde in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
5. Ten aanzien van veroordeelden tot vrijheidsstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, waarvan de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden vóór 2 oktober 1997, wordt, indien er een wachtlijst is voor plaatsing in de inrichting voor ter beschikking gestelden waarvoor betrokkene is geselecteerd, de tijd, nadat een derde van de opgelegde straf is verstreken tot de datum van vervroegde invrijheidstelling, voor de helft meegeteld voor de bepaling van de plaats op de wachtlijst van betrokkene.
Artikel 29 Jaarlijkse beoordeling tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 44 van het besluit
1. In verband met de beoordeling, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van het besluit, brengt de directeur van de penitentiaire inrichting van verblijf jaarlijks advies uit over de noodzaak tot vervroegde plaatsing van de veroordeelde tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. De directeur laat zich daarbij adviseren door het psycho-medisch overleg van de inrichting van verblijf van de veroordeelde en door de districtspsychiater. Indien de districtspsychiater deel uitmaakt van het psycho-medisch overleg, kan worden volstaan met een weergave van zijn visie in het advies van het psycho-medisch overleg.
2. Ten behoeve van het aan de directeur uit te brengen advies, wordt door de districtspsychiater onderzocht of er gronden aanwezig zijn de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, met toepassing van artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 41 van het besluit te plaatsen in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
3. De directeur van de inrichting van verblijf zendt zijn advies, met daarbij gevoegd het advies van de districtspsychiater, door tussenkomst van de selectiefunctionaris naar het Penitentiair Selectie Centrum. Het hoofd van het Penitentiair Selectie Centrum zendt deze stukken tezamen met zijn advies naar de Minister. Indien wordt overwogen van de termijn genoemd in artikel 42, eerste lid, van het besluit af te wijken, zendt het hoofd van het Penitentiair Selectie Centrum de desbetreffende stukken tezamen met zijn advies aan de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. In dat geval brengt de adviescommissie geestelijke gestoorde gedetineerden op basis van de desbetreffende stukken advies uit aan de Minister.
4. De Minister beslist binnen vier weken na de ontvangst van hetzij het advies van het Penitentiair Selectie Centrum hetzij het advies van de commissie geestelijk gestoorde gedetineerden, over plaatsing van betrokkene in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
5. Indien plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden niet geschiedt binnen de termijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van het besluit, wordt voortgegaan met de jaarlijkse beoordeling ter bepaling van het tijdstip van plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
Hoofdstuk VII Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, een verslavingskliniek, dan wel een ziekenhuis
Artikel 30 Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de wet
1. Indien plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis geïndiceerd is, dient de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft, na overleg met de districtspsychiater, een daartoe strekkend advies in bij de selectiefunctionaris.
2. Het advies van de directeur is onderbouwd met:
a. een schriftelijk advies van het psycho-medisch overleg van de inrichting betreffende de psychiatrische problematiek en de wenselijkheid van opname,
b. een inschatting van het vlucht- en maatschappelijk risico dat aan de plaatsing verbonden is, en
c. een schriftelijk instemming van het Openbaar Ministerie indien het een onveroordeelde betreft dan wel bij het vonnis een executie-indicator is gegeven.
3. Indien de behandeling van een persoonlijkheidsstoornis bij de gedetineerde ten grondslag ligt aan het advies tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, laat de selectiefunctionaris zich omtrent de wenselijkheid van de detentievervangende behandeling van de gedetineerde nader adviseren door het Penitentiair Selectie Centrum. Indien gewenst plaatst de selectiefunctionaris de gedetineerde over naar het Penitentiair Selectie Centrum ten behoeve van nader onderzoek.
4. Het in het derde lid genoemde advies kan achterwege blijven indien op grond van de `Indicatiestelling in de forensische zorg' in het betreffende ressort een forensisch deskundige Geestelijke Gezondheidszorg-indicatiecommissie is ingesteld, die over de noodzaak tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis heeft geadviseerd.
5. Indien de detentievervangende behandeling van een persoonlijkheidsstoornis van de gedetineerde ten grondslag ligt aan de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt de gedetineerde gedurende het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis administratief ingeschreven in het Penitentiair Selectie Centrum. In de overige gevallen blijft de gedetineerde administratief ingeschreven in de inrichting van herkomst.
6. De inrichting of afdeling alwaar de gedetineerde administratief is ingeschreven volgt gedurende het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis het behandelingsverloop en treedt als aanspreekpunt dan wel intermediair op bij eventuele bijzonderheden en incidenten.
7. De gedetineerde kan in het kader van de behandeling, met instemming van de selectiefunctionaris en het Openbaar Ministerie, in een dagbehandeling geplaatst worden. De directeur van de inrichting al waar betrokkene administratief is ingeschreven pleegt hieromtrent overleg met de selectiefunctionaris en het Openbaar Ministerie. Voorwaarde voor plaatsing in een dagbehandeling is dat voorzien is in de kosten van het levensonderhoud van betrokkene.
8. Indien een langer verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis zich niet meer verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf dan wel op andere gronden niet meer wenselijk is, dient de directeur van de inrichting alwaar de gedetineerde administratief is ingeschreven bij de selectiefunctionaris een verzoek tot overplaatsing van de gedetineerde in.
9. Indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen, kan spoedshalve afgeweken worden van de in het achtste lid gestelde procedure. In dat geval kan de directeur van de inrichting of afdeling alwaar betrokkene administratief is ingeschreven, na overleg met het psychiatrisch ziekenhuis, tot terugplaatsing in de penitentiaire inrichting over gaan. De selectiefunctionaris wordt zo spoedig mogelijk van de plaatsing op de hoogte gesteld, waarna de selectiefunctionaris alsnog over het plaatsingsbesluit beslist.
Artikel 31 Plaatsing in een verslavingskliniek op grond van 43, derde lid, van de wet
1. De directeur kan, na instemming van de selectiefunctionaris, besluiten een veroordeelde gedetineerde in een verslavingskliniek te plaatsen, indien de klinische opname in de verslavingskliniek als detentievervangende behandeling geïndiceerd is en de overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Een gedetineerde kan voor plaatsing in aanmerking komen indien:
a. de einddatum van de detentie vaststaat, en
b. het strafrestant maximaal twaalf maanden bedraagt.
2. Voor de plaatsing als bedoeld in het eerste lid is instemming van het Openbaar Ministerie vereist, indien op het vonnis een executie-indicator is gegeven.
3. Gedurende het verblijf in de verslavingskliniek blijft betrokkene administratief ingeschreven in de inrichting van herkomst.
4. De inrichting alwaar de gedetineerde administratief is ingeschreven volgt gedurende het verblijf in de verslavingskliniek het behandelingsverloop en treedt als aanspreekpunt dan wel intermediair op bij eventuele bijzonderheden en incidenten.
5. De gedetineerde kan in het kader van de behandeling, met instemming van de selectiefunctionaris en het Openbaar Ministerie, in een dagbehandeling geplaatst worden. De directeur van de inrichting alwaar betrokkene administratief is ingeschreven pleegt hieromtrent overleg met de selectiefunctionaris en het Openbaar Ministerie. Voorwaarde voor plaatsing in een dagbehandeling is dat voorzien is in de kosten van het levensonderhoud van betrokkene.
6. Bij omstandigheden waardoor een langer verblijf van betrokkene in de verslavingskliniek zich niet meer verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf dan wel op andere gronden niet meer geïndiceerd is, kan de directeur, na instemming van de selectiefunctionaris, tot terugplaatsing van de gedetineerde in de inrichting besluiten.
7. Indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen, kan spoedshalve afgeweken worden van de in het zesde lid gestelde procedure. In dat geval kan de directeur van de inrichting alwaar betrokkene administratief is ingeschreven, na overleg met de verslavingskliniek, tot terugplaatsing in de penitentiaire inrichting over gaan. De selectiefunctionaris wordt zo spoedig mogelijk van de plaatsing op de hoogte gesteld.
Artikel 32 Plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis
1. Indien plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis medisch geïndiceerd is, wordt de indicatie door de medische dienst van de inrichting van verblijf schriftelijk voorgelegd aan het hoofd van de medische dienst van het Penitentiair Ziekenhuis.
2. Nadat de directeur van het Penitentiair Ziekenhuis de directeur van de inrichting alwaar de gedetineerde verblijft heeft gemeld dat een opname kan worden gerealiseerd, kan de directeur van de inrichting alwaar betrokkene verblijft de gedetineerde in het Penitentiair Ziekenhuis plaatsen. Indien een langer verblijf in het Penitentiair Ziekenhuis niet meer geïndiceerd is, plaatst de directeur van de inrichting van herkomst de gedetineerde terug in zijn inrichting.
3. Indien de plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis is gebaseerd op één van de gronden als genoemd in artikel 19 onder a en b, blijft de gedetineerde administratief ingeschreven in de inrichting van herkomst.
4. Indien een plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis geïndiceerd is als bedoeld in artikel 19, onder c, plaatst de selectiefunctionaris, op voorstel van de directeur van de inrichting van herkomst en de directeur van het Penitentiair Ziekenhuis, de gedetineerde over naar het Penitentiair Ziekenhuis. Indien een langer verblijf in het Penitentiair Ziekenhuis niet langer geïndiceerd is, plaatst de selectiefunctionaris de gedetineerde, op voorstel van de directie van het Penitentiair Ziekenhuis, over.
5. Indien een spoedeisende plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis geïndiceerd is, kan, met instemming van de directeur van het Penitentiair Ziekenhuis, afgeweken worden van de in dit artikel gestelde procedure.
Artikel 33 Plaatsing in een algemeen ziekenhuis op grond van artikel 42, vierde lid, van de wet
1. De directeur gaat tot plaatsing in een algemeen ziekenhuis over indien de opname in een ziekenhuis medisch geïndiceerd en opname in het Penitentiair Ziekenhuis niet mogelijk of wenselijk is.
2. Indien de plaatsing een voorlopig gehechte gedetineerde betreft, vraagt de directeur toestemming aan het Openbaar Ministerie. Ten aanzien van een veroordeelde gedetineerde wordt de visie van het Openbaar Ministerie gevraagd indien op het vonnis een executie-indicator is gegeven.
3. Indien het verblijf in een ziekenhuis zonder toezicht, gelet op het vlucht- of maatschappelijk risico van betrokkene, onverantwoord is, treft de directeur maatregelen welke noodzakelijk zijn voor de bewaking van de gedetineerde.
4. De inrichting van herkomst volgt gedurende het verblijf in het ziekenhuis het behandelingsverloop en treedt als aanspreekpunt dan wel intermediair op bij eventuele bijzonderheden en incidenten.
5. Indien spoedeisende medische zorg geboden is, kan afgeweken worden van de in dit artikel gestelde procedure.
Artikel 34 Plaatsing in de Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling
1. De plaatsing in de Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling geschiedt overeenkomstig artikelen 24 en 25.
2. Indien een spoedeisende plaatsing in de Forensisch Observatie- en Begeleidingsafdeling geïndiceerd is, kan de directeur van de inrichting van herkomst met instemming van de directeur van de Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling, de gedetineerde in afwachting van de plaatsingsbeslissing van de selectiefunctionaris in de Forenische Observatie- en Begeleidingsafdeling plaatsen. De selectiefunctionaris wordt zo spoedig mogelijk van de plaatsing op de hoogte gesteld, waarna de selectiefunctionaris alsnog over de plaatsing beslist.
Hoofdstuk IIX Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel
De volgende regelingen worden ingetrokken:
- 05-11-1999, 798621/99/DJI. Wijziging criteria POI-plaatsing.
- 01-02-1999, 744495/99/DJI. Herziening selectie en plaatsingsprocedure gedetineerden.
- 16-09-1998, 713085/98/DJI. Selectie van gedetineerden behorend tot de categorie arrestant.
- 24-03-1998, 673100/98/DJI. Wijziging criteria HOI-plaatsing.
- 26-09-1997, 653291/97/DJI. De Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS.
- 22-08-1997, 646188/97/DJI. Herziening Selectie- en Plaatsingsprocedure extra beveiligde inrichting.
- 18-07-1997, 638818/97/DJI. Sober regime.
- 25-01-1996, 536910/96/DJI. Plaatsingsprocedure IBA's HvB.
- 04-08-1995, 505887/95/DJI. Selectie en (over)plaatsing van jeugdigen.
- 30-12-1994, 442883/94/DJI. Selectie & detentiebegeleiding langgestraften.
- 12-08-1994, 451672/94/DJ. Detentiefasering; overplaatsing van gedetineerden naar halfopen inrichtingen in de laatste fase van de detentie.
- 28-07-1993, 377359/93/DJ. Detentiefasering; overplaatsing van gedetineerden naar halfopen inrichtingen in de laatste fase van de detentie.
- 25-02-1993, 229622/93/DJ. 1. Dagdetentie Groningen; 2. Beleidskader dagdetentie.
- 14-02-1992, 017877/92/DJ. Uitbreiding van begeleiding van het experiment dagdetentie naar een aantal grotere gemeenten.
- 02-12-1991, 168236/91/DJ. Onderbrenging kortgestrafte volwassenen in het ressort Amsterdam - HvB Het schouw te Amsterdam.
- 26-09-1990, 294469 DJ 90. Herziening selectie en plaatsingsprocedure Open inrichtingen.
- 17-04-1990, 141139 DJ 90. Voortzetting experiment dagdetentie te Rotterdam.
- 12-05-1987, 214/387. Regeling begrip `werkelijke straftijd'.
- 18-05-1981, 331/381. Differentiatie inrichtingen voor vrouwelijke gedetineerden.
- 02-04-1979, 275/379. Richtlijnen voor de selectie en plaatsing van kortgestrafte jeugdigen en van kortgestrafte volwassenen.
- 07-06-1978, 133/378. Richtlijnen voor de selectie- en detentiebegeleiding van langgestraften en van tot gevangenisstraf veroordeelden die tevens ter beschikking van de regering zijn gesteld.
Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2000.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
1.1. Hoofdstuk II tot en met V
Met de inwerkingtreding van de wet heeft een nieuw stelsel van differentiatie van inrichtingen en selectie van gedetineerden zijn intrede gedaan in het gevangeniswezen. Bij de selectie van een gedetineerde voor een bepaalde inrichting spelen een combinatie van factoren een rol.
Op grond van de wet stelt de Minister voor elke inrichting of afdeling vast of zij is bestemd:
- als huis van bewaring of gevangenis;
- voor mannelijke of vrouwelijke gedetineerden;
- voor bijzondere opvang.
Daarnaast wordt voor de inrichting of afdeling de mate van beveiliging en het regime vastgesteld.
De bestemmingsaanwijzing van de penitentiaire inrichting of afdeling geeft de bestemming van de inrichting of afdeling aan en bepaalt welke factoren een rol spelen bij de selectie van de gedetineerden naar de betreffende inrichting of afdeling.
In de hoofdstukken II tot en met IV worden de verschillende factoren, namelijk beveiliging, regime en bijzondere opvang, afzonderlijk beschreven. Door de afzonderlijke factoren met elkaar te combineren kan vervolgens de meest passende inrichting voor de gedetineerde bepaald worden. De beslissing tot plaatsing of overplaatsing van een gedetineerde naar een inrichting of afdeling wordt ten eerste getoetst aan het beveiligingscriterium. De mate van beveiliging die past bij het (risico)profiel van een gedetineerde is bepalend voor de verdere indicatie in welk regime en in welke inrichting of op welke afdeling de gedetineerde geplaatst wordt. Het is derhalve mogelijk dat betrokkene op grond van het gewenste regime in een inrichting met een beveiligingsniveau wordt geplaatst dat hoger is dan het beveiligingsniveau dat op grond van het (risico)profiel voor betrokkene in eerste instantie aangewezen lijkt. Deze systematiek brengt met zich mee dat om de selectie voor een specifieke inrichting of afdeling te bepalen, de criteria van de mate van beveiliging, het regime en de eventuele bijzondere opvang gecombineerd moeten worden. De criteria omtrent de beveiliging en het regime zijn in hoofdstuk II en III opgenomen. Bij de beschrijving van de inrichtingen of afdelingen voor bijzondere opvang zijn de criteria die reeds voortvloeien uit de mate van beveiliging en het regime niet meer aangegeven.
In een aantal gevallen is het niet mogelijk gebleken een strikte scheiding aan te brengen tussen de mate van beveiliging en het regime. Op grond van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is het recht op regimair verlof gekoppeld aan de plaatsing in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling. Uitgangspunt van verlof is dat dit wordt toegekend in het kader van de maatschappelijke integratie, welke met name gedurende de laatste periode van de detentie vorm wordt gegeven. Het strafrestant vormt dan ook een onderdeel van de selectiecriteria voor plaatsing in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
Daarnaast is in de extra beveiligde inrichting een aantal veiligheidsmaatregelen geïntegreerd in het regime van de inrichting. Een plaatsing in een extra beveiligde inrichting impliceert dan ook een plaatsing in het extra beveiligd regime van beperkte gemeenschap, zonder dat het regime als afzonderlijk selectiecriterium wordt gehanteerd.
In hoofdstuk V wordt ingegaan op de wijze waarop de selectiefunctionaris de verschillende factoren in onderling verband dient te beoordelen bij het nemen van zijn selectiebeslissing. In de praktijk zullen slechts een beperkt aantal van de mogelijke combinaties van de afzonderlijke factoren aan inrichtingen of afdelingen worden toegekend. Derhalve is het mogelijk dat de voor de gedetineerde geïndiceerde combinatie van factoren, bijvoorbeeld een uitgebreid beveiligde gevangenis met een regime van algehele gemeenschap of een huis van bewaring met een regime van algehele gemeenschap, op grond van het gevoerde beleid niet bestaat. In dat geval wordt de gedetineerde in een inrichting geplaatst waarvan het beveiligingsniveau ten minste voldoet aan de mate van beveiliging die voor de gedetineerde is aangewezen, waarbij gekozen wordt voor een inrichting of afdeling met een regime dat zoveel mogelijk past bij het regime dat voor betrokkene geïndiceerd is.
In hoofdstuk VI van deze regeling is ingegaan op de procedurele regels voor overbrenging naar c.q. plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
Bij de wet van 25 juni 1997 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering, Stb. 282, omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorde delinquenten is in artikel 13, tweede lid, Wetboek van Strafrecht nadere regelgeving voorgeschreven omtrent de plaatsing in justitiële inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden voor degenen aan wie een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging is opgelegd. Bij wet van 8 juli 1998 tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (enige delegatiebepalingen in het kader van de regeling van terbeschikkingstelling), Stb. 434, is voorgeschreven dat de nadere regelgeving bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dient te geschieden. De hoofdlijnen van de regelgeving zijn in de artikelen 41 tot en met 44a van de Penitentiaire maatregel te vinden. Bij het opstellen van deze regeling is bezien of het mogelijk is de procedurele regels voor de plaatsing in een TBS-inrichting te vereenvoudigen. Vooralsnog is echter onvoldoende zicht op de mogelijkheden tot vereenvoudiging en lijkt het niet mogelijk minder adviesinstanties in te schakelen zonder aan de kwaliteit van de procedure afbreuk te doen.
Hoofdstuk VII bevat tot slot regels met betrekking tot de overbrenging van een gedetineerde naar een niet-justitiële instelling in het kader van noodzakelijke psychische, medische of sociale zorg. De wet maakt in dit kader onderscheid tussen het verblijf buiten de inrichting in het kader van een penitentiair programma (artikel 4 van de wet), plaatsingen in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 15, vijfde lid, van de wet) en plaatsingen in overige niet-justitiële instellingen (artikel 42, vierde lid, onder c, en artikel 43, derde lid, van de wet).
De criteria en selectieprocedure welke gelden voor deelname aan een penitentiair programma zijn opgenomen in artikel 4 van de wet en de artikelen 7, 8 en 9 van het besluit. In deze regeling wordt hierop niet nader ingegaan. Wel is bij de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan op de verhouding tussen de plaatsing in een penitentiair programma en de plaatsingen buiten een justitiële inrichting op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, derde lid, van de wet.
Hoofdstuk II Beveiligingsniveau
In de zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen worden gedetineerden geplaatst die in de laatste fase van de detentie dan wel in de laatste fase voorafgaande aan een penitentiair programma verkeren en die geschikt en gemotiveerd zijn om te werken aan c.q. een invulling te geven aan de terugkeer in de samenleving. De beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen zijn bestemd voor gedetineerden die een beperkt vlucht- of maatschappelijk risico vormen en in aanmerking komen voor regimair verlof. Indien vaststaat dat de gedetineerde na de detentie zal worden uitgezet of uitgeleverd komt betrokkene niet voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking. De toekenning van regimair verlof zou zich immers niet verdragen met het feit dat betrokkene na zijn detentie niet langer in Nederland mag verblijven. Indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven.
Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure zal in het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting te plaatsen.
De doelgroepen voor de beperkt beveiligde inrichtingen zijn te onderscheiden in:
- zelfmelders;
- gedetineerden die in het kader van detentiefasering voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking komen.
Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
Teneinde voorafgaande aan deelname aan een penitentiair programma een plaatsing in een beperkt en/of zeer beperkt beveiligde inrichting mogelijk te maken, zijn de criteria ten aanzien van het strafrestant verruimd ten opzichte van de voormalige criteria die golden voor plaatsing in een half open inrichting of penitentiair open inrichting. Ten aanzien van artikel 2, tweede lid, onder b en artikel 3, derde lid, onder b van de regeling, wordt opgemerkt dat openstaande zaken (vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen) hieronder vallen. Het betreft doorgaans niet-onherroepelijke vonnissen. Indien uit inlichtingen van het Openbaar Ministerie blijkt dat een dergelijke openstaande zaak na de datum van ontslag uit detentie afgehandeld zal worden, dan kan de betrokken gedetineerde, met inachtneming van de overige criteria die genoemd zijn in artikel 2 en 3, in aanmerking komen voor een plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting. De selectiefunctionaris beslist uiteindelijk over de plaatsing.
Uitgangspunt bij de selectie is dat gedetineerden in een normaal beveiligde inrichting worden geplaatst, tenzij betrokkene op grond van de gestelde criteria voor plaatsing in een inrichting of afdeling met een ander beveiligingsniveau in aanmerking komt.
De normaal beveiligde inrichtingen zijn in onderlinge samenhang qua beveiligingsniveau vergelijkbaar met elkaar maar niet identiek. De specifieke omstandigheden van de inrichting of afdeling kunnen, met name ten aanzien van een gedetineerde die gelet op het vlucht- en maatschappelijk risico net onder de grens voor plaatsing in een uitgebreid beveiligde inrichting uitkomen, mede van invloed zijn op de beslissing in welke normaal beveiligde inrichting een gedetineerde wordt geplaatst.
De criteria voor de plaatsing in een uitgebreid beveiligde inrichting zijn vooralsnog niet nader geconcretiseerd. Vooralsnog is ervoor gekozen de Beveiligde Individuele Behandelingsafdeling en de landelijke afdelingen voor beheersproblematische gedetineerden als uitgebreid beveiligde inrichting of afdeling aan te wijzen. Aangezien deze inrichtingen of afdelingen tevens worden aangewezen als inrichting of afdeling met een individueel regime, zullen met name de geldende selectiecriteria voor het regime of de bijzondere opvang (IBA) bepalen of een gedetineerde voor plaatsing in deze inrichtingen of afdelingen in aanmerking komt.
De extra beveiligde inrichting is bestemd voor de opvang van extreem vluchtgevaarlijke gedetineerden binnen een extra beveiligde omgeving. Uitsluitend gedetineerden die in de hoogste categorie scoren op het vlucht- of maatschappelijk risico kunnen voor plaatsing in de EBI in aanmerking komen.
Het beleid heeft als uitgangspunt veroordeelde gedetineerden zo mogelijk in een regime van algehele gemeenschap te plaatsen. Gelet op het gegeven dat het verblijf in gemeenschap de basis vormt voor een regime van algehele gemeenschap, is het van belang dat een gedetineerde in beginsel in staat is in een gemeenschap te functioneren.
Het activiteitenprogramma in de verschillende inrichtingen en afdelingen met een regime van algehele gemeenschap is vergelijkbaar, maar niet identiek. Met name in de zeer beperkt beveiligde en beperkt beveiligde inrichtingen of afdeling kan in het kader van maatschappelijke-integratietrajecten, de nadere invulling van het activiteitenprogramma tussen de verschillende inrichtingen en afdelingen verschillen. Om voor een plaatsing in aanmerking te komen zal de gedetineerde geschikt en bereid moeten zijn om aan het in de inrichting of afdeling aangeboden activiteitenprogramma deel te nemen. De specifieke situatie van een inrichting of afdeling kan in dit kader mede van invloed zijn op de beslissing in welke inrichting of afdeling een gedetineerde wordt geplaatst.
Uitgangspunt van het beleid is dat een veroordeelde gedetineerde, indien de gedetineerde gelet op zijn persoonlijkheid en gedrag geschikt is om in een gemeenschap te functioneren, in een regime van algehele gemeenschap wordt geplaatst. Ten aanzien van onveroordeelde gedetineerden geldt als uitgangspunt dat zij voor plaatsing in een standaardregime van beperkte gemeenschap in aanmerking komen, tenzij betrokkene voor plaatsing in een ander regime in aanmerking komt. Het standaardregime van beperkte gemeenschap is voor een zodanig grote en diverse groep gedetineerden van toepassing, dat het niet mogelijk is allesomvattende criteria voor deze doelgroep te omschrijven. Door het regime als `restgroep' te hanteren, wordt tevens voorkomen dat een gedetineerde die niet voldoet aan één van de omschrijvingen van de regimes, niet geplaatst zou kunnen worden. De ervaring leert immers dat bij het indelen van personen in categorieën, meestal een beperkte groep personen over blijft die niet binnen één van de categorieën is onder te brengen.
Gelet op het feit dat er geen huizen van bewaring met een regime van algehele gemeenschap zijn aangewezen, zal het standaardregime van beperkte gemeenschap op het merendeel van de voorlopig gehechte gedetineerden van toepassing zijn. In gevangenissen geldt het uitgangspunt dat gedetineerden zoveel mogelijk in een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst. Voor de gevangenissen is de doelgroep derhalve beperkt tot de gedetineerden die vanwege hun persoonlijkheid en/of gedrag niet in staat zijn in een regime van algehele gemeenschap te verblijven.
In 1996 is in een aantal inrichtingen het sober regime ingevoerd. Met de inwerkingtreding van de wet heeft het sober regime haar grondslag gekregen in artikel 3 van de Penitentiaire maatregel.
Het sober regime betreft een variant van het regime van beperkte gemeenschap, waarbij ten opzichte van het standaardregime van beperkte gemeenschap in de inrichting een verkort dagprogramma wordt gevoerd. Er is geen avondprogramma. De invoering van dit regime, is gegeven de financiële kaders voor het gevangeniswezen, een keuze die past binnen het beleid dat gericht is op een doelmatige en efficiënte inzet van middelen.
Op grond van het derde lid dienen gedetineerden tijdig voor overplaatsing aangeboden te worden indien de maximale verblijfsduur in het sober regime dreigt te worden overschreden. Indien het een persoon als bedoeld in het eerste lid, onder c betreft, dient betrokkene bij de selectiefunctionaris van het rayonbureau van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie voor overplaatsing te worden aangeboden. Veroordeelden, bedoeld in het eerste lid onder a, en subsidiair gehechten dienen bij het Bureau Bijzondere Diensten van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie voor overplaatsing te worden aangeboden.
Het extra beveiligd regime is een variant van het regime van beperkte gemeenschap waarbij de beveiligingsmaatregelen, welke noodzakelijk zijn voor de opvang van extreem vluchtgevaarlijke gedetineerden, geïntegreerd zijn in een zeer gestructureerd regime. Het extra beveiligd regime betreft geen afzonderlijk selectiecriterium, maar is rechtstreeks gekoppeld aan de plaatsing in een extra beveiligde inrichting of afdeling.
Het voormalige onderscheid tussen het A-regime en B-regime in de extra beveiligde inrichting is in deze regeling niet meer gehandhaafd. In november 1998 is bij wijze van experiment de capaciteit van het A-regime in de extra beveiligde inrichting op 0 plaatsen gesteld. Gelet op het feit dat gedurende het experiment niet is gebleken dat het noodzakelijk of wenselijk is het A-regime opnieuw in gebruik te nemen, is in deze regeling het voormalige onderscheid tussen het A-regime en B-regime in de extra beveiligde inrichting formeel opgeheven.
Het individueel regime is te beschouwen als een vorm van detentie gelegen tussen een verblijf in afzondering en dat in beperkte gemeenschap in. Het regime is bestemd voor gedetineerden die vanwege hun persoonlijkheid of omstandigheden gelegen in de persoon van betrokkene, een voortdurend beheersrisico vormen voor medegedetineerden, personeelsleden of zichzelf en ten gevolge daarvan niet kunnen functioneren in een gemeenschapsregime. Het betreft hier omstandigheden of gedrag dat in zodanig sterke mate storend is, dat voortgezette begeleiding in een regime van beperkte gemeenschap niet verantwoord meer is.
Hoofdstuk IV Inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang
In deze artikelen zijn de selectiecriteria voor plaatsing in de externe differentiaties van inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang weergegeven. In de artikelen zijn slechts de selectiecriteria opgenomen die niet reeds van toepassing zijn door de toegekende mate van beveiliging en het regime van de betreffende inrichting of afdeling.
Een voortvloeisel van de gekozen systematiek is dat afdelingen voor extreem beheersgevaarlijke gedetineerden geen afdelingen voor bijzondere opvang zijn. Dit omdat de selectiecriteria reeds worden bepaald door de criteria van de toegekende mate van beveiliging (uitgebreid beveiligd) en het regime (individueel regime) met elkaar te combineren. Eveneens is de beveiligde individuele behandelingsafdeling (BIBA) niet afzonderlijk als afdeling voor bijzondere zorg in deze artikelen opgenomen. De selectiecriteria voor de BIBA worden immers gevormd door de criteria voor een uitgebreid beveiligde inrichting met de criteria voor een individueel regime en de criteria voor de bijzondere zorg van de Individuele Begeleidingsafdeling met elkaar te combineren.
Een uitgebreide omschrijving van de vormen van opvangmodaliteiten, alsmede van de `reguliere inrichtingen of afdelingen', is opgenomen in de productbeschrijvingen van het gevangeniswezen. In deze productbeschrijvingen zijn de geldende selectiecriteria per inrichting of afdeling opgenomen. Tevens is in de productomschrijving nadere informatie te vinden over de doelgroep, de selectiecriteria, het regime, het doel en de zorg in de inrichting of afdeling. Nadere werkafspraken over de selectie voor een bepaalde inrichting of afdeling worden opgenomen in het Handboek `Selectie- en Detentiebegeleiding'.
Op grond van artikel 15, vierde lid, van de wet dient de selectiefunctionaris eventuele aanwijzingen van het Openbaar Ministerie dan wel de autoriteiten die de straf of maatregel hebben opgelegd bij de selectie in aanmerking te nemen. Naar verwachting zal het gaan om opmerkingen welke gerelateerd zijn aan de executie-indicator en/of het risicoprofiel, aangaande de mate waarin met bijzondere omstandigheden rekening moet worden gehouden. De selectiefunctionaris zal de beslissing doorgaans overeenkomstig de aanwijzingen nemen. Indien navolging van de aanwijzingen niet mogelijk is, ligt het voor de hand dat de selectiefunctionaris zijn beslissing afstemt op de mogelijkheden. De betreffende autoriteit die de aanwijzing heeft gegeven, wordt in dat geval op de hoogte gesteld van de afwijkende beslissing.
Ten behoeve van de eerste selectie van een voorlopig gehechte gedetineerde wordt zijn risicoprofiel vastgesteld.
Het risicoprofiel is opgebouwd uit een tweetal elementen, te weten het vluchtrisico en het maatschappelijk risico van een gedetineerde. Essentiële indicatoren voor de bepaling van het vluchtrisico zijn:
- ontvluchtingen en ontvluchtingspogingen tijdens de lopende of eerdere detentie met gebruik van geweld of de dreiging daartoe;
- het perspectief van uitlevering in combinatie met door de gedetineerde getoonde weerstand daartegen en de opgelegde of te verwachte gevangenisstraf in het land waaraan uitlevering plaatsing;
- de lengte van het strafrestant in binnen- en/of buitenland. Dit dient in totaal ten minste enkele jaren te bedragen als indicator;
- informatie of tips van externe instanties inzake een te verwachten ontvluchtings- of bevrijdingspoging die door het meldpunt-GRIP zijn geverifieerd op betrouwbaarheid en actualiteit.
Het delict is de doorslaggevende factor bij de bepaling van het maatschappelijk risico. Belangrijkste aspecten van het delict zijn:
- de ernst, aard, politieke of maatschappelijke gevoeligheid van het delict, vooral met het oog op slachtoffers van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven alsmede misdrijven op grond van de Opiumwet in binnen- en/of buitenland;
- de achtergrond van de verdenking of de veroordeling; de mogelijkheid van wraakacties door de gedetineerde c.q. het ingeschatte risico van recidive bij ernstige delicten.
Het Openbaar Ministerie speelt een belangrijke rol bij de verstrekking van de informatie ten behoeve van de vaststelling van het risicoprofiel van betrokkene. Met name de indicatoren voor de vaststelling van het maatschappelijk risico, zijn gebaseerd op informatie die enkel bij het Openbaar Ministerie aanwezig is. In de praktijk blijkt dat deze informatie altijd wordt verstrekt. In het landelijk executieoverleg, waarin zowel het Openbaar Ministerie als de directie Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen vertegenwoordigd zijn, is afgesproken dat de selectiefunctionaris bij de vaststelling van het risicoprofiel de informatie omtrent het delict bij de vaststelling van het risicoprofiel buiten beschouwing kan laten, indien het Openbaar Ministerie ambtshalve geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid deze informatie aan te leveren.
Het risicoprofiel is bepalend voor het beveiligingsniveau waarin een voorlopig gehechte gedetineerde minimaal geplaatst dient te worden. Aan de hand van de indicatie voor het regime of de bijzondere opvang wordt vervolgens een inrichting of afdeling bepaald welke het meest voor betrokkene geïndiceerd is. Het is derhalve mogelijk dat betrokkene op grond van het gewenste regime in een inrichting met een beveiligingsniveau wordt geplaatst dat hoger is dan het beveiligingsniveau dat op grond van het risicoprofiel voor betrokkene in eerste instantie aangewezen lijkt.
Gedurende de detentie kan het risicoprofiel wijzigen omdat één of meer van de risicofactoren veranderen, bijvoorbeeld wanneer een verzoek tot uitlevering wordt ingetrokken of wanneer een gedetineerde poogt te ontsnappen. Voorts is denkbaar dat tijdens het onderzoek of bij de behandeling van de strafzaak nieuwe feiten bekend worden die aanleiding geven tot herziening van het risicoprofiel. Indien een latere overplaatsing naar een andere inrichting mede gebaseerd is op (informatie uit) het risicoprofiel van betrokkene, dient de selectiefunctionaris derhalve te beoordelen of de informatie op basis waarvan het risicoprofiel is vastgesteld, nog wel ongewijzigd van toepassing is.
De directeur Gevangeniswezen kan ten behoeve van de selectie van gedetineerden voor een bepaalde categorie inrichtingen of afdelingen daarvan een selectie-adviescommissie instellen en kan daarbij aanwijzingen geven aan de selectie-adviescommissie. De instelling van een selectie-adviescommissie is met name geïndiceerd ten aanzien van de selectie voor inrichtingen of afdelingen, waarbij de individuele omstandigheden van de gedetineerde een belangrijke rol spelen bij de selectie. De instelling van een selectie-adviescommissie, waarin alle selecties voor één bepaalde categorie inrichtingen of afdelingen worden besproken, maakt het mogelijk een uniform selectiebeleid te voeren waarbij tevens zicht wordt gehouden op de ontwikkelingen van de doelgroep al dan niet in relatie met de capaciteit van de betreffende inrichtingen. De selectie-adviescommissies bestaan uit een selectiefunctionaris en een aantal deskundigen. Welke deskundigen zitting hebben in een selectie-adviescommissie is afhankelijk van de categorie gedetineerden waarvoor een selectie-adviescommissie wordt ingesteld. In een selectie-adviescommissie kunnen bijvoorbeeld gedragsdeskundigen zitting hebben.
Het besluit van de rechter dat betrokkene in voorarrest dient te verblijven, impliceert dat betrokkene niet in afwachting van het vonnis in de maatschappij kan verblijven. Op grond daarvan zijn huizen van bewaring enkel aangewezen als normaal, uitgebreid of extra beveiligde inrichtingen of afdelingen. De aanwijzing van beperkt of zeer beperkt beveiligde huizen van bewaring, zou niet te verenigen zijn met het gegeven dat regimair verlof onderdeel uitmaakt van het verblijf in een zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
Met inachtneming van het risicoprofiel wordt een preventief veroordeelde gedetineerde in een huis van bewaring met een regime van beperkte gemeenschap geplaatst. Vanuit deze inrichting of afdeling kan een gedetineerde worden doorgeplaatst naar een ander huis van bewaring, indien plaatsing in een inrichting met een afwijkend beveiligingsniveau of regime geïndiceerd is.
De basis voor de regionalisering van huizen van bewaring vindt haar basis in artikel 9, derde lid, van de wet. Realisatie van dit uitgangspunt zal echter niet altijd mogelijk zijn. Gelet op de beperkte doelgroep, is er voor vrouwen geen sprake van een regionalisering. Wel is enige mate van spreiding gerealiseerd. Daarnaast kan de selectie voor een bepaalde mate van beveiliging of inrichting voor bijzondere opvang het uitgangspunt van regionalisering doorkruisen.
Indien het Openbaar Ministerie of de autoriteit die de straf of maatregel heeft opgelegd, een executie-indicator heeft gegeven, geschiedt de selectie van een onherroepelijk veroordeelde gedetineerde met inachtneming van de gegeven aanwijzingen van het Openbaar Ministerie of voormelde autoriteit.
Naarmate de detentie vordert, speelt het risicoprofiel in mindere mate een rol bij de selectie van een onherroepelijk veroordeelde gedetineerde. Dit past in de gedachte van detentiefasering waarbij gedurende de laatste fase van de detentie de mogelijkheden tot maatschappelijke integratie een zwaarwegender rol gaan spelen dan het bij aanvang van de detentie vastgestelde vlucht- en maatschappelijk risico. Dit neemt echter niet weg dat de selectiefunctionaris de informatie betreffende het risicoprofiel wel kan meewegen bij zijn selectiebeslissing. De selectiefunctionaris dient echter wel te beoordelen of de betreffende informatie nog wel ongewijzigd van toepassing is.
Gelet op de impact die een plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting heeft voor een gedetineerde, is het van groot belang dat een beslissing tot plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting met de grootste zorgvuldigheid wordt omkleed. Derhalve is voor de selectie voor de Extra Beveiligde Inrichting een afzonderlijke selectieprocedure opgesteld die van extra waarborgen is voorzien. Daarnaast wordt de noodzaak tot verlenging van het verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting elke zes maanden ambtshalve opnieuw bekeken.
Hoofdstuk VI Plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden
Artikel 13, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht geeft de mogelijkheid een tot gevangenisstraf veroordeelde over te brengen naar een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, indien betrokkene wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt.
Artikel 27 van deze regeling gaat nader in op de selectie- en plaatsingsprocedure. In dit artikel is bepaald dat de Minister beslist over de plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. In de praktijk zal deze beslissing, vrijwel steeds, namens de Minister, door de afdeling Individuele jeugd- en terbeschikkingsstellingszaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen worden genomen. Voorstelbaar is dat in maatschappelijk gevoelige gevallen de Minister de beslissing aan zichzelf wil houden of dat de afdeling Individuele terbeschikkingstellingszaken de besluitvorming naar een hoger niveau binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen brengt. Het Penitentiair Selectie Centrum alsmede de adviescommissie geestelijk gestoorden gedetineerden brengen ten behoeve van deze beslissing advies uit.
Op grond van artikel 41, tweede lid, van het besluit kan het verblijf in de justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden door de Minister worden beëindigd, indien het hoofd van de inrichting waarin de betrokkene is geplaatst de Minister tot plaatsing in een gevangenis adviseert. Op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht dient aan de beslissing tot plaatsing dan wel beëindiging van het verblijf een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen ten grondslag te liggen. Voormeld advies kan gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk worden uitgebracht. Op grond van artikel 76 van de wet dient de gedetineerde binnen zes maanden na het nemen van de beslissing in een TBS-inrichting te worden geplaatst. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de termijn telkenmale met drie maanden verlengd worden, indien plaatsing binnen de gestelde termijn niet mogelijk is. Alhoewel wettelijk niet geregeld is dat betrokkene hieromtrent gehoord moet worden en een schriftelijke mededeling van de beslissing ontvangt, acht ik dit vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid wel gewenst. In deze regeling is derhalve bepaald dat betrokkene gehoord moet worden alvorens de beslissing wordt genomen de termijn te verlengen en een schriftelijke mededeling van de beslissing wordt verstrekt. Om efficiencyredenen, alsmede gelet op het feit dat het horen een sterk formeel karakter zal hebben, kan de selectiefunctionaris het horen overlaten aan een medewerker van de penitentiaire inrichting alwaar betrokkene verblijft.
In dit artikel is de procedure beschreven die wordt gevolgd, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden ten aanzien van een persoon die zowel tot vrijheidsstraf als terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is veroordeeld. Op dat moment moet een eerste beoordeling plaatsvinden of de veroordeelde in beginsel op een/derde van de opgelegde vrijheidsstraf in aanmerking komt voor overplaatsing naar een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of zelfs eerder. Indien plaatsing in een penitentiaire inrichting plaatsvindt, dient vervolgens, volgens de procedure die wordt beschreven in artikel 29, jaarlijks beoordeeld te worden of plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking al is geïndiceerd. De verhouding tussen artikel 28 en 29 is dus de volgende: op grond van artikel 28 vindt een eerste `screening' plaats van betrokkene; op grond van artikel 29 vindt (vervolgens) een jaarlijkse beoordeling plaats of betrokkene al dient te worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.
In beginsel zal plaatsing in een penitentiaire inrichting geschieden om de opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien er echter een relatief korte straf is opgelegd - in de regeling is ervoor gekozen de grens bij 3 jaar te leggen - zal na aftrek van de voorlopige hechtenis de een/derde termijn al verstreken kunnen zijn. Het is dan niet zinvol meer de procedure die is voorgeschreven in het tweede lid te volgen. Vandaar dat er in het eerste lid voor is gekozen om voor deze veroordeelden in beginsel plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden te doen plaatsvinden direct nadat de 'een/derde termijn' is verstreken, of indien deze al is verstreken, zo spoedig mogelijk. Plaatsing kan later plaatsvinden dan de een/derde termijn, indien de (indicatieve) omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 43 van de Penitentiaire maatregel aan de orde zijn. Dit zal dan door de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden worden bezien. Indien daaraan behoefte bestaat, kan de selectiefunctionaris daarbij worden ingeschakeld.
In het tweede lid is een regeling getroffen voor het geval een straf is opgelegd met een duur van meer dan 3 jaar. Bij de berekening van de duur van de opgelegde straf dient bijtelling plaats te vinden van vrijheidsstraffen die voortvloeien uit eventuele andere onherroepelijke rechterlijke uitspraken (zie artikel 42, derde lid, Penitentiaire maatregel).
In het tweede lid is voorts een regeling getroffen om te bewerkstelligen dat na het onherroepelijk worden van het vonnis de veroordeelde wordt beoordeeld door de selectiefunctionaris. Het advies van de selectiefunctionaris kan ertoe strekken dat de veroordeelde in een gevangenis wordt geplaatst teneinde de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf(fen) te ondergaan totdat een/derde van de opgelegde straf(fen) is verstreken. Denkbaar is dat de selectiefunctionaris in bepaalde gevallen adviseert de veroordeelde direct met toepassing van artikel 13 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 41 van de Penitentiaire maatregel in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden te plaatsen. Denkbaar is ook dat hij tot de conclusie komt dat plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden later dient plaats te vinden. In beide gevallen zal hij daarbij letten op de in artikel 43 van de Penitentiaire maatregel genoemde omstandigheden.
Het derde lid behoeft geen toelichting.
In het vierde lid is bepaald dat de Minister beslist over de plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. In de praktijk zal deze beslissing vrijwel steeds, namens de Minister, door de afdeling Individuele jeugd- en terbeschikkingstellingszaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen worden genomen. Voorstelbaar is dat in maatschappelijk gevoelige gevallen de Minister de beslissing aan zichzelf wil houden, of dat de afdeling Individuele jeugd- en terbeschikkingstellingszaken de besluitvorming naar een hoger niveau binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen brengt.
De adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden brengt ten behoeve van deze beslissing advies uit op basis van de door andere functionarissen uitgebrachte adviezen.
De overgangsregeling in het vijfde lid beoogt de gevolgen van het bepaalde in Penitentiaire maatregel, dat de regeling alleen van toepassing is voor degenen van wie de rechterlijke uitspraak na 2 oktober 1997 onherroepelijk is geworden, voor de zittende populatie enigszins te verzachten door te bepalen dat de tijd tussen de een/derde termijn en de termijn van vervroegde invrijheidstelling voor de helft meetelt voor de bepaling van de plaats van de desbetreffende veroordeelde op de wachtlijst. Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel wordt, voor de bepaling van de duur van de opgelegde straf, onder opgelegde straf mede begrepen alle vrijheidsstraffen die de veroordeelde krachtens andere onherroepelijke rechterlijke uitspraken dient te ondergaan.
Dit artikel bevat de procedure die gevolgd moet worden ter uitvoering van de in artikel 13, tweede lid, Wetboek van Strafrecht voorgeschreven jaarlijkse beoordeling.
In het eerste tot en met het derde lid is verwoord dat het initiatief tot de beoordeling dient uit te gaan van de directeur van de inrichting van verblijf en dat het psycho-medisch overleg in de inrichting van verblijf en de forensisch psychiater, een centrale rol spelen in die beoordeling. Vervolgens brengt het Penitentiair Selectie Centrum - op basis van de uitgebrachte adviezen - advies uit aan de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Het adviestraject mondt uiteindelijk uit in een beslissing van de Minister.
Het doel is te bezien of betrokkene voor een eerdere plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden in aanmerking moet komen.
Volledigheidshalve is in het vijfde lid van dit artikel bepaald dat ook bij aanwezigheid van belemmeringen die ertoe leiden dat de veroordeelde niet na een/derde van de straf in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt geplaatst, voortgegaan dient te worden met de jaarlijkse beoordelingen van de psychische gesteldheid van de veroordeelde.
Hoofdstuk VII Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, een verslavingskliniek, dan wel een ziekenhuis
Artikel 15, vijfde lid, van de wet biedt de mogelijkheid gedurende de detentie een (tijdelijke) plaatsing van een gedetineerde in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ), een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) of een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (PAAZ) te realiseren. Artikel 15, vijfde lid, van de wet geldt ook voor voorlopig gehechten (bijvoorbeeld in tegenstelling tot artikel 13 Wetboek van Strafrecht dat alleen geldt voor veroordeelden). Toepassing van artikel 15, vijfde lid, van de wet is bedoeld voor de gedetineerde:
- bij wie sprake is van een (dreigende) psychiatrische decompensatie dan wel absolute ongeschiktheid voor een detentiesituatie als gevolg van psychiatrische stoornissen, dan wel een psychiatrische aandoening waarvoor klinische behandeling is aangewezen;
- voor wie op grond van een persoonlijkheidsstoornis een detentievervangende behandeling is aangewezen in een andere voorziening dan een TBS-inrichting.
Indien de gedetineerde niet instemt met een dergelijke overplaatsing, dan wel de gedetineerde in het psychiatrisch ziekenhuis als gedwongen opgenomen patiënt moet worden behandeld, is tevens een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen vereist. Artikel 15, vijfde lid, van de wet biedt alleen basis voor een vrijwillige plaatsing.
Steeds zal naast de psychiatrische beoordeling van de wenselijkheid van de opname in een psychiatrische voorziening ook een gedegen inschatting moeten worden gemaakt van de penitentiaire aanvaardbaarheid van een dergelijke overplaatsing. Een APZ of een PAAZ beschikt immers meestal niet over personele of gebouwelijke mogelijkheden gericht op het voorkomen of verhinderen van ontvluchting. In FPK's is het beveiligingsniveau hoger, maar onvoldoende toegerust op de opvang van patiënten met een verhoogd vluchtrisico. Voorts zal in een APZ of een PAAZ vaak voorop staan dat de opgenomen gedetineerde patiënt is en wordt er qua behandelingsklimaat of vrijhedenbeleid vrijwel geen verschil gemaakt ten opzichte van de andere patiënten.
De uiteindelijke beslissing tot het realiseren van de opname vereist dan ook een breed draagvlak, inclusief de instemming van het Openbaar Ministerie indien het een onveroordeelde betreft, dan wel bij het vonnis een executie-indicator is gegeven.
Om een adequate opvang en zorg voor gedetineerden met een ernstige psychische of psychiatrische problematiek te bevorderen heeft het Indicatie Overleg Geestelijke Gezondheidszorg, een modelprocedure ontwikkeld voor de plaatsing van een gedetineerde in een GGZ-instelling. Deze procedure is vastgelegd in het Protocol Indicatiestelling in de forensische zorg. Concreet betekent de procedure dat, indien plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis geïndiceerd wordt geacht, de districtspsychiater betrokkene aanmeldt bij de daartoe ingestelde indicatiecommissie in het hofressort. De indicatiecommissie beoordeelt op basis van de rapportage van de verwijzend psychiater en/of een gesprek met betrokkene of een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis geïndiceerd is, alsmede welke instelling voor betrokkene het meest geschikt is. Besluit de selectiefunctionaris, overeenkomstig het advies van de indicatiecommissie, positief over het verzoek tot plaatsing, dan geldt in principe een acceptatieplicht voor de betreffende instelling. Ten behoeve van de uitvoering van voormelde procedure is in juni 1999, in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, door de werkgroep Medisch noodzakelijke zorg een screeningsinstrument vastgesteld, dat als leidraad kan dienen voor de beoordeling of betrokkene voor een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in aanmerking komt. Op dit moment wordt door middel van een aantal pilots bekeken of landelijke invoering van voormelde procedure wenselijk is.
Indien de gedetineerde in een ressort verblijft dat niet meedoet aan voormelde pilot, wordt de advisering op andere wijze vormgegeven.
Indien een persoonlijkheidsstoornis aan de plaatsing ten grondslag ligt en in verband daarmee een detentievervangende behandeling wordt beoogd die voortduurt tot aan de ontslagdatum uit de detentie, is op grond van het derde lid een belangrijke rol weggelegd voor het Penitentiair Selectie Centrum. Het Penitentiair Selectie Centrum beziet of de gedetineerde gelet op zijn persoonlijkheid valt binnen de doelgroep van de behandelingsinrichting en of een behandeling wenselijk en haalbaar lijkt, draagt zorg voor de aanmelding bij een instelling en levert een bijdrage aan de toetsing van de vraag of de opname (maatschappelijke) risico's met zich meebrengt. In het geval dat een gedetineerde voor de behandeling van een persoonlijkheidsstoornis in een instelling wordt geplaatst, wordt betrokkene gedurende het verblijf in de instelling administratief ingeschreven in het Penitentiair Selectie Centrum.
Indien een psychiatrische problematiek aan de plaatsing ten grondslag ligt, is er geen specifieke rol weggelegd voor het Penitentiair Selectie Centrum en blijft betrokkene ingeschreven in de inrichting van herkomst. Betrokkene wordt in het algemeen in een instelling geplaatst gelegen in de regio van de inrichting van herkomst, waarbij regionale netwerken prevaleren boven het belang van een landelijk aanspreekpunt. Gelet op de grondslag voor de plaatsing is in de procedure een belangrijke rol weggelegd voor de districtspsychiater. Deze indiceert de noodzaak of wenselijkheid van de opname in de vorm van een schriftelijk advies, draagt zorg voor de aanmelding bij een klinisch psychiatrische instelling en levert een bijdrage aan de toetsing van de vraag of de klinische opname (maatschappelijke) risico's met zich meebrengt.
De inrichting alwaar betrokkene administratief is ingeschreven is eindverantwoordelijk voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie. Teneinde deze verantwoordelijkheid vorm te geven onderhoudt de inrichting contact met het psychiatrisch ziekenhuis omtrent het verloop van de detentie en is aanspreekpunt dan wel intermediair bij eventuele bijzonderheden. In dit kader dient de inrichting tevens zicht te houden of de mate waarin in het kader van de behandeling aan betrokkene vrijheden worden toegekend zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Indien betrokkene in de eindfase van zijn behandeling voor een dagbehandeling (behandelingsvorm met een poliklinisch karakter) in aanmerking komt en/of de detentievervangende behandeling zich meer gaat richten op ambulante of extramurale begeleiding, dient nadrukkelijk bekeken te worden of deze vorm van behandeling zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit kan alleen met toestemming van de selectiefunctionaris en het Openbaar Ministerie. Hiertoe is besloten om bij de plaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, van de wet zoveel mogelijk aan te sluiten bij de procedure en criteria die gelden voor een plaatsing in een penitentiair programma. Dezelfde plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis waarbij dus de klinische behandeling overgaat in een poliklinische behandelingsvorm kan immers eveneens in het kader van een penitentiair programma gerealiseerd worden. In tegenstelling tot de deelname aan een penitentiair programma is een plaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, van de wet niet in tijd en niet tot een bepaalde doelgroep van gedetineerden beperkt. Ten aanzien van de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is het wenselijk dat ook gedetineerden die (nog) niet voldoen aan de criteria voor deelname aan een penitentiair programma voor plaatsing in aanmerking dienen te komen indien dit geïndiceerd én maatschappelijk verantwoord is.
In tegenstelling tot de regelgeving voor deelname aan een penitentiair programma, is bij een dagbehandeling in het kader van een plaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, van de wet geen specifieke regeling getroffen voor de kosten van levensonderhoud. Voorwaarde voor plaatsing in een dagbehandeling is dan ook dat in de kosten van levensonderhoud is voorzien. Indien betrokkene tevens voldoet aan de criteria voor plaatsing in een penitentiair programma en het programma als zodanig is erkend, verdient het de overweging de plaatsing in een penitentiair programma om te zetten, waardoor betrokkene eerder in aanmerking komt voor een uitkering.
Artikel 43, derde lid, van de wet biedt de directeur de mogelijkheid een gedetineerde ten behoeve van zijn sociale verzorging en hulpverlening over te brengen naar een daartoe bestemde plaats. In het algemeen is het aan de directeur te bepalen of de overbrenging geïndiceerd is en welke voorwaarden hij hierbij stelt. Ten aanzien van de plaatsing in een verslavingskliniek, acht ik het wenselijk hiervoor een algemeen geldende procedure vast te stellen. De plaatsing in een verslavingskliniek is bedoeld voor gedetineerden met de wens tot detentievervangende behandeling in de laatste fase van de gevangenisstraf, waarbij een positieve inschatting is gemaakt van de motivatie van de gedetineerde en de wenselijkheid en haalbaarheid van de behandeling. Een belangrijke indicator of de gedetineerde geschikt is voor plaatsing in een verslavingskliniek is dat de gedetineerde voorafgaande aan de plaatsing gedurende een verblijf op een verslavingsbegeleidingsafdeling er blijk van heeft gegeven gemotiveerd alsmede in staat te zijn om aan zijn verslavingsproblematiek te werken.
De directeur gaat slechts tot plaatsing over indien de plaatsing zich verdraagt met een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidstraf.
De plaatsing in een verslavingskliniek kan overigens ook in het kader van een penitentiair programma gerealiseerd worden. In het kader van een penitentiair programma kan de detentievervangende behandeling ook (gedeeltelijk) een ambulant of extramuraal karakter hebben.
In tegenstelling tot de deelname aan een penitentiair programma is een plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de wet niet tot een bepaalde doelgroep van gedetineerden beperkt. Ten aanzien van de plaatsing in een verslavingskliniek is het wenselijk dat ook gedetineerden die (nog) niet voldoen aan de criteria voor deelname aan een penitentiair programma voor plaatsing in aanmerking kunnen komen indien dit geïndiceerd én maatschappelijk verantwoord is. Steeds zal naast de beoordeling van de wenselijkheid van de plaatsing in de verslavingskliniek een gedegen inschatting gemaakt moeten worden van de penitentiaire aanvaardbaarheid van een dergelijke plaatsing. De uiteindelijke beslissing tot het realiseren van de opname vereist dan ook een breed draagvlak. Indien het vonnis een executie-indicator bevat, dient het Openbaar Ministerie in te stemmen met de overbrenging. Gedurende het verblijf in de verslavingskliniek acht ik het van belang dat de penitentiaire inrichting alwaar betrokkene administratief staat ingeschreven, invulling geeft aan haar positie als eindverantwoordelijke voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie. Teneinde deze verantwoordelijkheid vorm te geven onderhoudt de inrichting contact met de verslavingskliniek omtrent het verloop van de detentie en is aanspreekpunt dan wel intermediair bij eventuele bijzonderheden. In dit kader dient de inrichting met de kliniek afspraken te maken in welke mate in het kader van de behandeling aan betrokkene vrijheden kunnen worden toegekend.
Indien betrokkene in de eindfase van zijn behandeling voor een dagbehandeling (behandelingsvorm met een poliklinisch karakter) in aanmerking komt en/of de detentievervangende behandeling zich meer gaat richten op ambulante of extramurale begeleiding, dient nadrukkelijk bekeken te worden of deze vorm van behandeling zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit kan alleen met toestemming van de selectiefunctionaris en het Openbaar Ministerie. Hiertoe is besloten om bij de plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de wet zoveel mogelijk aan te sluiten bij de procedure en criteria die gelden voor een plaatsing in een penitentiair programma. In tegenstelling tot de regelgeving voor deelname aan een penitentiair programma, is bij een dagbehandeling in het kader van een plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de wet geen specifieke regeling getroffen voor de kosten van levensonderhoud. Voorwaarde voor plaatsing in een dagbehandeling is dan ook dat in de kosten van levensonderhoud is voorzien. Indien betrokkene tevens voldoet aan de criteria voor plaatsing in een penitentiair programma en het programma als zodanig is erkend, verdient het de overweging de plaatsing in een penitentiair programma om te zetten, waardoor betrokkene eerder in aanmerking komt voor een uitkering.
Het Penitentiair Ziekenhuis is aangewezen voor de opname van patiënten die onder de hoede van het Ministerie van Justitie vallen. Indien er een medische indicatie tot opname in een ziekenhuis aanwezig is, dient in eerste instantie bekeken te worden of opname in het Penitentiair Ziekenhuis mogelijk is. De inrichting van herkomst neemt hieromtrent contact op met het Penitentiair Ziekenhuis. Het Bureau Individuele Medische Advisering van de Dienst Justitiële Inrichtingen kan desgewenst om advies worden gevraagd.
Mede omdat de gedetineerde blijft ingeschreven in de inrichting van herkomst, kan de plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis niet worden beschouwd als een externe overplaatsing als bedoeld in hoofdstuk IV paragraaf 1 van de wet, tenzij sprake is van de plaatsing op grond van de indicatie als bedoeld in artikel 19, eerste lid onder c, van deze regeling. De beroepscommissie van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing heeft dit geaccordeerd (B99/264/GB, d.d. 29 september 1999).
De directeur van de inrichting alwaar de gedetineerde verblijft kan derhalve, met instemming van de directeur van het Penitentiair Ziekenhuis, tot plaatsing in het Penitentiair Ziekenhuis besluiten. De datum en het tijdstip van opname worden in overleg met de medische staf van het Penitentiair Ziekenhuis vastgesteld.
Indien overbrenging naar het Penitentiair Ziekenhuis niet mogelijk is (acute opname, te lange wachttijd, te specialistische behandeling), kan de directeur, op grond van artikel 42, vierde lid, van de wet, de gedetineerde overbrengen naar een burgerziekenhuis, indien dit uit medisch oogpunt noodzakelijk is. De directeur dient van geval tot geval zorgvuldig af te wegen of een in een burgerziekenhuis op te nemen gedetineerde bewaking behoeft. Bepalend bij de beoordeling zullen in het algemeen zijn:
- het maatschappelijk risico dat ontstaat bij ontvluchting van de gedetineerde;
- de vluchtgevaarlijkheid van de gedetineerde in samenhang met de ernst van het gepleegde delict en/of lengte van de straf;
- het gevaar dat bij ontvluchting kan ontstaan voor personen of instanties in de maatschappij;
- de veiligheid van het medisch personeel en andere patiënten;
- de fysieke gesteldheid van de gedetineerde;
- de bewakingsmogelijkheden in de plaatselijke ziekenhuizen.
Bij nog niet veroordeelde gedetineerden dan wel een veroordeelde gedetineerde waarbij het vonnis een executie-indicator bevat, volgt de directeur het advies van het Openbaar Ministerie. Indien voor de bewaking inzet van het Landelijk Bijzondere Bijstandsverlening gewenst is, handelt de directeur overeenkomstig de regels welke gelden voor de inzet van de Landelijk Bijzondere Bijstandsverlening.
Plaatsing in de FOBA is een formele overplaatsing als bedoeld in artikel 15 van de wet. Dit impliceert dat de selectiefunctionaris de beslissing tot plaatsing in de FOBA neemt. In een crisissituatie waarbij acute medische zorg noodzakelijk is, zal de beslissing van de selectiefunctionaris niet altijd afgewacht kunnen worden. In dat geval kan de directeur in deze regeling, met instemming van de directeur van de FOBA, betrokkene reeds in de FOBA plaatsen.
De Minister van Justitie,
A.H. Korthals.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2000-176-p9-SC25563.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.