De voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
Gezien de bij hem op 31 augustus 2000 ingekomen brief van de voorzitter
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 28 augustus 2000 houdende mededeling
dat mevrouw M.M. van Zuijlen, wonende te Nijmegen, ontslag neemt als lid van
dat orgaan met ingang van 1 september 2000;
Overwegende:
dat blijkens het besluit van het centraal stembureau van 19 mei 1998,
mevrouw Van Zuijlen was gekozen op stel gelijkluidende lijsten nr. 1;
dat ingevolge artikel W 2 van de Kieswet de volgende kandidaten buiten
rekening worden gelaten op grond van de daarbij vermelde omstandigheden:
W. Kok te Amsterdam, K.Y.I.J. Adelmund te Amsterdam, J.P. Pronk te 's-Gravenhage
en J. Wallage, aangezien van hen een verklaring is ontvangen dat zij niet
voor benoeming in aanmerking wensen te komen;
M. de Boer te Zeijen en A.P.W. Melkert te Bussum, aangezien zij reeds
lid zijn van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
T. Netelenbos-Koomen te Hoofddorp, W.A.F.G. Vermeend te Leiden en A.M.
Vliegenthart, aangezien van hen een verklaring is ontvangen dat zij niet voor
benoeming in aanmerking wensen te komen;
J.C.E. Belinfante te Amsterdam, aangezien zij reeds lid is van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal;
F. van der Ploeg te Amsterdam, aangezien van hem een verklaring is ontvangen
dat hij niet voor benoeming in aanmerking wenst te komen;
K. Arib te Amsterdam, J.P.C.M. van Zijl te Voorburg, M.A.M. Barth te Haarlem,
aangezien zij reeds lid zijn van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
A. van Dok-van Weele te Santpoort-Noord, aangezien van haar een verklaring
is ontvangen dat zij niet voor benoeming in aanmerking wenst te komen;
R.H. Oudkerk te Amsterdam, N.A. Kalsbeek-Jasperse te Zoetermeer, F.C.G.M.
Timmermans te Heerlen, aangezien zij reeds lid zijn van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal;
M.M. van Zuijlen te Nijmegen, aangezien het haar vacature betreft;
F.J.M. Crone te Heemstede, J.C. Smits te Heemstede, D.W. de Cloe te Waalwijk,
M.D.F.G.M. Duijkers te 's-Gravenhage, M.I. Hamer te Maassluis, J. van Nieuwenhoven
te 's-Gravenhage, A.T. Duivestein te rsquo;s-Gravenhage, L.P.M. Spoelman te
Utrecht, W. Gortzak te Amsterdam, L.H. Kortram te Oosterbeek, G.J.W. van Oven
te Oegstgeest, R. van Gijzel te 's-Gravenhage, S.E.A. Noorman-Den Uyl te Heemstede,
L.P. Middel te Havelte, S.A.M. Dijksma te Enschede, A.G. Koenders te Amsterdam,
M. Wagenaar te Amsterdam, J.P. Rehwinkel te Amsterdam en M. Zijlstra te Woldendorp,
aangezien zij reeds lid zijn van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
W.J. Bos te Rotterdam, aangezien van hem een verklaring is ontvangen dat
hij niet voor benoeming in aanmerking wenst te komen;
E.P. van Heemst te Rotterdam, N. Albayrak te Rotterdam, G. Valk te Alkmaar,
J.J. Feenstra te 's-Gravenhage, W.J.C. Swildens-Rozendaal te Zuiderwoude,
M. Bussemaker te Amsterdam, A. Apostolou te Odijk, J.C. Witteveen-Hevinga
te Hoogeveen, A. van der Hoek te Franeker, G.B. Schoenmakers te Middelburg,
U. Santi te Waalwijk, H.E. Waalkens te Finsterwolde, A. Kuyper te Heerlen,
W. Herrebrugh te Lelystad, D.V. Hindriks te Hendrik-Ido-Ambacht en J.R.V.A.
Dijsselbloem te Delft, aangezien zij reeds lid zijn van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal,
dat, gelet op artikel W 1 van de Kieswet, thans voor benoeming in aanmerking
komt mevrouw H. Molenaar, wonende te Amsterdam;
Verklaart dientengevolge mevrouw H. Molenaar, wonende te Amsterdam, benoemd
tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.