Wijziging Regeling visserijlicentie
29 augustus 2000
Nr. TRCJZ/2000/11040
Directie Juridische Zaken
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Gelet op artikel 3 van verordening (EEG) nr. 3690/93 van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 20 december 1993 tot invoering van een communautair
stelsel van regels voor de minimuminformatie die visvergunningen moeten bevatten
(PbEG L 341), alsmede gelet op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van
het Reglement zee- en kustvisserij 1977;
Besluit:
Artikel I
De Regeling visserijlicentie* wordt als volgt gewijzigd.
A
Onder wijziging van het leesteken punt in het leesteken punt-komma wordt
aan het slot van het eerste lid van artikel 1 een begripsomschrijving toegevoegd
die als volgt komt te luiden:
verordening: verordening (EG) nr. 2091/98 van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen van 30 september 1998 betreffende de indeling van de communautaire
vissersvloot en de visserij-inspanning in segmenten ten behoeve van de meerjarige
oriëntatieprogramma's (PbEG L 266).
B
In artikel 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het is met ingang van 1 januari 1995 verboden zonder visvergunning
met een vissersvaartuig de visserij uit te oefenen op de bestanden, bedoeld
in artikel 3, onderdeel b, van verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van
de Europese Gemeenschappen van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire
regeling voor de visserij en de aquacultuur (PbEG L 389), dan wel vangsten
van deze bestanden aan boord te hebben, over te laden of aan te landen.
2. Onder vernummering van de leden 3 en 4 in de leden 4 en 5 wordt een
nieuw derde lid ingevoegd, dat als volgt komt te luiden:
3. In afwijking van het tweede lid kent de minister geen visvergunning
toe voor een vissersvaartuig dat op grond van tabel 1 van bijlage I bij de
verordening tot het segment met de code 4JZ behoort, tenzij het een vissersvaartuig
betreft:
- waarvoor een vergunning voor de garnalenvisserij als bedoeld in artikel
11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren is verleend;
- waarmee de visserij op oesters, kokkels of mosselen wordt uitgeoefend
in de wateren, bedoeld in artikel 2 van het Besluit aanwijzing zeegebied en
kustwateren 1970;
- waarmee de visserij bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van
de Visserijwet 1963 wordt uitgeoefend.
C
In artikel 5c worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt telkenmale de zinsnede `met een motorvermogen
van meer dan 221 kW' vervangen door: dat op grond van tabel 1 van bijlage
I bij de verordening tot het segment met de code 4J3 behoort.
2. In het tweede lid wordt telkenmale de zinsnede `met een motorvermogen
van niet meer dan 221 kW' vervangen door: dat op grond van tabel 1 van bijlage
I bij de verordening tot het segment met de code 4J4 behoort.
3. In het derde lid wordt telkenmale de zinsnede `behoort tot het segment
kleinschalige kustvisserij als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2091/98 van
de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 september 1998 betreffende
de indeling van de communautaire vissersvloot en de visserij-inspanning in
segmenten ten behoeve van de meerjarige oriëntatieprogramma's (PbEG L
266)' vervangen door: op grond van tabel 1 van bijlage I bij de verordening
tot het segment met de code 4J1 behoort.
4. In het vierde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede `behoort tot het
segment kleine vissersvaartuigen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2091/98
van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 september 1998 (PbEG
L 266)' vervangen door: op grond van tabel 1 van bijlage I bij de verordening
tot het segment met de code 4J5 behoort.
D
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede `door een controleur' vervangen
door: door de minister of een controleur.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede `Indien een controleur' vervangen
door: Indien de minister of een controleur.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag van plaatsing van
deze regeling in de Staatscourant.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
`s-Gravenhage, 29 augustus 2000.
De Staatssecretaris van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,Overeenkomstig het door de staatssecretaris
genomen besluit:
G.H. Faber.
* Stcrt. 1984, 253; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 24 juli 2000
(Stcrt. 144).
Toelichting
Sinds 1 januari 1995 is verordening (EEG) nr. 3690/93 de Raad van de Europese
Unie tot invoering van een communautair stelsel van regels voor minimuminformatie
die visvergunningen moeten bevatten (PbEG L 341) van toepassing. Deze verordening
stelt eisen aan het beheer van de visvergunningen door de lidstaten en stelt
vast welke minimuminformatie de visvergunningen dienen te bevatten. Daarnaast
bevat de verordening de verplichting voor alle communautaire vissersvaartuigen
om in het bezit te zijn van een bij het vaartuig behorende visvergunning.
Deze verplichting is in artikel 4 van de Regeling visserijlicentie geïmplementeerd.
In dit artikel is onder meer bepaald dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij een visvergunning toekent voor ieder vissersvaartuig dat is geregistreerd
in het visserijregister. De visvergunning is niet overdraagbaar en komt te
vervallen zodra met het vissersvaartuig de visserij niet meer wordt uitgeoefend.
In de praktijk kent de minister dus zonder enige beperking of nadere voorwaarden
aan ieder vissersvaartuig dat geregistreerd staat in het visserijregister
een visvergunning toe.
Inmiddels is echter dit ongeclausuleerde toekenningsbeleid op gespannen
voet komen te staan met eerdergenoemde verordening. In artikel 3 van deze
verordening is bepaald dat de vlaggestaat (i.c. Nederland) bij het verlenen
en het beheer van de visvergunningen voor de vissersvaartuigen van zijn vlaggestaat
het bepaalde in artikel 11 van verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van
de Europese Gemeenschappen van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire
regeling voor de visserij en de aquacultuur (PbEG L 389) in acht moet nemen.
Op grond van dit artikel 11 worden elke vier jaar de doelstellingen en voorwaarden
voor de herstructurering van de communautaire visserijsector vastgesteld.
Op dit moment is in dit kader beschikking 97/413/EG van de Raad van de Europese
Unie van 26 juni 1997 inzake de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering,
in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001 van de communautaire
visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht
tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan (PbEG l 175) van kracht.
Genoemde doel stellingen en nadere voorwaarden worden in zogenoemde meerjarige
oriëntatieprogramma's (MOP) vastgelegd.
Op grond van artikel 4 van bovengenoemde beschikking wordt de vissersvloot
van elke lidstaat in vlootsegmenten ingedeeld waarbij rekening wordt gehouden
met de bestanden waarop wordt gevist alsmede de toegepaste vangsttechnieken.
Voor elk vlootsegment geldt een capaciteitsdoelstelling die op 31 december
2001 moet zijn behaald.
De indeling van de Nederlandse vissersvloot in vlootsegmenten heeft plaatsgevonden
bij verordening (EG) nr. 2091/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen
van 30 september 1998 betreffende de indeling van de communautaire vissersvloot
en de visserij-inspanning in segmenten ten behoeve van de meerjarige oriëntatieprogramma's
(PbEG L 266). In bijlage I bij deze verordening is de Nederlandse vissersvloot
ingedeeld in 6 vlootsegmenten waaronder het segment 4JZ. Tot dit laatstgenoemde
segment behoren de vissersvaartuigen die niet onder het MOP vallen.
Voor wat de indeling in het segment 4JZ betreft, werd tot nu toe als uitgangspunt
gehanteerd dat hierin vissersvaartuigen werden opgenomen die niet op de gequoteerde
vissoorten vissen genoemd in de bijlage bij de Regeling visserijlicentie.
Inmiddels zijn in Europees kader meer vissoorten gequoteerd dan in de bijlage
bij de Regeling visserijlicentie worden genoemd. Aangezien deze nieuwe gequoteerde
soorten ook onder de werking van het MOP zijn komen te vallen, moet de toegang
tot het segment 4JZ verder worden beperkt.
Uit de onderhandelingen die thans met de Commissie over de aanpassing
van het op Nederland van toepassing zijnde MOP-IV plaatsvinden, is gebleken
dat uitsluitend de visserij op garnalen, die op oesters, kokkels of mosselen
in de kustwateren, alsmede de visserij in de binnenwateren (bijvoorbeeld het
IJsselmeer) niet onder de MOP doelstellingen zullen vallen. Dit betekent dat
in de toekomst alleen vissersvaartuigen die deze visserijvormen beoefenen,
zullen worden toegelaten tot het vlootsegment 4JZ.
De onderhavige regeling strekt ertoe dat het vlootsegment 4JZ, in afwachting
van de definitieve MOP-IV-beschikking, uitsluitend nog toegankelijk te maken
voor de vissersvaartuigen die op visbestanden en in gebieden vissen waarvan
thans reeds duidelijk is dat ten aanzien daarvan geen MOP-doelstelling zal
gelden. Hiermee wordt tevens voorkomen dat de groep vissersvaartuigen ten
aanzien waarvan wel een MOP-doelstelling zal gaan gelden, maar die tot op
heden zijn ingedeeld in het segment 4JZ, nog kan uitbreiden. Deze laatste
categorie vissersvaartuigen zal na vaststelling van de MOP-IV-beschikking
in een ander vlootsegment worden ingedeeld.
Om eventuele anticipatie op deze regeling te voorkomen is voorzien in
inwerkingtreding met ingang van de dag van plaatsing van deze regeling in
de Staatscourant.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Overeenkomstig het door de staatssecretaris genomen besluit:
G.H. Faber.