Kaderregeling subsidies pilotprojecten reconstructie

17 juli 2000

Nr. TRCJZ/2000/8295

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. wetsvoorstel: voorstel van wet, houdende regels inzake de reconstructie van de concentratiegebieden (Reconstructiewet concentratiegebieden) (Kamerstukken II, 1998/99, 26 356, nr. 2);

c. concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als bedoeld in bijlage B bij de Wet herstructurering varkenshouderij;

d. provincie: provincie, waarvan het grondgebied ten dele is gelegen in een concentratiegebied;

e. projectplan: projectplan voor een daarbij begrensd gebied binnen een concentratiegebied, opgesteld door het bestuur van de provincie, waarin dat gebied is gelegen, in samenwerking met de desbetreffendegemeenten en waterschappen, alsmede met maatschappelijke organisaties;

f. pilotproject: project op basis van een projectplan, waarin voor het gebied waarop het projectplan betrekking heeft een onderling samenhangend complex van maatregelen en voorzieningen wordt getroffen ter bereiking van de doelstellingen, bedoeld in artikel 4 van het wetsvoorstel;

g. bestaand subsidiekader: bestaande algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling, dan wel beleidsregel op basis waarvan ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidie kan worden verstrekt.

Artikel 2

De minister verstrekt op aanvraag subsidies voor de uitvoering van pilotprojecten met inachtneming van het bepaalde in deze regeling.

Artikel 3

De in artikel 2 bedoelde subsidie wordt slechts verstrekt voor pilotprojecten waarvan het projectplan door de minister, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is goedgekeurd op basis van de rijksuitgangspunten, genoemd in de bijlage bij het wetsvoorstel.

Artikel 4

De in artikel 2 bedoelde subsidie wordt slechts verstrekt voor die maatregelen en voorzieningen uit een pilotproject, die gelet op de aard en inhoud van de te verrichten activiteiten en de aard van de te maken kosten, in aanmerking zouden kunnen komen voor een subsidie uit hoofde van een bestaand subsidiekader en voorzover niet reeds op basis daarvan een subsidie is aangevraagd of verstrekt.

Artikel 5

1. Het subsidieplafond voor de uitvoering van deze regeling bedraagt f 60.000.000.

2. Bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit kan de minister het in het eerste lid bedoelde subsidieplafond geheel of ten dele nader verdelen in subsidieplafonds per afzonderlijk goedgekeurd pilotproject.

§ 2. Subsidie aan provincies, gemeenten, waterschappen en landinrichtingscommissies

Artikel 6

De artikelen 7 tot en met 12 zijn van toepassing op de verlening van subsidies die ingevolge het desbetreffendebestaande subsidiekader kunnen worden verleend aan provincies, gemeenten, waterschappen of landinrichtingscommissies.

Artikel 7

1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt door het provinciebestuur dat het projectplan voor het pilotproject waarop de subsidie betrekking heeft heeft vastgesteld, in overeenstemming met de besturen van de desbetreffendegemeenten en waterschappen en in voorkomend geval met de landinrichtingscommissies die het aangaat, ingediend bij de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

2. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een uitvoeringsprogramma, waarin de maatregelen en voorzieningen, waarop de aanvraag betrekking heeft zijn opgenomen, alsmede per maatregel of voorziening:

- een raming van de totale kosten van uitvoering;

- een overzicht van de voor de uitvoering door de provincie, de gemeenten, de waterschappen of derden beschikbaar gestelde of toegezegde middelen;

- het gevraagde subsidiebedrag en de beoogde subsidieontvanger;

- de aanduiding van het bestaande subsidiekader op basis waarvan de gevraagde subsidie zou kunnen worden verstrekt.

Artikel 8

1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt voor elke maatregel en voorziening waarvoor subsidie wordt aangevraagd afzonderlijk, voorzover het betreft de aard van de uit te voeren maatregelen en voorzieningen, de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd, alsmede het gevraagde subsidiebedrag, getoetst aan de bepalingen van het desbetreffendebestaande subsidiekader met betrekking tot:

- de subsidiabele activiteiten;

- de subsidiabele kosten;

- in voorkomend geval het toepasselijke minimum- dan wel maximumsubsidiebedrag;

- in voorkomend geval het toepasselijke subsidiepercentage.

2. Andere bepalingen uit bestaande subsidiekaders dan die bedoeld in het eerste lid blijven voor de toepassing van deze regeling buiten toepassing.

3. Indien met betrekking tot een maatregel of voorziening, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, toepassing van een ingevolge het desbetreffendebestaande subsidiekader geldende subsidiepercentage ertoe zou leiden dat de subsidie, vermeerderd met de door de provincie, de gemeenten, de waterschappen of derden beschikbaar gestelde of toegezegde middelen, meer dan 100% van de kosten zou bedragen, wordt het toe te passen subsidiepercentage zodanig verlaagd dat de subsidie, vermeerderd met bedoelde middelen maximaal de kosten bedraagt.

Artikel 9

1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt per maatregel of voorziening waarop zij betrekking heeft de subsidieontvanger.

2. Aan de subsidieverlening kan de minister in voorkomend geval zodanige voorwaarden en verplichtingen verbinden, dat gewaarborgd is dat de subsidieverlening in overeenstemming is met de voorwaarden die de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft gesteld in het kader van de goedkeuring van de bestaande subsidiekaders die aan de subsidieverlening ten grondslag liggen. Aan de subsidieverlening kan de minister ook andere verplichtingen verbinden die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 10

1. Na afronding van het pilotproject, maar uiterlijk op 1 oktober 2002, dient het in artikel 7, eerste lid, bedoelde provinciebestuur, in overeenstemming met de overige in genoemd artikellid genoemde organen, aan wie een subsidie is verleend, een aanvraag tot subsidievaststelling in bij de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

2. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een overzicht van de in het kader van het pilotproject uitgevoerde maatregelen en voorzieningen, alsmede van een per maatregel of voorziening gespecificeerd overzicht van de gemaakte kosten.

Artikel 11

De minister geeft binnen drie maanden na de aanvraag, bedoeld in artikel 10, eerste lid, een beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 12

De minister kan op aanvraag van de onderscheiden subsidieontvangers voorschotten verstrekken tot ten hoogste 80% van de aan de desbetreffendesubsidieontvanger verleende subsidie.

§ 3. Overige subsidies en middelen voor grondverwerving

Artikel 13

1. Op verzoek van het in artikel 7, eerste lid, bedoelde provinciebestuur reserveert de minister een door het provinciebestuur aan te geven deel van het toepasselijke subsidieplafond ten behoeve van de verlening van subsidies op basis van bestaande subsidiekaders aan natuurlijke en rechtspersonen, niet zijnde de mogelijke ontvangers van een subsidie als bedoeld in paragraaf 2 van deze regeling, waarvan de verlening voor de uitvoering van het pilotproject door het provinciebestuur in het bijzonder aangewezen wordt geacht.

2. Een reservering als bedoeld in het eerste lid heeft uitsluitend betrekking op subsidies die ingevolge het toepasselijke bestaande subsidiekader volledig kunnen worden vastgesteld en uitbetaald voor 31 december 2002.

3. Op verzoek van het in artikel 7, eerste lid, bedoelde provinciebestuur reserveert de minister een door het provinciebestuur aan te geven deel van het toepasselijke subsidieplafond ten behoeve van de verwerving van gronden door het Bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer.

Artikel 14

1. Met betrekking tot een subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, is het desbetreffendebestaande subsidiekader onverkort van toepassing, met dien verstande dat:

a. een aanvraag tot verlening of verstrekking van een subsidie niet niet-ontvankelijk wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten om de reden dat op het moment van aanvraag de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen op basis van het desbetreffendebestaande subsidiekader is gesloten;

b. zolang het overeenkomstig artikel 13, eerste lid, door de minister gereserveerde bedrag niet is overschreden, een aanvraag tot verlening of verstrekking van een subsidie niet wordt afgewezen om de reden dat het voor het desbetreffendebestaande subsidiekader geldende subsidieplafond is bereikt;

c. de toekenning van een subsidie ten laste van het overeenkomstig artikel 3, eerste lid, door de minister gereserveerde bedrag slechts geschiedt indien toekenning van de subsidie niet mogelijk is ten laste van het voor het desbetreffendesubsidiekader op het moment van de indiening van de aanvraag geldende subsidieplafond;

d. de toekenning van een subsidie ten laste van het overeenkomstig artikel 3, eerste lid, door de minister gereserveerde bedrag slechts geschiedt indien het in artikel 13, eerste lid, bedoelde provinciebestuur hiermee instemt;

e. de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op 1 oktober 2002 wordt ingediend.

2. Het provinciebestuur kan de instemming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, slechts onthouden op de grond dat de verlening van de subsidie niet bijdraagt aan de verwezenlijking van het pilotproject.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als Kaderregeling subsidies pilotprojecten reconstructie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

`s-Gravenhage, 17 juli 2000.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,L.J. Brinkhorst.

Toelichting

1. Algemeen

Vooruitlopend op de totstandkoming van de Reconstructiewet concentratiegebieden zijn de vijf provincies waarin de concentratiegebieden zijn gelegen met ondergetekende en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer overeengekomen om voor delen van de te reconstrueren gebieden in deze provincies zogenoemde pilotprojecten op te starten. De doelstelling van deze pilotprojecten is tweeledig.

Ten eerste zijn de pilotprojecten bedoeld om ervaring op te doen met het planvormingsproces zoals dat in de voorgestelde Reconstructiewet is verankerd, onder andere waar het betreft de samenwerking tussen provincie, gemeenten, waterschappen, rijksvertegenwoordigers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van reconstructieplannen en het opstellen van een integrale visie op de meest gewenste ontwikkeling van een te reconstrueren gebied.

Ten tweede kan in het kader van de daadwerkelijke uitvoering van een pilotproject al een eerste begin worden gemaakt met de voorgenomen reconstructie van de concentratiegebieden. Aangezien de Reconstructiewet en de daarmee samenhangende overige regelgeving, onder meer met betrekking tot een specifiek op de reconstructie toegesneden instrumentarium inzake geurhinder en ammoniakbelasting en het in het kader van de reconstructie op te zetten subsidiestelsel, nog niet tot stand is gekomen, is het de bedoeling dat deze pilots worden uitgevoerd op basis van de vigerende regelgeving.

Met grote voortvarendheid hebben de provincies en de medebetrokken bestuursorganen en maatschappelijke organisaties in de afgelopen maanden gewerkt aan de opstelling van projectplannen voor de reconstructiepilots. Dit heeft geresulteerd in een zestal pilotprojecten voor de volgende gebieden: Hart van Twente, Neede/Borculo, Gelderse Vallei Zuidwest, Gemert-Bakel, De Hilver en Nederweert.

In de brief van ondergetekende en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 25 februari 2000, inzake het mestbeleid en de daarbij behorende flankerende maatregelen (Kamerstukken II 1999/2000, 26 729, nr. 19) is al aangegeven dat voor deze pilotprojecten maximaal 120 miljoen gulden aan rijksgelden ter beschikking zal worden gesteld. Voor wat betreft het Ministerie van VROM gaat het daarbij om maximaal 60 miljoen gulden, door de provincies te prioriteren in het kader van de Subsidieregeling gebiedsgericht milieubeleid. De onderhavige regeling strekt ertoe om maximaal 60 miljoen gulden ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beschikbaar te stellen voor de pilotprojecten.

Zoals in het bestuurlijk afsprakenkader, dat ondergetekende en de Minister van VROM met de vijf reconstructieprovincies op 15 maart jl. hebben afgesloten, is aangegeven, zijn de besturen van de reconstructieprovincies medio maart bij brief op de hoogte gesteld van de visie van het Rijk op de pilotprojecten, waarbij tevens - voorzover het het Ministerie van LNV betreft - is aangegeven voor welke onderdelen van de pilotprojecten in beginsel middelen ter beschikking kunnen worden gesteld. Daarbij zijn tevens voorlopige financiële toezeggingen gedaan. Aangezien niet alle voorgestelde activiteiten met het door het Ministerie van LNV ter beschikking te stellen totaalbedrag ad f 60 miljoen kunnen worden ondersteund, heeft ondergetekende de provinciebesturen uitgenodigd op korte termijn met inachtneming van de gedane voorlopige financiële toezeggingen te komen tot een nadere prioritering van die onderdelen van de pilotprojecten die de provincies in aanmerking wensen te laten komen voor een LNV-bijdrage. Deze door de provincies nader aan te geven deelprojecten ter uitvoering van de pilotprojecten kunnen vervolgens op basis van de onderhavige regeling worden ondersteund.

2. Systematiek van de regeling

Het uitgangspunt van de ondersteuning van de pilotprojecten is dat deze ondersteuning, aangezien het ten behoeve van de reconstructie op te stellen subsidiekader nog niet gereed is en ook de Reconstructiewet nog niet in werking is getreden, geschiedt op basis van bestaande subsidieregelingen. In paragraaf 1 is al aangegeven dat voorzover het de ondersteuning vanuit VROM betreft, daartoe gebruik wordt gemaakt van de Subsidieregeling gebiedsgericht milieubeleid. Voor het Ministerie van LNV geldt dat er een groot aantal subsidie-instrumenten bestaat, die in beginsel een bruikbaar kader bieden voor de ondersteuning van bepaalde activiteiten ter uitvoering van de reconstructiepilots. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de Regeling gebiedsgerichte bestrijding van verdroging, het Besluit waardevolle cultuurlandschappen en verschillende onderdelen van het subsidiekader voor landinrichting, zoals richtlijnen voor boerderijverplaatsing van de Centrale Landinrichtingscommissie en de subsidiëring van waterschapswerken (de zogenoemde A2-regeling).

De in het kader van de pilotprojecten te benutten subsidie-instrumenten van het Ministerie van LNV zijn derhalve over een groot aantal verschillende algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en beleidsregelingen verspreid, en ofschoon deze regelingen inhoudelijk voldoende mogelijkheden bieden om onderdelen van de pilotprojecten te faciliteren, levert deze spreiding vanuit procedureel oogpunt complicaties op bij de beoogde ondersteuning vanuit LNV ad f 60 miljoen voor de pilotprojecten. Ten eerste kent elke regeling zijn eigen procedurevoorschriften met betrekking tot de wijze waarop een subsidieaanvraag moet worden ingediend, omtrent periodes waarin aanvragen kunnen worden ingediend, de te hanteren beslissingstermijnen, eventuele mogelijkheden tot bevoorschotting en dergelijke. Zonder nadere voorzieningen zou ten aanzien van alle onderdelen van de pilotprojecten afzonderlijk, per in aanmerking komende subsidieregeling, een aanvraag tot subsidie moeten worden ingediend.

Ten tweede zou zonder nadere voorziening een probleem ontstaan bij de reservering van de beschikbare 60 miljoen gulden voor de pilotprojecten. Het toevoegen van deze middelen aan de diverse voor de bestaande regelingen vastgestelde subsidieplafonds veronderstelt namelijk dat op voorhand zou kunnen worden aangegeven op welke regelingen en in welke mate een beroep zal worden gedaan, en zou indien dat al mogelijk zou zijn, bij een onverkorte toepassing van de vigerende regelingen kunnen betekenen dat deze middelen moeten worden toegewezen aan reeds eerder op basis van deze regelingen ingediende aanvragen tot subsidieverlening, die buiten het kader van de pilots vallen.

Om de hierboven genoemde problemen te ondervangen, biedt de onderhavige regeling de mogelijkheid om de beschikbare middelen voor de pilotprojecten onder te brengen in een afzonderlijk subsidieplafond, en voorziet zij in een eigen aanvraag- en toekenningsprocedure. Voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen heeft deze regeling geen gevolgen. Voor alle activiteiten waarvoor een bijdrage wordt gevraagd wordt namelijk aan de hand van de bestaande subsidieregeling, die op de desbetreffendeactiviteiten betrekking heeft, bezien of en in hoeverre deze activiteiten subsidiabel zijn, welke kosten als subsidiabel kunnen worden aangemerkt, alsmede welk subsidiepercentage en in voorkomend geval welk maximumsubsidiebedrag van toepassing is.

De regeling maakt een onderscheid tussen een tweetal categorieën van in het kader van de pilotprojecten in te zetten subsidiefaciliteiten. De eerste categorie betreft de verlening van subsidies aan bestuursorganen die bij de opstelling en uitvoering van het pilotproject zijn betrokken, de tweede categorie betreft de verlening van subsidies aan 'derden', dat wil zeggen aan natuurlijke of rechtspersonen die als zodanig niet medeverantwoordelijk zijn voor het pilotproject, maar waarvan het in het licht van de doelstellingen van de pilot wenselijk is om subsidie te verlenen.

Paragraaf 2 van de regeling heeft betrekking op subsidies die volgens de bestaande regelingen worden aangevraagd door en uitbetaald aan provincies, gemeenten, waterschappen en landinrichtingscommissies. Als voorbeelden van dergelijke subsidies kunnen worden genoemd een subsidie aan de provincie ten behoeve van onderdelen van pilotprojecten die passen binnen de criteria van artikel 4, eerste lid, van het Besluit projectbijdrage waardevolle cultuurlandschappen, de toekenning van middelen aan een landinrichtingscommissie ten behoeve van de versnelde uitvoering van een onderdeel van een landinrichtingsproject dat binnen de grenzen van het pilotproject is gelegen, en de verlening van een subsidie aan een waterschap voor inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2 van de Regeling gebiedsgerichte bestrijding verdroging.

Deze subsidies kunnen uit hoofde van deze regeling worden aangevraagd door het voor het pilotproject verantwoordelijke provinciebestuur, in overeenstemming met die andere bestuursorganen die volgens de subsidieregelingen, waarop voor de ondersteuning van het desbetreffendepilotproject een beroep wordt gedaan, gelden als subsidieontvanger (artikel 7, eerste lid). Op deze aanvragen volgt een beschikking tot subsidieverlening, waarbij de onderscheiden bij het pilotproject betrokken bestuursorganen, elk voor het hun toekomende deel van de te verlenen subsidie, worden aangemerkt als subsidieontvanger (artikel 9, eerste lid). Op de aanvraag tot subsidieverlening kan aldus in onderlinge samenhang op de diverse verzoeken tot subsidieverlening, die daarin zijn vervat, worden beslist, waarbij de beschikking tot subsidieverlening als het ware uiteenvalt in een bundel beschikkingen, die ieder gericht zijn tot de onderscheiden ontvangers van de subsidie. Uitbetaling van de subsidie zal uiteindelijk dan ook plaatsvinden aan de onderscheiden bestuursorganen die bij de aanvraag tot subsidieverlening zijn betrokken; dit geschiedt nadat voor de in artikel 10 genoemde datum, 1 oktober 2002, door het provinciebestuur, in overeenstemming met de overige betrokken bestuursorganen, een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend. Deze datum vloeit voort uit het feit dat na 2002 geen middelen voor de onderhavige regeling meer op de LNV-begroting zullen zijn gereserveerd.

Paragraaf 3 van de regeling heeft betrekking op de hierboven als tweede genoemde categorie van subsidies. Het gaat hierbij om subsidies, te verlenen aan natuurlijke personen en rechtspersonen, die niet vallen binnen de kaders van paragraaf 2, waarvan de verlening in het kader van de verwezenlijking van het pilotproject aangewezen is. Anders dan geldt ten aanzien van de subsidies, waarop paragraaf 2 van de onderhavige regeling ziet, gaat het hier om subsidies ten behoeve van activiteiten of projecten, die de bij het pilotproject betrokken bestuursorganen niet uit eigen initiatief kunnen verrichten of uitvoeren, maar waarvoor de medewerking van de desbetreffende'derde' natuurlijke persoon of rechtspersoon noodzakelijk is. In dat verband is de opzet van paragraaf 3 ook een andere dan die van paragraaf 2. In de gevallen, bedoeld in paragraaf 3, is de desbetreffendebestaande subsidieregeling onverkort van toepassing. Dit betekent dat de normale aanvraag- en verleningsprocedures en dergelijke moeten worden gevolgd. Omdat de voor de uitvoering van deze regeling beschikbare middelen betrekking hebben op de periode, eindigend op 31 december 2002, is paragraaf 3 slechts van toepassing op die subsidies aan 'derden', waarvan de verlening mogelijk is zonder dat daaruit financiële verplichtingen voortvloeien voor na de genoemde datum. Over het algemeen zal het derhalve gaan om subsidies die in één keer aan de ontvanger worden uitbetaald (artikel 13, tweede lid).

Paragraaf 3 voegt aan de bestaande subsidieregelingen slechts toe dat ten laste van het voor de pilotprojecten beschikbare budget subsidie kan worden verleend, indien subsidieverlening met het oog op de verwezenlijking van het pilotproject van belang is maar deze verlening op basis van de bestaande regeling niet mogelijk is omdat ofwel de aanvraag wordt ingediend op een moment dat deze mogelijkheid voor de desbetreffenderegeling is gesloten, ofwel dat de aanvraag zou moeten worden afgewezen omdat het voor die regeling geldende subsidieplafond inmiddels is bereikt. Deze mogelijkheid tot het aanwenden van extra middelen ten laste van het voor de pilotprojecten beschikbare budget bestaat uiteraard alleen indien op verzoek van het desbetreffendeprovinciebestuur daartoe een deel van de beschikbare middelen is gereserveerd en op voorwaarde dat dat provinciebestuur met de verlening van een dergelijke subsidie, gelet op de inhoud van het pilotproject, instemt.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De vereiste goedkeuring van de pilotprojecten heeft inmiddels reeds plaatsgevonden bij de aan het slot van § 1 van deze toelichting genoemde brieven aan de reconstructieprovincies, waarbij de provincies zijn uitgenodigd te komen met een nadere prioritering van de in de plannen voorgestelde acties.

Artikel 5

Het in het eerste lid bedoelde subsidieplafond ad f 60.000.000 heeft betrekking op de gehele looptijd van deze regeling.

De in het tweede lid geregelde onderverdeling per pilotproject hoeft niet onmiddellijk op dit gehele bedrag betrekking te hebben, gelet op de woorden `geheel of ten dele'. Naar thans wordt voorzien, zal een eerste onderverdeling worden vastgesteld aan de hand van de omvang van de voorlopige financiële toezeggingen per pilotproject, zoals deze zijn gedaan in de aan het slot van § 1 van deze toelichting genoemde brieven aan de reconstructieprovincies, waarbij de provincies zijn uitgenodigd te komen met een nadere prioritering van de in de plannen voorgestelde acties.

Artikel 7

Ten aanzien van de aanvraag tot subsidieverlening zijn geen vormvereisten gesteld. Aanvraagformulieren, voorzover die zijn vastgesteld voor de toepassing van de bestaande subsidieregelingen waarop een beroep wordt gedaan, blijven evenals de alle bepalingen met betrekking tot de aanvraag buiten toepassing.

Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de inhoudelijke vereisten van artikel 7, kan als aanvraag tot subsidieverlening dienen een brief van het provinciaal bestuur, waarin - conform het eerdere verzoek van de Minister van LNV in de meergenoemde brieven van maart 2000 - de in het pilotprojectplan genoemde activiteiten nader worden geprioriteerd, binnen de grenzen van de in bedoelde brieven vervatte voorlopige toezeggingen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L.J. Brinkhorst.

Naar boven