Beleidsregels vaststellen voorwaarden bedoeld in artikel 31 Elektriciteitswet 1998

11 juli 2000

E/EM 00044462

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 6 en 36 van de Elektriciteitswet 1998 en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gehoord de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

Besluit:

Artikel 1

1. De directeur van de dienst stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in staat zijn verbintenissen uit overeenkomsten, gesloten met de aangewezen vennootschap als bedoeld in artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998, na te komen, met dien verstande dat hij toelaat dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot de hierna te noemen tijdstippen op aanvraag ten hoogste de hierna te noemen hoeveelheid capaciteit voor het transport van elektriciteit kan toewijzen aan de aanvrager, indien deze aanvrager verbintenissen tot invoer van elektriciteit nakomt die voortvloeien uit een of meer van de hierna te noemen overeenkomsten, zoals deze luidden op 1 augustus 1998:

a. voor zover het de in 1989 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Electricité de France anderzijds gesloten overeenkomst betreft: 600 MW voor de periode tot en met 31 maart 2002 en 750 MW voor de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2009;

b. voor zover het de in 1989 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Preussen Elektra A.G. anderzijds gesloten overeenkomst betreft: 300 MW voor de periode tot en met 31 december 2005;

c. voor zover het de in 1990 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Vereinigte Elektrizitätswerke Westfalen A.G. anderzijds gesloten overeenkomst betreft: 600 MW voor de periode tot en met 31 maart 2003.

2. Een aanvraag om transportcapaciteit op grond van het eerste lid heeft betrekking op de toewijzing van capaciteit:

a. voor een periode van ten hoogste drie maanden en

b. voor ten hoogste de hoeveelheid uren die in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 1 augustus 2000 in de overeenkomende periode van drie maanden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet werden toegewezen voor de nakoming van de desbetreffende overeenkomst.

3. Indien degene aan wie de capaciteit op grond van het eerste lid toegewezen is, weet dat hij de hem toegewezen capaciteit gedurende een bepaalde periode niet zal gebruiken, meldt hij dat aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig de procedure die deze hanteert inzake capaciteit die is toegewezen maar die niet wordt gebruikt. Na deze melding vervalt de toewijzing van de desbetreffende capaciteit voor de aangegeven periode.

4. Indien de aangewezen vennootschap de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, overdraagt aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag doet om toewijzing van transportcapaciteit, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de in het eerste lid bedoelde hoeveelheid capaciteit toewijzen aan die andere natuurlijke persoon of rechtspersoon. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

5. De directeur van de dienst besluit in beslissingen op bezwaar of in andere besluiten overeenkomstig dit artikel.

Artikel 2

1. Indien de directeur van de dienst van oordeel is dat de artikelen 25 en 26 van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing zijn indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de capaciteit op de landsgrensoverschrijdende netten en het daarmee verbonden landelijk hoogspanningsnet veilt of volgens een andere marktconforme methode toewijst met inachtneming van de regeling, bedoeld in artikel 3, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 aanvragen.

2. De directeur van de dienst:

a. besluit overeenkomstig de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, op grond van de afweging dat de veiling of de toewijzing van capaciteit met behulp van een andere marktconforme methode bijdraagt aan een goede marktwerking op de elektriciteitsmarkt, alsmede de afweging dat aan de belangen, bedoeld in artikel 26, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, is voldaan;

b. bepaalt in het besluit de omvang en tijdsduur van de capaciteit die bij voorrang wordt bestemd op de totale omvang en tijdsduur van de capaciteit die door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wordt geveild of op een andere marktconforme wijze wordt toegewezen;

c. bepaalt in het besluit dat de capaciteit is bestemd voor degenen aan wie de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de capaciteit toewijst met behulp van de veiling of een andere marktconforme methode en

d. stelt geen voorwaarden en tarieven voor het transport van elektriciteit vast die afwijken van de voorwaarden en tarieven die zijn of worden vastgesteld op grond van artikel 3 en de artikelen 36 en 41 van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 3

1. De directeur van de dienst kan met inachtneming van de artikelen 32 tot en met 38 van de Elektriciteitswet 1998 voorwaarden vaststellen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998, voor het bepalen van de omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten en voor het toewijzen van de beschikbare capaciteit op die netten, waaronder tevens begrepen wordt het veilen van capaciteit dan wel het volgens een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit, en het toewijzen van capaciteit die een afnemer niet gebruikt.

2. De omvang van de capaciteit die toegewezen kan worden door middel van een veiling of een andere marktconforme methode is ten hoogste de totale omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten na aftrek van:

a. de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren,

b. de hoeveelheid capaciteit die wordt toegewezen op grond van artikel 1 en

c. de hoeveelheid capaciteit die de directeur van de dienst op grond van artikel 26 heeft bestemd voor bepaalde verzoekers om transport van elektriciteit.

3. De directeur van de dienst bepaalt in de regeling tevens dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de opbrengst van het veilen of op een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit overeenkomstig de regeling, bedoeld in het derde lid, in ieder geval benut voor het opheffen van beperkingen in de transportcapaciteit.

Artikel 4

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Een afschrift daarvan zal worden gezonden aan de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet en de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

De Minister van Economische Zaken,A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

Algemeen

De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet (hierna: DTe) heeft op grond van de artikelen 31 en 36 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de wet) voorwaarden vastgesteld voor, onder meer, de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het uitvoeren van transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten. Ten aanzien van de toepassing van die artikelen en van de voorwaarden zijn vragen gerezen, mede in het licht van de artikelen 25 en 26 van de wet. Deze aanwijzing aan de directeur van de DTte heeft ten doel duidelijkheid te geven over de uitleg van de wettelijke bepalingen en over de afweging van relevante belangen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot vaststelling en toepassing van de voorwaarden.

Toewijzen van transportcapaciteit voor invoercontracten

In de eerste plaats is in de voorwaarden, bedoeld in artikel 31 van de wet, ruimte geboden voor de landelijk netbeheerder om transport van elektriciteit uit te voeren dat nodig is ter nakoming van bestaande contracten tot invoer van elektriciteit die door Sep N.V. zijn gesloten voor het tijdstip waarop de Elektriciteitswet 1989 is ingetrokken.1 Omtrent de interpretatie van die voorwaarden in het licht van de wettelijke bepalingen is onduidelijkheid ontstaan. Deze aanwijzing neemt die onduidelijkheid weg door aan te geven hoeveel transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdende net de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ten hoogste kan toewijzen aan bepaalde afnemers gedurende een bepaalde periode. De aangegeven hoeveelheden komen overeen met de hoeveelheden die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, TenneT B.V., thans kan toewijzen ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomsten die door Sep N.V. zijn aangegaan. De directeur van de DTe moet dat toelaten in het kader van zijn taak met betrekking tot de vaststelling van en het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Deze toewijzing geldt voor de in de beleidsregel aangegeven transportcapaciteit gedurende de daarbij aangegeven periode. Voor zover de toegewezen capaciteit niet wordt gebruikt, valt deze toe aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, die de vrijgekomen capaciteit dan overeenkomstig de door de directeur van de DTe vastgestelde regels aan andere afnemers toewijst. Met deze precisering wordt gewaarborgd dat de al vóór de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 bestaande transportverplichtingen worden geëerbiedigd voor zover Sep N.V. verplicht is een bepaalde hoeveelheid elektriciteit af te nemen of er feitelijk toe gedwongen wordt de kosten van contractsnaleving naar objectieve maatstaven zo laag mogelijk te houden.

Bovendien zal in een wetsvoorstel waarbij onder meer de Elektriciteitswet 1998 wordt gewijzigd en die zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer aanhangig zal worden gemaakt, hetzelfde worden geregeld, zodat geen verschil van interpretatie van de wet meer kan ontstaan.

De achtergrond van deze bepaling is de volgende. Bij de afsplitsing van het netbeheer van het landelijk hoogspanningsnet van Sep N.V. is de verplichting tot transport van het via de genoemde importcontracten geïmporteerde elektrisch vermogen aan TenneT B.V. overgedragen. De artikelen 10 tot en met 14 en 16 van de Elektriciteitswet 1998 noodzaakten Sep N.V., die kan worden gekarakteriseerd als groothandelaar, immers ertoe alle met (landsgrensoverschrijdend) transport van elektriciteit verbonden activiteiten af te stoten aan de aangewezen netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. TenneT B.V. kreeg zodoende de taak deze bestaande transportverplichtingen uit te voeren. De bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 inzake aansluiting op het net en transport van elektriciteit laten deze verplichting van TenneT, als opvolger van Sep in deze contracten, onverlet, zodat die verplichting als een gegeven moet worden beschouwd bij het verdelen van de transportcapaciteit door TenneT en bij de door de directeur van de DTe krachtens de artikelen 31 en 36 van de Elektriciteitswet 1998 vast te stellen voorwaarden ter zake. Ook kan uit de beschikking op de aanvraag overeenkomstig artikel 24 van de elektriciteitsrichtlijn worden afgeleid dat naar het oordeel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen met het uitvoeren van deze contracten niet wordt afgeweken van de elektriciteitsrichtlijn.2

Het gaat dus om de uitvoering van met de Elektriciteitswet 1998 en de elektriciteitsrichtlijn verenigbare bestaande langjarige contracten, die indertijd door Sep N.V. zijn gesloten in overeenstemming met de toen geldende wetgeving en ter uitvoering van haar taak van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 86 van het EG-Verdrag. Een en ander brengt mee dat nog lopende verplichtingen uit deze overeenkomsten nagekomen moeten kunnen worden. Deze bestaande contracten verschillen van de overeenkomsten die andere marktpartijen thans, in de eerste fase van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, (willen) sluiten. Er is dan ook geen sprake van dat marktpartijen met gelijke uitgangsposities verschillend worden behandeld, omdat de uitgangsposities wel degelijk verschillen. Het is daarbij onvermijdelijk dat de transportcapaciteit voor die nieuwe overeenkomsten beperkt wordt doordat reeds bestaande contracten worden uitgevoerd. Het zou naar mijn mening echter een grote inbreuk betekenen op de rechtszekerheid van de productiebedrijven, de aangewezen vennootschap en hun contractspartijen, als de uitvoering van de bestaande contracten zou worden onderbroken met als belangrijk oogmerk meer transportcapaciteit voor derden vrij te maken. Daarbij is van belang dat de uitvoering van die contracten geen groter beslag legt op de gehele beschikbare transportcapaciteit van landsgrensoverschrijdende netten dan tot nog toe het geval was of dan voorzienbaar was. Ook blijft voor derden capaciteit beschikbaar, welke capaciteit in internationaal perspectief nog steeds substantieel is en bovendien in toenemende mate beschikbaar komt als gevolg van het aflopen van de Sep-contracten. Ook merk ik op dat sommige landsgrensoverschrijdende netten destijds mede zijn aangelegd met het oog op de uitvoering van deze contracten. Terzijde acht ik het daarbij van belang dat, gelet op de grote financiële belangen die de bestaande contracten vertegenwoordigen, een onderbreking aanzienlijke schade zou meebrengen, hetgeen uit het oogpunt van de beperking van de niet-marktconforme kosten zeer onwenselijk is.

Ik merk ten slotte op dat tijdens de parlementaire behandeling van de Elektriciteitswet 1998 het belang van het uitvoeren van de SEP-invoercontracten naar voren is gebracht. Toen is steeds uitgegaan van de wenselijkheid van de uitvoering van de bestaande importcontracten van Sep N.V., ervan mede uitgaande dat niet-nakoming van die contracten zou leiden tot een significante stijging van de niet-marktconforme kosten die reeds voortvloeien uit die contracten (zie onder meer Handelingen II 1998/99, blz. 62-3821 en kamerstukken I 1998/99, 26 303,nr. 225c, blz. 7, alsmede Nader rapport inzake voorgestelde regeling in de Elektriciteitswet 1998 voor de ontvlechting en afwikkeling van (niet-marktconforme) verplichtingen in de elektriciteitsproductiesector, punt 3b, kamerstukken I 1998/99, 26 303, nr. 225g, blz. 5-6).

Veiling van transportcapaciteit

In de tweede plaats bepaalt deze aanwijzing dat, mocht de directeur van de DTe van oordeel zijn dat de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing zijn indien TenneT B.V. capaciteit voor het transport van elektriciteit over het landsgrensoverschrijdende net aan afnemers toewijst door middel van een systeem van veiling van de capaciteit of door een ander marktconform systeem, dan een besluit op grond van artikel 26, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 gegeven kan worden. Een dergelijk veilingsysteem of een daarmee vergelijkbaar toewijzingsysteem is namelijk zeer dienstig voor de goede marktwerking op de elektriciteitsmarkt. Bovendien moet het in het kader van de veiling van capaciteit mogelijk zijn de door veiling verkregen transportcapaciteit door te verkopen.

Daarnaast bepaalt deze aanwijzing dat, het voor het toewijzen van transportcapaciteit door middel van een veilingsysteem nodig is een goede regeling op te nemen in de voorwaarden, bedoeld in artikel 31 van de wet. Inmiddels is TenneT B.V., in overleg met andere netbeheerders en met afnemers, doende een voorstel te maken voor zo'n regeling. Met inachtneming van de bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 moet de directeur van de dienst die regeling vaststellen. Deze aanwijzing geeft daarbij aan waarop gelet moet worden en wat in ieder geval in de regeling moet worden opgenomen.

Met deze aanwijzing wordt aangesloten bij de meest recente internationale ontwikkelingen. Al geruime tijd wordt op verschillende niveaus tussen lidstaten van de Europese Unie overleg gevoerd om verder gestalte te geven aan een Europese elektriciteitsmarkt. Hierbij zijn overheden, toezichthouders, netbeheerders en andere marktpartijen betrokken. Een van de belangrijkste knelpunten voor het functioneren van de Europese elektriciteitsmarkt wordt gevormd door de schaarste aan capaciteit op internationale verbindingen. Dit komt, omdat de netten vanuit nationaal perspectief en niet vanuit internationaal perspectief zijn aangelegd.

Met de toepassing van een veilingsysteem om de schaarse capaciteit op internationale verbindingen toe te wijzen, wordt nauw aangesloten bij de meest recente zienswijzen die op Europees niveau breed worden gedeeld. Daarnaast is een veilingsysteem voor capaciteitstoewijzing de meest marktconforme en transparante wijze waarop op thans transportcapaciteit kan worden verdeeld. Daarom hebben marktpartijen ook laten weten dat zij de voorkeur geven aan veiling van capaciteit op internationale verbindingen. Ik acht het voorts van belang dat een veilingsysteem goed aansluit bij de bestaande internationale handelsmodaliteiten waaronder de elektriciteitsbeurs.

Overleg met de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 is de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven over deze aanwijzing. Bij brief van 6 juli 2000 heeft hij die zienswijze gegeven.

Naar zijn mening noopt de onduidelijkheid omtrent de grondslag voor het toewijzen van transportcapaciteit voor de Sep-invoercontracten tot een eenduidige, bij wet vast te leggen, beslissing over de vraag of de naleving van deze contracten kan en moet leiden tot vergaande en langdurige beperking van de concurrentiemogelijkheden voor derden. Zoals hierboven reeds uiteen is gezet geven deze aanwijzing en het wetsvoorstel dat onder meer de Elektriciteitswet 1998 wijzigt en dat binnenkort aanhangig zal worden gemaakt bij de Tweede Kamer, de gevraagde duidelijkheid.

Voorts wordt gevraagd te preciseren welke overeenkomsten tussen Sep en TenneT ten grondslag liggen aan de uitvoering van de Sep-invoerovereenkomsten en in welke hoedanigheid die overeenkomsten zijn aangegaan. Zoals hierboven is uiteengezet gaat het om de akte van inbreng die is opgesteld nadat Sep N.V. op grond van de verplichtingen uit de Elektriciteitswet 1998 het netbeheer van het landelijk hoogspanningsnet heeft afgestoten aan de onafhankelijke netbeheerder.

Daarnaast wordt gevraagd onder welke voorwaarden de Sep-invoercontracten kunnen worden gewijzigd of overgedragen aan derden. Naar mijn mening behoeft hier niets geregeld te worden, aangezien wijziging en overdracht van overeenkomsten privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffen waarop het Burgerlijk Wetboek en de desbetreffende overeenkomsten uitsluitsel (moeten) geven. Wél is in artikel 1, vierde lid, bepaald dat na overdracht van het contract de nieuwe contractspartij gebruik kan maken van hetzelfde recht op toewijzing van transportcapaciteit als Sep.

Verder wordt opgemerkt dat de begrensde grensoverschrijdende transportmogelijkheden in combinatie met de behoefte aan grensoverschrijdende transportcapaciteit, duidelijk maakt dat een mogelijke jarenlange reservering van 1500 MW ernstige beperking van de invoer- en daarmee de handelsmogelijkheden voor andere marktpartijen met zich brengt. Ik ben het met de directeur-generaal eens dat het voor de ontwikkeling van een Europese elektriciteitsmarkt zeer nuttig zou zijn als de landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit zou toenemen. Echter, de wens de transportcapaciteit ten behoeve van derden te verruimen is geen dwingende reden van algemeen belang die de Nederlandse overheid ertoe zou moeten brengen bestaande contracten die in overeenstemming zijn met de oude en nieuwe Elektriciteitswet en met de elektriciteitsrichtlijn, te doorkruisen en het feitelijk onmogelijk te maken deze op economisch aanvaardbare wijze uit te voeren.

Ook wijst de directeur-generaal op de beschikking van de Europese Commissie van 8 juli 1999. Hij is van mening dat uit die beschikking volgt dat de overgangsmaatregelen die de Nederlandse regering heeft voorgesteld, geen afwijking van de elektriciteitsrichtlijn inhouden. Daaruit leidt hij af dat alle bestaande en toekomstige marktpartijen in beginsel evenveel aanspraak zouden kunnen gaan maken op toegang tot het elektriciteitsnet, waaraan hij de overweging verbindt dat daarom betwijfeld kan worden of de contractuele relatie tussen TenneT en Sep een grond kan vormen voor een voorrang bij de toewijzing van transportcapaciteit ter uitvoering van de Sep-invoercontracten. Naar mijn oordeel leidt de directeur-generaal uit het feit dat bestaande en nieuwe marktpartijen dezelfde rechten hebben, ten onrechte af dat bestaande en nieuwe contracten met elkaar gelijkgesteld moeten worden. Zoals hierboven al is uiteengezet moeten bestaande contracten uitgevoerd worden. Het is onvermijdelijk dat de uitvoering van een bestaand contract leidt tot een beperking van de mogelijkheden voor anderen om nieuwe contracten te sluiten of uit te voeren, al was het maar omdat daardoor de vraag naar nieuwe contracten voor levering of transport van elektriciteit kleiner is geworden. Een dergelijke situatie ontneemt niet de geldigheid aan bestaande contracten.

Ten slotte maakte de directeur-generaal een paar opmerkingen over de veiling van transportcapaciteit, waarbij hij de strekking van de aanwijzing onderschreef. Wel meende hij dat duidelijk gemaakt moet worden dat een veiling zo dient te worden ingericht dat reservering van transportcapaciteit niet optreedt of kan optreden. Ik ben van mening dat integendeel de directeur van de DTe door toepassing van artikel 26 van de Elektriciteitswet 1998 ervoor moet zorgen dat bij het veilen van transportcapaciteit wél sprake kan zijn van reservering. Voorts zal in het eerdergenoemde wetsvoorstel waarbij onder meer de Elektriciteitswet 1998 wordt gewijzigd, het reserveringsverbod vervallen.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink.

1 De toekenning van transportcapaciteit van elektriciteit ter uitvoering van die bestaande importcontracten valt overigens niet onder de situaties die worden bestreken door de artikelen 25 en 26 van de wet, maar wordt beheerst door de in artikel 24 van de wet neergelegde transportverplichting van de netbeheerder en de daarbij in acht te nemen voorwaarden die de directeur van de Dte vaststelt op grond van artikel 36 van de wet.

2 Beschikking nr. 1999/796/EG van de Commissie van 8 juli 1999 betreffende de aanvraag van Nederland voor een overgangsregeling op grond van artikel 24 van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PbEG L 319).

Naar boven