Deelconvenant verzuimbegeleiding en reïntegratie primair en voortgezet onderwijs

31 mei 2000

Ondergetekenden,

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, hierna te noemen de staatssecretaris, en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, L.M.L.H.A. Hermans, en de werkgevers- en werknemersorganisaties in het primair en voortgezet onderwijs, hierna te noemen respectievelijk de minister en de organisaties,

verder te noemen: partijen,

Overwegende dat,

• de organisaties en de minister op 12 oktober 1999 met de staatssecretaris de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen hebben gesloten om te komen tot het afsluiten van het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen zoals bedoeld in de nota `Arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar (1999-2002)';

• in het onderwijs een verhoudingsgewijs groot aantal werknemers is blootgesteld aan het arbeidsrisico psychische belasting;

• de organisaties zich in een verklaring inzake een agenda van gemeenschappelijke inzet op het gebied van de personeelsvoorziening hebben uitgesproken over het op korte termijn nemen van maatregelen op het gebied van arbeidsomstandigheden, bedrijfsgezondheidszorg en beperking van het ziekteverzuim;

• de Sectorraad Onderwijs en Wetenschappen (SOW) en het Lisv met ingang van 1 maart 2000 voor de duur van een jaar een door USZO uit te voeren poortwachter-pilot voor de gehele sector Onderwijs en Wetenschappen in gang hebben gezet terzake waarvan door de staatssecretaris en die sectorraad een apart deelconvenant `pilot poortwachter' wordt gesloten;

• de organisaties in het kader van het Vervangingsfonds ultimo 1999 een extra impuls verzuimbestrijding zijn overeengekomen;

• de minister als onderdeel van de budgetten voor instellingen die zijn afgesproken in de cao PO/VO/BVE (2000-2001) 50 mln. structureel beschikbaar heeft gesteld om de instellingen te faciliteren voor de verbetering van de arbodienstverlening en het terugdringen van het ziekteverzuim;

• maatregelen - willen zij effectief zijn - zowel gericht moeten zijn op preventie van ziekteverzuim als op reïntegratie van (langdurig) zieken;

• versnelde reïntegratie van langdurig zieke werknemers in de huidige arbeidsmarktsituatie direct leidt tot werkdrukvermindering;

• over ziekteverzuimbegeleiding en versnelde reïntegratie reeds op dit moment voor het primair en voortgezet onderwijs in een zogenaamd deelconvenant bindende afspraken gemaakt kunnen worden;

• de in het kader van dit deelconvenant gemaakte afspraken zullen worden geïntegreerd in het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen dat in het najaar van 2000 gesloten zal worden;

Komen het volgende overeen:

Algemeen

Artikel 1. Definities

1. Instelling: Instellingen voor primair en voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra;

2. Werkgever: een werkgever zoals bedoeld in art. 1, lid 1 en 2, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

3. Werknemer: een werknemer als bedoeld in art. 1, lid 1 en 2, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

4. Branchebegeleidingscommissie: de op grond van de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen ingestelde commissie die de uitvoering van het deelconvenant begeleidt;

5. Vervangingsfonds: Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs.

Artikel 2. Kwantitatieve doelstelling

1. Partijen stellen zich in het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen ten doel het aantal werknemers dat wordt blootgesteld aan het arbeidsrisico psychische belasting met een nader te bepalen percentage te reduceren. Vooruitlopend op dat Arboconvenant, dat een looptijd van vier jaar zal hebben, worden ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie nu reeds via onderhavig deelconvenant verzuimbegeleiding en reïntegratie geïntensiveerd met als doel werknemers in het primair en voortgezet onderwijs versneld terug te laten keren naar werk en de ziekteverzuimduur te reduceren. De looptijd van het onderhavige deelconvenant verzuimbegeleiding en reïntegratie is tot 1 augustus 2002;

2. Partijen stellen zich ten doel het ziekteverzuimpercentage in het primair en voortgezet onderwijs in drie jaar terug te brengen met 1%-punt ten opzichte van het niveau van 1999.

3. Partijen stellen zich ten doel het ziekteverzuim bij 10% van de scholen met een relatief hoog risico tijdens de looptijd van onderhavig deelconvenant terug te dringen met jaarlijks 1%-punt ten opzichte van het niveau van 1999.

Verplichtingen convenantspartijen

Artikel 3

1. Partijen bevorderen dat op grond van de in het kader van de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen uitgevoerde onderzoeken naar psychische belasting invulling wordt gegeven aan `de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening', zoals bedoeld in art. 3, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 met als doel dat de instellingen conform art. 5, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 het arbeidsrisico psychische belasting in de risico-inventarisatie beschrijven, alsmede conform art. 5, lid 2, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in het plan van aanpak aangeven welke maatregelen, binnen welke termijn, worden getroffen ten einde het arbeidsrisico psychische belasting te beperken.

2. Partijen bevorderen dat alle instellingen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 juli 2002 beschikken over een plan van aanpak gericht op het beperken van het ziekteverzuim en het bevorderen van verzuimbegeleiding en reïntegratie. In het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen dat in het najaar van 2000 door partijen wordt ondertekend, zullen de elementen waaraan dit plan van aanpak dient te voldoen nader worden uitgewerkt.

3. Met ingang van het schooljaar 2000-2001 worden negen extra regio-adviseurs gedurende twee jaar ingezet ter ondersteuning van de 10% instellingen met het hoogste verzuim. Met deze instellingen wordt een verzuimprotocol ontwikkeld. In het protocol dient in ieder geval aandacht besteed te worden aan verzuimregistratie en de evaluatie van het verzuimbeleid. Voorts dient in het protocol aandacht te worden besteed aan de wijze waarop het regulier overleg van de werkgever met de arbodiensten en zorgverleners gestalte krijgt.

4. Als uitwerking van het in het derde lid bepaalde is het projectplan `regio-adviseurs' opgesteld, dat als bijlage bij dit convenant is gevoegd en hiervan onlosmakelijk deel uitmaakt.

5. Tot 1 augustus 2002 krijgen minimaal 3600 te reïntegreren werknemers, een reïntegratietraject aangeboden. Tijdens de looptijd van de pilot poortwachter wordt aangesloten op het reïntegratieadvies dat daaruit voortkomt.

6. Als uitwerking van het in het vijfde lid bepaalde is het projectplan `reïntegratie' opgesteld, dat als bijlage bij dit convenant is gevoegd en hiervan onlosmakelijk onderdeel uitmaakt.

7. Partijen stellen zich als doel om van alle vanaf 1 augustus 2000 aanwezige en door de werkgever bij het Vervangingsfonds gemelde langdurig zieken (langer dan zes maanden) minimaal 50% binnen twee jaar geheel of gedeeltelijk te reïntegreren bij de eigen of een andere werkgever.

8. Als uitwerking van het in het zevende lid bepaalde is het projectplan `casemanagement' opgesteld, dat als bijlage bij dit convenant is gevoegd en hiervan onlosmakelijk onderdeel uitmaakt.

9. Partijen treden over de mogelijke inzet en de monitoring van de door de minister aan de instellingen beschikbaar gestelde arbomiddelen in overleg met het Vervangingsfonds en de koepels van arbodiensten. Partijen komen per 1 september 2000 met aanbevelingen die aan de instellingen gecommuniceerd zullen worden en zij stellen een monitoringplan op.

Artikel 4. Uitvoering en voorlichting

1. Partijen leggen de uitvoering van de projecten regio-adviseurs, reïntegratietrajecten en casemanagement in handen van het Vervangingsfonds.

2. Alle instellingen zullen worden bereikt met een brede twee jaar durende voorlichtingscampagne omtrent noodzaak en mogelijkheden van verzuimpreventie, ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie en de rechten en plichten van werknemers terzake.

Over de vormgeving van deze campagne vindt nader overleg plaats tussen partijen en het Vervangingsfonds.

3. De staatssecretaris doet zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant hiervan mededeling in de Staatscourant.

4. De minister en de organisaties bevorderen dat werkgevers en werknemers in het primair- en voortgezet onderwijs zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit deelconvenant hierover worden geïnformeerd door middel van publicaties in hun periodieken.

Artikel 5. Algemene activiteiten

Met het oog op de implementatie van het in artikel 3 bepaalde, verplichten de organisaties zich tot het uitvoeren van het plan van aanpak voor het Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen, zoals dat zal worden vastgesteld door partijen. De volgende activiteiten zullen deel uitmaken van dit plan van aanpak:

• het gericht geven van voorlichting ter bevordering van de bewustwording van werkgevers en werknemers van de risico's, verbonden aan blootstelling aan het arbeidsrisico psychische belasting, en over de mogelijkheden om deze risico's te beperken;

• het gericht geven van voorlichting aan de (personeelsgeledingen van de) medezeggenschapsraden;

• het bevorderen van uitvoering van de convenantsbepalingen door uitgave van een werkboek voor implementatie van de afspraken op instellingsniveau, waarbij ook specifiek aandacht wordt besteed aan de rol van de (personeelsgeledingen van de) medezeggenschapsraden;

• het jaarlijks laten uitvoeren van monitoringonderzoek ter bewaking van de voortgang van de implementatie van de convenantsbepalingen;

• het toepassen van een branchespecifieke RI&E;

• het faciliteren van ondersteuning door deskundige diensten op instellingsniveau, met name op het terrein van preventie, ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie ten gevolge van psychische belasting.

Verplichtingen van de arbeidsinspectie

Artikel 6. Toezicht

1. De Arbeidsinspectie zal vanaf 1 juli 2002 overgaan tot inspectie, waarbij gehandhaafd zal worden op aanwezigheid van het plan van aanpak genoemd in artikel 3, lid 1.

2. Het in lid 1 gestelde laat onverlet dat de Arbeidsinspectie in alle gevallen en volgens de daarvoor geldende procedurevoorschriften zal handhaven op bestaande wettelijke verplichtingen en normen en zal reageren op meldingen van klachten of ongevallen.

Overige bepalingen

Artikel 7. Overleg en evaluatie

1. De op grond van de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen ingestelde branchebegeleidingscommissie (BBC) zal de uitvoering van het convenant begeleiden.

2. De BBC kan in wisselende samenstelling bijeenkomen en werkgroepen instellen voor de behandeling van afzonderlijke onderwerpen.

3. Gedurende de looptijd van het deelconvenant vergadert de BBC ten minste tweemaal per jaar met vertegenwoordigers van het Vervangingsfonds, en verder zo vaak als door een der leden van de BBC nodig wordt geacht.

4. Partijen zullen de uitvoering en werking van dit convenant uiterlijk twee maanden na afloop van de looptijd, evalueren. De branchebegeleidingscommissie bepaalt de wijze waarop deze evaluatie zal worden uitgevoerd. De resultaten van deze evaluatie worden neergelegd in een verslag.

Artikel 8. Financiering

1. De staatssecretaris stelt voor de projecten regio-adviseurs, reïntegratietrajecten en casemanagement en voor voorlichting, monitoring en evaluatie een bedrag van maximaal f 5,9 miljoen ter beschikking. Financiering vindt plaats binnen het kader van de Subsidie-regeling convenanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187) door middel van subsidiëring tot een maximum van 50% van de totale werkelijke kosten.

2. De totale financiering van de projecten in het kader van dit convenant is vastgelegd in het financieringsplan dat als bijlage bij dit convenant is gevoegd en hiervan onlosmakelijk onderdeel uitmaakt.

3. De partijen zullen ervoor zorgdragen dat het Vervangingsfonds als subsidieaanvrager voor de organisatie van de uitvoering van de projecten regio-adviseurs, reïntegratie trajecten, casemanagement en de voorlichting zal optreden.

Artikel 9. Wijziging of voortijdige beëindiging

1. Indien:

a. de verplichtingen uit het deelconvenant niet worden nagekomen;

b. er zich onvoorziene omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat het deelconvenant redelijkerwijs niet kan worden voortgezet, treden partijen met elkaar in overleg over (de noodzaak van) nakoming en wijziging van dit deelconvenant.

2. Dit overleg vangt aan binnen vier weken nadat een partij, op basis van lid 1, aan de andere partijen schriftelijk de wens daartoe heeft medegedeeld. Indien het overleg niet binnen zes weken tot overeenstemming leidt, kan elke partij het deelconvenant schriftelijk opzeggen.

Artikel 10. Inwerkingtreding en looptijd

1. Dit convenant treedt in werking onmiddellijk na ondertekening door alle convenantspartijen en eindigt op 1 augustus 2002.

2. De bij dit convenant betrokken partijen zullen uiterlijk 1 augustus 2002 in overleg treden over een vervolg op dit convenant.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,L.M.L.H.A.Hermans.
Namens het AC,
A.J.F. Duif.
Namens de CMHF,
H.K. Evers.
Namens ABC,
S.J. Steen.
Namens de ACOP,
M. Knoop.
Namens de CCOOP,
J. S. Duijnhouwer.
Namens BPCO,
C.M. Geuze.
Namens VBKO,
H. Nentjes.
Namens VOS/ABB,
N.Ph. Geelkerken.

Naar boven