Gewijzigde versie Bijlage A: Normen 4e Nota Waterhuishouding

Vastgesteld in de Ministerraad dd. 12 mei 2000

Bijlage A: Normen

In deze bijlage zijn de parameters opgenomen voor de kwaliteitsbeoordeling van oppervlaktewater, zwevend stof, sediment en grondwater.

Tabel 1 bestaat uit twee delen: stoffen en overige parameters.

In tabel 2 zijn de huidige getalswaarden voor het omgaan met verontreinigd sediment opgenomen: de grenswaarden, de toetsingswaarden, de uniforme gehaltetoets, de interventiewaarden en de signaleringswaarden voor metalen.

Tabel 3 geeft een overzicht van de landelijke achtergrondconcentraties van nature voorkomende metalen.

Tevens is een globale toetsing (meetgegevens 1995-1996) van probleemstoffen opgenomen.

De bijlage wordt afgesloten met een beschrijving van bioassays en bio-indicatoren.

Toelichting op tabel 1

In tabel 1 zijn getalswaarden opgenomen de algemeen van belang zijnde stoffen in oppervlaktewater, zwevend stof, nieuw gevormd sediment en grondwater.

De streefwaarde is gebaseerd op het Verwaarloosbaar Risico (VR). Samen met de minimumkwaliteit, die is gelegd op het niveau van het Maximaal Toelaatbare Risico, is de streefwaarde de beleidsmatige vaststelling van getalswaarden voor de respectievelijk korte en lange termijn ter bescherming van de ecosystemen en de mens. Het wetenschappelijke voortraject in het INS-project is hiervoor de basis geweest. Het gebruik van basisgegevens daarin is internationaal (IRC, OSPAR) afgestemd. Over de afleiding van getalswaarden wordt gerapporteerd in de beleidsnotitie ‘Milieukwaliteitsnormen voor bodem, water, lucht’ (IWINS, 1997). In ‘Normen voor het Waterbeheer’ (CIW, 1999) wordt ingegaan op het omgaan met normen en normoverschrijdingen.

Monitoring

In de Evaluatienota Water werden stoffen voor reguliere monitoring en voor inventariserende metingen afzonderlijk aangegeven. Dat onderscheid is bij de nieuwe milieukwaliteitsnormen niet meer gemaakt. De Commissie Integraal Waterbeheer doet nieuwe aanbevelingen voor monitoring. De benadering daarin is een ’op maat gesneden’ aanpak, die per regio nader wordt uitgewerkt. In deze gebiedsgerichte doorwerking vormen de in deze bijlage genoemde getalswaarden voor MTR en streefwaarde twee vaste ijkpunten.

Opgeloste en totale concentraties

De risicogrenzen voor oppervlaktewater zijn afgeleid uit concentraties van stoffen in oplossing. De naar totale concentraties omgerekende getalswaarden voor het MTR zijn eveneens gepresenteerd. Hierin telt ook de verontreiniging mee die gebonden is aan vaste deeltjes. De streefwaarden voor organische verbindingen zijn alleen als totale concentraties weergegeven. Voor de organische verbindingen zijn de streefwaarden voor grondwater bij gebrek aan specifiek voor het grondwater relevante gegevens gelijk gesteld aan die voor oppervlaktewater.

Zoet/zout

Alle getalswaarden gelden zowel voor zoete als zoute watersystemen. Uitzonderingen hierop zijn enkele zware metalen, waarvoor de achtergrondgehalten (opgelost) in het midden van de Noordzee beduidend lager zijn, en zilver en organotinverbindingen, waarvoor effectniveaus op organismen uit zoute wateren beduidend afwijken van hetgeen nu bekend is over zoetwater soorten. Deze getalswaarden zijn afzonderlijk genoemd.

De MTR en streefwaarden voor nutriënten gelden alleen voor zoete wateren. Voor de Noordzee zijn wel achtergrondgehalten vastgelegd. De streefwaarden voor ammoniumverbindingen en zouten in grondwater gelden alleen voor zoet grondwater. In gebieden met mariene beïnvloeding (zout en brak grondwater) komen van nature hogere waarden voor.

Voor radioactiviteitsparameters zijn streefwaarden vastgesteld op het achtergrondniveau, dat voor zoete wateren en Noordzee niet gelijk is. In deze bijlage zijn de afzonderlijke getalswaarden opgenomen.

De getalswaarden voor zouten en algemene parameters gelden alleen voor zoete watersystemen.

Bacteriologische parameters gelden voor zoete én zoute watersystemen.

Grond/sediment

Voor sediment en zwevend stof zijn in deze bijlage voor het MTR-niveau de getalswaarden voor natte waterbodems genoemd. Voor grond, c.q. droge waterbodems, gelden andere MTR-getalswaarden. Deze worden opgenomen in de nota ‘Normen voor het Waterbeheer’ (CIW, 1999).

Op streefwaarde-niveau zijn de getalswaarden voor grond en sediment op elkaar afgestemd: steeds is de laagste (strengste) waarde genoemd.

Op MTR-niveau is als plafondwaarde voor de MTR-sediment (inclusief achtergrondconcentratie) de interventiewaarde aangehouden, waardoor deze af kan wijken van de wetenschappelijk onderbouwde MTR-waarde. In voorkomende gevallen, met name enkele metalen, is dat in de bijlage aangegeven.

Metalen

Metalen zijn milieu-eigen stoffen. Van nature voorkomende achtergrondconcentraties spelen geen rol bij de evaluatie en prioritering van het bron-gerichte emissiebeleid. De afgeleide risicogrenzen zijn bij het vaststellen van MTR en streefwaarden voor deze stoffen opgeteld bij de landelijk geldende achtergrondconcentraties (zie tabel 3). De achtergrondgehalten in oppervlaktewater, grond/sediment en grondwater kunnen per regio aanzienlijk variëren. Een gebiedsgerichte aanpak krijgt vorm door de landelijke achtergrondconcentratie te vervangen door het lokaal of regionaal vastgestelde achter grondgehalte. In de nota ‘Normen voor het Waterbeheer’ (CIW, 1999) wordt een nadere toelichting gegeven.

De achtergrondgehalten voor grondwater zijn gebaseerd op metingen in het diepe grondwater (< 10m). Metingen in het ondiepe grondwater kunnen dus niet zondermeer worden getoetst aan deze milieukwaliteitsnormen voor grondwater. Voor een aantal metalen zijn ook streefwaarden voor ondiep grondwater gegeven. De grens tussen diep en ondiep grondwater is op 10 meter gesteld. Deze grens is richtinggevend: indien er informatie voorhanden is op grond waarvan een andere grens aannemelijk is voor de te beoordelen locatie, dan kan die worden aangehouden.

Organische verbindingen

Voor een aantal stoffen zijn de oudere grens- en streefwaarden overgenomen onder de aanduiding MTR respectievelijk streefwaarde. Hetzelfde geldt voor de screeningsparameters EOX, VOX en cholinesterase-remming.

Bestrijdingsmiddelen

Bestrijdingsmiddelen worden voor een bepaalde periode toegelaten voor het gebruik. Desgewenst kan een herbeoordeling plaatsvinden om de toelatingsperiode te verlengen. Daarin wordt ook de tot dan toe geldende MTR opnieuw vastgesteld. Het College Toelating Bestrijdingsmiddelen rapporteert hierover.

Combinatietoxiciteit

Combinatietoxiciteit betreft de gelijktijdige inwerking van meerdere stoffen tegelijk. Voor stoffen met een gelijk werkingsmechanisme zijn daaruit voortkomende risico’s optelbaar. Op streefwaarde-niveau is dat grotendeels verrekend (factor 100 onder MTR), de getalswaarden op MTR-niveau richten zich echter op individuele stoffen.

Somtoetsing

Voor stofgroepen met een gelijk werkingsmechanisme is het mogelijk om, in aanvulling op de stofspecifieke beoordeling, op MTR-niveau een somtoetsing uit te voeren. Dat gebeurt door de ratio’s van gemeten concentratie / MTR bij elkaar op te tellen. Een dergelijke sommatie heeft slechts een indicatieve waarde, en dient vooral vergelijkingen tussen watersystemen en/of een nadere prioritering van beheersinspanningen. De Commissie Integraal Waterbeheer gaat hier nader op in.

Somnormen

In het project Integrale Normstelling Stoffen zijn op MTR-niveau geen somnormen afgeleid. Voor het waterbeheer relevante somnormen op streefwaarde-niveau zijn genoemd in tabel 2 van deze bijlage. Deze somnormen zijn met name genoemd in de regelgevingen rond het omgaan met verontreinigde baggerspecie en sediment, zoals de Circulaire bij de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit, etc.

Nutriënten

Als MTR-waarden zijn overgenomen de grenswaarden, zoals genoemd in de Evaluatie Nota Water, voor eutrofiëringsgevoelige stagnante wateren. In verband met beïnvloeding zijn deze getalswaarden mede richtinggevend voor andere watertypen. De streefwaarden zijn bijgesteld om de gewenste streef beelden bij de bestrijding van de eutrofiëring te kunnen realiseren. Voor grondwater zijn de getalswaarden uit de notitie ‘Milieukwaliteitsdoelstellingen Bodem en Water’ (TK, 1990-1991, 21990 451) overgenomen.

Er zijn voor de parameters N en P en chlorofyl-a voor de binnenwateren alleen streefwaarden en MTRs voor het zomergemiddelde in eutrofiëringsgevoelige stagnante wateren vastgesteld, omdat eventuele negatieve (eutrofierings)effecten ten gevolge van deze parameters primair in dit seizoen en in dit type wateren tot uiting zullen komen. In stromende wateren en in het winterseizoen zijn deze parameters niet kritisch. Concentraties dienen dan ook primair te worden beoordeeld op de effecten in ontvangende stagnante wateren. Een beoordelingsmethode hiervoor is in voorbereiding en zal eind 2001 gereed zijn (CIW werkgroep V). Zolang deze methode nog niet beschikbaar is kan, ten behoeve van de monitoring van de trend in de waterkwaliteit, voor stromende wateren de waarde voor stagnante wateren als jaargemiddelde worden gehanteerd.

Radioactieve stoffen

Voor radioactieve stoffen zijn geen MTR-waarden afgeleid. De streefwaarden zijn afgeleid van de huidige achtergrondwaarden in Nederland en gebaseerd op jaargemiddelden of medianen. Daarbij is onderscheid gemaakt naar water en zwevend stof, afhankelijk van het per stof specifieke meetcompartiment. Voor een verdere onderbouwing van de streefwaarde is een nadere invulling van het begrip achtergrondwaarde voor radioactieve stoffen noodzakelijk. Tevens zullen achtergrondwaarden voor radioactieve stoffen in internationaal verband (OSPAR) een grotere rol van betekenis gaan krijgen.

stcrt-2000-114-p18-SC24460-1.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-2.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-3.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-4.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-5.gif

Toelichting op tabel 2 en 2A

Milieukwaliteitsnormen voor de bodem

Interventiewaarden

Interventiewaarden hebben betrekking op het saneringsbeleid, en gelden voor bodem en waterbodem. De basis hiervoor zijn getalswaarden voor het ernstig risiconiveau voor water- en bodemecosystemen (ER) en het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (MTR). Bij overschrijding van de interventiewaarden is er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, waarvoor een zogenaamd Nader Onderzoek moet aangeven of een sanering urgent moet worden geacht.

De thans vigerende interventiewaarden zijn opgenomen in tabel 2. Onderscheid is gemaakt in regel matig en incidenteel voor het waterbeheer van belang zijnde stoffen.

Signaleringswaarden

Voor metalen blijven voor sediment de signaleringswaarden gehandhaafd. Deze waarden zijn vastgesteld i.v.m. het afwijkende gedrag van metalen onder anaërobe condities, en vanwege verschillen in ecotoxicologische gegevens voor bodem en waterbodem.

Wanneer de signaleringswaarden niet worden overschreden, wordt dat sanering niet urgent is.

Productkwaliteitsnormen voor baggerspecie

Productkwaliteitsnormen hebben betrekking op het verspreidings- en toepassingsbeleid.

Toetsingswaarde

De toetsingswaarde wordt binnen het huidige beleid gebruikt om te beoordelen of baggerspecie in aanmerking kan komen voor verspreiding. De enige aanpassing ten opzichte van de getalswaarden in de Evaluatienota Water is dat voor PAK de bodemtypecorrectie voor zandige sedimenten (organisch stof-gehalte < 10 %) is komen te vervallen, en dat de toetsingswaarde voor DDT/DDE/DDD op 0,04 mg/kg d.s. is gesteld.

De vigerende toetsingswaarden zijn opgenomen in tabel 2. De toetsregels blijven gehandhaafd.

Nagegaan zal worden hoe op termijn de beoordeling van baggerspecie verder geïntegreerd kan worden met de milieukwaliteitsnormen op basis van risico’s (MTR), en hoe een beoordeling met gebruik van bioassays daarin kan worden geïmplementeerd.

Gehaltetoets

Voor verspreiding van baggerspecie in zoute watersystemen wordt de uniforme gehaltetoets als criterium gehandhaafd. De overgangswaarden uit de Evaluatie Nota Water zijn vervallen, behalve die voor HCB (Delfzijl).

De vigerende getalswaarden voor de uniforme gehaltetoets zijn opgenomen in tabel 2 van deze bijlage. Voor het overige geldt hetzelfde als vermeld bij de toetsingswaarde.

Grenswaarde

Deze getalswaarden worden gebruikt bij de klassenindeling waterbodem en zijn opgenomen in tabel 2. De grenswaarden uit de ENW die niet in tabel 2 zijn opgenomen zijn vervallen.

Streefwaarden

Voor gebruik van streefwaarden als productkwaliteitsnorm (bijvoorbeeld schone-grond-verklaring) wordt verwezen naar tabel 1. In aanvulling daarop zijn van belang een aantal som-streefwaarden, zoals genoemd in onder andere de circulaires bij de Wet Bodembescherming. Deze som-streefwaarden zijn in deze tabel opgenomen, alsmede bestaande streefwaarden van stoffen die niet in tabel 1 zijn genoemd. Voor de streefwaarde van de som 10 PAK is de bodemtypecorrectie voor zandige sedimenten eveneens komen te vervallen.

Recent is een wijziging voorgesteld voor de toetsregel, zoals die ondermeer is opgenomen in de Regeling vaststelling klassenindeling onderhoudsspecie: er is sprake van relatief onbelast grond/sediment (‘schone grond’) indien is voldaan aan drie voorwaarden:

1) alle individuele te toetsen stoffen liggen onder de tussenwaarde (1/2(streefwaarde+interventiewaarde)) en voor sediment tevens onder de toetsingswaarde;

2) er is sprake van hoogstens N stoffen die de streefwaarde overschrijden. N is afhankelijk van het aantal te toetsen stoffen: bij 10-20 stoffen is N drie; bij meer dan 20 stoffen is N vier. Bij minder dan 10 stoffen wordt geen overschrijding toegestaan;

3) de overschrijding voor de N stoffen bedraagt maximaal een factor twee, behalve voor DDT/DDE/DDD en drins (aldrin, dieldrin, endrin), waarvoor een factor van drie geldt.

Probleemstoffen

Ter oriëntatie op de voorgestelde getalswaarden voor het MTR-niveau zijn de meetgegevens voor oppervlaktewater en voor zwevend stof van 1995/1996 uit het databestand van de Commissie Integraal Waterbeheer getoetst aan de nieuwe MTR’s.

Tot de landelijke probleemstoffen worden gerekend die stoffen, die hoge, maar niet zo vaak voorkomende overschrijdingen van het MTR laten zien, en stoffen die beperkte, maar vaak voorkomende overschrijdingen van het MTR kennen. Het betreft met name pesticiden en enkele metalen, PAK en PCB (zie tabel).

Landelijke probleemstoffen

Onderstaande tabel geeft een overzicht van landelijke probleemstoffen na toetsing van de meetgegevens aan het MTR van de verschillende stoffen (1994-1996).

stcrt-2000-114-p18-SC24460-6.gif

Lokaal en per watersysteem kan het beeld sterk afwijken van bovenstaande tabel.

Voor een behoorlijk aantal stoffen kan geen uitspraak worden gedaan omdat de MTR onder de thans gangbare detectielimiet ligt. In haar bestrijdingsmiddelen-rapportage (1998) zal de Commissie Integraal Waterbeheer hierover rapporteren.

Bioassays

Bioassays zijn laboratoriumtoetsen waarin organismen worden blootgesteld aan milieumonsters. De resultaten van bioassays geven indicaties van effecten van bekende, gemeten stoffen én van onbekende, niet gemeten stoffen. Ze worden steeds meer toegepast bij de kwaliteitsbeoordeling van oppervlaktewater, afvalwater, baggerspecie en waterbodems. In het achtergronddocument ’Omgaan met bioassays’ wordt het gebruik nader toegelicht. De Commissie Integraal Waterbeheer is gevraagd aanbevelingen voor de toepassing van bioassays in monitoring-programma’s uit te werken.

Oppervlaktewater en sediment hebben een goede kwaliteit als toetsen met bioassays uitwijzen dat bij langdurige blootstelling geen significante effecten op overleving, reproduktie of groei optreden bij één of meer soorten organismen. Langdurige bioassays met onbehandelde monsters of kortdurende met extracten zijn beschikbaar voor bacteriën, algen, watervlooien / kreeftachtigen, muggenlarven en vissen. Sediment en oppervlaktewater hebben een zeer goede kwaliteit als geen effecten worden gevonden in 10 maal geconcentreerde monsters. Indien met minder dan 4 soorten in het geval van oppervlaktewater, of met minder dan drie in het geval van sediment, wordt getoetst mag er geen effect worden gevonden in monsters die met een factor 10 extra zijn geconcentreerd.

Bio-indicatoren, veldwaarnemingen

Het gaat hier om bestaande biologische beoordelingssystemen. Hiertoe behoren macrofauna-inventarisaties, zoals die door onder andere de Stichting Onderzoek Waterbeheer zijn uitgewerkt, en beoordelingsmethodieken op basis van Amoebe’s en Natuurdoeltypen en -soorten. Verschillende indices en parameters zijn in gebruik die aansluiten bij de kenmerkende eigenschappen van verschillende watersystemen. Afwijkingen van ’normaalwaarden’ kunnen aanleiding zijn om na te gaan welke bijdrage gifstoffen daarin hebben.

De uitwerking van deze beoordelingen dient plaats te vinden per watersysteem en/of ecotoop.

stcrt-2000-114-p18-SC24460-7.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-8.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-9.gifstcrt-2000-114-p18-SC24460-10.gif
Naar boven