Wijziging Reglement Koninklijk tehuis voor oud-militairen ’Bronbeek’

Besluit van 11 mei 1999, nr. 99.002000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 3 mei 1999, nr. C95/314, directie juridische zaken, afdeling wet- en regelgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Reglement voor het Koninklijk tehuis voor oud-militairen ’Bronbeek’ wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 1 en 2 komen te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. tehuis: tehuis, bedoeld in artikel 2;

c. inwonenden: de in het tehuis opgenomen gewezen militairen.

Artikel 2

1. Er is een Koninklijk tehuis voor oud-militairen Bronbeek. Het dient als tehuis voor zorgverlening aan gewezen militairen der krijgsmacht, met uitzondering van gewezen officieren. In het tehuis is tevens gevestigd het museum Bronbeek.

2. Het tehuis is gevestigd te Arnhem en gelegen op het landgoed Bronbeek.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervalt: bijstand en.

2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

3. De commissie van advies adviseert Onze Minister met betrekking tot het inzake het tehuis te voeren beleid, in het bijzonder met betrekking tot het welzijn van de inwonenden, het onderhoud en de bouwkundige voorzieningen, het opnamebeleid en het museum.

C

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanduiding als eerste lid vervalt.

2. De onderdelen b en c vervallen, onder aanduiding van de onderdelen d en e als de onderdelen b respectievelijk c.

3. Aan onderdeel b (nieuw) wordt toegevoegd: of van andere internationale organisaties.

4. In onderdeel c (nieuw) vervalt de zinsnede ’ c of d,’ en wordt de zinsnede ’of de Koninklijke luchtmacht’ vervangen door: , de Koninklijke luchtmacht of de Koninklijke marechaussee.

D

In artikel 5, eerste lid, wordt ’verzorging’ vervangen door: zorgverlening.

E

In artikel 6 vervallen de dubbele punt na ’nadat’, onderdeel a, alsmede de aanduiding van onderdeel b, en wordt ’Onze minister’ en ’onze minister’ beide keren vervangen door: Onze Minister.

F

In artikel 7, eerste lid, wordt ’hun verzorging’ vervangen door: de zorgverlening.

G

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ’uniform’ vervangen door: huistenue.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven ten aanzien van het gebruik van het huistenue.

3. Het derde lid vervalt.

H

Artikel 11, tweede lid, tweede volzin, en artikel 12 vervallen.

I

In artikel 14 wordt ’verzorging van’ vervangen door ’zorgverlening aan’ en wordt ’militairen’ vervangen door: militair personeel.

J

In artikel 15 vervallen het vierde en het vijfde lid.

K

De artikelen 16 en 17 vervallen.

L

In artikel 19, eerste lid, wordt ’door Onze Minister’ vervangen door: overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven regels.

M

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. Het museum heeft tot doel het verwerven, selecteren en conserveren ten behoeve van de vorming van een collectie van objecten die betrekking hebben op het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (1830-1950) en het beheren en exposeren van die collectie.

2. Het museum wordt instandgehouden, beheerd en opengesteld voor het publiek overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven regels.

N

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Bronbeek.

Artikel II

De tekst van het Instellingsbesluit Bronbeek wordt in de Staatscourant geplaatst.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in de Staatcourant zal worden geplaatst


’s-Gravenhage, 11 mei 1999.
Beatrix. De Staatssecretaris van Defensie,
H.A.L. van Hoof.

Nota van toelichting

Algemeen

Het Koninklijk tehuis voor oud-militairen Bronbeek maakt deel uit van de Defensie-organisatie en is als zodanig een van de instrumenten in het Nederlandse veteranenbeleid. Voor opname in het tehuis komen dan ook alleen in aanmerking oud-militairen die onder oorlogs- of daarmee gelijk te stellen omstandigheden hebben gediend, de zgn. veteranen. Op het terrein van het tehuis Bronbeek bevindt zich ook het Congres- en Reüniecentrum Kumpulan, bestemd voor het houden van reünies door veteranen. De Defensie reüniefaciliteitenregeling bevat hiervoor een aparte voorziening.

Het tehuis valt onder de regels die zijn gegeven bij of krachtens het Reglement voor het Koninklijk tehuis voor oud-militairen ’Bronbeek’ (koninklijk besluit van 19 september 1969, nr. 21, Stcrt. 1969, 199). In deze regels zijn de relevante voor reguliere verzorgingstehuizen geldende normen zoveel als binnen de specifieke situatie van het militair verzorgingstehuis Bronbeek mogelijk is, op overeenkomstige wijze verwerkt. Door de relatie met de Defensie-organisatie en het bijzondere karakter van het tehuis dienen evenwel verschillen, die overigens overwegend positief voor de bewoners van het tehuis uitvallen, te blijven bestaan.

Door middel van het onderhavige besluit is het Reglement geactualiseerd. Gedurende de ruim 29 jaar van zijn bestaan is de inhoud grotendeels ongewijzigd gebleven: slechts bij de koninklijke besluiten van 10 juli 1984, nr 70 (Stcrt. 1984, 142), en van 11 januari 1990, nr 90.000352 (Stcrt. 1990, 16), zijn nog wijzigingen aangebracht. In de praktijk is er evenwel gedurende die tijd meer veranderd. Die veranderingen waren voldoende aanleiding voor een opschoning, modernisering en een aanpassing op onderdelen. Zo was een aantal bepalingen in het besluit niet meer in overeenstemming met de organisatie en dagelijke praktijk binnen het tehuis.

Voorts is ervoor gekozen de term ’verzorging’ (zie de artikelen 5, eerste lid, 7 en 14) te vervangen door ’zorgverlening’, aangezien de term ’verzorging’ in geneeskundige kringen een vaste betekenis heeft gekregen die op de dienstverlening binnen Bronbeek in de regel minder van toepassing is. De geneeskundige zorg aan de bewoners van Bronbeek wordt geleverd door huisartsen die door de bewoners zelf in de directe omgeving van de woonlocatie kunnen worden uitgekozen. In Bronbeek wordt de basiszorg, met name gericht op het wonen, geleverd. Indien een bijzondere medische verzorging nodig is, wordt de zorgbehoefte conform de landelijke criteria geïndiceerd door het regionale indicatieorgaan. In samenwerking met verzorgings- en verpleeghuizen in de regio wordt bezien hoe de zorgbehoefte in te vullen. Aan de zorgbehoefte wordt binnen de woonvorm voldaan door AWBZ-erkende instanties. De AWBZ-gelden kunnen dan conform het ’Kop op de zorg’-beleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via het budget van een verzorgings- of verpleeghuis in de vorm van mensen, middelen en/of financiering ter beschikking worden gesteld.

Van belang is verder dat door de groeiende betekenis van het museum binnen het tehuis Bronbeek de museumfunctie een betere verankering in het besluit heeft gekregen.

Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om in sommige bepalingen die gewijzigd zijn, enkele redactionele aanpassingen aan te brengen.

Onderdeelsgewijze toelichting

A

De artikelen 1 en 2 zijn om wetgevingstechnische redenen omgekeerd.

Artikel 2 - het voormalige artikel 1 - is thans verdeeld in twee leden. Gezien het belang van het museum voor Bronbeek - zo is het museum in het kader van de herstructurering van de Koninklijke landmacht opgenomen als productgroep in de organisatietabel - verdiende het de voorkeur deze bestemming naast de zorgverleningsfunctie in het eerste lid te noemen en dus niet meer in artikel 20, eerste lid. Om de in het algemeen deel van deze nota van toelichting vermelde redenen is het begrip ’verzorgingstehuis’ in de huidige tekst niet meer teruggekeerd.

In het tweede lid is nu ook opgenomen de plaats van vestiging, het landgoed Bronbeek, daar dit landgoed in het verleden met het oog op de veteranenzorg ter beschikking is gesteld.

In artikel 1 zijn de definities van ’oud-militairen’, ’commandant’ en ’administrateur’ geschrapt. Het begrip ’oud-militairen’ zou als zelfstandige term alleen nog in artikel 2, eerste lid, voorkomen en de begripsomschrijving is daarom direct in die bepaling verwerkt. De definitie van ’commandant’ is geschrapt, omdat de inhoud van dit begrip voor zich spreekt. De term ’directeur’ die tot dusverre in die definitie werd gebruikt, heeft in het tehuis geen betekenis. Gebruikelijk is dat de bewoners de commandant met ’commandant’ aanspreken, hetgeen aansluit bij het overwegend militaire karakter van het tehuis. De definitie van ’administrateur’ is vervallen, omdat aan dit begrip geen zelfstandige betekenis meer toekomt. Het is immers de commandant die verantwoordelijk is voor het financieel beheer. Hoe hij de voor dit beheer noodzakelijke werkzaamheden intern verdeelt, is primair zijn verantwoordelijkheid.

B

De naam van de Commissie van bijstand en advies in artikel 3, tweede lid, is vereenvoudigd tot Commissie van advies. In het verleden heeft deze commissie zich beperkt tot advisering en ook thans bestaat er geen behoefte aan de commissie andere taken te doen verrichten. De nieuwe naam van de commissie brengt dit beter tot uitdrukking.

Het ligt in de rede naast de instelling van een commissie een taakomschrijving op te nemen die een duidelijk beeld schetst van de omvang van de adviestaak. Dit is geschied in een nieuw derde lid. Een vergelijkbare tekst was reeds opgenomen in artikel 2 van de ministeriële beschikking van 15 maart 1989, nr PZ 86/056/4648, dat ten doel had invulling te geven aan artikel 3, tweede lid.

C

Artikel 4 is aangepast aan gewijzigde omstandigheden. De tekst die voorheen was opgenomen onder b en c, is geschrapt, omdat de daarin opgenomen categorieën oud-militairen al onder de omschrijving onder e vallen en als zelfstandig criterium door het tijdsverloop steeds minder betekenis krijgen. De positie van de oud-militairen die in voormalig Nederlands-Indië, Indonesië of Nederlands Nieuw Guinea (genoemd onder b) of in Suriname, Curaçao of de Nederlandse Antillen (onder c) vrijwillig hebben gediend bij de Nederlandse krijgsmacht, wordt door het niet meer uitdrukkelijk noemen in deze bepaling uiteraard in geen enkel opzicht verslechterd. In het toelatingsbeleid zullen de gevechtsactiviteiten die met name ook door deze groepen oud-militairen zijn verricht, onverminderd een positieve indicatie blijven vormen - vgl. artikel 5, tweede lid, onder b.

Het in onderdeel b opgenomen toelatingscriterium is uitgebreid als gevolg van de toename van het aantal volkenrechtelijke instituties, alsmede op grond van de gegroeide praktijk van anderszins supra-nationaal gelegitimeerde militaire interventies.

In onderdeel c is na de drie krijgsmachtdelen de Koninklijke marechaussee toegevoegd. Het Wapen der Koninklijke marechaussee werd vroeger tot de Koninklijke landmacht gerekend, maar heeft inmiddels de status van krijgsmachtdeel gekregen.

E

In artikel 6 is onderdeel a komen te vervallen, omdat een dergelijke adviserende rol door een toelatingscommissie dient te worden vervuld. Een adviserende rol van de commandant ter zake zou moeilijk te rijmen zijn met mandatering van de bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om opname, zoals die in het verleden al heeft plaatsgevonden (beschikking van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 21 juni 1985, nr PZ 85/056/3155).

Het passen in de woongemeenschap is een criterium dat - ter uitvoering van artkel 5, eerste lid - in de ministeriële regeling zal worden opgenomen. In die regeling worden criteria samengevoegd die worden gesteld naast de in de artikelen 4 en 5, tweede lid, van het besluit opgenomen criteria.

G

Al enige tijd wordt van rijkswege een huistenue verstrekt. Dit is geen militair uniform, maar een combinatie, bestaande uit een standaard grijze broek, blauwe blazer, overhemd, das en schoenen. De wijziging van artikel 8, eerste lid, betreft dus een aanpassing aan een bestendige praktijk.

Omdat de bewoners zonder het thans vervangen tweede lid van artikel 8 (’2. De inwonenden dragen naar keuze de uniform, bedoeld in het vorige lid, of de eigen burgerkleding.’) ook vrij zouden zijn om te kiezen wat ze dragen, is die bepaling in het besluit niet echt noodzakelijk. Van meer belang is het de in de praktijk al lang geldende verplichtingen en beperkingen inzake het dragen van het huistenue te regelen. Zo wordt door de commandant in bepaalde gevallen om representatieve redenen het dragen van het huistenue voorgeschreven, hetgeen past binnen het karakter van het tehuis. Voorts spreekt het vanzelf dat in andere situaties, bijvoorbeeld tijdens tuinierswerkzaamheden, het huistenue niet mag worden gedragen. Teneinde onder deze gegroeide praktijk een beter fundament te leggen, is nu in artikel 8, tweede lid, bepaald dat inzake het dragen van het huistenue bij ministeriële regeling regels worden gegeven. De vervangen bepaling kan daarin ook terugkeren.

Ook het schrappen van het derde lid vloeit voort uit de wenselijkheid de regels en de praktijk met elkaar in overeenstemming te brengen. Al vele jaren is de onderkleding een verantwoordelijkheid van de bewoners zelf en wordt deze niet meer door het tehuis verstrekt. Ook linnengoed als hoeslakens, dekbedden, handdoeken e.d., pleegt door de bewoners zelf bij de aanvang van de bewoning te worden meegenomen en zo nodig later te worden vernieuwd of aangevuld. Ook deze wijziging betreft derhalve niet meer dan een aanpassing aan een al jarenlang bestaande praktijk.

H

Het vervallen van de tweede volzin van het tweede lid van artikel 11 en het gehele artikel 12 zijn een gevolg van het feit dat een maatregel van de commandant een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is. De hoorplicht, bedoeld in artikel 11, tweede lid, tweede volzin, vloeit reeds voort uit artikel 4.8 van die wet, en ook het bezwaar en beroep in dit kader zijn daarin reeds geregeld. Voor het schrappen pleit bovendien dat de AWB een grotere rechtsbescherming biedt dan het huidige artikel 12.

J

Het vierde en het vijfde lid van artikel 15 zijn vervallen. Jaarverslagen als bedoeld in het vijfde lid, werden al geruime tijd niet meer als zodanig uitgebracht. Een noodzaak daartoe wordt thans ook niet meer aanwezig geacht. Indien de minister invloed op de gang van zaken wil uitoefenen of informatie wenst te ontvangen, is dat vanzelfsprekend altijd mogelijk. Een uitdrukkelijke verantwoordingsplicht, zoals opgenomen in het vierde lid, is dan ook niet noodzakelijk.

K

De artikelen 16 en 17 zijn vervallen. Artikel 16 om dezelfde reden als onderdeel f van artikel 1 is vervallen, artikel 17 omdat de bewoners vrij zijn in de keuze van hun arts; deze ’keuze’ kan niet worden opgelegd. Overigens sluit het schrappen van artikel 17 niet uit dat er toch een arts aan het tehuis verbonden is; dit kan evenwel op verschillende manieren worden ingepast binnen de normale bedrijfsvoering van het tehuis. Er is geen noodzaak hieromtrent in het onderhavige besluit regels te geven.

L

Met de wijziging in artikel 19, eerste lid, wordt beoogd wat meer flexibiliteit mogelijk te maken waar het betreft de vaststelling van bestemming, indeling en inrichting van de opstallen.

M

Artikel 20, eerste lid, is vervallen, omdat het daarin bepaalde thans blijkt uit artikel 2, eerste lid, tweede volzin. In het nieuwe eerste lid is nu ook het doel van het museum weergegeven.

De Staatssecretaris van Defensie,

H.A.L. van Hoof.

Naar boven