Besluit voorziening Hoofdproductschap Akkerbouw en Productschap Tuinbouw

Besluit van het Hoofdproductschap Akkerbouw dd. 12 november 1998 en van het Productschap Tuinbouw 15 december 1998, houdende regels ter zake van het treffen van een voorziening ter gemeenschappelijke behartiging van belangen van het Hoofdproductschap Akkerbouw1 en het Productschap Tuinbouw2 in verband met het op zich nemen van taken van het Landbouwschap die van vitaal belang zijn voor de sectoren akkerbouw en tuinbouw (Besluit voorziening Hoofdproductschap Akkerbouw en Productschap Tuinbouw)

De besturen van het Hoofdproductschap Akkerbouw en van het Productschap Tuinbouw, gelet op artikel 109, eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Besluiten:

Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. schappen: het Hoofdproductschap Akkerbouw en het Productschap Tuinbouw;

b. akkerbouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Instellingsverordening akkerbouwproductschappen 1997;

c. tuinbouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw.

De voorziening

Artikel 2

1. Er is een voorziening die met name betrekking heeft op de navolgende activiteiten:

a. coördinatie van de vaststelling en de toepassing van verordeningen die zich richten tot de onder de schappen vallende akkerbouwers respectievelijk tuinders en die hetzelfde onderwerp betreffen;

b. coördinatie van onderzoek op het gebied van teeltaangelegenheden;

c. coördinatie van technische en juridische aangelegenheden op het gebied van teeltvoorschriften, gewasbescherming en milieuaangelegenheden;

d. samenwerking aangaande oplegging en inning van heffingen bij. onderschei-denlijk het verlenen van een bijdrage aan, de primaire akkerbouw- en tuin-bouwsector.

2. Het Hoofdproductschap Akkerbouw zal uitvoering geven aan maatregelen die voortvloeien uit de in het eerste lid bedoelde activiteiten. De schappen kunnen hierover nadere afspraken maken.

Bestuurlijk overleg

Artikel 3

1. Omtrent de uitvoering van de in artikel 2 genoemde activiteiten vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de dagelijkse besturen van de schappen.

2. Het bestuurlijk overleg wordt namens de dagelijkse besturen gevoerd door de voorzitters zomede twee dagelijks bestuursleden van elk van de schappen, een van de kant van ondernemers en een van de kant van werknemers.

3. Het bestuurlijk overleg vindt minstens twee maal per jaar plaats of zoveel vaker als een schap dat wenselijk acht.

4. Tot de taak van het bestuurlijk overleg behoort in ieder geval:

a. het jaarlijks evalueren van deze voorziening, het signaleren van eventuele knelpunten bij de uitvoering van deze voorziening en het doen van voorstellen voor de oplossing daarvan;

b. het opstellen van gegevens ten behoeve van de begroting met betrekking tot de uitvoering van deze voorziening en het vaststellen van ieders aandeel daarin.

5. De deelnemende bestuursleden van het bestuurlijk overleg ontvangen een vergoe-ding van het schap dat zij vertegenwoordigen overeenkomstig de regeling van dat schap.

Voorzitterschap en secretariaat

Artikel 4

De voorzitter en het secretariaat van het bestuurlijk overleg worden voor de periode van een jaar afwisselend aangewezen respectievelijk waargenomen door een van de schappen.

Financiering

Artikel 5

De uitvoering van deze voorziening ten behoeve van bedrijfsgenoten in de akkerbouw- en tuinbouwsector gebeurt voor gemeenschappelijke rekening en risico van de instellende schappen.

Slotbepalingen

Artikel 6

1. Indien één van beide schappen deze voorziening wenst te wijzigen of op te heffen, wordt dit aan het bestuur van het andere schap kenbaar gemaakt.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 109, derde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie vindt wijziging of opheffing alleen plaats indien de besturen van de schappen daarmee instemmen. De besturen zullen alsdan gezamenlijk bepalen hoe en op welke termijn de wijziging danwel de opheffing haar beslag zal krijgen.

3. Indien geen eenstemmigheid wordt verkregen wordt een geschil ter beslissing voorgelegd aan de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1998.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit voorziening Hoofdproductschap Akkerbouw en Productschap Tuinbouw.


Voor het bestuur Hoofdproductschap Akkerbouw,
J.A.M. Kienhuis, voorzitter.
R.J.M. ten Berge, secretaris.
Voor het bestuur Productschap Tuinbouw,
J. van der Veen, voorzitter.
M. van ’t Riet, secretaris.

Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 12 maart 1999.

1 Ingesteld bij verordening door de Sociaal-Economische Raad op 20 juni 1997 en in werking getreden op 1 oktober 1997 (Staatscourant en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie van 29 september 1997).

2 Ingesteld bij verordening door de Sociaal-Economische Raad op 17 april 1998 en in werking getreden op 2 augustus 1998 (Staatscourant en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie van 31 juli 1998).

Toelichting

• algemeen

Ten aanzien van de uitvoering van een aantal werkzaamheden van het Landbouwschap, waarvan het van belang wordt geacht dat deze ook na de opheffing van het Landbouwschap worden gecontinueerd, was het de wens van de (vorige) minister van L.N.V. dat op het gebied van de akker- en tuinbouw het Productschap Tuinbouw (PT) en het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA) een gemeenschappelijke rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam zouden creëren. Omdat zowel PT als HPA een dergelijk ’110-lichaam’ een onnodig zware constructie vonden, is de minister uiteindelijk akkoord gegaan met het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 109 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

• artikel 2

De ’109-voorziening’ beoogt, met name om redenen van kostenbesparing en doelmatigheid, louter autonome taken welke voor de akker- en tuinbouwsector gelijksoortig zijn, onder te brengen bij één van de twee productschappen, in casu het HPA. Op deze wijze wordt voorkomen dat thans twee bedrijfslichamen dezelfde taken afzonderlijk moeten gaan uitvoeren, waar voorheen steeds één lichaam hiermee belast is geweest. Zodoende hebben HPA en PT de inning van heffingen onderscheidenlijk het verlenen van bijdragen op grond van diverse HPA- en PT-verordeningen, de coördinatie van gemeenschappelijke activiteiten op het gebied van onderzoek - het onderzoek zelve blijft geschieden door aangewezen onderzoeksinstellingen - zomede van technische en juridische aangelegenheden op het gebied van gewasbescherming en milieu, gezamenlijk georganiseerd bij het HPA.

Ter nadere uitwerking hiervan kunnen de onderhavige schappen hierover afzonderlijke overeenkomsten sluiten.

De taken zullen worden uitgevoerd door de binnen het HPA reeds verantwoordelijke eenheden. Zodoende zal de uitvoering van deze taken conform de binnen het HPA gebruikelijke wijze worden verricht. Dientengevolge ontstaat er geen afzonderlijk te identificeren organisatorische eenheid, evenwel zullen de taken wel binnen verschillende organisatorische eenheden afzonderlijk te identificeren zijn.

• artikelen 3 en 4

Om een en ander vanuit beide productschappen op elkaar af te stemmen is in dit verband tevens voorzien in een bestuurlijk afstemmingsoverleg. De onderscheiden besturen van de schappen zijn ieder formeel verantwoordelijk voor de onderwerpen waarvoor zijn schap is ingesteld, het bestuurlijk overleg is immers geen rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam.

• artikel 5

Jaarlijks zal vooraf overeenstemming bestaan over de in te zetten middelen. De verdeling van de kosten zal geschieden naar rato van de vooraf te verwachten omvang van de activiteiten, mede rekening houdend met de inzet hiervoor van algemene ondersteunende afdelingen. Ook hiervoor kunnen vorenbedoelde overeenkomsten dienen.

• tenslotte

Ten behoeve van de formalisering van de getroffen ’109-voorziening’ dient het voorliggende (concept)besluit, dat door de beide productschapsbesturen moeten worden vastgesteld en dat vervolgens door de SER moet worden goedgekeurd.

Naar boven