Sociaal-Economische Raad

Instellingsverordening Bedrijfschap Natuursteenbedrijf

Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 januari 1999, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het steenhouwersbedrijf (Instellingsverordening Bedrijfschap Natuursteenbedrijf)

De Sociaal-Economische Raad;

Gelet op artikel 67, eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Gelet op artikel 5, derde lid van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie;

Gehoord de Algemene Nederlandse Bond van Natuursteenbedrijven, de Vereniging Nederlandse Natuursteen Importeurs, de Bouw- en Houtbond FNV en de Hout- en Bouwbond CNV;

Besluit:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. de raad: de Sociaal-Economische Raad;

c. het bedrijfschap: het Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf.

Artikel 2

In deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt onder handel in onbewerkte of bewerkte natuursteen niet verstaan:

a. de handel in stortsteen, zinksteen, zetsteen en basaltzuilen voor waterbouwkundige werken;

b. zodanige handel voor zover die plaatsvindt in het kader van de uitoefening van de handel in bouwmaterialen;

c. zodanige handel voor zover die plaatsvindt in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw of van het aannemersbedrijf op het gebied van de grond-, water- en wegenbouw;

d. zodanige handel voor zover die plaatsvindt in het kader van de uitoefening van de handel in tuinbenodigdheden.

§ 2 Het bedrijfschap

Artikel 3

1. Er is een Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf.

2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het bedrijf van het bewerken van natuursteen, al dan niet gepaard gaande met het plaatsen daarvan, of de handel in onbewerkte of bewerkte natuursteen wordt uitgeoefend.

3. Het bedrijfschap is gevestigd te Rijswijk.

Artikel 4

Het bestuur van het bedrijfschap bestaat uit acht leden, waarvan vier leden door organisaties van ondernemers en vier leden door organisaties van werknemers worden benoemd.

§ 3 Bevoegdheden

Artikel 5

Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:

a. de registratie van de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;

b. het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het bedrijfschap nodige gegevens;

c. de inzage van boeken en bescheiden en de bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen, voor zover nodig voor het uitoefenen van het toezicht op de naleving van verordeningen van het bedrijfschap of voor het verkrijgen van gegevens welke in strijd met zodanige verordeningen niet zijn verstrekt;

d. de administratie van ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;

e. de hoedanigheid van de bewerking;

f. de aanduiding van de hoedanigheid van natuursteen en van de bewerking daarvan;

g. de lonen en de andere arbeidsvoorwaarden;

h. de vakopleiding.

Artikel 6

Overtredingen van een op grond van artikel 5 vastgestelde verordening kunnen bij die verordening worden aangewezen als strafbare feiten.

Artikel 7

1. Op overtreding van een op grond van artikel 5 vastgestelde verordening kunnen, ook indien de overtreding als strafbaar feit is aangewezen, bij die verordening tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld.

2. Op overtreding van een verordening betreffende een der in artikel 5 genoemde onderwerpen kan bij die verordening als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden worden gesteld.

Artikel 8

1. De door het bedrijfschap krachtens artikel 126, eerste lid, van de wet op te leggen heffingen worden onverminderd het tweede en derde lid vastgesteld op grondslag van de in iedere onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld bereikte omzet.

2. Een periodieke heffing kan ook, als basisheffing, worden opgelegd tot een bedrag dat voor alle ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld gelijk is.

3. Heffingen waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur van het bedrijfschap in verband met die bestemming passend acht.

§ 4 Slotbepalingen

Artikel 9

Deze verordening wordt in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie geplaatst.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze verordening wordt aangehaald als Instellingsverordening Bedrijfschap Natuursteenbedrijf.


Den Haag, 15 januari 1999.
J.C. Blankert, plv. voorzitter.
N.C.M. van Niekerk, algemeen secretaris.

Goedgekeurd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister van Economische Zaken bij beschikking van 16 maart 1999, nr. AV/A&M/99/3125.

Toelichting

Inleiding

Deze verordening vervangt het Instellingsbesluit Bedrijfschap Natuursteenbedrijf (Stb.1954, 323) overeenkomstig het bepaalde in artikel XV van de wet van 24 juni 1992 (Stb. 1992, 409), houdende wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie. De gewijzigde wet is op 1 oktober 1992 in werking getreden.

Ingevolge artikel XVI van de wijzigingswet heeft de omzetting geen gevolgen voor onder meer de rechtskracht van de onder het oude instellingsbesluit vastgestelde verordeningen en andere besluiten. Deze verordeningen en besluiten hoeven derhalve niet te worden omgezet.

De instellingsverordening is, op enkele uitzonderingen na, geheel gelijkluidend aan het Instellingsbesluit Natuursteenbedrijf. De uitzonderingen betreffen in de eerste plaats formeeltechnische wijzigingen, die nodig bleken als gevolg van de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie per 1 oktober 1992. De wijzigingen hebben betrekking op:

- een nieuw artikel 4 waar conform artikel 73, tweede lid van de wet het aantal bestuursleden is vermeld;

- het schrappen van artikel 3, tweede lid van het instellingsbesluit waar is bepaald dat de bevoegdheid om regels te geven over de lonen en andere arbeidsvoorwaarden en de vakopleiding en de vaststelling aan de getalsverhouding in ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, pas in werking treedt op een door de SER te bepalen en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie bekend te maken tijdstip, doch uiterlijk vier jaren na het inwerkingtreden van het onderhavige besluit. Aangezien de vier jaren ruim zijn ver-streken, heeft het bedrijfschap deze verordenende bevoegdheden verkregen en is onderhavige bepaling overbodig geworden. Hoewel momenteel geen plannen bestaan voor het daadwerkelijk benutten van deze bevoegdheden, wensen de betrokken organisaties de mogelijkheid daartoe voor de toekomst te behouden;

- het schrappen van artikel 3, derde lid waarin is geregeld dat verordeningen ter zake van de registratie van ondernemingen, het verstrekken van gegevens en de inzage van boeken en bescheiden de goedkeuring van de raad behoeven. Dit voorschrift is achterhaald omdat de goedkeuring van verordeningen door de raad thans in zijn geheel is geregeld in artikel 94 van de gewijzigde wet;

- enkele nieuwe slotartikelen over de bekendmaking en inwerkingtreding van de instellingsverordening;

- een nieuw lid in artikel 7 waarin de bevoegdheid is neergelegd een tuchtrechtelijke boete van maximaal f 10.000 op te leggen.

Daarnaast zijn er de volgende wijzigingen, die geen verband houden met de wetswijziging van 1 oktober 1992. Deze betreffen het schrappen van de volgende bevoegdheden: de berekening van de aanbodsprijs in verband met de kosten van de onderneming, de inrichting van werkplaatsen waarop noch de Steenhouwerswet 1921 noch de Veiligheidswet 1934 van toepassing is en de vaststelling van de getalsverhoudingen in ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld. De reden is dat aan deze bevoegdheden geen behoefte bestaat dan wel dat ze achterhaald zijn.

De bovengenoemde wijzigingen hebben geleid tot een vernummering in de artikelen.

Den Haag, 15 januari 1999.

J.C. Blankert, plv. voorzitter.

N.C.M. van Niekerk, algemeen secretaris.

Naar boven