Beleidsregels voor de uitvoering van artikel 7A van de Woningwet
Circulaire
De beleidsregels voor de uitvoering van artikel 7a van de Woningwet van
29 januari 1999 zijn toegevoegd aan de circulaire van het College van burgemeester
en wethouders, het bestuur van het samenwerkingsverband en aan gedeputeerde
staten van 29 januari 1999, MG99-2, Wijzigingen Woningwet en beleidsregels
voor de uitvoering van artikel 7a van de Woningwet.
Beleidsregels voor de uitvoering van artikel 7a van de
Woningwet
Deze beleidsregels geven uitvoering aan artikel 7a, eerste lid van de
Woningwet.
Artikel 1. Definities
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
de Minister, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer (VROM);
dubo-voorzieningen, voorzieningen waarvan het bewezen milieurendement
hoger is dan dat van conventionele voorzieningen;
de bouwkosten, de stichtingskosten verminderd met de grondkosten;
de meerkosten, het verschil in prijs tussen enerzijds conventionele
voorzieningen en anderzijds dubo-voorzieningen; en
ontheffing, toestemming van de Minister als bedoeld in artikel
7a, lid 2 en 3 van de Woningwet.
Artikel 2. Reikwijdte
In deze beleidsregels wordt onder een project verstaan de op bepaalde
percelen nieuw te bouwen bouwwerken of het op een bepaald perceel nieuw te
bouwen bouwwerk óf de te verrichten werkzaamheden aan bouwwerken op
bepaalde percelen of aan het bouwwerk op een bepaald perceel, waarvoor door
burgemeester en wethouders een aanvraag om ontheffing bij de Minister is ingediend.
Artikel 3. Inhoudelijke voorwaarden verkrijgen ontheffing
Een ontheffing kan slechts door de Minister worden verleend indien is
voldaan aan de volgende inhoudelijke criteria:
a. een project komt zonder ontheffing niet tot stand, gezien het te verwachten
economische rendement in verhouding tot het risico en het milieubelang;
b. de in het project toegepaste dubo-voorzieningen zijn voor de categorie
waartoe het bouwwerk behoort nog onvoldoende toegepast, zodat nog onvoldoende
inzicht is verkregen in
1° de milieuwinst die met de toegepaste dubo-voorzieningen wordt bereikt
of
2° de consequenties van deze voorzieningen voor kosten, uitvoering
of beheer;
c. het project kent geen grotere omvang dan nodig is om inzicht te krijgen
in de milieuwinst, meerkosten of consequenties voor uitvoering en beheer van
de dubo-voorzieningen als toegepast bij de categorie waartoe het bouwwerk
behoort; en
d. de resultaten van het project zijn met de toegepaste dubo-voorzieningen
bruikbaar voor andere projecten.
Artikel 4. Procedurele voorwaarde verkrijgen ontheffing
Een ontheffing kan slechts door de Minister worden verleend indien door
burgemeester en wethouders, voordat een aanvraag om ontheffing wordt ingediend,
met de voor het project relevante bouw- en milieupartijen overleg is gevoerd
om tot vrijwillige uitvoering van het project te komen.
Artikel 5. Procedure verlenen ontheffing
1. De beslissing omtrent verlening van ontheffing vindt plaats op basis
van een aanvraag die is ingediend door middel van het formulier, opgenomen
in bijlage 1 bij deze beleidsregels.
2. De aanvraag tot ontheffing dient te worden ingediend bij de Inspectie
Volkshuisvesting in de desbetreffende regio.
3. De ontheffing vermeldt de aard van het project.
4. De gemeente draagt direct na het verkrijgen van een ontheffing zorg
voor publiekelijke bekendmaking van de nadere voorschriften en/of nieuwe voorschriften
die als gevolg van de ontheffing op het project van toepassing zijn.
Artikel 6. Aanvraag bouwvergunning
Aan een ontheffing wordt het voorschrift verbonden dat de ontheffing slechts
ten uitvoer kan worden gelegd met ingang van 14 maanden na het bekendmaken
daarvan.
Artikel 7. Verslaglegging
1. Burgemeester en wethouders waaraan ontheffing is verleend, melden direct
na de oplevering van het project dat het project gereed is middels het formulier
dat als bijlage 2 aan deze beleidsregels is toegevoegd.
2. Burgemeester en wethouders waaraan ontheffing is verleend, brengen
binnen 2 maanden na de gereedmelding aan de Minister verslag uit over het
project.
3. Het verslag geeft in ieder geval inzicht in:
a. het te verwachten milieurendement van de dubo-voorzieningen ten opzichte
van de conventionele voorzieningen;
b. de meerkosten van de dubo-voorzieningen ten opzichte van de conventionele
voorzieningen;
c. de consequenties van de voorzieningen voor uitvoering en beheer;
d. de bevindingen van de opdrachtgever, de architect, de adviseur(s) en
de aannemer; en
e. de uitvoerbaarheid in termen van handhaafbaarheid en (administratieve)
lasten.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 2 dagen na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.
Artikel 9. Aanhaling
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels voor de uitvoering
van artikel 7a van de Woningwet.
’s-Gravenhage, 29 januari 1999.
De Staatssecretaris
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J.W.
Remkes.
Toelichting
I. Algemeen
1. Inleiding
Op 30 juli 1998 is de wijziging van de Woningwet - Milieugrondslag
Bouwbesluit - in werking getreden, zie Staatsblad 458.
Om tot een verantwoorde uitbouw van duurzaam bouwen maatregelen te kunnen
komen, is in die wetswijziging voorzien in een experimenteerartikel. Met dit
artikel kan de Minister van VROM aan gemeenten ontheffing verlenen van het
verbod om bij de verlening van een bouwvergunning aanvullende (strengere)
eisen voor duurzaam bouwen te stellen. Deze ontheffing kan alleen voor een “bijzonder
project” worden verleend.
Om de praktische uitvoering van artikel 7a te vergemakkelijken zijn aan
de Tweede Kamer beleidsregels beloofd (TK 1997-1998, 25 823, nr. 5).
2. Bijzonder project
De beleidsregels hebben betrekking op alle bouwwerken, nieuwbouw en verbouw.
burgemeester en wethouders kunnen ontheffing krijgen indien:
1. het project niet vrijwillig tot stand komt (overleg met relevante partijen
moet zijn gevoerd);
2. over de toepassing van dubo-maatregelen in een categorie bouwwerk nog
onvoldoende bekend is;
3. het project niet groter is dan strikt noodzakelijk voor het verkrijgen
van de benodigde informatie; en
4. de resultaten ook binnen andere projecten toegepast kunnen worden.
Daarnaast moet de aanvraag 14 maanden voor indiening van de bouwvergunningaanvraag
zijn ingediend. Bouwpartijen kunnen dan in het ontwerp nog rekening houden
met de wijzigingen.
Een aanvraag om ontheffing moet middels een formulier bij de IVH in de
regio worden ingediend. Dit formulier is aan de beleidsregels toegevoegd.
De gemeente brengt tot slot verslag uit over de resultaten.
3. Inspraak
Deze beleidsregels zijn in nauwe samenspraak met het Overlegplatform Bouwregelgeving
(OPB) uitgewerkt. In dit overlegplatform zijn de belangrijkste partijen in
de bouw vertegenwoordigd. Het OPB onderschrijft de opgesteld beleidsregels.
De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV), de Nederlandse organisatie
voor energie en milieu BV (Novem) en de Stichting Natuur en Milieu hebben
eveneens de mogelijkheid gehad commentaar te leveren.
Het commentaar van deze gremia is in de beleidsregels verwerkt.
Het is tot slot de bedoeling de werking van de beleidsregels direct na
de invoering te monitoren en na 2 jaar te evalueren.
4. Notificatie
De beleidsregels hoeven niet genotificeerd te worden op grond van EG-richtlijn
nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen
en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998
(PbEG L 217). Deze regels hoeven eveneens niet te worden gemeld aan het Secretariaat
van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid,
en/of artikel 5, zesde lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand
gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).
De beleidsregels bevatten namelijk geen technische voorschriften in de zin
van de genoemde richtlijn en overeenkomst.
Wel zullen zij bij de Europese Commissie worden aangemeld ter voldoening
aan de plicht die is opgenomen in artikel 22, tweede lid, van de Richtlijn
van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van
de wettelijke en bestuurlijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw
bestemde produkten (89/106/EEG), zoals gewijzigd bij de richtlijn 93/68/EEG
van de Raad van 22 juli 1993. Deze richtlijn staat bekend als de ’Richtlijn
Bouwprodukten’.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Definities
Voor voorbeelden van dubo-voorzieningen wordt verwezen naar de ’Maatlat
duurzame woningbouw’ behorende bij de Regeling groenprojecten, zie Staatscourant
1996 nr. 210. Deze lijst is op te vragen bij Novem in Utrecht (tel. nr. (030)
239 34 93). Omdat met name “nieuwe” dubo-voorzieningen voor ontheffing
in aanmerking zullen komen zal de lijst met dubo-voorzieningen niet volledig
zijn. Gemeenten krijgen daarom de mogelijkheid andere maatregelen te hanteren,
waarbij zij zelf het te verwachten milieurendement moeten bepalen.
Onder meerkosten wordt verstaan het verschil in kosten voor wettelijk
verplichte voorzieningen en de tijdens het project verplicht toe te passen
voorzieningen.
De ontheffing houdt conform artikel 7a, lid 2 en 3 van de Woningwet in
dat burgemeester en wethouders of:
a. de door hen voorgestelde nadere voorschriften ter voldoening aan de
technische voorschriften voor duurzaam bouwen van het Bouwbesluit mogen opleggen,
of
b. de door hen voorgestelde technische voorschriften voor duurzaam bouwen
waarin het Bouwbesluit nog niet voorziet mogen opleggen.
Artikel 2. Reikwijdte
Deze beleidsregels gelden voor alle bouwwerken. In dit artikel wordt verder
een verbinding gelegd met de percelen waarop het project betrekking heeft.
Op het moment dat door burgemeester en wethouders ontheffing wordt aangevraagd,
is namelijk niet altijd sprake van een bestaand bouwwerk. Ontheffing op grond
van artikel 7a kan toch worden aangevraagd door de verbinding met het perceel
waarop het bouwwerk wordt gerealiseerd. De aanvrager om bouwvergunning weet
dan vooraf aan welke eisen het project moet voldoen.
Artikel 3. Inhoudelijke voorwaarden verkrijgen ontheffing
Bij het indienen van een aanvraag om ontheffing moeten alle criteria uit
dit artikel worden betrokken. Indien namelijk aan één criterium
van dit artikel niet is voldaan dan is dat grond om geen ontheffing te verlenen.
a. Als vooraf duidelijk is dat het economisch rendement van een project
voldoende is en de risico’s gering zijn, zal een project op vrijwillige
basis gestalte kunnen krijgen. Een experiment op grond van artikel 7a is in
dergelijke gevallen dan ook niet noodzakelijk.
b. Om te bepalen of een project in aanmerking komt voor ontheffing moet
bekeken worden in hoeverre het project nieuwe informatie kan opleveren. Een
project kan nieuwe informatie opleveren afhankelijk van de mate waarin de
combinatie van dubo-voorzieningen met een categorie bouwwerk “vernieuwend”
te noemen is.
c. Om te voorkomen dat eenmalige projecten, of gehele stedebouwkundige
eenheden voor ontheffing in aanmerking komen is een relatie gelegd tussen
de projectgrootte en de middels het project te generen informatie. Ter indicatie
van de omvang geldt voor woningen een projectgrootte van niet minder dan 5
bouwwerken en in totaal niet meer dan 25 bouwwerken bij soortgelijke projecten
waarvoor ontheffing is verleend en voor de overige bouwwerken in totaal niet
meer dan 5 bouwwerken bij soortgelijke projecten waarvoor ontheffing is verleend.
Indien bijvoorbeeld voor 40 woningen ontheffing wordt aangevraagd, zal de
ontheffing op maximaal 25 bouwwerken betrekking hebben. Soortgelijk betekent
een combinatie van experimentele dubo-voorzieningen in een categorie bouwwerk
als opgenomen in artikel 1, lid 2 van het Bouwbesluit.
d. Het mag niet zo zijn dat het project zo uniek is - door bijvoorbeeld
zeer specifieke functionele eisen of lokatie-afhankelijke omstandigheden,
enzovoorts - dat het niet voor herhaling vatbaar is. Op dat moment kan
namelijk niet tot uitbouw van duurzaam bouwen maatregelen in het bouwbesluit
worden gekomen.
Artikel 4. Procedurele voorwaarde verkrijgen ontheffing
Om te voorkomen dat voor een project om ontheffing wordt verzocht, terwijl
op vrijwillige basis dit project te realiseren is, moet vooraf met zowel de
bouw- als de milieupartijen overleg worden gevoerd.
Artikel 5. Procedure verlenen ontheffing
De procedure voor het verlenen van ontheffing is grotendeels weergegeven
in artikel 7a van de Woningwet. Daarin is opgenomen dat de Minister binnen
acht weken na ontvangst van een aanvraag om ontheffing beslist over dat verzoek,
of dat de beslissing voor één maal met vier weken wordt verdaagd.
Tevens is opgenomen dat toestemming van rechtswege is verleend, als de Minister
niet binnen acht weken beslist, of verdaagt, of na te hebben verdaagd niet
binnen vier weken beslist. De verlening van de toestemming is een besluit
in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Een aanvraag om ontheffing moet worden ingediend bij de Inspectie Volkshuisvesting
in de betreffende regio. Gekozen is voor de inspectie, omdat lokatie-afhankelijke
omstandigheden namelijk ook grond voor weigering zijn. Daarnaast zullen ter
zake deskundige organisaties in het adviestraject worden betrokken. Novem
kan bijvoorbeeld worden betrokken als voor een utiliteitsbouw project ontheffing
wordt aangevraagd; voor de woningbouw komt bijvoorbeeld de SEV in beeld. Een
derde organisatie die om advies kan worden gevraagd is de Stichting Natuur
en Milieu.
4. Publiekelijke bekendmaking kan bijvoorbeeld geschieden door publicatie
van de nieuwe voorschriften in huis-aan-huis bladen binnen de betreffende
gemeente.
Artikel 6. Aanvraag bouwvergunning
Burgemeester en wethouders die een aanvraag om ontheffing hebben ingediend,
zullen andere eisen aan het project stellen dan tijdens een normale vergunningsprocedure.
Om te voorkomen dat bouwpartijen in een te laat stadium op de hoogte worden
gesteld van deze eisen wordt aangegeven dat de ontheffing moet zijn verleend
ongeveer 1 jaar voordat de bouwvergunning wordt aangevraagd. Indien deze termijn
niet wordt opgenomen kan het voorkomen dat door een verleende ontheffing de
vergunningaanvraag opnieuw moet worden voorbereid. Dit heeft ongewenste kostenconsequenties
voor de bouwpartijen tot gevolg.
Artikel 7. Verslaglegging
1. Burgemeester en wethouders dienen na het gereedkomen van het project
de Minister daar direct van op de hoogte te stellen. Hiertoe is een zogenaamd
gereedmeldingsformulier ontwikkeld.
2. De termijn van 2 maanden is overeenkomstig de algemene onderzoeksvoorwaarden
van het Ministerie van VROM.
3. Drie van de vijf onderwerpen die in het verslag aan de orde moeten
komen zijn ook genoemd in het plan van aanpak dubo in bouwregelgeving. Toegevoegd
zijn de consequenties voor uitvoering en beheer en de bevindingen van de andere
bij het project betrokken partijen. Het is namelijk van belang inzicht te
krijgen in de mate waarin bepaalde dubo-voorzieningen voor een specifieke
categorie bouwwerk door de bouwpartijen worden geaccepteerd.
’s-Gravenhage, 29 januari 1999.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.W. Remkes.