Wijziging Regeling wapens en munitie

28 december 1999

Nr. 5002406/DBZ/99

De Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, categorie I, onder 7° en categorie IV, onder 6°; 2, derde lid; 3a, derde lid; 4; 5; 7, eerste lid, onder a; 8, zevende en achtste lid; 9, vijfde lid; 10, eerste en tweede lid; 14, vierde lid; 15; 22, tweede lid; 26, derde, vierde en zesde lid; 27, derde en vierde lid; 28a, tweede lid; 31, vijfde lid; 33, eerste en tweede lid; 38, eerste lid; 39; 40; 41; 42, eerste en tweede lid; 45, eerste lid, onder 2° en 52, derde lid van de Wet wapens en munitie;

Besluit:

Artikel I

De Regeling wapens en munitie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

1. In de wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. stiletto: een opvouwbaar mes waarvan het lemmet door een druk- of vergelijkbaar ontgrendelingsmechanisme zijdelings scharnierend uit het heft wordt gebracht;

b. valmes: een mes waarvan het lemmet door een druk- of vergelijkbaar ontgrendelingsmechanisme, dan wel door een zwaaibeweging of door zwaartekracht rechtstandig uit het heft wordt gebracht;

c. vlindermes: een mes waarvan het heft in de lengterichting in tweeën is gedeeld en waarvan het lemmet naar buiten wordt gebracht door elk van de delen van het heft in tegenovergestelde richting zijdelings open te vouwen;

d. vilmes: een mes waarvan het heft haaks op het lemmet staat of geplaatst kan worden en dat bestemd is om bij gebruik in de palm van de hand te worden gehouden, terwijl het lemmet tussen de vingers door naar buiten steekt;

e. ballistisch mes: een mes waarvan het lemmet, al dan niet tezamen met het heft, door middel van lucht-, gas- of veerdruk rechtstandig uit een geleidingscilinder wordt gedreven;

f. geluiddemper: een niet in het vuurwapen geïntegreerd, doorgaans aan de loopmond daarvan bevestigd voorwerp dat bestemd of geschikt is om te bewerkstelligen dat het geluid van het schot wordt gedempt;

g. ploertendoder: een verende of uitschuifbare staaf met een verzwaard uiteinde.

B

In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b wordt ’ een half-automatisch pistool’ vervangen door: een semi-automatisch pistool.

C

In artikel 7, eerste lid, RWM, wordt ’Gerechtelijk Laboratorium’ vervangen door: Nederlands Forensisch Instituut.

D

In artikel 10, aanhef, wordt de zinsnede ’indien de aangevraagde erkenning, bedoeld in artikel 10 van de wet’ vervangen door: indien de aangevraagde erkenning, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet.

E

Artikel 11, tweede lid, komt te luiden:

2. Het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing op de bedrijfsruimte van de erkende, bedoeld in artikel 10, onder a en b.

F

In artikel 12, negende lid, RWM, wordt de zinsnede ’gedurende vijf jaren bewaard’ vervangen door: gedurende zeven jaren bewaard.

G

Artikel 18 van de regeling komt te luiden:

Artikel 18

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van deze regeling wordt van het verbod in artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de wet vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voor handen hebben en overdragen van:

a. vuurwapens die voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt op de wijze, beschreven in bijlage II bij deze regeling;

b. vuurwapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1870;

c. vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers, pistolen en combinatiewapens die ontworpen en bestemd zijn om te worden geladen met:

1. losse kogels en zwart kruit; of

2. patronen, uitgezonderd randvuurpatronen in het kaliber .22 en centraalvuurpatronen;

d. vuurwapens in de vorm van geweren en pistolen, niet zijnde revolvers, die ontworpen en bestemd zijn om te worden geladen met patronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwart kruit of alleen ontstekingsas, met uitzondering van randvuurpatronen in het kaliber .22 met een patroonlengte van meer dan 18 mm;

e. geschut dat ontworpen en bestemd is om te worden geladen met losse projectielen en zwart kruit, los of in kardoezen;

f. kennelijk gebruikte lege patroon- en kardoeshulzen bestemd voor dan wel deel uitmakend van een verzameling;

g. patroonmagazijnen en patroonhouders voorzover het personen betreft die bevoegd zijn de wapens of de munitie waarvoor deze voorwerpen bestemd zijn voorhanden te hebben;

h. munitie en onderdelen van munitie van categorie II, uitsluitend voor de houders van een verlof tot het voorhanden hebben van munitie van categorie III, voor zover:

1. de munitie of onderdelen van munitie passen binnen de op dit verlof omschreven specialisatie;

2. munitie met een kaliber boven de 12.7 mm (.50) niet voorzien is van brisante ladingen; en

3. munitie met een kaliber boven de 19 mm niet voorzien is van brisante ladingen en bovendien geen voortdrijvende ladingen bevat;

met dien verstande dat de bevoegdheden van de houder van het verlof tot voorhanden hebben van munitie van categorie III met betrekking tot munitie van categorie II niet verder reiken dan die met betrekking tot de munitie van categorie III;

i. projectielen en hulzen, eventueel samengevoegd tot patronen, die een onderdeel vormen van een monster-, verzamel- of overzichtsbord, voor zover zij niet zijn voorzien van een ontstekende, voortdrijvende of brisante lading en voorzover zij op deugdelijke wijze permanent op het bord bevestigd zijn.

2. De vrijstellingen zoals vermeld onder c, d en e zijn uitsluitend van toepassing op wapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1945.

H

In artikel 23, eerste lid, wordt ’het eerste lid’ vervangen door: artikel 22, tweede lid, onder 1, van deze regeling.

I

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Van het verbod in artikel 22, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het vervoeren van andere noodsignaalmiddelen dan bedoeld in artikel 22, tweede lid, van deze regeling, aan de door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen ambtenaren van de Vaarwegmarkeringsdienst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.’

J

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

Van het verbod in artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het voorhanden hebben van andere noodsignaalmiddelen dan bedoeld in artikel 22, tweede lid, aan zeeverkeersambtenaren van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, in de daartoe door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen zeeverkeersposten.

K

Artikel 26, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. personen die door middel van een bewijs van lidmaatschap kunnen aantonen ten minste drie maanden lid te zijn van een schietvereniging, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van deze regeling; en

L

In artikel 37, tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ’de gezagvoerder onmiddellijk na de landing’ vervangen door: een vertegenwoordiger van de luchtvaartmaatschappij of de gezagvoerder vóór of onmiddellijk na de landing.

M

In artikel 38, tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ’de gezagvoerder onmiddellijk na de landing’ vervangen door: een vertegenwoordiger van de luchtvaartmaatschappij of de gezagvoerder vóór of onmiddellijk na de landing.

N

Artikel 50, eerste lid, onder d, RWM, vervalt.

O

Na artikel 53 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 53a

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 12 , negende lid, RWM, dienen de in het register opgenomen gegevens, zoals bedoeld in dit artikel, tenminste vijf jaren bewaard te worden.

2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2003.

P

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56

1. Artikel 43, eerste lid, van deze regeling is niet van toepassing op personen die op 31 december 1996 in het bezit waren van een jachtakte waarop zeven of meer wapens waren vermeld.

2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2001.

Q

Aan lijst a van de bij de Regeling wapens en munitie behorende bijlage I worden in alfabetisch lexicografische volgorde de volgende voorwerpen toegevoegd:

stcrt-1999-253-p8-SC22021-1.gif

R

Aan lijst b van de bij de Regeling wapens en munitie behorende bijlage I worden in alfabetisch lexicografische volgorde de volgende voorwerpen toegevoegd:

stcrt-1999-253-p8-SC22021-2.gif

Artikel II

A

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen C, G en P.

B

Artikel I, onderdeel C, werkt terug tot 1 november 1999.

C

Artikel I, onderdelen G en P, werken terug tot 1 januari 2000.

Den Haag, 28 december 1999.
De Minister van Justitie,A.H. Korthals.

1 Stcrt. 1997, 129; laatstelijk gewijzigd bij de Regeling van de Minister van Justitie van 12 januari 1999, Stcrt. 11.

Toelichting algemeen

De Wet Wapens en Munitie (Stb. 1986, 41; hierna WWM) laat de nadere uitwerking van een aantal wettelijke bepalingen over aan de Minister van Justitie. De Regeling Wapens en Munitie, welke in 1997 het levenslicht heeft mogen aanschouwen, voorziet hierin. Na een grondige evaluatie is de noodzaak gebleken de Regeling Wapens en Munitie op enkele punten te wijzigen.

De wijziging vindt in twee tranches plaats. Dit omdat aan de ene kant de evaluatie op een aantal punten nog gaande is en omdat aan de andere kant wijziging van een aantal artikelen geen uitstel kan hebben.

Eén van de belangrijkste wijzigingen is die van artikel 18, waarin een vrijstelling voor vuurwapens en munitie is opgenomen. Aanleiding hiervoor is de op grond van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst in 1997 in artikel 18, aanhef en onder c, RWM, ingevoerde datum waarvoor deze vrijstelling geldt. Deze beperking leidde ertoe dat vuurwapens in de vorm van geweren, welke ingericht zijn voor eenheidspatronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwart buskruit en vervaardigd of getransformeerd zijn tussen 1 januari 1870 en ’omstreeks 1888’ niet meer onder de vrijstelling vielen. Deze maatregel was voor de uitvoering van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst echter niet noodzakelijk. Het nieuwe artikel 18 kenmerkt zich door een andere benadering. In plaats van een datum is in de onderdelen c, d en e het ontstekingsmechanisme criterium. Overigens is overeenkomstig de Schengen Uitvoeringsovereenkomst in onderdeel b de datum 1870 opgenomen.

Een tweede belangrijke wijziging betreft de verlenging van de overgangstermijn van artikel 56 met een jaar. Ingevolge deze overgangstermijn geldt de beperking van het aantal wapens dat een jachtaktehouder op grond van zijn jachtakte maximaal voorhanden mag hebben, niet voor die personen die op 31 december 1996 in het bezit waren van een jachtakte waarop zeven of meer wapens waren vermeld. De verlenging

Ten derde wordt artikel 12 RWM gewijzigd. De bewaartermijn van de registers van de erkenninghouder is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:15a, tweede lid, BW jo 2:10, derde lid, BW aangepast.

De overige wijzigingen sluiten aan bij de praktische werkelijkheid. Zo zijn een aantal definities van artikel 2 RWM in verband met de rechtszekerheid aangepast aan de realiteit. Ook de wijziging van de vrijstelling voor doorvoer van wapens en munitie door passagiers van burgerlijke lijn- of chartervliegtuigen, die voor een kort onderhoud landen op een Nederlandse internationale luchthaven, heeft te maken met de praktische werkbaarheid van deze vrijstelling.

Toelichting op onderdelen

Artikel I

A

Een drietal omschrijvingen van wapens, gebaseerd op artikel 5 van de Wet wapens en munitie, zijn aangepast aan technologische ontwikkelingen.

De definitie van valmes is uitgebreid met de feitelijke mogelijkheid dat het lemmet door middel van de zwaartekracht uit het heft wordt gebracht. De definitie van vilmes is op een aantal punten gewijzigd. De criteria ’een zeer kort heft’ en ’niet-opvouwbaar’ zijn uit de omschrijving gehaald, terwijl is toegevoegd dat het heft haaks op het lemmet geplaatst kan worden. De noodzaak voor deze wijziging, welke in feite een uitbreiding van het begrip ’vilmes’ is, ligt in het feit dat vilmessen ook gefabriceerd worden in opvouwbare vorm, het lemmet van een vilmes (hierdoor) niet te allen tijde haaks op het lemmet staat en het heft niet zeer kort hoeft te zijn.

De definitie van geluiddemper is aangepast op het punt dat het bij een schot geproduceerde geluid niet door het afgaan van het schot, maar door het schot zelf wordt veroorzaakt.

B

De wijziging van het woord ’half-automatisch’ in ’semi-automatisch’ is noodzakelijk om de tekst van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, te laten aansluiten bij de tekst van artikel 1, aanhef en onder c, van de Bewapeningsregeling politie.

C

De naamswijziging van het Gerechtelijk Laboratorium tot ’ Nederlands Forensisch Instituut’, officieel ingegaan op 1 november 1999, maakt de wijziging van deze naam noodzakelijk.

D

In het oude artikel 10 wordt in de aanhef gesproken over een erkenning, zoals bedoeld in artikel 10 van de wet. Deze verwijzing is onjuist. Artikel 10 handelt immers over de bijzondere weigeringsgronden van een erkenning. De erkenning zelf is opgenomen in artikel 9, eerste lid, WWM.

E

In het oude artikel 11, tweede lid wordt onterecht verwezen naar artikel 10, eerste lid, onder a en b. Artikel 10 kent namelijk geen leden. De tekst van artikel 11, tweede lid, is hierop aangepast.

F

De bewaartermijn van de in het register opgenomen gegevens is gewijzigd overeenkomstig de in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen bewaartermijn van bescheiden (artikel 3:15a, tweede lid BW jo 2:10, derde lid, BW), aangezien wapenregistraties zijn aan te merken als ’bescheiden’ in de zin van artikel 3:15a, eerste lid, BW. In verband met de verzwaring van deze bewaartermijn zal een overgangstermijn van drie jaren worden ingebouwd.

G

Aanleiding voor de wijziging van artikel 18 is de op grond van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst in 1997 in artikel 18, aanhef en onder c, RWM, aangebrachte wijziging in de datum waarvoor deze vrijstelling gold. Deze wijziging had tot gevolg dat vuurwapens in de vorm van geweren, welke ingericht zijn voor eenheidspatronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwart buskruit en vervaardigd of getransformeerd zijn tussen 1 januari 1870 en ’omstreeks 1888’ niet meer onder de vrijstelling vielen, terwijl voor het voldoen aan de Uitvoeringsovereenkomst Schengen een andere - minder vergaande - maatregel had kunnen worden gekozen.

Thans is gekozen voor een andere benadering van artikel 18. In een aantal onderdelen is in plaats van een datum, het gebruikte ontstekingsmechanisme criterium, hetgeen tot gewenst gevolg heeft dat makkelijker valt te bepalen of een wapen al dan niet verboden is, of met andere woorden, al dan niet is vrijgesteld. Uit oogpunt van handhaving is dit een groot voordeel. Daarnaast zijn middels deze benadering niet alleen de meeste vuurwapens in de vorm van geweren voor 1888 (wederom) feitelijk vrijgesteld, maar vallen ook een aantal andere wapens van na die datum onder de vrijstelling. Deze wapens hebben een groot cultureel historisch belang, terwijl voor gevaarzetting door dit soort wapens niet gevreesd hoeft te worden.

Overeenkomstig de Schengen Uitvoeringsovereenkomst zijn vuurwapens vervaardigd voor 1870, in onderdeel b, vrijgesteld. Dit is een uitbreiding van de vrijstelling. In het oude artikel 18, aanhef en onder c, RWM zijn immers alleen vuurwapens in de vorm van geweren, die voor 1 januari 1870 zijn vervaardigd of getransformeerd en die zijn ingericht voor het verschieten van eenheidspatronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwart buskruit, toegestaan. De uitbreiding is gebaseerd op het feit dat wapens van voor 1870 geen bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving, maar wel een grote cultuurhistorische waarde hebben.

In onderdeel c, onder 1, is de vrijstelling uitgebreid met zwartkruitwapens die van de achterzijde van de loop en van opzij met los kruit worden geladen. Onderdeel c, onder 2, is zodanig veranderd dat niet alleen wapens ingericht voor eenheidspatronen, maar wapens voor alle soorten patronen onder de vrijstelling kunnen vallen. Dit voorkomt een discussie over het begrip eenheidspatroon, terwijl er in wezen geen daadwerkelijke uitbreiding is. Overeenkomstig het oude artikel 18 van de RWM is gekozen voor het noemen van de systemen waarop de vrijstelling geen betrekking heeft. Dit is het randvuur in het kaliber .22 en het centraalvuur in alle beschikbare patronen.

Onderdeel d gaat voor wat betreft geweren en pistolen verder dan onderdeel c. Zo wordt het centraalvuursysteem, voor de hier bedoelde wapens, niet van de vrijstelling uitgezonderd, evenals het randvuursysteem met een patroonlengte van 18 millimeter of minder. Bovendien zijn op grond van dit onderdeel de wapens, ontworpen en bestemd om te worden geladen met patronen waarvan de voortdrijvende lading enkel uit ontstekingsas bestaat, vrijgesteld. Hierdoor wordt de in 1997 aangebrachte beperking van de vrijstelling voor vuurwapens, welke tussen 1870 en 1888 zijn geproduceerd, teniet gedaan en worden bovendien een aantal zeldzame wapens met een grote culturele historische waarde vrijgesteld. Net als in onderdeel c is in dit onderdeel het begrip ’eenheidspatroon’ gewijzigd in ’patroon’.

Onderdeel e is het oude onderdeel f. De term geschut is in de plaats gekomen voor de term voorlaadkannonnen. Afgezien van het feit dat nu, in overeenstemming met het nieuwe onderdeel b, de vrijstelling ook voor de andere laadsystemen (achterladers en zijladers) geldt, is hier geen sprake van een uitbreiding, aangezien onder het begrip ’voorlaadkanonnen’, als bedoeld in het oude artikel 18, aanhef en onder f, RWM, tevens de houwitsers en mortieren met een voorlaadsysteem werden gerekend. Dit is echter niet juist, aangezien deze wapens, technisch gesproken, van elkaar verschillen. De wijziging van de term ’kanonnen’ in ’geschut’ betreft derhalve simpelweg het corrigeren van een verkeerd gebruikte terminologie. Criterium is niet meer het productiejaar, maar het ontwerp en de bestemming van het geschut in relatie tot de munitie en de laadmethode.

Onderdeel f is het oude onderdeel d. Ter voorkoming van een mogelijke begripsverwarring ten aanzien van de term ’granaathuls’ is gekozen voor een nieuwe terminologie, welke technisch bezien meer in overeenstemming is met de bedoeling die aan deze vrijstelling ten grondslag heeft gelegen. In plaats van ’kennelijk gebruikte lege patroon - en granaathulzen’ wordt gesproken over ’kennelijk gebruikte lege patroon- en kardoeshulzen’. Deze terminologie omvat zowel hulzen van klein als groot kaliber begrepen. Immers, de munitie voor kanonnen waarbij huls, drijflading en projectiel als één geheel in de kamer worden gebracht is immers ook te beschrijven als ’patroon’. Met de term ’kardoeshuls’ wordt de huls bedoeld die apart van het projectiel geladen wordt.

Onderdeel g is gelijkluidend aan het oude onderdeel g.

Onderdeel h is het oude onderdeel e. De redactie is aangepast waardoor het artikel aan overzichtelijkheid en duidelijkheid wint. Tevens is nadrukkelijk vermeld dat de vrijstelling van de categorie II munitie niet verder reikt dan de bevoegdheden van de verlofhouder ten aanzien van zijn categorie III munitie. Dit overeenkomstig de bedoelingen van het oude onderdeel e. De doelstelling van het oude onderdeel e was immers aan verlofhoudende verzamelaars van munitie van categorie III tevens de mogelijkheid te geven, wanneer dit binnen hun specialisatiegebied past, munitie van categorie II voorhanden te hebben zonder hiervoor een ontheffing bij de minister te hoeven vragen. Deze vrijstelling geldt niet indien het verzamelaars betreft die hetzij in het geheel niet over een verlof tot voorhanden hebben van munitie van categorie III beschikken, hetzij wel zo’n verlof hebben, maar munitie van categorie II voorhanden wensen te hebben die geen relatie heeft met hun verzameling munitie van categorie III, althans buiten de desbetreffende specialisatie valt. Binnen de doelstelling past niet dat ten aanzien van categorie II meer bevoegdheden zou worden verkregen dan ten aanzien van munitie van categorie III, waarop het verlof van toepassing is. Bovendien zou dit een goed toezicht door de politie bemoeilijken, hetgeen onwenselijk wordt geacht. Immers, juist uit een oogpunt van handhaving is een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de vrijstelling dat de munitie binnen de op het verlof omschreven specialisatie past.

In onderdeel i wordt de vrijstelling uitgebreid met de zogenaamde patroonborden, die onder andere door fabrikanten van munitie werden (worden) gemaakt voor reclame- en instructiedoeleinden. Het maatschappelijk nut deze voorwerpen te verbieden weegt niet op tegen het belang deze voorwerpen vrij te stellen nu deze voorwerpen, mits de voorwaarden in acht zijn genomen, geen bedreiging vormen voor de veiligheid in de samenleving. De patroonborden, die vaak een grote waarde hebben, bestaan uit triplex-borden met daarop bevestigd een dummy exemplaar van alle patronen die een fabriek leverde. Patroonborden kunnen alleen onder de vrijstelling vallen wanneer de patronen deugdelijk en permanent op het bord zijn bevestigd en niet geschikt zijn om te gebruiken. Dit laatste betekent dat de patronen in geen enkel geval lading mogen bevatten. Onder deugdelijk moet in deze context worden verstaan: gesoldeerd, geschroefd, genageld, gelijmd met een stevige lijm (bijvoorbeeld cyanoliet of twee componenten lijm) of eventueel ingegoten in een thermohardende kunststof.

H

In het oude artikel 23 wordt verwezen naar ’het eerste lid’. Deze verwijzing is niet juist. In het nieuwe artikel 23 wordt verwezen naar het juiste artikellid. Ter verduidelijking zijn de woorden ’van deze regeling’ toegevoegd.

I

In artikel 24 RWM wordt vlak na elkaar twee keer gesproken over artikel 22. Onvoldoende duidelijk is dat het de tweede keer een verwijzing is naar de regeling in plaats van naar de wet. De toevoeging van de woorden ’van deze regeling’ is noodzakelijk om het onderscheid duidelijk te maken.

J

Het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, zoals opgenomen in het oude artikel 25, bestaat niet meer. Ter voorkoming van nieuwe soortgelijke wijzigingsgevolgen is de hele specificatie ’van het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken’ komen te vervallen.

K

Uit de tekst van de oude regeling blijkt onvoldoende dat de beperking van artikel 26, derde lid, zoals verwoord in de onderdelen a en b, RWM, cumulatief is bedoeld. Het woord ’en’ is opgenomen ter verduidelijking van het in artikel 26, derde lid, RWM, gestelde.

L en M

Ingevolge artikel 37 en 38 is de doorvoer van (een bepaalde categorie vuur)wapens en (de daarbij horende) munitie onder bepaalde omstandigheden van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, vrijgesteld. Beide vrijstellingen gelden slechts indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Eén daarvan is dat de gezagvoerder onmiddellijk na de landing van het vliegtuig van de aanwezigheid aan boord van de wapens en munitie schriftelijk kennis geeft aan de Commandant van de op de luchthaven gestationeerde afdeling of onderafdeling van het District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart, indien aanwezig, of anders aan de korpschef, zo nodig door tussenkomst van de douane. Deze bepaling is in de praktijk moeilijk uitvoerbaar, aangezien de gezagvoerder van een vliegtuig over het algemeen niet weet of er wapens en munitie aan boord zijn en daarvan veelal ook niet op de hoogte wordt gesteld. De toevoeging dat een vertegenwoordiger van de luchtvaartmaatschappij zowel voor (dit geldt overigens ook voor de gezagvoerder) als onmiddellijk na de landing van de aanwezigheid aan boord kan berichten, dient de werkbaarheid van deze twee vrijstellingen te verbeteren.

N

Een vergunning tot vervoer kan alleen verleend worden in combinatie met een erkenning. Gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 50 mag het lagere bedrag voor de vergunning tot vervoer niet in rekening worden gebracht bovenop het hogere bedrag van de erkenning. Het is derhalve logisch om artikel 50, eerste lid, onder d te schrappen.

O

Deze bepaling bevat een overgangsregeling die zowel voor zichzelf spreekt als reeds hiervoor besproken is.

P

In artikel 43 van de regeling is bepaald dat houders van een jachtakte ten hoogste zes wapens voorhanden mogen hebben, tenzij zij aantonen dat zeven wapens voor hen onontbeerlijk zijn voor de beoefening van de jacht. Deze maatregel is destijds in het leven geroepen, enerzijds om het aantal legale wapens dat in omloop is beheersbaar te houden, anderzijds uit de wens om bestaande ongelijkheid in rechtspositie op dit punt tussen sportschutters en jagers op te heffen. Artikel 56 bevat ten aanzien van die personen die op 31 december 1996 in het bezit waren van een jachtakte waarop zeven of meer wapens waren vermeld, een overgangsregeling. Gelet op het feit dat een gedeelte van deze categorie jagers beschikt over (familie)wapens die door vererving zijn verkregen, de emotionele en traditionele banden met deze wapens (hierdoor) erg groot zijn en deze wapens zowel een grote historische als financiële waarde hebben, is de overgangstermijn met een jaar verlengd. In deze periode zal de wenselijkheid van een nadere regeling worden bezien.

Q en R

Artikel 2, eerste lid, aanhef en categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie bepaalt dat als wapens in de zin van deze wet worden aangemerkt de door de minister van Justitie aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.

Artikel 3 van de Regeling wapens en munitie, aanhef en onder a, bepaalt onder meer dat als voorwerpen van categorie I, onder 7 worden aangewezen de voorwerpen vermeld op lijst a of b van de bij deze regeling behorende bijlage I.

De minister van Justitie wijzigt op advies van de Advieswerkgroep wapens en munitie regelmatig de lijsten a en b van bijlage I bij de regeling. In het onderhavige besluit zijn de recente voorstellen van de advieswerkgroep overgenomen.

Artikel II

Gelet op de officiële datum van naamswijziging van het Gerechtelijk Laboratorium dient artikel I, onderdeel C, terug te werken tot 1 november 1999.

Artikel I, onderdelen G en P, dienen in verband met de overgangstermijnen van artikel 54 en 56 terug te werken tot 1 januari 2000. Voor het overige zij verwezen naar de toelichting op de betreffende onderdelen.

Den Haag, 28 december 1999.

De Minister van Justitie,

A.H. Korthals.

Naar boven