Onteigening in de gemeente IJsselstein

«Onteigeningswet»

Aanleg provinciale weg N210 (Hogebiezendijk - Hollandsche IJssel)

Besluit van 2 december 1999, nr. 99.005731 houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit op het verzoek van gedeputeerde staten van Utrecht van 6 augustus 1998, nr. 1998wvv 001556 i, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de aanleg van de provinciale weg N210 Rotterdam-Nieuwegein van de provincie Utrecht, gedeelte tussen de Hogebiezendijk en de Hollandsche IJssel (km. 49,3), met bijkomende werken, in de gemeente IJsselstein.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 15 oktober 1999, nr. HKW/R 1999/10100, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken.

Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van 27 mei 1999 tot en met 29 juni 1999 op de secretarie van de gemeente IJsselstein ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de Staatscourant van 26 mei 1999, nr. 97, en in het Zenderstreeknieuws van eveneens 26 mei 1999. Belanghebbenden zijn hierbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de gemeente IJsselstein op 29 juni 1999.

In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden voorts op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen.

De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt:

1. de heer J. Bos, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4;

2. de heer mr J.G. Geelkerken, namens D.S.H. Richel, eigenaar van de onroerende zaak met het grondplannummer 9.1, alsmede namens D.S.H. Richel, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 10.1;

3. de heer E.IJ. Le Blanc, namens mevrouw W. van de Water-Spinhoven, eigenares van de onroerende zaak met het grondplannummer 6.1.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen.

Reclamant sub 1.

Reclamant stelt dat reeds nu rekening moet worden gehouden met een eventueel nieuw te creëren industriegebied ten zuiden van de N210. In verband hiermee bepleit hij ten behoeve van de ontsluiting daarvan de aanleg van een autotunnel in de Lage Dijk in plaats van de geplande fietstunnel. Op deze wijze wordt bespaard op de kosten voor de aanleg van de parallelweg tussen de Lage Dijk en de Hogebiezendijk, de langere veetunnel onder de N 210 en de parallelweg en de aankoop van grond die onder andere deel uitmaakt van de huiskavel. Daarnaast ontstaat minder verkeersdrukte op de Hogebiezendijk doordat deze geen verkeer vanaf de parallelweg te verwerken krijgt.

Naar aanleiding van deze zienswijze wordt opgemerkt dat de Lage Dijk deel uitmaakt van de gemeentelijke infrastructuur. Overleg tussen de verzoeker om onteigening en de gemeente IJsselstein heeft geleid tot het besluit de Lage Dijk autoluw te houden en te bestempelen als fietsroute. In verband hiermee wordt de kruising met de N210 uitgevoerd als tunnel voor fietsers en voetgangers en wordt voor het overige verkeer de parallelweg naar de Hogebiezendijk aangelegd. Daarnaast is de aanleg van een autotunnel in deze weg technisch problematisch en kostbaar in verband met de te maken aansluitingen van bestaande uitritten en de aanwezigheid van de manege aan de noordzijde van de N210. Overigens is uitbreiding van het bedrijventerrein naar de zuidzijde van de provinciale weg, zowel in planologische zin als in de plannen voor de aanleg van de N210, niet voorzien.

Voorts stelt reclamant dat gedurende de onderhandelingen door hem en zijn adviseur veel vragen aan de provincie zijn gesteld, die niet beantwoord zijn; hierdoor kan er volgens hem nog geen sprake zijn van een administratieve onteigeningsprocedure.

Naar aanleiding hiervan wordt overwogen dat van de zijde van de verzoeker om onteigening is aangegeven dat deze vragen van gelijke strekking waren als hiervoor behandeld en dat daar tijdens de onderhandelingen wel degelijk op in is gegaan. Gelet op het feit dat reclamant zijn zienswijzen op de hoorzitting heeft ingebracht en niet heeft gesteld dat zijn aan de verzoeker gestelde vragen van andere aard waren, zijn Wij, in aanmerking nemend dat met reclamant in het kader van het minnelijk overleg tot nu toe geen overeenstemming kon worden bereikt, van mening dat in redelijkheid kon worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Reclamanten sub 2.

Namens reclamanten is erop gewezen, dat enerzijds delen van de onroerende zaken benodigd zijn voor de aanleg van de N210, terwijl anderzijds delen benodigd zijn ten behoeve van een door de gemeente IJsselstein te realiseren bedrijventerrein. Uit een tekening van de door de gemeente te verwerven gronden zou blijken dat een deel daarvan ook onderdeel uitmaakt van de gronden die in de onderwerpelijke onteigening zijn opgenomen. Namens reclamanten is op afstemming tussen de gemeente en provincie aangedrongen, ter voorkoming van overlap dan wel van het ontstaan van een reststrook.

Naar aanleiding van deze zienswijze wordt opgemerkt dat tijdens de hoorzitting namens de verzoeker om onteigening is toegegeven dat er sprake is van een zekere overlap. Ons is gebleken dat de verzoeker om onteigening inmiddels met de gemeente IJsselstein overeenstemming heeft bereikt, in die zin dat de door de gemeente ten behoeve van het bedrijventerrein te verwerven gronden naadloos aansluiten op de voor de aanleg van de N210 benodigde gronden.

Reclamante sub 3.

Namens reclamante is gesteld dat zij geruchten heeft vernomen dat het ten noorden van de aan te leggen N210 geprojecteerde bedrijventerrein te krap zou zijn omdat een bedrijf, dat voornemens is zich aldaar te vestigen, alle beschikbare ruimte in beslag zou nemen. Dit zou vergroting van het bedrijventerrein tot gevolg kunnen hebben, waardoor de N210 wellicht elders aangelegd moet worden.

Naar aanleiding van deze zienswijze wordt opgemerkt dat op geen enkele wijze in vergroting van het geprojecteerde bedrijventerrein is voorzien. Van de zijde van de gemeente IJsselstein is aangegeven dat er geen grond voor de door reclamante geuite veronderstelling bestaat. Van een eventuele opschuiving van het tracé van de N210 is derhalve geen sprake.

Overige overwegingen

De planologische grondslag voor het te maken werk in de gemeente IJsselstein wordt deels gevormd door het onherroepelijke bestemmingsplan ’Zenderpark’ en deels door het door de gemeenteraad van IJsselstein op 25 september 1997 vastgestelde bestemmingsplan ’Bedrijvenpark Over-Oudland 2e fase/omlegging N210/Zenderpark, 2e partiële herziening Hemeltjesbrug’. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 3 maart 1998 door gedeputeerde staten van Utrecht goedgekeurd. Tegen dit laatste besluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Op dit beroep, dat zich overigens niet richt tegen de aanleg van het onderhavige werk, is nog niet beslist.

Het streekplan ’Utrecht 1994’ voorziet in de bouw van ongeveer 3500 woningen in het Zenderpark te IJsselstein. De bouw van deze woningen is in volle gang en zal omstreeks 2002 voltooid zijn. Met het oog op de leefbaarheid en de verkeersveiligheid is het ongewenst dat de huidige provinciale weg als een barrière tussen het huidige verzorgingsgebied in de bestaande kern van IJsselstein en het nieuwe woongebied Zenderpark blijft bestaan. Voor het opheffen van deze ongewenste situatie is in voornoemd streekplan reeds rekening gehouden met de verlegging van de provinciale weg N210, om de bouwlocatie Zenderpark. Zodra deze verlegging gereed is zal de bestaande weg over het gedeelte Hemeltjesbrug-Hollandsche IJssel door de gemeente IJsselstein worden gereconstrueerd (gedeeltelijk 30-km zone).

Het moet in het belang van de verbetering van de infrastructuur en de verkeersveiligheid noodzakelijk worden geacht, dat de provincie Utrecht de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken.

De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek, om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet te bevorderen, moet worden afgewezen.

Beslissing

Gelet op de onteigeningswet;

Gehoord de Raad van State, advies van 11 november 1999, nr. W09.99.0519/V, en gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 26 november 1999, nr. HKW/R 11821, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken;

Hebben wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de aanleg van de provinciale weg N210 Rotterdam-Nieuwegein van de provincie Utrecht, gedeelte tussen de Hogebiezendijk en de Hollandsche IJssel (km. 49,3), met bijkomende werken, in de gemeente IJsselstein zullen ten algemenen nutte en ten name van de provincie Utrecht worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening welke ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet op de secretarie van de gemeente IJsselstein ter inzage heeft gelegen als:

stcrt-1999-253-p10-SC22024-1.gifstcrt-1999-253-p10-SC22024-2.gif

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

’s-Gravenhage, 2 december 1999.
Beatrix.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Publicatie ex artikel 9 van de Wet openbaarheid van bestuur. Op het advies van de Raad van State is van toepassing artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven