Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

20 december 1999

Nr. TRCJZ/1999/13145

Directie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen;

Gelet op artikel 29, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder

a. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. bureau: bureau beheer landbouwgronden;

c. LASER: Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

d. ondernemer: ondernemer van een bedrijf waarop de landbouw wordt uitgeoefend;

e. beheerder: ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein, met uitzondering van een publiekrechtelijk lichaam of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, doch voorzover het een vereniging betreft, slechts een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

f. landbouwgrond: grond waarop ten minste vanaf 31 juli 1992 enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw ‐ daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen ‐ en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, met uitzondering van bosbouw, wordt bedreven, of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van Bouwland of de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen;

g. terrein: aaneengesloten gebied, geheel of ten dele bestaande uit landbouwgrond of water, van welk gebied ten hoogste 1% bestaat uit bebouwing en dat niet wordt doorsneden door wegen, breder dan 5 meter, waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter, of een andere dan een enkelsporige, niet-geëlectrificeerde, spoorlijn;

h. beheerspakket: in een van de bijlagen 6 tot en met 31 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, boomsoorten, beheersvoorschriften, fauna of gebiedskenmerken;

i. landschapspakket: in een van de bijlagen 32 tot en met 46 beschreven samenstel van landschappelijke elementen met de daarbij behorende bepalingen;

j. beheersgebied: gebied dat als beheersgebied overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze regeling is begrensd;

k. Rbon-gebied: gebied dat als beheersgebied overeenkomstig de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling is begrensd;

l. probleemgebied: gebiedsdeel in Nederland dat is vermeld op de in artikel 21 van Verordening (EEG) 950/97 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (Pb EG L 142), bedoelde communautaire lijst van agrarische probleemgebieden en als zodanig is begrensd op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, de Regeling beheersovereenkomsten 1988 en 1993 of de Beschikking bijdragen probleemgebieden;

m. natuurgebied: gebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer;

n. beheersgebiedsplan: plan als bedoeld in artikel 10;

o. landschapsgebied: gebied dat als landschapsgebied overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze regeling is begrensd;

p. landschapsgebiedsplan: plan als bedoeld in artikel 12;

q. begrenzingenplan: plan als bedoeld in artikel 2 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling;

r. tijdvak: aaneengesloten periode van zes jaar;

s. vaarland: land dat vanaf bedrijfsgebouwen alleen bereikbaar is via het water;

t. beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdelen a;

u. subsidie natuurlijke handicaps: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b;

v. landschapssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel c;

w. inrichtingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel d;

x. beheersbijdrage: bedrag als opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46;

y. quotum: bij een in een beheersgebiedsplan of landschapsgebiedsplan opgenomen beheerspakket of groep van beheerspakketten, onderscheidenlijk landschapspakket of groep van landschapspakketten, behorend aantal hectares, onderscheidenlijk meters, waarvoor in het desbetreffende beheersgebied, onderscheidenlijk landschapsgebied, ten hoogste beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie, kan worden verstrekt;

z. beheerseenheid: aaneengesloten oppervlakte binnen een terrein waarop een beheers- of landschapspakket ontwikkeld of in stand gehouden wordt;

aa. Groene Hart: gebied dat is gelegen binnen de grenzen zoals die zijn opgenomen in bijlage 4;

ab. Waterland: gebied dat is gelegen binnen de grenzen zoals die zijn opgenomen in bijlage 5, en

ac. overgangsbeheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 77.

2. Voor toepassing van deze regeling wordt onder ’terrein’ mede verstaan: samenstel van terreinen dat door de beheerder als een geheel wordt beheerd.

3. Indien subsidie wordt aangevraagd voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 ten behoeve van terreinen gelegen in beheersgebieden of Rbon-gebieden, kan voor toepassing van deze regeling onder de definitie van ’terrein’ mede worden verstaan: gebied, bepaald door hemelsbreed denkbeeldige lijnen te trekken om de terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dat maximaal driemaal zo groot is als de totale oppervlakte van de terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

4. Indien subsidie wordt aangevraagd in het kalenderjaar 2000 voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 ten behoeve van terreinen gelegen in het Groene Hart en Waterland, kan voor toepassing van deze regeling onder de definitie van ’terrein’ mede worden verstaan: gebied, bepaald door hemelsbreed denkbeeldige lijnen te trekken om de terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dat maximaal viermaal zo groot is als de totale oppervlakte van de terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2

De minister kan aan beheerders en aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 4 en 5 op landbouwgronden ter bevordering van de toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en natuurbeheer, ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen, alsmede ter bevordering van de bebossing van landbouwgronden, op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van:

a. de instandhouding en ontwikkeling van de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30;

b. de instandhouding van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 31;

c. de instandhouding van de landschapspakketten, opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46;

d. het door middel van maatregelen met een eenmalig karakter rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van gronden, zonder welke wijziging de daarop volgende instandhouding van beheerspakketten, onderscheidenlijk landschappelijke elementen, niet mogelijk is.

Artikel 3

Voorzover voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden subsidie wordt verstrekt door andere overheidsorganen en hierdoor het totaal van de overheidsbijdragen meer bedraagt dan de desbetreffende beheersbijdrage, dan wel, voorzover het inrichtingssubsidie betreft, meer bedraagt dan 95% van de werkelijke kosten, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdragen die beheersbijdrage, onderscheidenlijk die 95%, niet overstijgt.

Artikel 4

Subsidie aan anderen dan beheerders kan worden verstrekt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag:

a. tussen de beheerder en de subsidieaanvrager een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen, bij welke overeenkomst:

1° de subsidieaanvrager het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten uit hoofde van deze regeling, betrekking hebbend op het desbetreffende terrein of water, bij voorbaat aan de beheerder overdraagt, en

2° de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieaanvrager uit hoofde van deze regeling met betrekking tot het desbetreffende terrein gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van het desbetreffende terrein, alsmede zich verbindt, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht aan een ander dan het bureau, van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen, en

b. de beheerder jegens de Staat der Nederlanden schriftelijk heeft verklaard borg te staan voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten.

Artikel 5

1. Subsidie aan anderen dan beheerders kan worden verstrekt indien:

a. die subsidieaanvrager een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is;

b. die rechtspersoon hoofdzakelijk of mede ten doel heeft haar leden of aangeslotenen te ondersteunen bij een bedrijfsvoering die bevorderlijk is voor natuur en milieu en

c. de leden of aangeslotenen, bedoeld in onderdeel b, beheerder zijn, voorzover zij worden ondersteund.

2. Subsidie aan aanvragers als bedoeld in het eerste lid, kan voorts slechts worden verstrekt indien bij de subsidieaanvraag door de rechtspersoon wordt overgelegd:

a. een plan waaruit blijkt:

i. op welke wijze de subsidie door de rechtspersoon zal worden besteed;

ii. op welke wijze de besteding van de subsidie ter beschikking komt van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde leden of aangeslotenen;

iii. in hoeverre de besteding van de subsidie ter beschikking komt van ondernemers;

iv. op welke wijze de nakoming van de subsidieverplichtingen door de rechtspersoon wordt gewaarborgd;

b. een reglement waaruit blijkt dat de rechtspersoon jegens leden of aangeslotenen de nakoming van verplichtingen uit hoofde van ter beschikking gestelde gelden kan afdwingen onderscheidenlijk niet-nakoming daarvan kan sanctioneren.

3. Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, behoeven de statuten van de subsidieaanvrager, bedoeld in het eerste lid, alsmede het plan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de goedkeuring van de minister.

Artikel 6

1. De minister stelt voor ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor de te verstrekken subsidies, bedoeld in artikel 2, en voor de subsidie, bedoeld in artikel 77. Hij kan voor de in dat artikel onderscheiden subsidies, per provincie, alsmede voor het Groene Hart en Waterland, voor de verschillende beheers- of landschapspakketten verschillende subsidieplafonds vaststellen.

2. Van de vaststelling van subsidieplafonds geeft de minister kennis in de Staatscourant.

3. De minister verdeelt de beschikbare bedragen, naar de datum van ontvangst van de subsidieaanvragen.

4. De minister kan voor de verschillende subsidies en voor de verschillende beheers- of landschapspakketten verschillende aanvraagperioden instellen.

Artikel 7

1. De beheersbijdragen van de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46 worden jaarlijks voor 1 januari van het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het voorafgaande jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

2. Van de vaststelling van de geïndexeerde beheersbijdragen geeft de minister kennis in de Staatscourant.

Artikel 8

Bij het vaststellen van de beheersbijdragen van een bijzonder beheerspakket als bedoeld in artikel 14 wordt rekening gehouden met de volgende grondslagen:

a. onderscheid tussen veen-, klei-, en zandgrond;

b. de productiederving uitgedrukt in kilogram voerdereenheden melk;

c. de toename van de arbeidsaanspraken, en

d. de wijziging van de exploitatie-aanspraken, als gevolg van de uitvoering van agrarisch natuurbeheer.

Artikel 9

1. Subsidie wordt niet verstrekt aan beheerders ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven.

2. Subsidie wordt niet verstrekt indien de subsidie minder dan fl. 100,- per jaar bedraagt.

Hoofdstuk 2 Begrenzing van beheers- en landschapsgebieden

Artikel 10

1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden beheersgebieden begrensd met de vaststelling van beheersgebiedsplannen, die in ieder geval bestaan uit:

a. een kaart met een topografische ondergrond op een schaal 1 : 25.000, waarin de grenzen van het beheersgebied zijn opgenomen;

b. een omschrijving van de in het beheersgebied nagestreefde doelstellingen op het gebied van agrarisch natuurbeheer;

c. de in het betrokken beheersgebied te ontwikkelen of in stand te houden beheerspakketten en de bij de onderscheiden beheerspakketten behorende quota;

d. de in het betrokken beheersgebied aan te leggen, te herstellen of in stand te houden landschapspakketten en de bij de onderscheiden landschapspakketten behorende quota;

e. een aanduiding of het beheersgebied bestaat uit veen-, klei- of zandgebied.

2. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt onder veengebied verstaan: dat gebied dat voor ten minste 50% bestaat uit grond waar in de bovenste 80 centimeter meer dan de helft van de dikte bestaat uit moerig materiaal.

3. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt onder zandgebied verstaan: gebied dat voor ten minste 50% bestaat uit minerale grond waarvan het niet-moerige gedeelte tussen 0 en 80 centimeter diepte voor meer dan de helft van de dikte uit zand (minder dan 8% lutum) bestaat.

4. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt onder kleigebied verstaan: gebied dat niet is een veen- of zandgebied.

5. Indien bij de vaststelling van de beheersgebiedsplannen niet met zekerheid kan worden bepaald dat de toepassing van de in het eerste lid, onderdelen c en d, bedoelde beheerspakketten onderscheidenlijk landschapspakketten op alle locaties van het betreffende beheersgebied daadwerkelijk bijdraagt aan het bereiken van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde doelstellingen, wordt in het beheersgebiedsplan tevens opgenomen in hoeverre de toepassing van die beheerspakketten of landschapspakketten bij de besluitvorming omtrent subsidieverlening nader getoetst kan worden.

Artikel 11

Indien in het beheersgebiedsplan, op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, het beheerspakket opgenomen in bijlage 31 is opengesteld, dient het totaal aantal hectares van het begrensde beheersgebiedsplan gelijk te zijn aan het totaal van alle quota van de in het desbetreffende beheersgebied opengestelde beheerspakketten.

Artikel 12

1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden landschapsgebieden begrensd met de vaststelling van landschapsgebiedsplannen, die in ieder geval bestaan uit:

a. een kaart met een topografische ondergrond op ten hoogste schaal 1: 25 000, waarin de grenzen van het landschapsgebied zijn opgenomen;

b. een omschrijving van de in het landschapsgebied nagestreefde doelstellingen op het gebied van landschapsbeheer;

c. de in het betrokken landschapsgebied aan te leggen, te herstellen of in stand te houden landschapspakketten en de bij de onderscheiden landschapspakketten behorende quota;

d. een aanduiding van de mate waarin subsidie kan worden verstrekt voor aanleg en herstel van landschappelijke elementen.

2. Indien bij de vaststelling van de landschapsgebiedsplannen niet met zekerheid bepaald kan worden dat de toepassing van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde landschapspakketten op alle locaties van het betreffende landschapsgebied daadwerkelijk bijdraagt aan het bereiken van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde doelstellingen, wordt in het landschapsgebiedsplan tevens opgenomen in hoeverre de toepassing van die landschapspakketten bij de besluitvorming omtrent subsidieverlening nader getoetst kan worden.

Artikel 13

1. Beheers- en landschapsgebiedsplannen worden vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen.

2. Indien een beheers- of landschapsgebied is gelegen op het grondgebied van twee of meer provincies, wordt het desbetreffende plan vastgesteld en gewijzigd door gedeputeerde staten van die provincies.

Artikel 14

1. Gedeputeerde staten van een provincie kunnen besluiten, niet dan na goedkeuring door de minister, bijzondere beheerspakketten onderscheidenlijk landschapspakketten in een beheersgebiedsplan onderscheidenlijk landschapsgebiedsplan op te nemen die in het desbetreffende gebied kunnen worden ontwikkeld, onderscheidenlijk in stand gehouden.

2. De beheersbijdrage voor het beheerspakket, onderscheidenlijk landschapspakket, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de grondslagen, bedoeld in artikel 8.

Artikel 15

De minister kan aan gedeputeerde staten per beheerspakket onderscheidenlijk landschapspakket of groep van beheerspakketten onderscheidenlijk groep van landschapspakketten, richtlijnen en aanwijzingen geven ten aanzien van het aantal hectares waarop het totaal van de beheersgebiedsplannen onderscheidenlijk landschapsgebiedsplannen in een provincie betrekking kan hebben.

Artikel 16

Vaststelling en wijziging van beheers- en landschapsgebiedsplannen geschiedt met inachtneming van het Structuurschema groene ruimte, het Natuurbeleidsplan bedoeld in de Natuurbeschermingswet en door de minister overeenkomstig artikel 15 gegeven richtlijnen en aanwijzingen.

Artikel 17

Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een beheers- of landschapsgebiedsplan is de in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 3 Aanvragen van subsidie

Artikel 18

1. Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van deze regeling worden ingediend bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

2. In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

a. welk beheerspakket, onderscheidenlijk welke beheerspakketten, de aanvraag betreft;

b. welk landschapspakket, onderscheidenlijk welke landschapspakketten, de aanvraag betreft;

c. of de aanvraag mede betrekking heeft op de maatregel, bedoeld in artikel 33;

d. of er sprake is van inrichtingssubsidie;

e. of de aanvraag wordt ingediend door een ondernemer en

f. of de subsidieaanvrager beheerder is.

3. Indien de subsidieaanvrager niet krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over een recht tot gebruik en beheer van het terrein waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, wordt in de aanvraag tevens vermeld of het gebruiksrecht van het desbetreffende terrein berust bij een ondernemer, behoudens in het geval de aanvrager een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 5.

4. Aanvragen worden onderscheiden naar provincies waarin het desbetreffende terrein of het grootste deel daarvan is gelegen.

Artikel 19

1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van één of meer topografische kaarten met een schaal van 1 : 10.000 waarop de grenzen van het desbetreffende terrein zijn aangegeven.

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op meerdere beheers- of landschapspakketten op een terrein worden op de topografische kaart, bedoeld in het eerste lid, tevens de grenzen aangegeven waar de verschillende beheers- of landschapspakketten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zullen worden in stand gehouden of ontwikkeld.

3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, wordt op de topografische kaart, bedoeld in het eerste lid, tevens aangegeven waar het beheer omschreven in de onderdelen 3 en 4 van de desbetreffende beheerspakketten plaatsvindt.

4. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 18, derde lid, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein tot stand gekomen overeenkomst, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, alsmede van de met betrekking tot het desbetreffende terrein opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 4, onderdeel b.

5. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 5, gaat de aanvraag vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 5, derde lid.

6. Indien inrichtingssubsidie wordt aangevraagd door een beperkt gerechtigde, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 47.

7. Indien subsidie wordt aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein krachtens een pachtovereenkomst als bedoeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Pachtwet, dan wel krachtens een pachtovereenkomst als bedoel in Hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de Pachtwet voorzover in deze overeenkomst verplichtingen in verband met natuurbeheer zijn opgenomen, dan wel krachtens een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 5, tiende lid, van de Pachtwet, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van een verklaring van de verpachter dat deze geen bezwaar heeft tegen subsidieverlening.

Artikel 20

Indien er met betrekking tot een terrein meer beheerders zijn, kan door hen gezamenlijk een aanvraag worden ingediend, welke aanvraag, onverminderd de artikelen 18 en 19, vergezeld gaat van een tussen hen gesloten overeenkomst waaruit blijkt dat zij genoegzaam en duurzaam samenwerken inzake het beheer van dat terrein.

Hoofdstuk 4 Beheerssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 21

1. Per terrein kan voor één of meerdere beheerspakketten beheerssubsidie worden verstrekt, met dien verstande dat in het terrein niet meerdere beheerspakketten op dezelfde oppervlakte kunnen worden ontwikkeld of in stand gehouden.

2. Onverminderd het eerste lid, kunnen de landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 36, 38 tot en met 40, 44 en 46 op dezelfde oppervlakte in stand worden gehouden als de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30.

Artikel 22

Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 komen de pakketten opgenomen in de hierna vermelde bijlagen, voor de daarbij vermelde percentages van het aantal hectares waarvoor beheerssubsidie wordt verleend, ten laste van het quotum:

a. bijlage 19: 17%;

b. bijlage 20: 22%;

c. bijlage 21: 28%, en

d. bijlage 22: 34%.

Artikel 23

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een beheersgebied wordt verstrekt:

a. met het oog op de ontwikkeling van een of meerdere beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6, 10, 12 tot en met 15 en 24 tot en met 28, voorzover die ontwikkeling in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan;

b. met het oog op de instandhouding van een of meerdere beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 7 tot en met 9, en 11 tot en met 30 die op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein zijn ontwikkeld.

Artikel 24

Beheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van een terrein met het oog op de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 29 en 30.

Artikel 25

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een beheersgebied wordt verstrekt met het oog op de instandhouding van het beheerspakket opgenomen in bijlage 31, indien aan de beheerder voor ten minste 30% van het totale areaal landbouwgronden dat tot zijn agrarische onderneming moet worden gerekend subsidie is verleend voor de ontwikkeling of instandhouding van een of meerdere beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 28.

Artikel 26

Beheerssubsidie wordt verstrekt:

a. voor één tijdvak, indien de subsidie betrekking heeft op de ontwikkeling of instandhouding van een of meerdere beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 28, en 31;

b. voor drie aaneengesloten tijdvakken, indien de subsidie betrekking heeft op de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket, opgenomen in een van de bijlagen 29 en 30.

Artikel 27

Beheerssubsidie ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 29 en 30 wordt uitsluitend verstrekt indien:

a. voorafgaand aan de desbetreffende subsidieaanvraag ten behoeve van het betrokken terrein een vrijstelling is verleend op grond van de Regeling meldings- en herplantplicht, en

b. de beplanting geschiedt buiten de bebouwde kom, bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

Artikel 28

1. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een beheersgebied voor de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket op een terrein:

a. waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is opgenomen;

b. waarvan de breedte kleiner, onderscheidenlijk groter, is dan de minimumbreedte, onderscheidenlijk maximumbreedte, en de lengte kleiner is dan de minimumlengte die is opgenomen in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is opgenomen.

2. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling of instandhouding van meerdere beheerspakketten op een terrein, zijn de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde voorwaarden van overeenkomstige toepassing voor elk afzonderlijk beheerspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend op het desbetreffende terrein.

3. De minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het aantal van een planten- of diersoort bedoeld in de onderscheiden beheers- en landschapspakketten per oppervlaktemaat en de spreiding van de betreffende soort binnen de beheerseenheid, onderscheidenlijk de oppervlaktemaat.

Artikel 29

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

a. aan Staatsbosbeheer;

b. ten behoeve van een in een beheersgebied gelegen terrein voorzover daardoor het quotum wordt overschreden, of

c. ten behoeve van terreinen waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

1° de Beschikking beheersovereenkomsten 1983;

2° de Regeling beheersovereenkomsten 1988;

3° de Regeling beheersovereenkomsten 1993;

4° de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling;

5° de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden;

6° de Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland, of

7° de Beschikking bijdragen probleemgebieden.

Artikel 30

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt aan een beheerder:

a. indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening, een verzoek tot intrekking van een subsidieverlening op grond van deze regeling voor de desbetreffende beheerseenheid door de beheerder is ingediend en dit verzoek is gehonoreerd, of

b. indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een op grond van deze regeling verleende beheerssubsidie voor de desbetreffende beheerseenheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 43, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 31

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt indien voor de desbetreffende beheerseenheid voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket bijdragen worden genoten van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5 of door tussenkomst van een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 4.

Artikel 32

1. Bij het verlenen van de beheerssubsidie wordt onderscheid gemaakt in beheersbijdragen naar veen-, zand- of kleigebied zoals opgenomen in de bijlagen van de beheerspakketten en naar de ligging van het terrein zoals vermeld in bijlage 47.

2. In afwijking van de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 22, bedragen de beheersbijdragen voor terreinen gelegen in gebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in of op gebied van de gemeenten opgenomen in bijlage 47, de in bijlage 47 vermelde beheersbijdragen.

3. Indien op het terrein een beheerspakket wordt ontwikkeld of in stand gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdrage behorend bij de desbetreffende grondsoort opgenomen in de bijlage van het desbetreffende beheerspakket met het getal zes en het aantal hectares waarvoor beheerssubsidie is verleend.

4. Indien op het terrein meerdere beheerspakketten worden ontwikkeld of in stand gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak de som van de bedragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdragen behorend bij de desbetreffende grondsoort opgenomen in de bijlagen van elk van de onderscheiden beheerspakketten met het getal zes en het aantal hectares per beheerspakket waarvoor beheerssubsidie is verleend.

5. Indien subsidie wordt verstrekt voor drie aaneengesloten tijdvakken wordt het bedrag van de subsidie voor zowel het eerste tijdvak als voor elk op het eerste tijdvak volgende tijdvak bepaald met overeenkomstige toepassing van het derde lid, onderscheidenlijk vierde lid.

6. Indien beheerssubsidie wordt verleend voor terreinen gelegen in het Groene Hart of Waterland, wordt beheerssubsidie verleend op grond van de beheersbijdrage die geldt voor veengebieden.

Artikel 33

1. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 16 tot en met 22, dan kan op verzoek van de beheerder de overeenkomstig artikel 32 bepaalde beheerssubsidie worden verhoogd per jaar per hectare, voor zover op het betrokken terrein of een deel daarvan op de oppervlakte van de desbetreffende beheerspakketten gedurende het desbetreffende tijdvak jaarlijks in de periode tussen 1 februari en 1 september, behoudens de rustperiode als aangegeven in het beheerspakket waarvoor subsidie is verleend, minimaal 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest per hectare wordt uitgereden.

2. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

a. fl. 330,- bij de toepassing van ruige mest op vaarland, en

b. fl. 170,- bij de toepassing van ruige mest op andere grond dan bedoeld in onderdeel a.

Paragraaf 2 Subsidieverlening

Artikel 34

Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding of ontwikkeling van meerdere beheerspakketten op een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en de grootte van het terrein;

b. de doelen van de beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen of in stand houden van de desbetreffende beheerspakketten;

c. het aantal hectares per beheerspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend;

d. de beheersbijdrage op basis waarvan de beheerssubsidie zal worden vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen veen-, klei- en zandgebied en naar ligging;

e. het aantal hectares waar ruige mest op wordt uitgereden en het bedrag, bedoeld in artikel 33, en

f. de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 35

Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en de grootte van het terrein;

b. het doel van beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen, onderscheidenlijk in stand houden, van het desbetreffende beheerspakket;

c. de beheersbijdrage op basis waarvan de beheerssubsidie zal worden vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen veen-, klei- en zandgebied en naar ligging;

d. het aantal hectares waar ruige mest op wordt uitgereden en de daarmee samenhangende verhoging, bedoeld in artikel 33, eerste lid, en

e. de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 36

De datum, bedoeld in de artikelen 34, onderdeel f, onderscheidenlijk artikel 35, onderdeel e, waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend aanvangt, kan uitsluitend de eerste dag van de onderscheiden maanden van een jaar zijn.

Artikel 37

1. Indien beheerssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 29 en 30 in drie tijdvakken, worden in de beschikking, in afwijking van de artikelen 34 en 35, tevens de te realiseren doelen in het eerste en tweede tijdvak in de beschikking opgenomen.

2. Als doelen in de zin van het eerste lid worden vastgesteld het doel, bedoeld in artikel 34, onderdeel b, of 35, onderdeel b.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 38

1. De subsidieontvanger is verplicht:

a. de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doelen, bedoeld in artikel 35, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, te realiseren;

b. indien op het terrein voor meerdere beheerspakketten beheerssubsidie wordt verleend, de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doelen, bedoeld in artikel 34, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, te realiseren;

c. de in het beheerspakket, onderscheidenlijk de beheerspakketten, opgenomen beheersvoorschriften te treffen die zijn vermeld in de bijlage waarin het beheerspakket is, onderscheidenlijk de beheerspakketten zijn, opgenomen;

d. het reliëf van het terrein te handhaven;

e. de bestaande waterhuishouding van het terrein te handhaven;

f. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen, en

g. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, gelden voor de periode waarover beheerssubsidie is verleend, met dien verstande dat zij niet gelden voorzover dit in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie, dan wel in de beheerspakketten, anders is bepaald.

3. Indien subsidie is verleend voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, gelden de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, uitsluitend voor die oppervlakten waarop de onderdelen 3 en 4 van de desbetreffende pakketten van toepassing zijn.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 39

1. De minister verstrekt na afloop van het eerste jaar van het tijdvak een voorschot en vervolgens telkens ten minste een jaar later, tenzij de beheerder in het jaar voorafgaande aan de verstrekking van het voorschot de verplichtingen, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdelen c tot en met g, of enig ander voorschrift in de beschikking tot subsidieverlening niet heeft nageleefd.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verstrekt.

3. Een voorschot bedraagt de beheersbijdrage van elk van de beheerspakketten waarvoor ten behoeve van het desbetreffende terrein voor dat tijdvak subsidie wordt verleend, alsmede, voorzover van toepassing, de verhoging, bedoeld in artikel 33.

Artikel 40

1. Indien op grond van artikel 39, eerste lid, in enig jaar van het tijdvak geen voorschot is verstrekt door de minister, kan de beheerder een jaar na het niet verstrekken van het voorschot een aanvraag voor verstrekking van een voorschot indienen.

2. In de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval een verklaring opgenomen van de beheerder dat de voorschriften in de desbetreffende beschikking tot subsidieverlening zijn nageleefd.

3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de directeur van LASER.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 41

1. Telkens binnen 8 weken na afloop van een tijdvak of zoveel eerder indien noodzakelijk dient de ontvanger van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

2. Een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 5, doet bij de aanvraag bedoeld in het eerste lid een opgave van:

a. de ondernemers aan wie door hem bijdragen zijn toegekend;

b. de activiteiten van die ondernemers waarvoor de bijdragen zijn toegekend en

c. de bedragen, per ondernemer, die zijn toegekend.

3. De ontvanger van beheerssubsidie geeft in de aanvraag aan in hoeverre het doel, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, is gerealiseerd.

Artikel 42

1. De minister stelt na ontvangst van de in artikel 41 bedoelde aanvraag de beheerssubsidie telkens vast binnen 8 weken, tenzij voor de beoordeling van de aanvraag een langere termijn dan 8 weken noodzakelijk is.

2. De beheerssubsidie wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 43

1. De subsidie per beheerspakket opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 18, en 23 tot en met 30 wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

a. 15%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, maar wel is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel c;

b. 100%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, en de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel c, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

c. 100%, indien, voorzover van toepassing, niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdelen d en e, tenzij de aard en de ernst van het niet nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

d. 5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g.

2. De subsidie per beheerspakket opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

a. 15%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, maar wel:

i. van de beheersverplichtingen, vermeld in de onderdelen 3 en 4 van het desbetreffende beheerspakket, ten minste 50% van de som van de percentages vermeld bij de onderscheiden beheerspakketten op de totale oppervlakte van het terrein is gerealiseerd;

ii. het deel van de beheersbijdrage voor de onderdelen 3 en 4 van de onderscheiden beheerspakketten dat niet is besteed aan de laatstgenoemde onderdelen, is besteed aan onderdeel 5 van de onderscheiden beheerspakketten en

iii. aan de rapportageverplichting, bedoeld in onderdeel 6 van de onderscheiden beheerspakketten, is voldaan.

b. 100%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, en ook niet is voldaan aan de eisen geformuleerd in onderdeel a, sub 1 tot en met 3, tenzij de aard en de ernst van het niet nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

c. de onderdelen c en d van het eerste lid zijn van toepassing.

3. De subsidie voor het beheerspakket opgenomen in bijlage 31 wordt overeenkomstig het eerste lid, aanhef, en onderdelen b en c, vastgesteld.

4. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen a en b, worden niet toegepast voorzover niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b of c, ten gevolgen van overmacht.

5. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, worden niet toegepast op de beheerssubsidie, voorzover het bedrag daarvan bestaat uit een verhoging op grond van artikel 33.

6. De verminderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voorts niet toegepast ten aanzien van dat deel van die verminderingen dat het bedrag van de beheerssubsidie te boven gaat.

Artikel 44

De artikelen 21 tot en met 43 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van bijzondere beheerspakketten als bedoeld in artikel 14.

Hoofdstuk 5 Inrichtingssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 45

1. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt met betrekking tot terreinen ten aanzien waarvan beheerssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 14, 18, 29 en 30.

2. Inrichtingssubsidie wordt ten behoeve van de aanleg of het herstel van een landschapspakket verstrekt met betrekking tot terreinen ten aanzien waarvan landschapssubsidie is verleend.

Artikel 46

1. Inrichtingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt, voorzover deze betrekking heeft op het, door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van terreinen, zonder welke wijziging ontwikkeling, onderscheidenlijk instandhouding, van het beheerspakket, onderscheidenlijk landschapspakket, ten behoeve waarvan beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie, is verleend niet mogelijk is.

2. Onverminderd het eerste lid wordt inrichtingssubsidie verstrekt overeenkomstig een inrichtingsplan waarin in ieder geval zijn opgenomen:

a. de te treffen inrichtingsmaatregelen;

b. de oppervlakte waarop of de lengte waarin die maatregelen zullen worden uitgevoerd;

c. de met de maatregelen beoogde situatie van het terrein;

d. een gespecificeerde begroting, en

e. een topografische kaart met ten hoogste een schaal van 1 : 10.000 waarop is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen.

Artikel 47

Inrichtingssubsidie ten behoeve van een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een beperkt gerechtigde wordt uitsluitend verstrekt indien de aanvraag voor inrichtingssubsidie vergezeld gaat van een verklaring van de eigenaar van het desbetreffende terrein dat deze geen bezwaar heeft tegen de subsidieverlening.

Artikel 48

Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten, inclusief BTW, voorzover verrekening niet mogelijk is, verband houdende met:

a. het opstellen door derden van een inrichtingsplan;

b. bebossing van een terrein, voorzover ten behoeve van dat terrein beheerssubsidie is verleend, gericht op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een beheerspakket dat is vermeld in een van de bijlagen 29 en 30;

c. maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen;

d. maatregelen, gericht op wijziging van de waterhuishouding;

e. grondverzet;

f. het plaatsen van een raster;

g. afvoer van grond, of

h. overige maatregelen voorzover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.

Artikel 49

Niet tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval de kosten, verband houdende met:

a. de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

b. de bouw van opstallen;

c. achterstallig onderhoud aan landschappelijke elementen;

d. de aanschaf van machines, of

e. de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 48.

Artikel 50

Geen inrichtingssubsidie wordt verstrekt:

a. voor kosten die zijn gemaakt, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen, behoudens de kosten, bedoeld in artikel 48, onderdeel a;

b. ten behoeve van maatregelen waarmee een aanvang is gemaakt, onderscheidenlijk die reeds zijn uitgevoerd, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen, of

c. indien de aanvraag tot inrichtingssubsidie niet wordt ingediend tegelijk met de aanvraag tot beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie, voor het desbetreffende terrein.

Artikel 51

1. Inrichtingssubsidie bedraagt 95% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

2. De inrichtingssubsidie bedraagt ten hoogste:

a. fl. 15.000,- per hectare voor het beheerspakket opgenomen in bijlage 18;

b. fl. 1.500,- per object met een lengte van ten minste 50 meter voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 12, 13 en 14;

c. fl. 20.000,- per hectare voor landschapspakketten, en

d. fl. 3.000,- per hectare voor de beheerspakketten opgenomen in bijlage 29 en 30.

Artikel 52

De minister kan beleidsregels vaststellen met het oog op de toepassing van de artikelen 46 en 48.

Paragraaf 2 Subsidieverlening

Artikel 53

De subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

a. in hoeverre het plan, bedoeld in artikel 46, tweede lid, in uitvoering kan worden genomen;

b. de aard van de benodigde wijzigingen van de fysieke condities of kenmerken van het betrokken terrein;

c. het aantal hectares ten behoeve waarvan inrichtingssubsidie wordt verleend;

d. de datum waarop de periode waarover inrichtingssubsidie wordt verleend, aanvangt, en

e. het bedrag waarop de inrichtingssubsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 54

De subsidieontvanger is verplicht de maatregelen overeenkomstig het door de minister goedgekeurde inrichtingsplan uit te voeren binnen een jaar na de datum van subsidieverlening.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 55

1. Op de inrichtingssubsidie kan de minister ten hoogste tweemaal per jaar op aanvraag tot ten hoogste 95% voorschotten verstrekken, met een minimum van fl. 5.000,-.

2. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

Artikel 56

De aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

Artikel 57

De minister neemt binnen 8 weken na ontvangst van de in artikel 56 bedoelde aanvraag een besluit.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 58

1. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen 8 weken na afloop van de maatregelen bij de directeur van LASER.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

a. een verklaring dat de maatregelen overeenkomstig de subsidieverlening zijn uitgevoerd, en

b. een financiële verantwoording met betrekking tot de getroffen maatregelen, bestaande uit een rekening alsmede, indien de subsidieverlening een bedrag van fl. 50.000,- te boven gaat, een verklaring van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de maatregelen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening van inrichtingssubsidie.

Artikel 59

De minister stelt na ontvangst van de in artikel 58 bedoelde bescheiden de inrichtingssubsidie binnen 8 weken vast op grond van de werkelijk gemaakte kosten zoals bepaald bij de subsidieverlening.

Hoofdstuk 6 Landschapssubsidie

Artikel 60

Landschapssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van landbouwgronden in beheersgebieden en landschapsgebieden ten behoeve van de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46, voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan onderscheidenlijk landschapsgebiedsplan.

Artikel 61

Landschapssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 62

1. Indien op het terrein een landschapspakket in stand wordt gehouden, bedraagt de landschapssubsidie het bedrag per tijdvak dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdrage opgenomen in de bijlagen van het desbetreffende landschapspakket en het aantal hectares waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

2. Indien op het terrein meerdere landschapspakketten in stand worden gehouden, bedraagt de landschapssubsidie het bedrag per tijdvak de som van de beheersbijdragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen van de desbetreffende landschapspakketten en het aantal hectares per landschapspakket waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

Artikel 63

Indien landschapssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten binnen een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en grootte van het terrein;

b. het doel van de landschapssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen of in stand houden van een of meerdere landschapspakketten;

c. het bedrag, onderscheidenlijk de bedragen, op basis waarvan de landschapssubsidie zal worden vastgesteld, en

d. de datum waarop het tijdvak waarover landschapssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 64

De subsidieontvanger is verplicht:

a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 63, onderdeel b, vermelde doel te realiseren;

b. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen, en

c. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

Artikel 65

De artikelen 21, eerste lid, 28 tot en met 32, derde en vierde lid, 36, 39 tot en met 42 en artikel 39, eerste lid, van de Subsidieregeling natuurbeheer, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7 Probleemgebieden buiten beheersgebieden

Artikel 66

1. Ten behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk worden door gedeputeerde staten probleemgebieden begrensd.

2. De begrenzing van een probleemgebied wordt door gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen bij besluit vastgesteld en gewijzigd door de grenzen aan te geven op een kaart met een topografische ondergrond op ten hoogste schaal 1 : 25 000.

3. Op de kaart, bedoeld in het tweede lid, wordt tevens aangegeven waar veen-, klei- en zandgebieden zijn gelegen binnen het probleemgebied.

4. De minister kan richtlijnen en aanwijzingen geven ten aanzien van het totaal aantal hectares dat in een provincie als probleemgebied kan worden vastgesteld.

5. De probleemgebieden worden vastgesteld en gewijzigd met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen.

Artikel 67

1. Indien het probleemgebied is gelegen op het grondgebied van twee of meer provincies, wordt het desbetreffende plan vastgesteld en gewijzigd door gedeputeerde staten van die onderscheiden provincies.

2. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 68

Subsidie natuurlijke handicaps wordt verstrekt met het oog op de instandhouding van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 31.

Artikel 69

Subsidie natuurlijke handicaps wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 70

Subsidie natuurlijke handicaps wordt niet verstrekt indien:

a. het terrein niet geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een probleemgebied dat als zodanig is begrensd op grond van artikel 66, of

b. ten behoeve van het desbetreffende terrein reeds subsidie wordt verstrekt op grond van artikel 2, onderdeel a, c of d.

Artikel 71

De subsidie natuurlijke handicaps bedraagt per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdrage opgenomen in de bijlage van het desbetreffende beheerspakket en het aantal hectares waarvoor subsidie natuurlijke handicaps wordt verleend.

Artikel 72

De beschikking tot verlening van subsidie natuurlijke handicaps vermeldt in ieder geval:

a. de grootte van het terrein en een aanduiding van de ligging;

b. het doel van de subsidie natuurlijke handicaps, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein naleven van beheersvoorschriften die zijn vermeld in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is vermeld;

c. het bedrag op basis waarvan de subsidie natuurlijke handicaps zal worden vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen veen-, klei- en zandgebieden, en,

d. de datum waarop het tijdvak waarover subsidie natuurlijke handicaps wordt verleend, aanvangt.

Artikel 73

De subsidieontvanger is verplicht:

a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 72, onderdeel b, te realiseren;

b. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen, en

c. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt van het voornemen daartoe aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

Artikel 74

De artikelen 41 tot en met 43, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 75

1. Indien de ondernemer rechthebbende is geworden op een algemeen ouderdomspensioen na de subsidieverlening, wordt de beschikking tot subsidieverlening op verzoek van de ondernemer ingetrokken met ingang van de dag volgend op de dag waarop de ondernemer zijn verzoek schriftelijk kenbaar heeft gemaakt.

2. In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het verzoek van de ondernemer kenbaar werd gemaakt ambtshalve naar evenredigheid vastgesteld ten opzichte van het bedrag waarop de betrokken subsidie uit hoofde van de desbetreffende subsidieverlening voor dat tijdvak zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 76

1. De subsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

a. 100%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 73, onderdeel a;

b. 5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 73, onderdeel b of c;

2. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, worden voorts niet toegepast ten aanzien van dat deel van die verminderingen dat het bedrag van subsidie natuurlijke handicaps te boven gaat.

Hoofdstuk 8 Overgangsbeheer

Artikel 77

1. Overgangsbeheerssubsidie wordt voor ten hoogste één tijdvak verstrekt, indien de beheerder voor hetzelfde terrein reeds eerder, voor inwerkingtreding van de onderhavige regeling, een overeenkomst heeft gesloten op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, de Regeling beheersovereenkomsten 1988 en 1993, of de Beschikking beheersovereenkomsten.

2. Overgangsbeheerssubsidie wordt voor een tijdvak verstrekt of zoveel korter zodat de datum van 31 december 2009 niet wordt overschreden, indien de beheerder voor hetzelfde terrein niet eerder een overeenkomst heeft gesloten, onderscheidenlijk een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, onderscheidenlijk de Subsidieregeling natuurbeheer.

3. In afwijking van het eerste lid, kan overgangsbeheerssubsidie na afloop van het eerste tijdvak, waarvoor subsidie is verleend, opnieuw voor een tijdvak worden verstrekt ten behoeve van de instandhouding van een beheerspakket, voorzover die instandhouding blijkens de in bijlage 3 opgenomen tabel, in overeenstemming is met de doelstellingen en basis- of pluspakketten van het desbetreffende natuurgebiedsplan als bedoeld in de Subsidieregeling natuurbeheer.

Artikel 78

1. Overgangsbeheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van landbouwgronden die zijn gelegen in een reservaatsgebied dat als zodanig is begrensd uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende begrenzingenplan.

2. Overgangsbeheersubsidie wordt verstrekt ten behoeve van landbouwgronden die zijn gelegen in een natuurgebied als bedoeld in de Subsidieregeling natuurbeheer, voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende natuurgebiedsplan.

Artikel 79

Overgangsbeheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 28.

Artikel 80

De artikelen 21, 28 tot en met 36, en 39 tot en met 43 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 81

Artikel 86 is niet van toepassing.

Hoofdstuk 9 Koopplicht

Artikel 82

Telkens wanneer met betrekking tot één of meer gronden, die in een Rbon-gebied, onderscheidenlijk beheersgebied, zijn gelegen en ten aanzien waarvan beheerssubsidie is verleend voor de pakketten opgenomen in bijlage 1a van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, met uitzondering van de pakketten G1, B1 en G9, onderscheidenlijk de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 11, 15, en 24 tot en met 27 van de onderhavige regeling, aan het bureau een recht van eigendom of een daarvan afgeleid beperkt recht wordt aangeboden, is het bureau gehouden het hem aangeboden recht te verwerven, indien de minister aannemelijk acht dat met betrekking tot zodanige grond:

a. vervreemding of in gebruik afstaan, of

b. vestiging van een ander beperkt recht ten gunste van één of meer personen niet kan plaatsvinden.

Artikel 83

1. In gevallen als bedoeld in artikel 82 wordt de door het bureau te betalen grondprijs bepaald op basis van de daartoe in opdracht van het bureau getaxeerde waarde van de betrokken grond in het economische verkeer bij agrarische bestemming.

2. Bij de taxatie wordt in voorkomende gevallen geen rekening gehouden met de omstandigheid dat:

a. op de betrokken grond een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van de subsidieverlening plaatsvindt;

b. dat de betrokken grond is gelegen in een beheersgebied.

Artikel 84

1. Indien de uitkomst van de in opdracht van het bureau verrichte taxatie voor de andere bij de subsidieverlening betrokken zijnde partij niet aanvaardbaar is, vindt in opdracht van die partij nadere taxatie van de betrokken grond plaats door een driemanschap waarvan:

a. een lid wordt aangewezen door die partij;

b. een lid wordt aangewezen door het bureau;

c. een lid wordt aangewezen door de onder a en b bedoelde personen gezamenlijk.

2. Het driemanschap verricht de nadere taxatie met inachtneming van het bepaalde in artikel 83, tweede lid.

3. Het driemanschap beslist met meerderheid van stemmen. De beslissing van het driemanschap heeft kracht van bindend advies ten aanzien van de te betalen grondprijs.

4. De kosten van de nadere taxatie, bedoeld in het eerste lid, worden gelijkelijk verdeeld tussen betrokken partijen.

Hoofdstuk 10 Wijziging en intrekking

Artikel 85

1. Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening kan worden gedaan met het oog op het vergroten van het areaal waarvoor subsidie is verleend, met direct daaraan grenzende terreinen.

2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan slechts eenmaal per jaar worden gedaan te rekenen vanaf het jaar na dat waarin de subsidie is verleend.

3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts in behandeling genomen indien:

a. ten aanzien van de desbetreffende terreinen subsidie wordt verzocht voor hetzelfde beheerspakket of landschapspakket als waarvoor reeds in het direct aangrenzende terrein subsidie is verleend of

b. de terreinen waarvoor subsidie wordt verzocht, voldoen aan de voorwaarden die voor de verlening van de subsidies als bedoeld in deze regeling gelden.

4. In het geval, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn bepalingen omtrent minimumoppervlakte of minimumlengten , opgenomen in de beheerspakketten of de landschapspakketten, niet van toepassing.

5. De artikelen 1 tot en met 9 en 18 tot en met 20 zijn ten aanzien van het verzoek van overeenkomstige toepassing.

6. De subsidie voor terreinen, bedoeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van artikel 26, naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het tijdvak waarvoor reeds subsidie was verleend.

Artikel 86

In geval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein waarvan het recht tot gebruik en beheer berust bij de subsidieontvanger, en dat recht gaat over op een derde gedurende de periode waarover de desbetreffende subsidie is verleend, kan de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde indien deze, uiterlijk twee weken na de datum waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, bij wege van een aan de directeur LASER gericht schriftelijk stuk:

a. verklaart te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit lid van kracht zal zijn, en

b. aangeeft of hij als ondernemer moet worden aangemerkt.

Artikel 87

1. Wanneer een terrein waarvoor beheerssubsidie wordt verleend op enig moment geen deel meer uitmaakt van een beheersgebied wordt de subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag volgend op de laatste dag dat het terrein deel uitmaakte van het beheersgebied.

2. Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het terrein geen deel meer uitmaakt van het beheersgebied vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de subsidie zoals die op grond van de subsidieverlening zou kunnen worden vastgesteld.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van subsidie natuurlijke handicaps en landschapssubsidie.

Artikel 88

1. In geval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon die overlijdt tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening voor dat terrein ingetrokken met ingang van de dag, volgend op de dag van overlijden, op voorwaarde dat de erfgenamen uiterlijk drie maanden na het overlijden om deze intrekking verzoeken bij wege van een aan de directeur van LASER gericht schriftelijk verzoek.

2. Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het overlijden plaatsvond ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de subsidie zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 89

1. In geval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat deel uitmaakt van een gebied waar landinrichting uit kracht van de Landinrichtingswet geschiedt en het voldoen aan de desbetreffende subsidieverlening verbonden verplichtingen na vaststelling van het landinrichtingsplan niet meer mogelijk is, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop in zodanig gebied de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtingswet.

2. Artikel 88, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 90

1. In geval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat wordt onteigend tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag waarop het besluit tot onteigening van de betrokken grond onherroepelijk vaststaat.

2. In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het besluit tot onteigening onherroepelijk werd ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de beheerssubsidie, landschapssubsidie of subsidie natuurlijke handicaps zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

3. Artikel 88, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 91

Onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten worden teruggevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente tot de datum van ontvangst van de teruggevorderde bedragen.

Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 92

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze regeling bepaalde zijn belast de ambtenaren van de Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 93

1. De Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling wordt ingetrokken.

2. Op beheersovereenkomsten als bedoeld in artikel 18 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, blijft eerstbedoelde regeling van toepassing.

3. Op beheersovereenkomsten die zijn gesloten op basis van de beheersplannen die zijn vastgesteld op grond van:

a. de Beschikking beheersovereenkomsten 1983;

b. de Regeling beheersovereenkomsten 1988, en

c. de Regeling beheersovereenkomsten 1993,

blijven de desbetreffende regelingen van toepassing tot het tijdstip waarop deze van rechtswege eindigen dan wel subsidie wordt verleend op grond van de onderhavige regeling of de Subsidieregeling natuurbeheer.

Artikel 94

1. De begrenzing van een beheersgebied, reservaatsgebied en natuurontwikkelingsproject die op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling is vastgesteld blijft van kracht zolang deze niet is vervangen door een begrenzing van een natuurgebied vastgesteld bij een natuurgebiedsplan als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer, voorzover het betreft een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject, of van een beheersgebied vastgesteld bij een beheersgebiedsplan bedoeld in artikel 10 van de onderhavige regeling, voorzover het betreft een Rbon-gebied, dan wel tot het tijdstip dat de begrenzingen op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling zijn ingetrokken.

2. De regeling, opgenomen in Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, inzake de vaststelling van begrenzingenplannen, is van toepassing ten aanzien van voornemens tot vaststelling van zodanige begrenzingenplannen die op grond van artikel 3.11 van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 9 van die regeling op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage liggen of hebben gelegen.

Artikel 95

1. Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een Rbon-gebied, wordt verstrekt:

a. met het oog op de ontwikkeling van een of meerdere beheerspakketten, voorzover die ontwikkeling, blijkens de in bijlage 1 opgenomen tabel, in overeenstemming is met de doelstellingen van het desbetreffende begrenzingenplan;

b. met het oog op de instandhouding van een of meerdere beheerspakketten die op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein zijn ontwikkeld.

2. Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing.

3. Gedeputeerde staten kunnen een quotum vaststellen voor een Rbon-gebied.

Artikel 96

1. Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een Rbon-gebied wordt verstrekt met het oog op de instandhouding van het beheerspakket opgenomen in bijlage 31, indien aan de beheerder voor ten minste 30% van het totale areaal landbouwgronden dat tot zijn agrarische onderneming moet worden gerekend subsidie is verleend voor de ontwikkeling of instandhouding van een of meerdere beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 28.

2. Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 97

Landschapssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van landbouwgronden in Rbon-gebieden ten behoeve van de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46, voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende begrenzingenplan als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 98

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

a. ten behoeve van een in een Rbon-gebied gelegen terrein voorzover daardoor het quotum, bedoeld in artikel 95, derde lid, wordt overschreden;

b. ten aanzien van een in een Rbon-gebied gelegen terrein dat voldoet aan de terreinkenmerken, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 99

Beheerssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van een terrein dat is gelegen in het Groene Hart of in Waterland met het oog op de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket, voorzover dat beheerspakket in bijlage 2 is opgenomen.

Artikel 100

1. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van een terrein dat is gelegen in het Groene Hart of Waterland voor de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket op een terrein:

a. waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is opgenomen;

b. waarvan de breedte kleiner, onderscheidenlijk groter, is dan de minimumbreedte, onderscheidenlijk maximumbreedte, en de lengte kleiner is dan de minimumlengte die is opgenomen in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is opgenomen.

2. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling of instandhouding van meerdere beheerspakketten op een terrein, zijn de in het eerste lid, onderdeel a en b genoemde voorwaarden van overeenkomstige toepassing voor elk afzonderlijk beheerspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend op het desbetreffende terrein.

Artikel 101

Subsidies kunnen met terugwerkende kracht tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling worden verleend, voor aanvragen die in het eerste half jaar na inwerkingtreding van de onderhavige regeling worden ingediend.

Artikel 102

1. Subsidies of voorschotten daarop worden verleend onder voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 103

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2000

Artikel 104

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 december 1999 .
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G.H. Faber.

Toelichting

Algemeen

De toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft in de brief van 20 juni 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 420, nr. 1) aan de Tweede Kamer de uitkomsten van het Programma Beheer aangeboden. Het gaat hierbij om een stelselwijziging van de subsidies op het gebied van natuur, bos en landschap.

De onderhavige regeling vormt tezamen met de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 de nieuwe invulling van het subsidiestelsel op de beleidsterreinen natuur, bos en landschap. De Subsidieregeling natuurbeheer 2000 zal het kader vormen voor gebieden waar de instandhouding, omvorming of ontwikkeling van natuurwaarden, bos en landschap de primaire functie vormt. De onderhavige regeling ziet op de bevordering van de ontwikkeling of het beheer van natuur, bos en landschap in gebieden waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat.

Deze regeling treedt in de plaats van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, voorzover deze betrekking heeft op de beheersgebieden, alsmede de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, voorzover deze betrekking heeft op tijdelijk bos (SBL). Hierenboven biedt de onderhavige regeling de mogelijkheid om subsidies te verlenen voor instandhouding van landschap.

De regeling verschilt op een tweetal hoofdpunten in belangrijke mate van deze beide regelingen.

In de eerste plaats wordt in de onderhavige regeling meer gestuurd op output dan in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon). Sturing op output houdt in dat het bereiken van de doelstelling, namelijk het omvormen of in stand houden van een beheerspakket, als eerste bepalend is voor het daadwerkelijk verkrijgen van subsidie. Dit laat onverlet dat die sturing op out-put, mede uit het oogpunt van doelmatigheid, gepaard gaat met het benoemen van beheersverplichtingen die het bereiken van de doelstelling van een pakket in alle geval bevorderen.

Met een zodanige benadering komt ook de eigen verantwoordelijkheid van de beheerder ten aanzien van het bereiken van de doelstelling meer naar voren. Dit laatste is een andere doelstelling van de omvorming van het subsidiestelsel.

De beheerspakketten, welke zijn toegesneden op landbouwgronden, zijn opgenomen in de onderscheiden bijlagen. Zij bevatten in hoofdzaak in stand te houden natuurdoelen op basis van terreinkenmerken, florakenmerken of doelsoorten en beheersvoorschriften. Daarnaast worden oppervlakte-eisen gesteld aan de terreinen waarvoor subsidie kan worden verleend.

Ook voor landschap is een aantal pakketten geformuleerd.

Hoewel de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en de onderhavige regeling verschillen van reikwijdte en werkingssfeer is getracht de beide regelingen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, ook wat betreft de beheerspakketten en landschapspakketten.

In de tweede plaats is er een belangrijk verschil met het oude subsidiestelsel ten aanzien van de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

In de onderhavige regeling is de mogelijkheid aanwezig voor samenwerkingsverbanden, zoals milieucoöperaties en verenigingen van agrarisch natuurbeheer om subsidie aan te vragen. Met deze mogelijkheid wordt ingespeeld op de ontwikkelingen op het gebied van samenwerkingsverbanden. Een van de voordelen van deze samenwerkingsverbanden is gelegen in de grote oppervlakten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Met name het bevorderen van weidevogelbeheer is gebaat met grote oppervlakten waar dezelfde natuurdoelen worden nagestreefd.

In vergelijk met de Rbon en de SBL wordt ten algemene het volgende opgemerkt.

De SBL bood de mogelijkheid tot het verkrijgen van subsidie ter dekking van de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond, alsmede subsidie ter compensatie van het inkomensverlies, voortvloeiend uit die bosaanleg. Onderscheid werd daarbij gemaakt tussen de aanleg van het zogenaamde tijdelijk bos, bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg een vrijstelling is verleend op grond van de Regeling meldings- en herplantplicht, en het zogenaamde blijvend bos, bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg een dergelijke vrijstelling niet is verleend. Het tijdelijk bos is in de onderhavige regeling opgenomen en het blijvend bos is in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 opgenomen. Deze scheiding is aangebracht vanwege het onderscheid in doelstelling tussen beide categorieën bos. Zo is het tijdelijk bos vooral gericht op de productie van hout, terwijl het blijvend bos een waardevolle bijdrage levert aan de realisering en instandhouding van de natuur in Nederland.

Ten opzichte van de Rbon, voorzover het gaat om beheersgebieden, is vooral de systematiek van pakketten en vergoedingen aan wijziging onderhevig.

De pakketten en de vergoedingen zoals die in de Rbon waren opgenomen, zijn een leidraad geweest bij de samenstelling van de pakketten en vergoedingen in de onderhavige regeling. De beheerspakketten zijn geformuleerd op het bereiken van een bepaald resultaat - daar waar dit mogelijk is - na afloop van een bepaalde periode, gekoppeld aan daarmee noodzakelijke beheersmaatregelen. Het benoemen van die maatregelen komt de doelmatigheid en de effectiviteit ten goede. Ook deze beheersmaatregelen zijn in belangrijke mate ontleend aan de Rbon.

Gelijk als op grond van de Rbon bepaald, zal agrarisch natuurbeheer, alleen mogelijk zijn binnen de begrensde gebieden. De begrenzing van beheersgebieden, zoals die heeft plaatsgevonden op grond van de Rbon, zal voor de toepassing van deze regeling dan ook kunnen worden overgenomen.

De ontwikkeling of het beheer van tijdelijk bos kan in heel Nederland plaatsvinden. Hiervoor zijn op Rijksniveau geen criteria of richtlijnen geformuleerd met betrekking tot de plaats waar de ontwikkeling van het desbetreffende beheerspakket moet plaatsvinden om voor beheerssubsidie in aanmerking te kunnen komen. De ontwikkeling van dit beheerspakket kan derhalve in geheel Nederland gesubsidieerd worden.

Ook met het oog op de subsidiëring van landschap zullen gebieden dienen te worden begrensd. Uitgangspunt hiervoor is het beleid zoals dat is geformuleerd in het Structuurschema Groene Ruime, met name de beleidscategorie ’Gebieden behoud en herstel landschap’.

De onderhavige regeling voorziet in een viertal subsidiemogelijkheden.

In de eerste plaats beheerssubsidie: een bijdrage voor inkomstenderving per hectare dan wel vierkante meter voor het beheer van een terrein, gericht op de ontwikkeling of instandhouding van beheerspakketten.

In de tweede plaats biedt de regeling de mogelijkheid inrichtingssubsidie te verstrekken. Met deze subsidiemogelijkheid wordt beoogd de noodzakelijke randvoorwaarden te creëren waarbinnen het beheer met het oog op de ontwikkeling van een bepaald beheerspakket op een terrein kan plaatsvinden. De inrichtingssubsidie kan worden verstrekt indien ten behoeve van het betrokken terrein ook beheerssubsidie wordt verstrekt. Aangezien het in de onderhavige regeling in het algemeen om kleinschalige maatregelen gaat, - dit in tegenstelling tot de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 -, is slechts in de subsidiëring van een beperkt aantal maatregelen voorzien. Bovendien is de mogelijkheid tot het verlenen van inrichtingssubsidie beperkt tot een aantal beheerspakketten, genoemd in artikel 45.

Met inrichtingssubsidie kan ook het herstel en de aanleg van landschappelijke elementen worden gesubsidieerd.

In de derde plaats bevat deze regeling de mogelijkheid om landschapssubsidie te verstrekken. Landschapsubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van landschappelijke elementen gelegen in gebieden, begrensd met beheersgebiedsplannen en landschapsgebiedsplannen, en in de Rbon-gebieden. Dit laatste is echter alleen het geval als in het desbetreffende Rbon-begrenzingenplan subsidieverlening voor landschapspakketten ook al mogelijk was.

Tenslotte is het mogelijk om subsidie natuurlijke handicaps te verstrekken. Deze subsidie kan worden verstrekt aan beheerders in probleemgebieden voor het handhaven van de natuurlijke handicaps in het landschap. In deze probleemgebieden worden beheerders gecompenseerd voor het nalaten van bepaalde werkzaamheden om daarmee de permanente natuurlijke belemmeringen te handhaven. Daarnaast is het mogelijk subsidie natuurlijke handicaps te verstrekken in beheersgebieden als de beheerder naast subsidie natuurlijke handicaps ook beheerssubsidie ontvangt voor een gedeelte van zijn landbouwgronden.

De regeling is ten dele gebaseerd op Verordening (EG) Nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen [PbEG L 1999/160, Kaderverordening plattelandsontwikkeling]

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel d

De definitie van ondernemer betreft landbouwers. Deze begripsomschrijving is opgenomen met het oog op mogelijkheden van cofinanciering op grond van de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde EU-kaderverordening. Voor die cofinanciering is het van belang of de uiteindelijk gesubsidieerde landbouwondernemer is.

Onderdeel e

Beheerder in de zin van de regeling kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn, mits hij beschikt over de eigendom of over een duurzaam gebruiksrecht van de gronden waarvoor subsidie op grond van de onderhavige regeling wordt aangevraagd. Hierop bestaan drie uitzonderingen.

De eerste uitzondering ziet op de particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. Deze instellingen zijn uitgesloten van de onderhavige regeling. Dit betekent een continuering van het huidige beleid zoals neergelegd in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, namelijk dat particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties geen beheersovereenkomsten kunnen afsluiten in beheersgebieden van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. De ratio hierachter is dat gronden in beheersgebieden een landbouwkundige functie blijven houden. Particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties hebben niet als doel de landbouw uit te oefenen.

De andere twee uitzonderingen zijn geregeld in de artikelen 4 onderscheidenlijk 5. Deze artikelen betreffen de mogelijkheid dat verenigingen of andere organisaties of samenwerkingsverbanden, ook al beschikken zij niet over de eigendom of een duurzaam gebruiksrecht, voor hun leden dan wel aangeslotenen subsidie aanvragen.

Voorzover de beheerder een vereniging is, dient het te gaan om een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, aangezien slechts zodanige verenigingen registergoederen kunnen verkrijgen en erfgenaam kunnen zijn.

Tot een duurzaam gebruiksgerechtigde behoort ook een pachter. Die kan derhalve zelf en op eigen titel om subsidie op grond van deze regeling verzoeken. Echter, voorzover het gaat om inrichtingssubsidie kan de pachter en andere beperkt gerechtigden uitsluitend subsidie aanvragen indien de verpachter hiermede akkoord is. Dit is geregeld in artikel 47.

Voor bijzondere pachtssituaties, gericht op het instandhouden of bevorderen van natuurwaarden, is in artikel 18, zevende lid, eveneens een voorziening getroffen dat de verpachter, veelal een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie, dient in te stemmen met de subsidieaanvrage door de pachter. Dit geeft bedoelde organisaties de gelegenheid met de pachter sluitende afspraken te maken over het beheer overeenkomstig de beheerssubsidie.

Het woord ’duurzaam’ in de begripsomschrijving maakt duidelijk dat de beheerder voor een langere periode over het gebruiksrecht moet kunnen beschikken. Daarbij wordt gedacht aan perioden van ten minste een tijdvak van zes jaar. Voor een dergelijk tijdvak wordt immers subsidie verleend. Dit betekent onder meer dat pachters met pachtovereenkomsten van kortere duur in beginsel zijn uitgesloten van subsidie.

Onderdeel f

Om als landbouwgrond in de zin van de regeling te kunnen worden aangemerkt, dient op de desbetreffende grond vanaf 31 juli 1992 een vorm van landbouw te hebben plaatsgevonden. Hiermee wordt voorkomen dat grond die eerst (zeer) recent ten behoeve van de uitoefening van de landbouw in gebruik is genomen eveneens als landbouwgrond zou moeten worden beschouwd.

De datum van 31 juli 1992 houdt verband met het feit dat op 30 juli 1992 Verordening (EEG) 2078/92 en Verordening (EEG) 2080/92 werden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze communautaire maatregelen beogen immers het in 1992 ingevoerde pakket aan maatregelen ter hervorming van de landbouw te begeleiden.

Voorts wordt als landbouwgrond aangemerkt de grond die uit productie is genomen uit hoofde van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of uit hoofde van de Beschikking steunverlening producten akkerbouwgewassen. Bij deze gronden is in het kader van de beoordeling van de subsidieverlening uit hoofde van de genoemde regelingen reeds vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van landbouwgrond.

Onderdeel g

Uitgangspunt bij de definitie van terrein is dat sprake is van een zodanig aaneengesloten gebied dat daarbinnen de omvorming of handhaving van het ecosysteem ten behoeve waarvan subsidie zal worden verstrekt redelijkerwijs kan plaatsvinden.

In het algemeen zullen in het veld aanwezige natuurlijke grenzen zoals waterlopen en rivieren of door menselijk ingrijpen gecreëerde grenzen zoals wegen of spoorlijnen ook de grenzen markeren van het desbetreffende terrein. Zij doorsnijden immers in het algemeen het gebied zodanig dat dit niet als aaneengesloten gebied kan worden beschouwd. Niet in alle gevallen is evenwel de doorsnijding van dien aard dat in redelijkheid het aaneengesloten karakter van een terrein in het geding is. Dit geldt met name voor plattelandswegen, waterlopen van beperkte breedte en enkelsporige spoorlijnen zonder elektrische bovenleiding.

Niettemin zal het in de praktijk veelal zo zijn dat terreinen als hierboven bedoeld in hun onderlinge samenhang als een eenheid worden beheerd als gevolg van het over het algemeen relatief kleinschalig landschap dat Nederland kenmerkt. Teneinde de praktische werkbaarheid van de regeling te bevorderen is daarom in het tweede lid van dit artikel bepaald dat ook een samenstel van terreinen dat als geheel wordt beheerd, voor subsidie in aanmerking zal kunnen worden gebracht.

Binnen een terrein dan wel een samenstel van terreinen mag ten hoogste 1% van de oppervlakte bestaan uit bebouwing. Hierbij moet met name gedacht worden aan stallen, schuren of waterbeheersingswerken. Bestaat een gebied voor meer dan 1% uit bebouwing, dan zal de subsidieaanvrager het voor subsidie in aanmerking te brengen gebied zodanig dienen te beperken, dat dit gebied voldoet aan de beschrijving van terrein.

Aangesloten is bij de omschrijving van het begrip terrein zoals geschiedt voor de toepassing van de Natuurschoonwet 1928.

Onderdeel h

In de onderhavige regeling is ten aanzien van de beheerspakketten een voor andere systematiek gekozen dan in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. In de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling werden de na te streven of te handhaven beheersdoelstellingen geformuleerd op gebiedsniveau in een begrenzingenplan. Vervolgens werd op perceelsniveau bepaald welk beheer het beste paste bij de wensen van de ondernemer. In de onderhavige regeling is in de pakketten een beheersdoel geformuleerd. Dit geschiedt door het benoemen van vegetatiekenmerken, boomsoorten, gebiedskenmerken, diersoorten en beheersvoorschriften. beheersvoorschriften of fauna en eventueel gebiedskenmerken dat op een terrein voorkomt.

Onderdeel i

Landschapspakketten bestaan uit een duiding van verschillende landschapselementen. Daarbij zijn tevens bepalingen geformuleerd over hoedanigheid en onderhoud. In de onderhavige regeling zijn alleen de zogenaamde ’groene’ landschapselementen opgenomen, dus niet cultuurhistorische of archeologische. Hiermee wordt het bestaande beleid in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling gecontinueerd.

Onderdeel y

In een beheersgebiedsplan zullen onder andere de beheerspakketten zijn opgenomen, voor de ontwikkeling waarvan in het desbetreffende gebied subsidie kan worden verstrekt. Per beheerspakket of groep van beheerspakketten, zal in het desbetreffende plan ook een bijbehorend quotum worden opgenomen. Met dat quotum wordt aangegeven voor hoeveel hectares in het desbetreffende gebied beheerssubsidie voor de desbetreffende pakketten kan worden verleend. Ook in landschapsgebiedsplannen zal een quotum worden opgenomen.

Onderdeel z

Beheerseenheid is het begrip dat in de onderscheiden beheerspakketten wordt gehanteerd als minimum-oppervlakte waarop het desbetreffende pakket wordt in stand gehouden.

Aanvragen voor subsidie betreffen echter niet beheerseenheden maar terreinen. Binnen een terrein kunnen dan ook meerdere beheerseenheden voorkomen. Mede gelet op de omschrijving van de verschillende beheerspakketten kunnen deze elkaar niet overlappen. In artikel 21, eerste lid, is dit met zoveel woorden ook bepaald.

In het derde lid van dit artikel is een bijzondere voorziening opgenomen met het oog op de zogenoemde collectieve weidevogelpakketten. Voor deze pakketten zal het in de praktijk het moeilijk zijn om aan de eis van aaneengesloten, welke eis voortvloeit uit de definitie van terrein, te voldoen. De vereiste minimum oppervlakte in die pakketten is namelijk 100 hectare. Voor de toepassing van deze beheerspakketten is het daarom toegestaan om een andere definitie van terrein te hanteren. Aan de oppervlakte eis is ook voldaan als de beheerseenheden waar subsidie wordt verleend, verspreid liggen in een gebied waarvan de oppervlakte maximaal driemaal zo groot is als de totale oppervlakte van de terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Voor het Groene Hart en Waterland geldt in het jaar 2000 een afwijkende norm welke samenhangt met de Tijdelijke regeling agrarisch natuurbeheer die bij de inwerkingtreding van onderhavige regeling wordt ingetrokken.

Artikel 2

In dit artikel is ten algemene geregeld voor welke onderscheiden subsidies uit hoofde van de regeling subsidies kunnen worden verstrekt.

Artikel 3

Uitgangspunt voor de berekening van de beheerssubsidie is een vergoeding van 100% van inkomstenderving waarbij rekening gehouden wordt met besparingen en opbrengsten. Bij landschapssubsidie gaat het om een bijdrage die is gerelateerd aan de kosten die gemiddeld genomen gemaakt moeten worden om de desbetreffende pakketten in stand te houden. Bij inrichtingssubsidie gaat het om 95% van de werkelijke kosten die moeten worden gemaakt om de fysieke condities of kenmerken van grond zodanig te wijzigen dat de instandhouding van een beheerspakket na afloop van de inrichting mogelijk wordt.

Wordt naast subsidie uit hoofde van de regeling voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden ook uit andere hoofde subsidie, al dan niet uit ’s Rijks kas, verstrekt, dan zou zonder nadere voorziening de subsidie meer dan de (genormeerde) kosten bedragen hetgeen ongewenst is. Om die reden is in dit artikel een anti-cumulatiebepaling opgenomen die ertoe strekt tegen te gaan dat door verschillende overheidsorganen gezamenlijk meer wordt gesubsidieerd dan op grond van deze regeling zou kunnen worden verleend.

De anti-cumulatiebepaling is zodanig geformuleerd dat, indien voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden uit andere hoofde dan de onderhavige regeling subsidie wordt verstrekt, het bedrag van de subsidie wordt verminderd met de bedragen die uit andere hoofde voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden worden verstrekt.

Artikel 4 en 5

In toenemende mate verenigen grondgebruikers zich met het oog op het beheer en gebruik van hun gronden. Dit geldt zowel bosbouw- als agrarische ondernemers. Deze regeling wil die samenwerking bevorderen.

Daarbij worden drie vormen onderscheiden:

1. samenwerking op basis van onderlinge afspraken waarbij ieder zijn eigen verantwoordelijkheden behoudt overeenkomstig artikel 20;

2. subsidiëring overeenkomstig artikel 4 waarbij subsidies door tussenkomst van een derde, niet zijnde een grondgebruiker, aan de betrokken grondgebruikers worden doorbetaald en

3. subsidiëring overeenkomstig artikel 5 waarbij de subsidie aan een niet-grondgebruiker wordt verleend.

Terzake van de beide laatstbedoelde varianten geldt het volgende.

Bij verlening van subsidie uit hoofde van de regeling aan niet-gebruiksgerechtigden bestaat een zeker risico voor de Staat, dat in mindere mate aanwezig is bij rechtstreekse subsidiëring van gebruiksgerechtigde personen. In de eerste plaats zal in het algemeen aan de op de desbetreffende niet-gebruiksgerechtigde subsidieontvanger rustende verplichtingen feitelijke slechts door de gebruiksgerechtigde van het desbetreffende terrein kunnen worden voldaan. De subsidieontvanger zal aldus afhankelijk zijn van de bereidheid van de gebruiksgerechtigde om de, voor het verkrijgen van de subsidie, noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. In de tweede plaats zullen de mogelijkheden tot eventuele terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde subsidies bij een eigenaar of beperkt gerechtigde van grond in het algemeen groter zijn dan bij een niet-gebruiksgerechtigde.

Het is dus van belang die relatie tussen subsidieaanvrager en gebruiksgerechtigden goed te regelen.

Dit is ook van belang teneinde te kunnen bewerkstelligen dat subsidies die worden verstrekt aan niet-gebruiksgerechtigden, zoals bijvoorbeeld milieucoöperaties of agrarische natuurverenigingen, maar waarvan een ondernemer de uiteindelijke begunstigde is, onder het bereik van Brusselse medefinanciering kunnen vallen, die betrekking heeft op landbouwgrond. Een ondernemer kan als uiteindelijke begunstigde van de subsidie worden beschouwd, indien de aan de subsidieaanvrager verstrekte subsidie wordt doorbetaald aan een ondernemer op wiens landbouwgrond de desbetreffende subsidie betrekking heeft.

Duidelijkheid over de relatie tussen subsidieontvanger en gebruiksgerechtigde is ook van belang teneinde te kunnen bepalen of door de grondgebruikers die door tussenkomst van een derde instantie subsidie onderscheidenlijk bijdragen ontvangen op grond van deze regeling, fiscale voorzieningen kunnen worden genoten. Dit betreft een vrijstelling van inkomstenbelasting over genoten landschapssubsidies op grond van deze regeling van 90%. Daartoe zal separaat een regeling worden voorbereid door de Staatssecretaris van Financiën.

Om deze redenen is dan ook in artikel 4, welk artikel de onder 2 genoemde variant betreft, opgenomen dat, bij verstrekking van subsidie aan een niet-gebruiksgerechtigde subsidieaanvrager, deze verstrekking uitsluitend geschiedt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag tussen de aanvrager en de gebruiksgerechtigde van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, een overeenkomst tot stand is gekomen die ertoe strekt dat de desbetreffende subsidieaanvrager bij voorbaat de subsidies en voorschotten aan de gebruiksgerechtigde van het terrein cedeert en die regelt dat die gebruiksgerechtigde zich jegens de subsidieaanvrager ook daadwerkelijk verplicht de verplichtingen na te komen die krachtens de subsidieverlening op de subsidieaanvrager komen te rusten. Hiermee wordt in voldoende mate gegarandeerd dat de gebruiksgerechtigde, al dan niet een landbouwbedrijfshoofd, de uiteindelijke begunstigde van de subsidie is, én dat de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt ook daadwerkelijk zullen worden verricht. Om te voorkomen dat, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht, niet langer in voldoende mate is gegarandeerd dat de verplichtingen uit hoofde van de subsidieverlening zullen worden nagekomen, zal in de desbetreffende overeenkomst ook moeten worden vastgelegd dat bij overdracht van het gebruiksrecht, de vervreemder van de verkrijger zal dienen te bedingen dat hij de verplichtingen uit hoofde van de subsidieverlening met betrekking tot het terrein zal dienen na te komen én dat deze verkrijger zulks ook van verdere verkrijgers zal bedingen.

Bovendien wordt een eventueel risico van insolventie van een niet-gebruiksgerechtigde subsidieaanvrager afgedekt door de bepaling dat subsidie aan deze aanvrager uitsluitend wordt verstrekt indien de desbetreffende gebruiksgerechtigde zich borg stelt voor de eventuele terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies. Daartoe zal de gebruiksgerechtigde jegens de Staat der Nederlanden schriftelijk dienen te verklaren voor die terugbetaling borg te staan.

Uiteraard geldt dat een aanvraag van een niet-gebruiksgerechtigde natuurlijke of rechtspersoon ook voor meerdere terreinen tegelijk kan worden ingediend. In dat geval zullen zoveel overeenkomsten moeten worden gesloten, onderscheidenlijk zoveel verklaringen moeten worden afgegeven als er gebruiksgerechtigden zijn van de grond waarop de aanvraag betrekking heeft.

Zowel een overeenkomst als hiervoor bedoeld, als de borgstelling kunnen desgewenst in één onderhandse akte worden opgenomen. In ieder geval dienen overeenkomst en borgstelling bij de subsidieaanvraag van een niet-gebruiksgerechtigde aanvrager te worden gevoegd. Zulks vloeit voort uit artikel 19, vierde lid.

De variant die in artikel 5 is opgenomen, gaat om gelijke reden uit van een doorzichtig financieel regime van de subsidieaanvrager. De in dit artikel opgenomen voorziening is geënt op de toegenomen praktijk dat agrariërs zich verenigen om op hun bedrijven in onderlinge samenwerking doelstellingen van natuur en milieu te bevorderen en na te streven. Dergelijke initiatieven worden nuttig en belangrijk geoordeeld. Op basis van de praktijk bevat dit artikel 5 een aantal voorwaarden waaronder dergelijke samenwerkingsverbanden subsidie kunnen aanvragen op grond van deze regeling. In de eerste plaats zal het een rechtspersoon dienen te zijn die de subsidie aanvraagt; een rechtspersoon die als eerste ten doel heeft zijn leden, of voorzover het gaat om een stichting, de aangeslotenen ervan, te ondersteunen bij een duurzame bedrijfsvoering uit het oogpunt van natuur en milieu. Dit behoeft overigens niet weg te nemen dat anderen dan beheerders in de zin van de regeling, lid kunnen zijn van of aangesloten kunnen zijn bij zodanige vereniging. Deze anderen kunnen veeleer als begunstigers worden beschouwd die op die wijze het werk van de rechtspersoon mee helpen ondersteunen.

In het tweede lid van artikel 5 worden de eisen gesteld die inzicht geven in de wijze waarop de subsidie-aanvrager handelt met ontvangen subsidies. Vereist zijn daarover duidelijk regels, waarbij duidelijk dient te zijn hoe de subsidies worden besteed, wie voor ondersteuning in aanmerking komen en hoe de desbetreffende rechtspersoon door beheerders in staat wordt gesteld de subsidieverplichtingen na te komen.

Tenslotte wordt voorgeschreven in het tweede lid, onder b, dat zeker dient te zijn gesteld dat de rechtspersoon te allen tijde eventuele verplichtingen jegens de Staat in het kader van genoten subsidies kan nakomen.

De onderscheiden voorwaarden dienen te worden neergelegd in een plan. Dit plan, alsmede de statuten van de rechtspersoon worden aan goedkeuring onderworpen. Deze goedkeuring zal in samenhang met de besluiten over subsidieverlening kunnen geschieden.

De in deze beide artikelen opgenomen mogelijkheden, die elkaar overigens uitsluiten, zijn vooral van belang voor milieucoöperaties, agrarische natuurverenigingen en andere samenwerkingsverbanden van agrarische ondernemers of bosbouwers.

Voor agrarische natuurverenigingen en milieucoöperaties zal separaat worden voorzien in een tijdelijke mogelijkheid voor subsidiëring van organisatiekosten. Hiertoe is ten aanzien van deze rechtspersonen in het bijzonder aanleiding aangezien zij op dit moment bijdragen aan een nieuwe impuls ter bevordering van het natuurbeleid, met name op gronden die bij agrariërs in gebruik zijn.

Artikel 6

Door middel van dit artikel zal sturend kunnen worden opgetreden ten aanzien van de beleidsmatig gewenste doelen die met subsidie op grond van deze regeling worden nagestreefd. Op grond van dit artikel kan dit worden bewerkstelligd door het met subsidieplafonds openstellen van de middelen voor onderscheiden subsidies.

De subsidieplafonds kunnen per provincie worden vastgesteld evenals, apart voor het Groene Hart en Waterland.

Voorshands wordt ervan uitgegaan dat voor de beheersgebieden landelijke plafonds volstaan om sturing te kunnen geven aan agrarisch natuurbeheer.

Jaarlijkse vaststelling van de onderscheiden subsidieplafonds kan geen inbreuk maken op lopende verplichtingen. Bij de vaststelling van die subsidieplafonds dient daarmee uiteraard rekening te worden gehouden.

Artikel 7

In de onderscheiden bijlagen wordt per beheerspakket het bedrag bepaald dat per hectare per jaar voor dat pakket aan subsidie, indien verleend, wordt genoten. Deze bedragen zullen jaarlijks worden geïndexeerd. Dit laat onverlet wijziging van die bedragen om redenen van bijvoorbeeld toegenomen arbeidsproductiviteit. In dat kader zullen die bedragen periodiek worden geëvalueerd op basis van een externe audit. Om deze redenen en op basis hiervan gewijzigde bedragen zullen geen invloed hebben op lopende verplichtingen. Zij zullen slechts gelden voor nieuwe verplichtingen.

Dit artikel betreft de in de onderscheiden beheerspakketten genoemde bedragen. De indexering van de verleende beheersubsidies geschiedt bij de subsidievaststelling na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 8

Dit artikel maakt inzichtelijk met inachtneming van welke grondslagen de beheersbijdragen worden vastgesteld.

Artikel 9

Geen subsidie kan worden verstrekt indien de subsidieprestatie bestaat uit het voldoen aan een wettelijke verplichting. Met subsidie wordt louter beoogd gewenst gedrag te stimuleren.

Artikel 10

Subsidiëring op grond van de onderhavige regeling zal voor een zeer belangrijk deel uitsluitend kunnen plaatsvinden in specifiek daartoe aangewezen gebieden. Uitzondering hierop wordt gemaakt voor de subsidiëring van tijdelijk bos. Voor tijdelijk bos is het ook mogelijk om buiten de aangewezen gebieden subsidie aan te vragen.

Mede met de aanwijzing van deze gebieden zal de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waarvan de grenzen op hoofdlijnen zijn geschetst in het Structuurschema Groene Ruimte, concreet vormgegeven worden. In het kader van het DI-akkoord en de daaruit voortvloeiende afspraken tussen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de gezamenlijke provincies, zoals deze met name zijn opgenomen in het LNV-IPO convenant 1997, zijn de provincies eerstverantwoordelijke voor het aangeven van de gebieden waar agrarisch natuurbeheer en beheer van landschappelijke elementen kan plaatsvinden, binnen de door het Rijk op hoofdlijnen gegeven kaders.

Ter uitvoering hiervan ten behoeve van de toepassing van deze regeling zullen nadere afspraken met de provincies worden gemaakt.

De Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling kende een procedure voor de begrenzing van reservaatsgebieden, beheersgebieden en natuurontwikkelingsprojecten. De reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten zijn de gebieden waar verwerving van gronden ten behoeve van particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, dan wel ten behoeve van Staatsbosbeheer voorop staat.

De beheersgebieden zijn gebieden waarin ernaar wordt gestreefd de landbouw door middel van beheersovereenkomsten mede te richten op doeleinden van natuur- en landschapsbehoud.

Met name voor deze beheersgebieden is in hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling voorzien in een nieuwe planfiguur, het beheersgebiedsplan. De planfiguur zal in de plaats komen van de in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling geregelde begrenzing van beheersgebieden. In dit verband wordt het volgende opgemerkt.

Inmiddels is uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling het overgrote deel van de beheersgebieden begrensd. Om te voorkomen dat de introductie van de nieuwe planfiguur zou nopen tot het opnieuw begrenzen van die gebieden, is gekozen voor een stelsel op grond waarvan de reeds vastgestelde Rbon-begrenzingenplannen, waarbij beheersgebieden zijn begrensd, blijven bestaan tot het tijdstip waarop voor het desbetreffende gebied uit hoofde van de onderhavige regeling een beheersgebiedsplan wordt vastgesteld (artikel 94). Dit geldt ingevolge het tweede lid van dat artikel evenzeer voor gebieden ten aanzien waarvan die begrenzing nog in procedure is

De begrenzing van beheersgebieden zal, gelet op de aanhef, onderdeel a, plaatsvinden op een kaart met een topografische ondergrond van schaal 1 : 25.000. Deze schaal is enerzijds zodanig ruim dat de desbetreffende kaarten ook praktisch nog hanteerbaar zijn, terwijl anderzijds een adequate herkenning van terreinen gewaarborgd is.

Een beheersgebiedsplan zal tevens de algemene doelstellingen moeten bevatten met betrekking tot de situatie in het desbetreffende gebied op het vlak van agrarisch natuurbeheer. Die doelstellingen zijn op zichzelf sturend voor de beheerspakketten ten behoeve van de ontwikkeling waarvan beheerssubsidie kan worden verstrekt. Vanwege die relatie tussen doelstellingen en beheerspakketten, zal in het beheersgebiedsplan ook moeten worden aangegeven welke beheerspakketten waar in het desbetreffende beheersgebied kunnen worden gesubsidieerd ( onderdeel c). Het is, binnen de landelijke doelstellingen op het vlak van agrarisch natuurbeheer aan de provincies om te bepalen op welke wijze aan die bepaling in de onderscheiden beheersgebiedsplannen invulling wordt gegeven. Zo laat de regeling bijvoorbeeld de ruimte om voor elk perceel binnen een beheersgebied één concreet beheerspakket aan te wijzen, maar bestaat ook de mogelijkheid te volstaan met een meer algemene benadering, bijvoorbeeld door voor het gehele beheersgebied of delen daarvan de ontwikkeling van meerdere beheerspakketten mogelijk te maken.

In de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling is in 1997 de mogelijkheid geïntroduceerd om beheersgebieden ruimer te begrenzen dan het aantal hectares waarvoor in die gebieden subsidie zou kunnen worden verleend. Ook in de onderhavige regeling blijft deze mogelijkheid bestaan. Daartoe kan in de beheersgebiedsplannen een hectarequotum per beheerspakket worden opgenomen. Het blijft dus mogelijk om een ruimer gebied te begrenzen qua oppervlakte dan het hectarequotum voor een bepaald beheerspakket.

Het vijfde lid bevat een voorziening voor de bijzondere gevallen dat ten tijde van de vaststelling van een beheersgebiedsplan onvoldoende zekerheid bestaat over de doelmatigheid van het subsidieren van een bepaald beheerspakket. Dit moet dan wel het beheersgebiedsplan worden geconstateerd. Is dat gebeurd dan kan een subsidie-aanvrage nader worden getoetst op doelmatigheid met het oog op beheer.

Artikel 11

Indien in het beheersgebiedsplan het pakket handhaven natuurlijke handicaps ( bijlage 31) is opengesteld, kan geen sprake zijn van een ruimere begrenzing ten opzichte van de voor de aldaar van toepassing zijnde hectarequota. Dit hangt samen met de aard van genoemd pakket, namelijk een subsidie voor het handhaven van ter plaatse aanwezige fysieke terreinkenmerken. Hiermee is sprake van voortzetting van het huidige beleid, zoals ook was verwoord in de Rbon.

Artikel 12

Gedeputeerde staten begrenzen het landschapsgebied met inachtneming van de gebieden Behoud en Herstel zoals weergegeven op PBK-kaart 12 opgenomen in het Structuurschema Groene Ruimte. Zij kunnen daarbij mits gerelateerd aan die kaart in redelijkheid een zekere, doch beperkte zoekruimte hanteren; enerzijds wat ruimer omdat de genoemde kaart grofmazig is, anderzijds beperkt omdat de provincies ook eigen middelen kunnen inzetten voor de ondersteuning van landschapsonderhoud, niet gekoppeld aan het rijksbeleid.

Gedeputeerde staten van de provincie bepalen welke landschapspakketten worden opgenomen in het desbetreffende landschapsgebiedsplan. Daarnaast zijn in de landschapspakketten verschillende landschapstypen opgenomen waar de desbetreffende landschapspakketten kunnen worden in stand gehouden ( aangelegd of hersteld). Als gevolg daarvan is het mogelijk om landschapspakketten alleen in stand te houden ( te herstellen of aan te leggen) daar waar het desbetreffende landschapstype voorkomt. Deze landschapstypen zijn gebaseerd op de Nota Landschap ( kamerstukken II 1992/93, 22 881, nr.1).

Subsidiëring van instandhouding van landschapspakketten is op grond van de onderhavige regeling ook mogelijk in Rbon-gebieden waar in het desbetreffende begrenzingenplan landschapsdoelstellingen zijn opgenomen.

Artikel 14

De onderhavige regeling bevat een stelsel van beheerspakketten die zo zijn omschreven dat zij in heel Nederland op landbouwgronden toepasbaar zijn. Niettemin behoeft het niet te worden uitgesloten dat in bijzondere gevallen afwijkende beheerspakketten worden geformuleerd die tegemoet komen aan bijzondere regionale situaties. Dit kan bij een beheersgebiedsplan geschieden. Dit behoeft dan wel de goedkeuring van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede in verband met de financiële aspecten daarvan. Deze zal een dergelijk pakket dienen voor te leggen aan de Europese Commissie in verband met de beoordeling of sprake is van toelaatbare staatssteun.

De betreffende pakketten vallen uit hun aard onder het regime van de beheerssubsidie.

De beheersprestatie zal in gelijke termen als de onderscheiden pakketten dienen te worden geformuleerd. De beheerssubsidie zal dienen te worden berekend op basis van de grondslagen bedoeld in artikel 8.

Artikel 15

Om te waarborgen dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te allen tijde daadwerkelijk invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid in samenhang met het beschikbare budget daarvoor is in dit artikel de bevoegdheid neergelegd om, per pakket of groep van pakketten richtlijnen en aanwijzingen te geven ten aanzien van het aantal hectares waarop het totaal van de beheersgebieds- of landschapsgebiedsplannen in een provincie ten hoogste betrekking kunnen hebben.

Gegeven de hiervoor bedoelde primaire verantwoordelijkheid van de provincies bij het begrenzen van gebieden en afspraken, die met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hierover worden gemaakt , ligt het voor de hand dat van deze bevoegdheid niet dan in het uiterste geval gebruik zal worden gemaakt. Deze bevoegdheid is dan ook sluitstuk van de regeling. Primair staat het overleg met provincies voorop.

Artikel 16

Een beheersgebied zal voor het overgrote deel zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Zulks vloeit immers voort uit het feit dat beheersgebiedsplannen worden opgesteld met inachtneming van het Structuurschema Groene Ruimte. Met name wordt in dit verband gewezen op PKB-kaart 7 van het Structuurschema Groene Ruimte.

Ook uit het Natuurbeleidsplan vloeien, meer beleidsmatig, richtinggevende aanwijzingen voort.

Artikel 17

Met betrekking tot de besluitvormingsprocedure is voorzien in de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure zoals die is opgenomen in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is gewaarborgd dat alle betrokken belangen voldoende in de afweging van het begrenzingsproces worden betrokken. Deze procedure voorkomt ook dat in een later stadium alsnog allerlei bezwaarprocedures kunnen worden gevoerd.

Artikelen 18 en 19

Ten behoeve van het aanvragen van subsidie uit hoofde van de regeling zal een aanvraagformulier worden vastgesteld voor de onderscheiden subsidies.

Bij de aanvraag zal de subsidieaanvrager uiteraard te allen tijde de grenzen moeten aangeven van het terrein ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd. Daartoe zal bij het aanvraagformulier een topografische kaart moeten worden gevoegd op een schaal van 1 : 10.000. Een dergelijke gedetailleerde kaart is noodzakelijk om nauwkeurig de omvang van het terrein of samenstel van terreinen te kunnen berekenen, van welke omvang de hoogte van de beheerssubsidie en de landschapssubsidie afhankelijk is.

Uit de subsidieaanvraag zal, naast de noodzakelijke informatie ter identificatie van de subsidieaanvrager en informatie met betrekking tot de toestand van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, in ieder geval ook moeten blijken of de aanvraag wordt ingediend door een ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon. Dit in verband met de mogelijkheden voor cofinanciering op grond van de EU-Kaderverordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling als subsidie wordt verleend aan ondernemers.

De aanvraag zal ook informatie moeten bevatten met betrekking tot de vraag of de subsidieaanvrager subsidie aanvraagt ten behoeve van een terrein, waarvan hij (gebruiksgerechtigde) beheerder is krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht en, indien dat niet het geval is of de desbetreffende beheerder, moet worden beschouwd als ondernemer. Dit is bepaald in het derde lid van artikel 18.

Wordt als niet-gebruiksgerechtigde, anders dan bedoeld in artikel 5, subsidie aangevraagd, dan zal de aanvraag ingevolge artikel 19, vierde lid, vergezeld moeten gaan van de overeenkomst en borgstelling, bedoeld in artikel 4. Op de achtergrond hiervan is nader ingegaan in de toelichting op artikel 4.

Voor aanvragers als bedoeld in artikel 5 geldt uiteraard dat alle in dat artikel bedoelde documenten bij de aanvrage dienen te worden gevoegd. Deze behoeven immers de goedkeuring van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Dit is bepaald in artikel 19, vijfde lid. Omdat bij laatstbedoelde categorie van aanvragers geen directe relatie wordt gelegd tussen de subsidie en het ter beschikking stellen daarvan aan grondgebruikers, geldt de eis, verwoord in artikel 18, derde lid, dat bij de aanvrage een opgave dient te worden gedaan van het feit of de desbetreffende grondgebruiker tevens ondernemer is, niet. Wel zal in dit geval bij het verzoek om subsidievaststelling opgave dienen te worden gedaan, welk bedrag aan ondernemers ter beschikking is gesteld.

Voorts zal bij een aanvraag voor inrichtingssubsidie door een beperkt gebruiksgerechtigde in voorkomend geval een verklaring van geen bezwaar van de verpachter dienen te worden bijgevoegd. Artikel 19, zesde lid, schrijft dit voor.

In artikel 19, zevende lid, is een vergelijkbare verklaring voorgeschrevenr, indien de aanvrager gebruiksgerechtigd is op grond van een zogenaamde natuurpachtovereenkomst (Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Pachtwet), een pachtovereenkomst in de bijzondere gebieden zoals bedoeld in artikel 5, tiende lid van de Pachtwet, dan wel een zogenaamde eenmalige pachtovereenkomst (Hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de Pachtwet), voorzover in deze laatste overeenkomst verplichtingen met betrekking tot natuurbeheer zijn opgenomen. Bij deze vormen van pacht zijn doorgaans in de pachtovereenkomst bepaalde beheersverplichtingen opgenomen waar dan een lagere pachtprijs dan gebruikelijk, tegenover staat. In deze situaties is het niet altijd redelijk dat de pachter, die reeds het voordeel geniet van een lage(re) pachtprijs, de gehele subsidie op grond van deze regeling zou ontvangen ten nadele van de verpachter die vanwege de beheersverplichtingen een lagere pachtprijs ontvangt. Ook komt het veelvuldig voor dat bijvoorbeeld particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zelf nog een deel van het noodzakelijke beheer uitvoeren. De onderhavige regeling stelt partijen in staat hiertoe voorzieningen te treffen met het oog op de door de pachter te ontvangen beheerssubsidie.

Ten algemene geldt dat het wenselijk is dat aanvragen worden voorbereid in overleg met Laser wanneer het om zeer omvangrijke terreinen gaat.

Artikel 20

De in dit artikel bedoelde samenwerkingsovereenkomst zal duurzaam van aard dienen te zijn. Dat is inherent aan het doel van de subsidies die kunnen worden verleend. Duurzaam van aard betekent in alle geval dat de overeenkomst ten minste de duur van een tijdvak dient te betreffen.

Artikel 21

Dit artikel bepaalt dat voor één en hetzelfde oppervlak geen beheerssubsidie kan worden verleend voor twee of meer beheerspakketten. Landschapssubsidies voor punt- en lijnvormige landschapspakketten kunnen wel worden gecombineerd met beheerssubsidie.

Artikel 22

In de collectieve weidevogelpakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 zijn in de onderdelen 3 en 4 percentages opgenomen met betrekking tot het toe te passen beheer. Het betreft hier het in de tijd laat toepassen van maatregelen betreffende de grasmat, zoals het maaien van het terrein. De beheersvoorschriften beïnvloeden in sterke mate de opbrengst van het terrein. Aan de andere kant dienen deze graslandbewerkingen slechts in beperkte delen van het terrein te worden beperkt. Het volstaat op de overige oppervlakte van het desbetreffende terrein waarvoor subsidie is verleend, om aanvullende maatregelen te treffen ter bescherming van het broed- en fourageerbiotoop.

Het ligt daarom in de rede om alleen die hectares mee te rekenen voor de bepaling van het hectarequotum opgenomen in het desbetreffende beheersgebiedsplan waarop het genoemde graslandbeheer dient plaats te vinden. Anders zou het hectarequotum voor de desbetreffende pakketten snel zijn bereikt terwijl maar op een beperkte oppervlakte daadwerkelijk zwaar beheer plaatsvindt.

Artikelen 23 tot en met 25

Beheerssubsidie wordt verleend voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket. Beheerssubsidie zal telkens voor één tijdvak van 6 jaar worden verstrekt.

De mogelijkheid tot het ontwikkelen van beheerspakketten geldt alleen voor de pakketten voor graslandvegetaties. Bij de overige pakketten - pakketten met weidevogeldoelstelling en pakketten voor akkervegetaties en fauna op bouwland - is alleen subsidie mogelijk om bestaande natuurwaarden in stand te houden.

De beheerspakketten voor graslandvegetaties zijn zo samengesteld dat ook bij ontwikkeling van deze pakketten, realisatie van het einddoel binnen een tijdvak mogelijk is.

Beheerssubsidie voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket kan uitsluitend worden verstrekt indien het desbetreffende terrein is gelegen in een gebied dat door de provincie is begrensd. Dit kunnen nieuwe beheersgebieden zijn die zijn begrensd in de beheersgebiedsplannen en ook de beheersgebieden die zijn begrensd op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. Dit laatste is geregeld in artikel 94.

Een uitzondering op dit uitgangspunt dat beheerssubsidie alleen kan worden verstrekt in begrensde gebieden, geldt ten aanzien van het beheerspakket tijdelijk bos ( artikel 24). Dit pakket kan ook buiten de begrensde gebieden worden aangevraagd. Dit is overeenkomstig het beleid dat werd voorgestaan voor de aanleg van bos op landbouwgronden op grond van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. Deze laatste regeling is van toepassing in heel Nederland.

Indien er sprake is van instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket binnen een begrensd beheersgebied kan voor het desbetreffende pakket uitsluitend subsidie worden aangevraagd als het beheerspakket in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan waarmee het beheersgebied is begrensd. Bij dat plan wordt immers door gedeputeerde staten bepaald welk beheer in het desbetreffende gebied wordt voorgestaan.

Een belangrijk verschil met de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling is dat aan het verlenen van beheerssubsidie in beheersgebieden voor het beheerspakket handhaven natuurlijke handicaps ( bijlage 31) aanvullende eisen worden gesteld. Zo zal het alleen nog mogelijk zijn om subsidie aan te vragen in beheersgebieden voor het beheerspakket handhaven natuurlijke handicaps als de beheerder op ten minste 30% van alle percelen die tot zijn bedrijf behoren en ten aanzien waarvan hij duurzaam over een gebruiksrecht beschikt, voor een ander beheerspakket, onderscheidenlijk beheerspakketten (opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30) subsidie ontvangt op grond van deze regeling. Dit beoogt de ontwikkeling van natuurwaarden in gebieden met natuurlijke handicaps verder te bevorderen. Overigens wordt opgemerkt dat in de regeling de voorwaarden met betrekking tot het handhaven van natuurlijke handicaps zijn opgenomen ( artikel 38, eerste lid, onderdelen d en e) en dat de vergoedingen in die pakketten zijn geïntegreerd.

Bij bebossing van landbouwgronden gaat het om de ontwikkeling en daaropvolgende handhaving van het beheerspakket tijdelijk bos (bijlagen 29 en 30). De ontwikkeling van deze beheerspakketten kan, zoals eerder is toegelicht, in geheel Nederland gesubsidieerd worden.

Is het terrein waarop de beheerder het bos wenst te realiseren gelegen in een beheersgebied, onderscheidenlijk Rbon-gebied, dan geldt wel de voorwaarde dat die bosontwikkeling in overeenstemming is met de doelstellingen uit het desbetreffende beheersgebiedsplan ( artikel 23). Het ontbreken van locatiecriteria voor bosontwikkeling op Rijksniveau laat immers onverlet dat de provincie binnen begrensde gebieden bosontwikkeling onwenselijk kan achten en de subsidiëring daarvan om die reden moet worden uitgesloten.

Artikel 26

Beheerssubsidie wordt verleend voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket. Beheerssubsidie zal telkens voor één tijdvak van 6 jaar worden verstrekt.

In onderdeel b lid is bepaald dat voor de ontwikkeling of instandhouding van het pakket tijdelijk bos voor drie aaneengesloten tijdvakken subsidie wordt verleend. Deze periode van drie tijdvakken sluit zoveel mogelijk aan bij de huidige termijn van 15 jaar zoals opgenomen in de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden.

Artikel 28

Het derde lid van dit artikel bevat de mogelijkheid tot het vaststellen van beleidsregels met betrekkking tot de soorten die in een beheerseenheid voorkomen. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld de dichtheid van het aantal exemplaren en de spreiding daarvan in het terrein. Van deze mogelijkheid tot het vaststellen van beleidsregels is gebruik gemaakt. De betreffende regels liggen ter inzage op de kantoren van Laser en de Dienst landelijk gebied en in de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

De aanvragers van subsidie dienen zich bij hety doen van subsidie-aanvragen van deze regels goed te vergewissen omdat deze mede bepalend zijn voor de uiteindelijke vaststelling van subsidie.

Artikel 29

In tegenstelling tot de Rbon is het in de onderhavige regeling wel mogelijk om beheerssubsidie te verstrekken aan pachters en andere beperkt gerechtigden van gronden waarvan het eigendomsrecht dan wel een ander zakelijk recht berust bij Staatsbosbeheer of een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie.

Artikel 30

Dit artikel benadrukt de verantwoordelijkheid van de beheerder voor een duurzame instandhouding van zijn terreinen. Enerzijds gaat het wispelturig gedrag tegen (onderdeel a), anderzijds vormt het een extra vorm van sanctionering als is gebleken dat de betrokken beheerder zijn beheersverplichtingen niet is nagekomen.

Artikel 31

Dit artikel beoogt te voorkomen dat een beheerder zelf subsidie aanvraagt in het geval hij tevens een bijdrage krijgt voor het in stand te houden of te ontwikkelen beheerspakket van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5 of als gevolg van de toepaasing van artikel 4.

Artikel 32

Dit artikel bevat in samenhang met artikel 33 de bepalingen voor de berekening van de subsidie. De hoogte van de beheerssubsidie varieert per beheerspakket. Bij elk beheerspakket is in de desbetreffende bijlage het daarbij behorende bedrag per hectare per jaar opgenomen. Het betreft hier de zogenaamde beheersbijdrage.

Per pakket zijn drie beheersbijdragen opgenomen, onderscheiden per grondsoort, die variëren in hoogte (artikel 32, eerste lid). Zo is er een beheersbijdrage voor terreinen gelegen op veen-, klei- en zandgrond.

Naast het onderscheid in grondsoort is er ook een onderscheid naar de ligging van het terrein. In bijlage 47 van de regeling zijn een aantal gemeenten opgenomen. Als beheerssubsidie wordt aangevraagd voor een terrein gelegen in één van deze gemeenten gelden hogere beheersbijdragen dan vermeld in de bijlagen van de beheerspakketten.

De gemeenten opgenomen in de genoemde bijlage zijn gemeenten gelegen op zandgronden. Ten aanzien van deze gronden geldt dat beheerders hun mest in het algemeen zullen moeten afvoeren naar andere gebieden teneinde aan de beheersverplichtingen te kunnen voldoen. Dit leidt tot hogere kosten voor hen en daarmee tot een hogere beheersbijdrage.

De beheersbijdrage per hectare per jaar is afgeleid van de inkomstenderving die de beheerder leidt als gevolg van de aangepaste bedrijfsvoering als gevolg van het gevoerde beheer.

Het inkomstenverlies wordt bepaald op basis van het verschil tussen een bedrijf dat de voorgeschreven beheersvoorschriften uitvoert en een bedrijf dat vergelijkbaar is maar dat geen aangepaste bedrijfsvoering kent, het zogenaamde referentiebedrijf. Hierbij wordt mede acht geslagen op opbrengsten en besparingen. De hoogte van de beheersbijdrage is gelijk aan het verschil in inkomen tussen beide bedrijven.

De berekening van de subsidie geschiedt op basis van de desbetreffende beheersbijdragen, welke staan vermeld in de onderscheiden beheerspakketten in het jaar van de subsidieverlening. Deze beheersbijdrage wordt, gerelateerd aan de oppervlakte van het terrein, vermenigvuldigd met zes (de zes jaren van een tijdvak) en vormt zo de subsidie (derde lid).

Voor de berekening van de subsidie worden daarenboven uiteraard mede betrokken eventuele verhogingen als bedoeld in artikel 33 en met de indexering als bedoeld in artikel 42, tweede lid.

Artikel 33

Indien een beheerder een beheerspakket afsluit dat is opgenomen in de bijlagen 16 tot en met 22 kan hij er tevens voor kiezen om op het gehele of een gedeelte van het terrein ruige mest uit te rijden. Het aantal hectares waar de beheerder ruige mest wenst uit te rijden, zal hij bij zijn aanvraag moeten aangeven (artikel 18, tweede lid). Voor het uitrijden van de ruige mest ontvangt de beheerder een toeslag per hectare per tijdvak bovenop de beheerssubsidie. Voor de berekening van de toeslag worden alleen de hectares van het terrein meegerekend waar daadwerkelijk ruige mest op wordt uitgereden. De ruige mest kan alleen worden uitgereden op die delen van het terrein waar de beheersmaatregelen van de beheerspakketten worden toegepast. Het aantal hectares waar ruige mest op wordt uitgereden (artikel 34, onderdeel e, onderscheidenlijk artikel 35, onderdeel d) kan niet groter zijn dan het aantal hectares waar de hierboven genoemde beheersmaatregelen worden toegepast.

Artikelen 34 tot en met 37

Deze artikelen regelen de inhoud van de beschikking waarbij subsidie wordt verleend. Ingevolge artikel 36 vangt een tijdvak steeds aan met ingang van de eerste dag van een maand. De beschikking tot subsidieverlening zal genomen worden binnen een redelijke tijd na de indiening van de aanvraag en, indien een aanvraagperiode geldt, zo snel mogelijk na afloop van die periode. Voor het tijdsverloop is bepalend dat de situatie van het terrein kan worden waargenomen. Die beoordelingsperiode kan door externe omstandigheden, bijvoorbeeld wateroverlast, worden bepaald en beïnvloed. Aanvragen zullen alsdan worden aangehouden tot beoordeling wel mogelijk is. Dit geldt niet als het zich laat aanzien dat gedurende langere tijd, de uitgangssituatie niet zal kunnen worden beoordeeld. Het afwijzen van de aanvrage ligt dan meer in de rede. Betrokkene zal dan op een meer geschikt tijdstip alsnog een nieuwe aanvraag kunnen doen.

Artikel 38

Dit artikel bevat de verplichtingen waaraan een subsidieontvanger gehouden wordt. Uitgangspunt is de verplichting tot het realiseren van natuurwaarden overeenkomstig het betreffende beheerspakket. Daarin staan veelal tevens een aantal specifieke beheersvoorschriften.

Daarnaast gelden ingevolge dit artikel een aantal beheersvoorschriften die in beginsel voor alle terreinen waar subsidie wordt verleend, gelden. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van het handhaven van het waterpeil en het reliëf.

Wordt aan de desbetreffende bepalingen niet voldaan, dan zal dat betrokken worden bij de subsidievaststelling. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 43.

Onderdeel f van het eerste lid betreft een meldingsplicht voor de subsidieontvanger indien zich omstandigheden voordoen waardoor hij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. De termijn van twee weken, bedoeld in dit onderdeel, gaat uiteraard eerst in indien hij voor het eerst en in redelijkheid die omstandigheden heeft kunnen constateren.

Artikelen 39 en 40

De beheerssubsidie wordt per tijdvak verstrekt. Teneinde te voorkomen dat beheerders in liquiditeitsproblemen komen - het recht op uitbetaling van de bijdrage over een tijdvak kan immers eerst na afloop van een termijn van 6 jaren ontstaan - is voorzien in de mogelijkheid op de beheerssubsidie voorschotten te verstrekken op een zodanige wijze dat jaarlijks een evenredig deel van de beheerssubsidie voor het betrokken tijdvak wordt bevoorschot. Uitgangspunt voor de berekening van de voorschotten is de beheersbijdrage zoals die is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening. Het voorschot bedraagt 100% van bedoelde beheersbijdrage.

Het eerste voorschot wordt na afloop van het eerste jaar van het tijdvak en vervolgens telkens ten minste een jaar later automatisch verstrekt aan de beheerder, tenzij deze in het voorafgaande jaar enige bepaling in de beschikking tot subsidieverlening niet heeft nageleefd. Gedurende een tijdvak worden er dus vijf voorschotten verstrekt. Bij de subsidievaststelling wordt de bijdrage definitief bepaald.

Er hoeft geen aanvraag voor bevoorschotting te worden ingediend.

De niet-naleving van enige bepaling in de beschikking tot subsidieverlening kan aan het licht komen door de controles die worden uitgevoerd door de Dienst Landelijk Gebied.

Als de beheerder ten gevolge van de niet-naleving van enige bepaling in de beschikking tot subsidieverlening geen voorschot verstrekt heeft gekregen, kan de beheerder het jaar daaropvolgend wel weer in aanmerking komen voor een voorschot. De beheerder krijgt in een dergelijk geval echter niet automatisch een voorschot, maar zal een aanvraag daartoe moeten indien bij de directeur LASER.

Artikelen 41 tot en met 44

De bepalingen omtrent de vaststelling van de beheerssubsidie vormen de kern van het op resultaat gerichte subsidiestelsel. Hieruit blijkt namelijk concreet de relatie tussen de activiteiten en de doelen waarvoor subsidie wordt verstrekt, en de uiteindelijk te verkrijgen subsidie.

Basisprincipe daarbij is dat de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening. Dit is bepaald in artikel 42, tweede lid.

Op grond van artikel 43 kan dit bedrag worden verminderd met een bepaald percentage dat afhankelijk is van de verplichting waaraan niet is voldaan en, in voorkomende gevallen, van de reden waarom niet aan de desbetreffende verplichting is voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de verminderingen cumulatief zijn, met dien verstande dat - uiteraard - de subsidie ten hoogste met 100% kan worden verminderd. Dit vloeit voort uit het vijfde lid van artikel 43.

De subsidievaststelling geschiedt ingevolge artikel 41 op aanvraag na afloop van een tijdvak en binnen een periode van 8 weken. In de eerste plaats zal daartoe door Laser en DLG, welke diensten met de uitvoering van de regeling zijn belast, een monitor-programma worden ontwikkeld. Dat zal hen en de beheerders in staat stellen op zo doelmatig mogelijk wijze vast te stellen of en zo ja hoe het natuurresultaat is behaald.

Daarnaast is het ook hier zo, gelijk als bij de beslissing omtrent de verlening van de subsidie, dat zal moeten kunnen beoordeeld hoe de situatie in het terrein is na afloop van het tijdvak. Dit kan ertoe leiden dat de genoemde periode van acht weken dient te worden verlengd.

Bij de subsidievaststelling wordt de beheersbijdrage gecorrigeerd voor inflatie. Dit staat naast de inflatiecorrectie van de normbedragen als zodanig. Deze laatste correctie werkt niet door in verleende subsidies. De inflatiecorrectie voor verleende subsidies is dus afzonderlijk geregeld in artikel 42, tweede lid.

Bij de sanctionering wordt onderscheid gemaakt tussen de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 18, en 22 tot en met 31, en de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 de collectieve weidevogelpakketten). In het eerste lid van artikel 43 is de sanctionering van de eerstgenoemde bijlagen geregeld en in het tweede lid van de collectieve weidevogelpakketten.

Ten aanzien van de beheerspakketten genoemd in het eerste lid van artikel 43 geldt dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld als zowel de beheersvoorschriften niet zijn nageleefd als het doel niet is gehaald (eerste lid, onderdeel b). Twee uitzonderingen gelden hierop, namelijk overmacht en redelijkheid. Overmacht is aan de orde als buiten schuld of invloed van betrokkene de subsidieprestatie niet kan worden gehaald. Een redelijkheidstoetsing zal plaatsvinden als onverkorte sanctionering een te zwaar gevolg zou zijn gelet op inspanningen die zijn getroost. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien slechts op een zeer beperkt deel van het terrein de beheersprestatie niet is bereikt waarbij dan mede acht geslagen zal worden op factoren die daarbij een rol hebben gespeeld. Een en ander zal van geval tot geval kunnen worden beoordeeld.

Ten aanzien van overmacht geldt voorts dat bij de subsidievaststelling wel kan worden gelet op de omstandigheden van het geval. Ook dat kan aanleiding geven om verleende subsidie slechts voor een deel uit te betalen.

Het naleven van de beheersvoorschriften moet worden gezien als een vangnet. Het bereiken van het doel staat voorop. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen het wel of niet naleven van de voorgeschreven beheersvoorschriften. Echter, wil de beheerder voorkomen dat als hij het doel niet haalt, de subsidie wordt vastgesteld op nihil, dan moet hij de beheersvoorschriften naleven. De beheerssubsidie zal dan niet meer dan 85% kunnen bedragen van het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening ( eerste lid, onderdeel a). Deze - beperkte - risicotoedeling benadrukt de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger voor het bereiken van de gewenste doelen.

Ten aanzien van de collectieve weidevogelpakketten, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, genoemd in het tweede lid, geldt ten aanzien van de voorgeschreven beheersvoorschriften een ander sanctieregime dan bij de overige beheerspakketten. Zo zal de beheerder niet de voorgeschreven beheersvoorschriften volledig hoeven na te komen om toch voor 85% van het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening, in aanmerking te kunnen komen. Wel dient de beheerder dan op minimaal 50% van de som van de percentages genoemd in de onderdelen 3 en 4 (beheersvoorschriften) van de collectieve weidevogelpakketten het in het desbetreffende pakket opgenomen beheer toe te passen ( tweede lid, onderdeel a, sub 1). Indien de beheerder niet 100%, maar 50% of meer, van de som van de percentages genoemd in de onderdelen 3 en 4 toepast op het desbetreffende terrein, dient de beheerder het deel van de beheersbijdrage dat niet wordt besteed aan de onderdelen 3 en 4, te besteden aan aanvullende maatregelen ter bescherming van het broed- en fourageerbiotoop van de in het pakket genoemde vogelsoorten (tweede lid, onderdeel a, sub 2). Daarnaast dient de beheerder te voldoen aan de rapportageverplichting opgenomen in het pakket.

De korting op de subsidie wordt, op grond van het vierde lid niet berekend over dat deel van de beheerssubsidie dat is bepaald op grond van artikel 33, de extra toeslag voor het opbrengen van ruige mest.

In samenhang met artikel 43 is voorts het volgende van belang. Het kan zo zijn dat een beheerder na verloop van tijd tot de slotsom komt dat het door hem geopteerde beheerspakket niet haalbaar is of bij nader inzien minder wenselijk voorkomt. Het is dan uiteraard niet gewenst dat hij de subsidievaststelling afwacht. Reeds ingevolge artikel 38, eerste lid, onderdeel f, dient hij mededeling te doen aan LASER dat hij niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen. Alsdan kan worden bezien wat hem te doen staat. Dat zal gelet op de subsidierelatie die bestaat, veelal niet anders kunnen zijn dan dat de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken en dat betaalde subsidies worden teruggevorderd. Als het zo zou zijn, dat betrokkene wel een ander beheerspakket wenst na te streven, dan kan hem wederom subsidie worden verleend, voor dat pakket.

Het sanctieregime dat van toepassing is op de landschapssubsidies is dat zoals dat is bepaald voor de basispakketten, bedoeld in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

Artikelen 45 tot en met 50

Uitgangspunt bij het verstrekken van inrichtingssubsidie is dat die subsidie wordt verstrekt met het oog op het creëren van de noodzakelijke fysieke randvoorwaarden waarbinnen een beheers- of landschapspakket kan worden ontwikkeld. Om die reden is dan ook bepaald dat inrichtingssubsidie wordt verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan ook beheers- of landschapssubsidie wordt verleend ( artikel 45). Inrichtingssubsidie voor landschapspakketten ziet vooral op de aanleg of het herstel van landschappelijke elementen.

Het verstrekken van inrichtingssubsidie op grond van de onderhavige regeling is beperkt tot een aantal beheerspakketten, te weten de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 14, en 18, 29 en 30. Het gaat in de onderhavige regeling om eenvoudige inrichtingsmaatregelen waarmee een gunstige abiotische uitgangssituatie kan worden gecreëerd. Alleen in geval van de ontwikkeling van de hierboven genoemde beheerspakketten kan inrichting een rol spelen. Bij de overige beheerspakketten kan het een en ander worden bereikt via de reguliere beheersmaatregelen. Ten aanzien van de landschapspakketten is geen beperking aangebracht ten aanzien van pakketten waarvoor de inrichtingssubsidie kan worden vereend.

Het gaat bij inrichtingssubsidie uitsluitend om het zodanig wijzigen van gronden dat de ontwikkeling van het desbetreffende beheers- of landschapspakket mogelijk is binnen de periode die daarvoor is opgenomen in de desbetreffende beschikking tot verlening van beheerssubsidie. De desbetreffende inrichting van de gronden moet aldus randvoorwaardelijk zijn voor het tijdig ontwikkeld kunnen hebben van het beheers- of landschapspakket. Die maatregelen en ingrepen die weliswaar bijdragen aan de ontwikkeling van het beheers- of landschapspakket, doch die op zichzelf niet strikt noodzakelijk zijn omdat de desbetreffende wijzigingen in het terrein of op de grond ook langs de weg van regulier beheer kunnen worden bereikt, zijn aldus van inrichtingssubsidie uitgesloten.

In het licht van het vorenstaande dient ook het bepaalde in artikel 50, onderdeel c, te worden gezien. Omdat inrichtingssubsidie betrekking heeft op de randvoorwaarden waarbinnen het beheer van terreinen kan plaatsvinden, zal de aanvraag voor inrichtingssubsidie gelijktijdig met de aanvraag voor beheers- of landschapssubsidie voor het betrokken terrein moeten worden ingediend. Aldus is het mogelijk de problematiek met betrekking tot de desbetreffende grond goed in beeld te krijgen en kan ook een gedegen oordeel worden verkregen omtrent de mate waarin de natuurdoelen, ten behoeve waarvan de beheers- of landschapssubsidie wordt aangevraagd daadwerkelijk bereikt kunnen worden.

Alvorens de daadwerkelijke inrichting van het terrein zal kunnen plaatsvinden, moet een inrichtingsplan worden opgesteld. Het inrichtingsplan, dat bij de aanvraag is gevoegd, zal onder andere gedetailleerd aangeven welke maatregelen waar in het terrein dienen plaats te vinden en vormt aldus in feite een nadere uitwerking van de aanvraag voor inrichtingssubsidie waarin op meer globale wijze zal zijn aangegeven ten behoeve waarvan inrichtingssubsidie wordt aangevraagd.

Nadat de inrichting van het desbetreffende terrein heeft plaatsgevonden kan een beheer- of landschapspakket worden ontwikkeld of in stand gehouden. Er is dus geen overlap tussen inrichtingssubsidie en beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie mogelijk. Het tijdvak waarvoor beheerssubsidie wordt verleend, vangt aan nadat de inrichtingsmaatregelen conform het inrichtingsplan zijn uitgevoerd. Dit neemt dus niet weg dat de aanvraag voor beide subsidies tegelijkertijd dient te geschieden.

Artikel 51

In tegenstelling tot beheerssubsidie en landschapssubsidie, zal inrichtingssubsidie worden verstrekt aan de hand van daadwerkelijk gemaakte kosten. In het tweede lid is in dat verband het maximumbedrag per hectare opgenomen. Uitgangspunt hierbij zijn de afspraken in het LNV-IPO convenant van 1997. Daarbij is overeengekomen dat het Rijk enerzijds en de provincies anderzijds ieder voor 50% de inrichting van eerste- en tweede fase relatienotareservaten, natuurontwikkelingsgebieden, natuurgebieden alsmede van landschapselementen gelegen binnen landinrichting subsidiëren. Voor de uitwerking hiervan zullen met de provincies nadere afspraken worden gemaakt.

Artikel 60

De subsidiëring van landschappelijke elementen is terug te vinden in zowel de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 als de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Deze laatste regeling maakt het mogelijk landschapssubsiedies te verstrekken in andere gebieden dan begrensd in een beheersgebiedsplan of een natuurgebiedsplan als bedoeld in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000. Daartoe dienen landschapsgebeidsplannen te worden begrensd. Uitgangspunt bij de bepaling van de werkingssfeer van het onderdeel landschap is de Nota landschap en het Structuurschema Groene Ruimte.

De mogelijkheid blijft bestaan om in beheersgebieden op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling landschapssubsidies te verlenen in die gebieden waar in het desbetreffende begrenzingenplan landschapsdoelstellingen zijn opgenomen. Ook zal dus bij natuurgebiedsplannen, bedoeld in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, de mogelijkheid kunnen worden geopend voor landschapssubsidies. Een en ander is onlosmakelijk verbonden met de samenhang tussen natuurwaarden en de aanwezigheid van landschapselementen.

Artikelen 66 tot en met 76

Het hoofdstuk betreffende de probleemgebieden is op een aantal punten gewijzigd ten aanzien van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. In de eerste plaats wordt in de onderhavige regeling een andere wijze van berekenen van de beheersbijdrage gehanteerd dan in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. In de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling werd als uitgangspunt voor de berekening van de subsidie het aantal opgegeven dieren genomen ten tijde van de laatstgehouden landbouwtelling. Per dier werd een vastgesteld bedrag in aanmerking genomen. In de onderhavige regeling wordt subsidie natuurlijke handicaps verstrekt op grond van een beheerspakket opgenomen in bijlage 31. Dit betekent dat iedereen die een landbouwbedrijf heeft dat is gelegen in een als zodanig begrensd probleemgebied aanspraak kan maken op een vast bedrag per hectare.

Ten slotte wijkt de onderhavige regeling in procedureel opzicht af van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. Niet langer de commissie beheer landbouwgronden, maar gedeputeerde staten van de provincie waarin het probleemgebied is gelegen begrenzen het probleemgebied. Ten overvloede wordt er nog op gewezen dat gedeputeerde staten bij de begrenzing de lijst van probleemgebieden als bedoeld in Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, in acht dienen te worden genomen (artikel 66, vijfde lid). Daarnaast kan de minister aanwijzingen en richtlijnen geven ten aanzien van het totaal aantal hectares dat in een provincie als probleemgebied kan worden vastgesteld (artikel 66, vierde lid).

Het is overigens niet mogelijk om zowel subsidie natuurlijke handicaps aan te vragen als andere subsidies als bedoeld in artikel 2 van de onderhavige regeling.

Artikelen 77 tot en met 81

Om de bestaande actuele natuurwaarden in reservaatsgebieden niet achteruit te laten gaan is het mogelijk om overgangsbeheersubsidie aan te vragen. In deze gebieden blijft het einddoel, gericht op functiewijziging, zoals omschreven in de begrenzingenplannen van de Rbon overeind. Daarnaast is het mogelijk om in natuurgebieden overgangsbeheersubsidie aan te vragen. In de natuurgebiedsplannen zullen de provincies aangeven hoeveel hectares het betreft.

Echter, om de realisatie van de bij de doeltoewijzing vastgestelde doelen te bespoedigen, is het overgangsbeheer beperkt in tijd.

In de eerste plaats is het mogelijk om overgangsbeheersubsidie aan te vragen als de lopende beheersovereenkomst op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling afloopt. Het is dan mogelijk om nog één maal een beschikking aan te vragen op grond van de onderhavige regeling.

Daarnaast is het mogelijk om overgangsbeheersubsidie aan te vragen als de beheerder nog geen subsidie heeft aangevraagd op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 dan wel de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling. Dit is uitsluitend mogelijk in die gebieden die door de provincie in het natuurgebiedsplan daarvoor zijn aangewezen (artikel 13, eerste lid, onderdeel e, Subsidieregeling natuurbeheer 2000). In dat geval kan de beheerder overgangsbeheersubsidie aanvragen voor één tijdvak. Na afloop van dat tijdvak kan de beheerder nogmaals overgangsbeheersubsidie aanvragen voor de periode die rest tot en met 31 december 2009. De overgangsbeheersubsidie zal dan naar evenredigheid worden verleend.

In concreto betekent dit dat het overgangsbeheer ten einde loopt op 31 december 2009. Hierop bestaat één uitzondering, namelijk in het geval dat het einddoel als opgenomen in het natuurgebiedsplan niet alleen door een basis- of pluspakket als opgenomen in de Subsidieregeling natuurbeheer kan worden bereikt maar ook door middel van een beheerspakket opgenomen in deze regeling ( artikel 77, derde lid). Hiertoe is in bijlage 3 van deze regeling een tabel opgenomen die in feite een vertaalslag vormt tussen basis- en pluspakketten van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en beheerspakketten van de onderhavige regeling. Dit betekent dus dat indien in het desbetreffende natuurgebiedsplan het basispakket dat is opgenomen in bijlage 3 van de desbetreffende regeling als einddoel is opgenomen en aangegeven is dat hier overgangsbeheer kan plaatsvinden, de beheerder overgangsbeheersubsidie kan aanvragen, ook na 31 december 2009, voor het beheerspakket opgenomen in bijlage 7 van de onderhavige regeling. Dit geldt alleen voor beheerders die reeds een overeenkomst hebben op het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling en indien telkens het natuurresultaat van het afgesloten pakket wordt gehaald.

Artikelen 82 tot en met 84

In deze artikelen is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden het Bureau beheer landbouwgronden gehouden is tot verwerving van een hem aangeboden eigendomsrecht of een daarvan afgeleid beperkt gebruiksrecht met betrekking tot landbouwgrond over te gaan.

Hoofdstuk 9 betreffende de koopplicht wijkt niet af van hetgeen in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling hieromtrent is geregeld.

Artikel 85

Dit artikel bevat een regeling die het mogelijk maakt dat een beheerder gedurende een tijdvak nieuwe terreinen voor subsidie in aanmerking brengt onder de reeds verleende subsidie. Dit is aan een aantal criteria gebonden. Zo dienen de terreinen direct aan te sluiten bij het terrein waarvoor reeds beheerssubsidie loopt en zal sprake dienen te zijn van het toepassing van hetzelfde beheerspakket als in die terreinen. Dit ligt slechts anders indien het betreffende terrein uit zijn eigen aard voldoet aan de eisen die dienaangaande in het beheers- of landschapspakket zijn gesteld.

Aangezien het om een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening gaat, blijft het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend onverlet. De subsidie voor de nieuwe terreinen wordt naar evenredigheid vastgesteld.

Dit artikel zal bijvoorbeeld kunnen worden benut in het geval van zogenoemde afrondingsaankopen door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties of andere particuliere grondeigenaren die subsidie genieten voor hun reeds eerder verkregen terreinen en ook in het geval dat bijvoorbeeld uitbreiding plaatsvindt van het aantal leden of aangeslotenen bij rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 4 of 5.

Artikelen 86 tot en met 91

Ingeval van eigendomsoverdracht, aan derden, aan erfgenamen of als gevolg van landinrichting, bevatten deze artikelen enige voorzieningen. Bij overdracht aan derden kan deze derde de subsidieverplichtingen en de daaruit voortvloeiende rechten overnemen. Indien dit niet gebeurt, zal de subsidie worden teruggevorderd voor zover deze onverschuldigd is betaald.

Ingeval van overlijden zal de subsidie en de daaruit voortvloeiende verplichtingen in beginsel overgaan op de erfgenamen, tenzij zij te kennen geven hiervan te willen afzien. In dat geval zal de eveneens de subsidie worden teruggevorderd.

Bij landinrichting zal in het kader van die landinrichting tevens een voorziening worden getroffen omtrent de wijze waarop de subsidie zal worden verrekend.

Artikel 92

Naast de hier bedoeld ambtenaren zullen ook ambtenaren van andere directies dan wel LASER of de Algemene Inspectie Dienst als toezichthouder kunnen worden aangewezen. De Kaderwet LNV-subsidies biedt daartoe de basis.

Mede met betrokken subsidieontvangers of belangenbehartigers van hen zal een systeem van monitoring worden ontwikkeld. Dit zal mede van belang zijn ten behoeve van de in het algemeen deel van deze toelichting aangekondigde evaluatie.

Artikelen 93 tot en met 98

Deze artikelen betreffen het overgangsrecht voor de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon). Uitgangspunt, neergelegd in artikel 93, is dat lopende beheersovereenkomsten van kracht tot het tijdstip dat zij van rechtswege eindigen. Als dan kan een overstap worden gemaakt op de onderhavige regeling of de Subsidieregeling natuurbeheer.

Niettemin zijn een aantal bijzondere voorzieningen noodzakelijk.

In de eerste plaats is in artikel 94 bepaald dat de grenzen van beheersgebieden, reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsgebieden, vastgesteld op basis van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, van kracht blijven zolang geen beheersgebiedsplannen of natuurgebiedsplannen op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 zijn vastgesteld dan wel tot het tijdstip waarop die begrenzingen door gedeputeerde staten zijn ingetrokken.

Dit regime geldt ook voor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling nog in procedure zijnde begrenzingenplannen, als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Deze bepaling is opgenomen om de provincies de tijd te geven beheersgebieden te begrenzen door middel van het opstellen van beheersgebiedsplannen en natuurgebiedsplannen. Daarbij wordt gewezen op enkele bijzondere overgangsbepalingen in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 met het oog op de subsidies voor functieverandering en inrichting (artikelen 99 en 100). Deze subsidies kunnen bij wijze van overgang zonder natuurgebiedsplan worden aangevraagd tot 1 januari 2002.

In de tweede plaats wordt gewezen op de artikelen 77 en volgende van deze regeling waarin voor overgangsbeheer een bijzondere voorziening is opgenomen.

In artikelen 95 tot en met 98 zijn daarenboven enkele bepalingen opgenomen teneinde te kunnen bewerkstelligen dat het regime van de Rbon onder de onderhavige regeling kan worden gecontinueerd.

Bij artikel 95 wordt in dit verband het volgende aangetekend.

Bij de beheersgebieden, begrensd op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, zijn de in de onderscheiden begrenzingenplannen opgenomen beheersdoelstellingen, als bedoeld in bijlage 1a van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, leidend voor de vraag of beheerssubsidie op grond van deze regeling in de betrokken gebieden kan worden verstrekt. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat in de begrenzingenplannen van genoemde regeling uiteraard geen beheerspakketten zijn opgenomen. De ontwikkeling of instandhouding van beheerspakketten in dergelijke gebieden kan uitsluitend geschieden indien zulks in overeenstemming is met de voor het gebied in het begrenzingenplan geformuleerde beheersdoelstellingen. In bijlage 1 bij de onderhavige regeling is daartoe een tabel opgenomen die in feite de vertaalslag vormt tussen beheersdoelstellingen uit de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling en de beheerspakketten uit de onderhavige regeling.

Artikel 96 is de evenknie van artikel 25.

Artikel 97 bepaalt dat landschapssubsidie slechts kan worden verstrekt voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende begrenzingenplan, bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 98 legt een relatie met het quotum dat ingevolge artikel 95 van deze regeling kan worden vastgesteld. Ook bevat dit artikel de voorziening dat geen beheerssubsidie wordt verleend waar dat in beheers-,reservaats-of natuurontwikkelingsgebieden ook niet mogelijk is.

Artikelen 99 en 100

Naast de beheersgebieden kan ook in de gebieden die onder de Tijdelijke regeling agrarisch natuurbeheer vielen, namelijk het Groene Hart en Waterland, beheerssubsidie worden verleend. De beheerspakketten opgenomen in de Tijdelijke regeling agrarisch natuurbeheer zijn anders dan de beheerspakketten, opgenomen in de onderhavige regeling. Om toch beheerssubsidie te kunnen verlenen ten behoeve van terreinen gelegen in het Groene Hart en Waterland is in bijlage 2 een tabel opgenomen die een vertaalslag vormt tussen de beheerspakketten van de Tijdelijke regeling agrarisch natuurbeheer en de beheerspakketten van deze regeling.

Buiten begrensde beheersgebieden op grond van deze regeling of de Rbon zijn in het Groene Hart en Waterland dus alleen beheerssubsidies mogelijk voor beheerspakketten als op genomen in bijlage 2.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G.H. Faber.

Bijlagen behorend bij de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van 20 december 1999, TRCJZ1999/13.145

BIJLAGE 1

Overgangstabel RBON

Beheersdoelstellingen van de RBON, die aansluiten bij beheerspakketten van de Subsidieregeling Agrarisch natuurbeheer.

stcrt-1999-252-p33-SC21990-1.gif

BIJLAGE 2

Overgangstabel TRAN

stcrt-1999-252-p33-SC21990-2.gif

BIJLAGE 3

Overgangstabel overgangsbeheer

Beheerspakketten van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, die voor het overgangsbeheer aansluiten bij basis- en pluspakketten van de Subsidieregeling Natuurbeheer.

stcrt-1999-252-p33-SC21990-3.gif

BIJLAGE 4

Begrenzing van het Groene Hart

Vanaf de kruising van de rivier de Lek met de A2, de provinciegrens tussen Utrecht en Zuid-Holland volgend in oostelijke richting tot de kruising van de provincies Utrecht, Gelderland en Zuid-Holland. Vanaf de kruising van de provincies Utrecht, Gelderland en Zuid-Holland de provinciegrens tussen Zuid-Holland en Gelderland volgend in zuidelijke richting tot de rivier de Linge. De Linge volgend in westelijke richting tot de kruising met de A15. De A15 volgend in westelijke richting tot de rivier de Noord. De Noord volgend in noordwestelijke richting, overgaand in de Nieuwe Maas tot de gemeentegrens van Krimpen a/d IJssel. De gemeentegrens van Krimpen a/d IJssel volgend in noordoostelijke, later in noordwestelijke richting, overgaand in de gemeentegrens van Capelle a/d IJssel tot de kruising met de N219. De N219 volgend in noordoostelijke, afbuigend in noordwestelijke richting totaan de Middelweg. De Middelweg volgend in zuidwestelijke richting tot aan de Rotte. De Rotte volgend in noordelijke richting tot de kruising met A12. De A12 volgend in westelijke richting tot de kruising met de N209. De N209 volgend in noordelijke richting tot de kruising met de gemeentegrens van Zoetermeer. De gemeentegrens van Zoetermeer volgend in noordwestelijke richting tot de ringsloot van de Zoetermeersche Meerpolder. De ringsloot van de Zoetermeersche Meerpolder volgend in zuidelijke richting totaan de gemeentegrens van Zoetermeer.

De gemeentegrens van Zoetermeer volgend in zuidwestelijke richting tot de spoorlijn (Den Haag-Zoetermeer). De spoorlijn (Den Haag-Zoetermeer) volgend in noordwestelijke richting tot de A4. De A4 volgend in noordoostelijke richting tot de spoorlijn (Leiden-Alphen a/d/ Rijn). De spoorlijn (Leiden-Alphen a/d/ Rijn) volgend in oostelijke richting tot de gemeentegrens tussen Zoeterwoude en Rijnwoude. De gemeentegrens tussen Zoeterwoude en Rijnwoude volgend in noordelijke richting tot de Oude Rijn. De Oude Rijn volgend in westelijke richting tot aan de Does. De Does volgend in noordoostelijke richting, in noordwestelijke richting overgaand in de Dwarswetering, in noordelijke richting overgaand in de Zijl, in noordwestelijke richting overgaand in de Groote Sloot, in noordoostelijke richting overgaand in de Warmonderleede, overgaand in de Hofleede, in noordwestelijke richting overgaand in de Dinsdagsche Watering tot de spoorlijn (Leiden-Amsterdam). De spoorlijn (Leiden-Amsterdam) volgend in noordoostelijke richting totaan de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.

Vanaf de kruising van de spoorlijn Leiden-Amsterdam met de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder de Ringvaart van de Haarlemmermeer volgend in noordelijke richting tot de Lisserweg. De Lisserweg volgend in zuidoostelijke richting tot de spoorlijn Leiden-Schiphol. De spoorlijn Leiden-Schiphol volgend in noordoostelijke richting tot de Venneperweg. De Venneperweg volgend in zuidoostelijke richting tot de gemeentegrens van Aalsmeer. De gemeentegrens van Aalsmeer volgend in noordoostelijke richting tot de bebouwingsgrens van Aalsmeer. De bebouwingsgrens van Aalsmeer volgend in zuidelijke richting tot de rand van de Westeinderplassen. De rand van de Westeinderplassen volgend in zuidelijke richting tot de Dwarsweg. De Dwarsweg volgend in zuidoostelijke richting tot de ringvaart van de Kalslager polder en Uithoornse polder. De ringvaart van de Kalslager polder en Uithoornse polder volgend in noordoostelijke richting en vervolgens zuidoostelijke richting tot het Zijdelmeer . Het Zijdelmeer volgend in zuidoostelijke richting tot de gemeentegrens van Uithoorn. De gemeentegrens van Uithoorn volgend in noordoostelijke richting en vervolgens noordwestelijke richting tot de Zijdelweg. De Zijdelweg, overgaand in de Bovenkerkerweg volgend in noordoostelijke richting tot de Nesserlaan. De Nesserlaan volgend in oostelijke richting tot de oostelijke bebouwingsgrens van Amstelveen. De oostelijke bebouwingsgrens van Amstelveen volgend in noordelijke richting tot de gemeentegrens van Amsterdam. De gemeentegrens van Amsterdam volgend in oostelijke richting tot de Amstel. De Amstel volgend in noordelijke richting tot de A10. De A10 volgend in zuidoostelijke richting tot de A2. De A2 volgend in zuidoostelijke richting tot de gemeentegrens van Abcoude. De gemeentegrens van Abcoude volgend in noordoostelijke richting tot het Gein. Het Gein volgend in noordoostelijke richting tot de Gaasp. De Gaasp en vervolgens de Stammerdijk volgend in noordwestelijke richting tot de Overdiemerweg. De Overdiemerweg in noordoostelijke richting volgend tot de Diemen. De Diemen volgend in oostelijke richting tot het IJmeer. De rand van het IJmeer volgend in oostelijke richting tot het Gooimeer. De rand van het Gooimeer volgend in zuidoostelijke richting tot voormalig fort Ronduit in Naarden. De gracht van voormalig fort Ronduit in zuidelijke richting volgend tot de vestingsingel. De vestingsingel in zuidwestelijke richting volgend tot de Karnemelksloot. De Karnemelksloot in zuidwestelijke richting volgend tot ’Lagerskamp’. Vanaf ’Lagerskamp’ de gemeentegrens van Bussum volgend in zuidelijke richting tot de Franse Kampweg. De Franse Kampweg volgend in westelijke richting tot Noordereind. Noordereind, overgaand in Zuidereind volgend in zuidelijke richting tot de gemeentegrens van Hilversum. De gemeentegrens van Hilversum volgend in zuidoostelijke richting tot de Noodweg. De Noodweg volgend in zuidoostelijke richting en doortrekkend tot de A27. De A27 volgend in noordelijke richting tot de Hilversumse Straatweg. De Hilversumse Straatweg volgend in oostelijke richting tot de oostelijke gemeentegrens van Maartensdijk. De oostelijke gemeentegrens van Maartensdijk volgend in zuidelijke richting tot Biltse Rading 1. Biltse Rading 1 volgend in westelijke richting tot de A27. De A27 volgend in noordelijke richting tot de N230. De N230 volgend in westelijke richting tot het Amsterdam-Rijnkanaal. Het Amsterdam-Rijnkanaal volgend in noordwestelijke richting tot de bebouwingsgrens van Maarssenbroek. De bebouwingsgrens van Maarssenbroek volgend in zuidwestelijke richting tot de A2. De A2 volgend in zuidoostelijke richting tot de Maarssense Weg. De Maarssense Weg in zuidelijke richting volgend en doortrekkend tot de Dorpeldijk. De Dorpeldijk in westelijke richting volgend tot de gemeentegrens van Harmelen. De gemeentegrens van Harmelen volgend in zuidelijke richting tot de A12. De A12 volgend in oostelijke richting tot de A2. De A2 volgend in zuidelijke richting tot de gemeentegrens van IJsselstein. De gemeentegrens van IJsselstein volgend in noordwestelijke richting tot de bebouwingsgrens van IJsselstein. De bebouwingsgrens van IJsselstein volgend in zuidwestelijke richting tot de gemeentegrens van IJsselstein. De gemeentegrens van IJsselstein volgend in zuidoostelijke richting tot de Lek. De Lek volgend in oostelijke richting tot de kruising met de A2.

BIJLAGE 5

Begrenzing Waterland

Ten zuiden van de Beemster uitwatering, ten oosten van de Beemsterringvaart (uitgezonderd de polder De Purmer), ten westen en zuiden van het Noordhollandsch Kanaal tot aan Spijkerboor, vanaf Spijkerboor ten westen van de Beemsterringvaart tot aan de Fenisserbrug (Oostmijzen), vanaf de Fenisserbrug ten zuiden van de Ursemmervaart tot aan Ursem, vanaf Ursem ten oosten en ten zuiden van de Schermerringvaart tot en met de Vuile Graft, vanaf de Vuile Graft ten zuiden van het Noordhollandsch Kanaal tot Kogerpolderkanaal, ten oosten van de Kogerpolderkanaal en de Markervaart (incl. Westwouderpolder) tot aan de Zaan bij Oost-Knollendam, ten oosten van de Zaan tot aan de A8, ten oosten van de A8 tot aan de rondweg van Amsterdam (A10), ten noorden en van de rondweg Amsterdam (A10) tot aan de Uitdammerdijk, ten noorden en ten westen van de Uitdammerdijk (incl. Polder IJdoorn), ten zuiden van de Waterlandse Zeedijk tot en met de Poel, ten zuiden van de dijk liggend ten noorden van de Poel, ten zuiden van Dijksgat tot aan de N247, ten westen van de N247 van Dijksgat tot aan Hooge Dijk te Katwoude, ten noorden en ten westen van de Hoge Dijk, ten westen van de Zuidpolderzeedijk, ten westen van de IJsselmeerdijk tot aan de Beemsteruitwatering.

BIJLAGE 6

Beheerspakket : Ontwikkeling kruidenrijk grasland

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. De beheerseenheid is niet bemest.

4. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 31 december.

5. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 1630; · klei: fl. 1890; · zand: fl. 1900

BIJLAGE 7

Beheerspakket : Instandhouding kruidenrijk grasland

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. Op het tijdstip van subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

4. De beheerseenheid is niet bemest. Voor instandhoudingsbemesting is toestemming van LASER vereist.

5. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 31 december.

6. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 1850; · klei: fl.2120; · zand: fl.2130

BIJLAGE 8

Beheerspakket : Bont hooiland

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. Op het tijdstip van subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

4. De beheerseenheid is niet bemest en niet beweid. Voor instandhoudingsbemesting is toestemming van LASER vereist.

5. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 2100; · klei: fl.2380 ; · zand: fl. 2390

BIJLAGE 9

Beheerspakket : Bonte hooiweide

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. Op het tijdstip van subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

4. De beheerseenheid is niet bemest.

5. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 31 december.

6. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 1860; · klei: fl.2380 ; · zand: fl. 2390

BIJLAGE 10

Beheerspakket : Kruidenrijk weiland

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. De beheerseenheid bevindt zich op een helling of in uiterwaarden.

4. De beheerseenheid is niet bemest en met ten hoogste 2 gve per hectare beweid. Voor instandhoudingsbemesting is toestemming van LASER vereist.

5. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 1630; · klei: fl. 1890; · zand: fl. 1900

BIJLAGE 11

Beheerspakket : Bont weiland

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. Op het tijdstip van de subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

4. De beheerseenheid bevindt zich op een helling of in uiterwaarden.

5. De beheerseenheid is niet bemest en met ten hoogste 2 gve per hectare beweid. Voor instandhoudingsbemesting is toestemming van LASER vereist.

6. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 2100; · klei: fl. 2380; · zand: fl. 2390

BIJLAGE 12

Beheerspakket : Bonte weiderand

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. De beheerseenheid is niet bemest en er is geen bagger op gebracht.

4. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 1 en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 2170 ; · klei: fl.2450 ; · zand: fl. 2460

BIJLAGE 13

Beheerspakket : Bonte hooirand

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

3. De beheerseenheid is niet bemest en er is geen bagger op gebracht.

4. De beheerseenheid is niet beweid.

5. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 1 en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl.2170 ; · klei: fl. 2450; · zand: fl. 2460

BIJLAGE 14

Beheerspakket : Kruidenrijke zomen

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. De beheerseenheid grenst direct aan opgaande begroeiing of een rietkraag.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

4. De beheerseenheid is niet bemest en er is geen bagger op gebracht.

5. De beheerseenheid is niet beweid en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.

6. Gedurende het eerste tijdvak wordt de beheerseenheid in de eerste drie jaar jaarlijks gemaaid, en wordt het gemaaide afgevoerd; hierbij geldt een maximum van drie maaibeurten per jaar.

7. Na uitvoering van voorwaarde 6, vindt nog slechts om het jaar een maaibeurt plaats, waarbij niet meer dan de helft van de oppervlakte van de beheerseenheid gemaaid wordt, en het gemaaide wordt afgevoerd.

8. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 1 en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

Beheersbijdrage in fl. per hectare per jaar:

· veen: fl. 3790 ; · klei: fl. 4090; · zand: fl. 4090

BIJLAGE 15

Beheerspakket : Landschappelijk waardevol grasland.

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. Maaien en weiden is niet toegestaan tussen 1 januari en 1 juni.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 10 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig.

4. De beheerseenheid is tenminste 0.5 ha groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 740; · klei: fl. 760; · zand: fl. 840

BIJLAGE 16

Beheerspakket : Weidevogelgrasland met een rustperiode

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 1 juni, of van 1 april tot 8 juni, of van 1 april tot 15 juni of van 1 april tot 22 juni.

3. De lengte van de rustperiode wordt bij de aanvraag van de subsidiebeschikking gemeld aan LASER.

4. In de rustperiode is de beheerseenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

5. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

a) rustperiode van 1 april tot 1 juni:

· veen: fl. 790; · klei: fl. 620; · zand: fl. 700

b) rustperiode van 1 april tot 8 juni:

· veen: fl. 910; · klei: fl. 920 · zand: fl. 1040

c) rustperiode van 1 april tot 15 juni:

· veen: fl. 1160; · klei: fl. 1220; · zand: fl. 1290

d) rustperiode van 1 april tot 22 juni:

· veen: fl. 1280; · klei: fl1330 ; · zand: fl. 1390

BIJLAGE 17

Beheerspakket : Vluchtheuvels voor weidevogels

1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

2. De beheerseenheid wordt niet eerder gemaaid of geweid dan na een periode van twee weken nadat de rest van het perceel is gemaaid of beweid en niet vroeger dan 22 mei. Tijdstip van maaien wordt bij LASER gemeld.

3. De beheerseenheid bestaat uit één of meer stroken of blokken met een breedte van 2 tot en met 5 meter en een gezamenlijke aaneengesloten oppervlakte van ten minste 1000 vierkante meter.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· Veen: fl. 1160; · klei: fl. 1220; · zand: fl. 1290

BIJLAGE 18

Beheerspakket : Plas-dras voor broedende en trekkende weidevogels

1. De beheerseenheid is jaarlijks in de periode van 15 februari tot 15 april of in de periode van 15 februari tot 15 mei geïnundeerd.

2. In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheerseenheid het waterpeil ten minste 5 en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld.

3. Na de inundatieperiode valt de beheerseenheid droog.

4. De beheerseenheid is ten minste 0,1 en ten hoogste 1 hectare groot.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

a) inundatieperiode 15 februari tot 15 april:

· veen: fl. 1470 · klei: fl. 1570; · zand: fl. 1630

b) inundatieperiode 15 februari tot 15 mei:

· veen: fl. 2140; · klei: fl. 2280; · zand: fl. 2320

BIJLAGE 19

Beheerspakket : Algemeen weidevogelgebied

1. Het betreft een verzameling beheerseenheden, bestaande uit landbouwgrond, waarvan tenminste 80 % van de oppervlakte grasland.

2. In de beheerseenheden bevinden zichin het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 25 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, graspieper, krakeend, kuifeend, wintertaling, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdiefje, zwarte stern, paapje of grauwe gors

3. Ten minste 15% van het grasland van de beheerseenheden wordt in de periode van 1 april tot 1 juni gevrijwaard van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting.

4. Ten minste 2% van het grasland van de beheerseenheden bestaat uit:

a. verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste twee weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid, of

b. slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest.

5. Op de gedeelten van de beheerseenheden waar de verplichtingen genoemd onder 3 en 4 niet worden toegepast, worden aanvullende maatregelen getroffen ter bescherming van het broed- en fourageerbiotoop en het broedsucces van de onder 2 genoemde vogelsoorten.

6. Binnen 8 weken na afloop van het derde jaar wordt een rapportage aan LASER gezonden, waarin is aangegeven in welke mate de verplichting onder 2 is behaald en welke beheersmaatregelen in de eerste 3 jaren van het tijdvak zijn getroffen.

7. De minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden bedraagt 100 ha.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 220; · klei: fl. 210; · zand: fl. 220

BIJLAGE 20

Beheerspakket : Belangrijk algemeen weidevogelgebied

1. Het is een verzameling beheerseenheden bestaande uit landbouwgrond, waarvan ten minste 80 % grasland.

2. In de beheerseenheden bevinden zich in het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 50 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdiefje, zwarte stern, paapje of grauwe gors, waarvan ten minste 20 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdiefje, zwarte stern, paapje of grauwe gors.

3. Ten minste 20% van het grasland van de beheerseenheden wordt in de periode van 1 april tot 1 juni gevrijwaard van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting.

4. Ten minste 2% van het grasland van de beheerseenheden bestaat uit:

a. verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste twee weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid, of

b. slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest.

5. Op de gedeelten van de beheerseenheden waar de verplichtingen genoemd onder 3 en 4 niet worden toegepast, worden aanvullende maatregelen getroffen ter bescherming van het broed- en fourageerbiotoop en het broedsucces van de onder 2 genoemde vogelsoorten.

6. Binnen 8 weken na afloop van het derde jaar wordt een rapportage aan LASER gezonden, waarin is aangegeven in welke mate de verplichting onder 2 is behaald en welke beheersmaatregelen in de eerste 3 jaren van het tijdvak zijn getroffen.

7. De minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden bedraagt 100 ha.

Beheersbijdrage in fl. per hectare per jaar:

· veen: fl. 280; · klei: fl. 280; · zand: fl. 290

BIJLAGE 21

Beheerspakket : Soortenrijk weidevogelgebied met kritische soorten.

1. Het is een verzameling beheerseenheden bestaande uit landbouwgrond, waarvan ten minste 80 % grasland.

2. In de beheerseenheden bevinden zich in het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 75 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper,gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, of grauwe gors, waarvan ten minste 35 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, of grauwe gors.

3. Ten minste 25% van het grasland van de beheerseenheden wordt in de periode van 1 april tot 8 juni gevrijwaard van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting.

4. Ten minste 3% van het grasland van de beheerseenheden bestaat uit:

a. verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste twee weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid, of

b. slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest.

5. Op de gedeelten van de beheerseenheden waar de verplichtingen genoemd onder 3 en 4 niet worden toegepast, worden aanvullende maatregelen getroffen ter bescherming van het broed- en fourageerbiotoop en het broedsucces van de onder 2 genoemde vogelsoorten.

6. Binnen 8 weken na afloop van het derde jaar wordt een rapportage aan LASER gezonden, waarin is aangegeven in welke mate de verplichting onder 2 is behaald en welke beheersmaatregelen in de eerste 3 jaren van het tijdvak zijn getroffen.

7. De minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden bedraagt 100 ha.

Beheersbijdrage per hectare per jaar:

· veen: fl. 380; · klei: fl. 390; · zand: fl. 420

BIJLAGE 22

Beheerspakket : Zeer soortenrijk weidevogelgebied met kritische soorten.

1. Het is een verzameling beheerseenheden bestaande uit landbouwgrond, waarvan ten minste 80 % grasland.

2. In de beheerseenheden bevinden zich in het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 100 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje of grauwe gors, waarvan ten minste 50 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, of grauwe gors.

3. Ten minste 30% van het grasland van de beheerseenheden wordt in de periode van 1 april tot 8 juni gevrijwaard van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting.

4. Ten minste 4% van het grasland van de beheerseenheden bestaat uit:

a. verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste twee weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid, of

b. slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest.

5. Op de gedeelten van de beheerseenheden waar de verplichtingen genoemd onder 3 en 4 niet worden toegepast, worden aanvullende maatregelen getroffen ter bescherming van het broed- en fourageerbiotoop en het broedsucces van de onder 2 genoemde vogelsoorten.

6. Binnen 8 weken na afloop van het derde jaar wordt een rapportage aan LASER gezonden, waarin is aangegeven in welke mate de verplichting onder 2 is behaald en welke beheersmaatregelen in de eerste 3 jaren van het tijdvak zijn getroffen.

7. De minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden bedraagt 100 ha.

Beheersbijdrage per hectare per jaar,:

· veen: fl. 470; · klei: fl. 480; · zand: fl. 510

BIJLAGE 23

Beheerspakket : Faunarand

1. In de beheerseenheid komt in ieder geval gedurende de periode van 1 mei tot 1 november daaraan volgend ten minste één van de volgende begroeiingen voor: graan (niet zijnde maïs) of gras.

2. De beheerseenheid ligt op kleigrond of op zandgrond en grenst aan bouwland.

3. De beheerseenheid is ten minste 3 meter en ten hoogste 12 meter breed en ten minste 50 meter lang.

4. Verplaatsing van de rand moet worden gemeld bij LASER.

5. Maaien van de begroeiing op de beheerseenheid is toegestaan in de periode van 1 juli tot 15 augustus, met een maximum van twee maaibeurten. De tweede maaibeurt mag ten hoogste de helft van de beheerseenheid beslaan.

6. Het gebruik van chemische en mechanische onkruidbestrijding is niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.

Beheersbijdrage per ha per jaar:

Basis: voor het basispakket met een roulerende faunarand, waarvan de ligging jaarlijks gemeld wordt:

- voor kleigrond: fl. 3720,- per hectare per jaar;

- voor zandgrond: fl. 2930, per hectare per jaar;

a) Plus: fl. 1400 extra voor het winter over laten staan van de begroeiing in een roulerende rand tot ten minste 1 maart.

b) Plus: fl. 180 extra indien de fauna-rand gedurende het gehele tijdvak op dezelfde plaats ligt.

c) Plus: fl. 300 extra voor het inzaaien van een kruidenmengsel of voor het braakleggen van de rand.

BIJLAGE 24

Beheerspakket : Roulerend graandeel

1. De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

2. In het zesde jaar zijn op het gedeelte waar dat jaar graan staat tenminste 20 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 10 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig dienen te zijn, waarvan ten minste 1 van de soorten slofhak en kleine leeuwenklauw.

3. De beheerseenheid is ten minste 0.5 ha. groot en op tenminste 50% hiervan wordt jaarlijks graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

4. In het gedeelte waarin graan wordt verbouwd, vindt geen bemesting plaats en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

5. Pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid is toegestaan.

6. In het gedeelte waarin graan wordt verbouwd is mechanische onkruidbestrijding in de periode van 1 april tot de oogst niet toegestaan.

Beheersbijdrage per ha per jaar: fl. 940

BIJLAGE 25

Beheerspakket : Chemie- en kunstmestvrij

1. De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

2. Op de beheerseenheid wordt tenminste 3 van de 6 jaar graan, niet zijnde maïs, verbouwd.

3. Op de beheerseenheid wordt in het zesde jaar graan, niet zijnde maïs, verbouwd.

4. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 10 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig dienen te zijn, waarvan ten minste 1 van de soorten slofhak en kleine leeuwenklauw.

5. De beheerseenheid is ten minste 0.5 ha. groot.

6. Het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest niet toegestaan.

Beheersbijdrage per ha per jaar: fl. 1300

BIJLAGE 26

Beheerspakket 21: Akkerfauna

1. De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

2. Op de beheerseenheid wordt in het zesde jaar graan, niet zijnde maïs, verbouwd.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 10 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig dienen te zijn, waarvan ten minste 1 van de soorten slofhak en kleine leeuwenklauw.

4. De beheerseenheid is ten minste 0.5 ha. groot.

5. Op de beheerseenheid wordt tenminste vijf van de zes jaren graan, niet zijnde maïs, verbouwd.

6. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, is het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan.

7. Pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid is toegestaan.

8. Mechanische onkruidbestrijding en grondbewerking zijn gedurende de periode van 1 april tot de oogst niet toegestaan.

Beheersbijdrage per ha per jaar: fl. 1290.

BIJLAGE 27

Beheerspakket : Akkerflora vollevelds

1. De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

2. Op de beheerseenheid wordt in het zesde jaar graan, niet zijnde maïs, verbouwd.

3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 25 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 15 inheemse plantensoorten per 25 m2 aanwezig dienen te zijn, waarvan ten minste 2 van de 3 volgende soorten: korensla, slofhak en kleine leeuwenklauw.

4. Op de beheerseenheid wordt tenminste vijf van de zes jaren graan, niet zijnde maïs, verbouwd.

5. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, vindt er in de beheerseenheid geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.

6. Bemesting is niet toegestaan afgezien de toepassing van ruige mest ten hoogste 2 van de 6 jaar.

Beheersbijdrage per ha per jaar: fl. 1270.

BIJLAGE 28

Pakket : Akkerflora randen

1. De beheerseenheid grenst aan een terrein dat in gebruik is als bouwland.

2. In het zesde jaar zijn tenminste 25 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 15 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig dienen te zijn, waarvan ten minste 2 van de 3 volgende soorten: korensla, slofhak en kleine leeuwenklauw.

3. Op de beheerseenheid wordt alle jaren graan, met uitzondering van mais, verbouwd.

4. In de beheerseenheid vindt geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.

5. Bemesting van de beheerseenheid is niet toegestaan.

6. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 3 meter en ten hoogste 12 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

Beheersbijdrage per ha per jaar: fl. 1240

BIJLAGE 29

Beheerspakket Snelgroeiend loofbos

1. Natuurresultaat: Ten minste 90% van de beheerseenheid bestaat uit bos; En ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer van de volgende boomsoorten: Euramerikaanse populier, schietwilg, Westamerikaanse balsempopulier, zwarte balsempopulier en zwarte populier; En het aantal bomen bedraagt ten minste 400 stuks per hectare.

Minimum oppervlakte, behorende bij pakket snelgroeiend loofbos: 5 hectare.

Beheersbijdrage, behorende bij pakket snelgroeiend loofbos: f. 1200,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 30

Beheerspakket snelgroeiend naaldbos

1. Natuurresultaat: Ten minste 90% van de beheerseenheid bestaat uit bos; En ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer van de volgende boomsoorten: Corsicaanse den, douglas, fijnspar, sitkaspar; En het aantal bomen bedraagt ten minste 2500 stuks per hectare.

Minimum oppervlakte, behorende bij pakket snelgroeiend naaldbos: 5 hectare.

Beheersbijdrage, behorende bij pakket snelgroeiend naaldbos: f. 1200,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 31

Beheerspakket Landbouw met natuurlijke handicaps

1. Geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van de topografische kavel- en perceelsstructuur, het microreliëf, de bodemstructuur of het bodemprofiel.

2. Geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van de begreppeling of de detailontwatering of leiden tot verlaging van de grondwaterstand c.q. slootwaterpeilen.

3. Geen werkzaamheden verrichten die wijziging tot gevolg hebben van de aanwezige landschapselementen, anders dan ten behoeve van het behoud van het element.

4. Indien bij aanvraag van een subsidiebeschikking een particuliere onderbemaling plaatsvindt, dient deze zolang ze voortduurt zodanig te geschieden dat in de winter en in het voorjaar (tot 1 juni) de drooglegging niet verder gaat dan de drooglegging van de niet onderbemalen gronden in het peilvak waartoe dat perceel behoort.

5. De oppervlakte van de beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare.

Beheersbijdrage per ha per jaar: op veen: fl. 260; op klei: fl. 180; op zand fl. 180.

BIJLAGE 32

Landschapspakket : Houtwal

1. Het is een lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken (zie bijlage 48), voorzien van een wallichaam;

2. Het element ligt in het landschapstype zandgebied of kustzone;

3. Het element is ten minste 50 meter lang, ten hoogste 10 meter breed en het wallichaam is ten minste 0,50 meter hoog;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

5. De diameter van de opgaande stammen, uitgezonderd overstaanders, is ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

6. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.045,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 785,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 525,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 33

Landschapspakket : Houtkade en landscheiding

1. Het is een lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken (zie bijlage 48), voorzien van een wallichaam;

2. Het element ligt in het landschapstype laagveengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang, ten hoogste 10 meter breed en het wallichaam is ten minste 0,20 meter hoog;

4. Het wallichaam is aan weerszijden voorzien van sloten;

5. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

6. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

7. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

8. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

9. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.045,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 785,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 525,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 34

Landschapspakket : Landweer

1. Het is een lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken (zie bijlage 48), voorzien van een wallichaam;

2. Ten minste 50% (bedekkingsgraad) van de opgaande begroeiing bestaat uit inheemse doornstruiken (meidoorn, sleedoorn, gaspeldoorn, hondsroos en egelantier);

3. Het element is ten minste 50 meter lang, ten hoogste 10 meter breed en het wallichaam is ten minste 0,50 meter hoog;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

5. Het element komt als zodanig voor op de Archeologische Monumentenkaart;

6. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

7. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

8. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

9. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.045,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 785,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 525,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 35

Landschapspakket : Singel

1. Het is een landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen (zie bijlage 48);

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied of rivierengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 50 meter breed;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

5. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0, meter op 1,30 meter boven de stobbe;

6. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 950,- per hectare per jaar, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 715,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 475,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 36

Landschapspakket : Elzensingel

1. Het is een landschapselement met aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse bomen of struiken voor ten minste 80% opgaande begroeiing van Zwarte els (Alnus glutinosa);

2. Het element ligt in het landschapstype zandgebied, hoogveenontginningsgebied, rivierengebied of laagveengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. Het element bevat ten hoogste 3 overstaanders per 100 meter; De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

7. Het afzetten gebeurt tot op een hoogte van ten minste 0,10 en ten hoogste 0,30 meter boven maaiveld

Beheersbijdrage:

ƒ 48,- per 100 meter per jaar voor een singel met een bedekkingsgraad van meer dan 90%

ƒ 36,- per 100 meter per jaar voor een singel met een bedekkingsgraad van tussen 75% en 90%

ƒ 24,- per 100 meter per jaar voor een singel met een bedekkingsgraad van tussen 50% en 75%

BIJLAGE 37

Landschapspakket : Geriefhoutbosje

1. Het is een landschapselement met opgaande begroeiing;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied of laagveengebied;

3. Het element is ten minste 5 en ten hoogste 50 are groot;

4. Het element is begroeid met ten minste 50 stammen van inheemse bomen (zie bijlage 48) per are, waarvan ten hoogste 5 overstaanders;

5. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stoof;

6. instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. Het afzetten gebeurt direct ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage: ƒ 950,- per hectare per jaar

BIJLAGE 38

Landschapspakket : Knip- en scheerheg

1. Het is een lijnvormig landschapselement met aaneengesloten, opgaande begroeiing van struikvormende soorten;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland ofrivierengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. Het element is ten minste 1,00 en ten hoogste 2,00 meter hoog en ten hoogste 1,00 meter breed;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

7. Het element wordt ten minste eenmaal per 2 jaar geknipt.

Beheersbijdrage: ƒ 1,75 per strekkende meter per jaar

BIJLAGE 39

Landschapspakket : Struweelhaag

1. Het is een lijnvormig landschapselement met aaneengesloten, opgaande begroeiing, voor ten minste 85% (kroonprojectie) bestaande uit inheemse, struikvormende soorten (zie bijlage 48);

2. Het element ligt in het landschapstype rivierengebied, zeekleigebied of heuvelland;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. Het element is ten minste 1,00 meter hoog, ten minste 1,00 breed en ten hoogste 5 meter hoog;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

Beheersbijdrage:ƒ 0,42 per strekkende meter per jaar

BIJLAGE 40

Landschapspakket : Knotbomenrij

1. Het is een rij van ten minste 10 bomen, waarvan de stam is afgezet op een hoogte van ten minste 1,50 en ten hoogste 2,50 meter, tenzij het een bestaande knot is, die in het verleden hoger is afgezet;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied of laagveengebied;

3. De onderlinge afstand van de is bomen ten minste 1 en ten hoogste 20 meter;

4. De stammen hebben een diameter van ten hoogste 0,08 m. op 20 cm. boven de knot;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

Beheersbijdrage; ƒ 6,- per boom per jaar.

BIJLAGE 41

Landschapspakket : Grubbe en holle weg

1. Het is een smal, diep ingesneden dal met steile, begroeide wanden, gemiddeld ten minste 2 meter diep;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland of zandgebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. De wanden (taluds) hebben een helling van ten minste 30°;

5. In geval van opgaande begroeiing dient sprake te zijn van inheemse bomen of struiken (zie bijlage 48);

6. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. De begroeiing van de taluds wordt jaarlijks gemaaid (maaisel afvoeren) indien de begroeiing bestaat uit grasachtige of kruidige vegetaties; indien sprake is van opgaande begroeiing, waarbij ten hoogste 10 overstaanders per are,wordt deze zo vaak afgezet direct boven de stobbe of tot ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, dat de maximale stamdiameter op 1,30 meter boven maaiveld 0,15 meter bedraagt.

Beheersbijdrage: ƒ 2.335,- per hectare talud per jaar

BIJLAGE 42

Landschapspakket : Hoogstamboomgaard

1. Het is een boomgaard met fruit- of notenbomen (appel, peer, pruim, kers, walnoot);

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland of rivierengebied;

3. De boomgaard heeft een oppervlakte van ten minste 25 are, met een dichtheid van ten minste 50 en ten hoogste 150 bomen per hectare;

4. De bomen zijn ten minste 4 meter hoog;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Indien het appel of peer betreft worden de fruitbomen ten minste eenmaal per twee jaar gesnoeid.

Beheersbijdrage: ƒ 20,- per boom per jaar

BIJLAGE 43

Landschapspakket : Eendenkooi

1. Het is een installatie, die als eendenkooi is geregistreerd in de Openbare Registers, bestaande uit een kooiplas en omringend struweel of bos;

2. Instandhouden van het element als vanginstallatie voor eendachtigen.

3. De beheerseenheid is maximaal 4 hectare groot.

Beheersbijdrage: ƒ 3.291,- per hectare per jaar

BIJLAGE 44

Landschapspakket : Poel

1. Ten minste 80% van de oppervlakte van het element bestaat uit open water;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied, laagveengebied of droogmakerijen

3. Het element heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 en ten hoogste 50 are, tenzij het een voortplantingspoel voor amfibieën in het heuvelland betreft;

4. De waterdiepte in de diepste delen is in de periode van 1 oktober tot 1 april ten minste 0,5 meter

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Geen water onttrekken aan het element anders dan voor het drenken van vee dat de aan het element grenzende percelen beweidt;

7. Schoningswerkzaamheden, voor zover nodig, alleen verrichten in de periode tussen 1 september en 15 oktober.

Beheersbijdrage:

ƒ 90,- per poel per jaar bij een poel-oppervlakte tot 75 m2

ƒ 140,- per poel per jaar bij een poel-oppervlakte tussen 75 en 175 m2

ƒ 170,- per poel per jaar bij een poel-oppervlakte groter dan 175 m2

BIJLAGE 45

Landschapspakket : Rietzoom en klein rietperceel

1. De begroeiing van het element bestaat voor ten minste 90% uit riet;

2. Het element ligt in het landschapstype rivierengebied, zeekleigebied of laagveengebied;

3. Het element is ten hoogste 50 are groot of ten hoogste 5 meter breed;

4. Ten minste 10 en ten hoogste 20% riet is tussen een en twee jaar oud;

5. instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

7. Ten minste 80 en ten hoogste 90% van het riet wordt jaarlijks gemaaid.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.100,- per hectare per jaar voor rijland

ƒ 1.530,- per hectare per jaar voor vaarland.

BIJLAGE 46

Landschapspakket : Raster

1. Het is een veekerend raster t.b.v. een landschapselement;

2. Er is sprake van een beschikking landschapssubsidie voor het landschapselement voor één of meer van de landschapspakketten in de bijlagen 34 -46.

3. Het raster bevindt zich op zodanige afstand van het landschapselement, dat schade door vraat en betreding wordt voorkomen;

4. Instandhouden van een veekerend raster;

5. Jaarlijks worden zo nodig overhangende takken, die de instandhouding van het raster bedreigen, verwijderd.

Beheersbijdrage: ƒ 0,93 per meter per jaar

BIJLAGE 47

Mestafzetgebied

Het landsdeel, dat wordt omsloten door het grondgebied van de gemeenten Hardenberg, Ommen, Nieuwleusen, Zwolle, Hattem, Oldebroek, Elburg, Nunspeet, Harderwijk, Ermelo, Putten, Nijkerk, Amersfoort, Soest, Zeist, Driebergen-Rijssenburg, Wijk bij Duurstede, Amerongen, Rhenen, Kesteren, Dodewaard, Druten, Wamel, Lith, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Waalwijk, Geertruidenberg, Drimmelen, Oosterhout, Breda, Etten-Leur, Rucphen en Roosendaal, de rijksgrens met België en de Rijksgrens met Duitsland.

stcrt-1999-252-p33-SC21990-4.gif

BIJLAGE 48

Inheemse bomen en struiken

Aalbes, Amandelwilg, Appel, Bastaardbosbes, Beredruif, Beuk, Bezemdophei, Bittere wilg, Bitterzoet, Blauwe bosbes, Bosrank, Bosroos, Boswilg, Braamsoorten, Brem, Duindoorn, Duinroos, Kruising van Eenstijlige en Tweestijlige meidoorn, Eenstijlige meidoorn, Egelantier, Fladderiep, Framboos, Gagel, Gladde iep, Gaspeldoorn, Gelderse roos, Gele kornoelje, Geoorde wilg, Gewone dophei, Gewone es, Gewone esdoorn, Gewone vlier, Grauwe abeel, Kruising van Grauwe en Geoorde wilg, Grauwe wilg, Grove den, Haagbeuk, Hazelaar, Heggeroos, Hollandse linde, Hondsroos, Hulst, Jeneverbes, Kruising van Katwilg en Grauwe wilg, Kleinbloemige roos, Klimop, Kruising van Koraalmeidoorn en Tweestijlige meidoorn, Koraalmeidoorn, Kraagroos, Kraaihei, Kraakwilg, Krent, Kruipbrem, Kruipwilg, Kruisbes, Laurierwilg, Lavendelhei, Maretak, Mispel, Peer, Ratelpopulier, Rijsbes, Rode bosbes, Rode dophei, Rode kamperfoelie, Rode kornoelje, Rode paardekastanje, Rood peperboompje, Rossige wilg, Ruwe berk, Ruwe iep, Kruising van Schietwilg en Kraakwilg, Schietwilg, Sleedoorn, Spaanse aak, Sporkehout, Stekelbrem, Struikhei, Tamme kastanje, Taxus, Trosbes, Trosvlier, Tweestijlige meidoorn, Verfbrem, Viltroos, Vogelkers, Wegedoorn, Wilde kamperfoelie, Wilde kardinaalmuts, Wilde liguster, Wilde lijsterbes, Wilde peer, Kruising van Wintereik en zomereik, Wintereik, Winterlinde, Witte els, Witte paardekastanje, Wollige sneeuwbal, Zachte berk, Zoete kers, Zomereik, Zomerlinde, Zuurbes, Zwarte bes, Zwarte els, Zwarte populier.

Naar boven