Subsidieregeling natuurbeheer 2000

20 december 1999

Nr. TRCJZ/1999/13144

Directie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen;

Gelet op artikel 29, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. bureau: bureau beheer landbouwgronden;

c. LASER: Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

d. beheerder: ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein, doch voorzover het een vereniging betreft, slechts een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

e. ondernemer: ondernemer van een bedrijf waarop de landbouw wordt uitgeoefend;

f. landbouwgrond: grond waarop ten minste vanaf 31 juli 1992 enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, met uitzondering van bosbouw, wordt bedreven, of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen;

g. basispakket: in één van de bijlagen 12 tot en met 20 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, beheersvoorschriften of terreinkenmerken;

h. pluspakket: in één van de bijlagen 21 tot en met 41 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, beheersvoorschriften, terreinkenmerken of fauna;

i. recreatiepakket: in één van de bijlagen 58 en 59 beschreven samenstel van recreatieve voorzieningen in, en kenmerken van een terrein;

j. landschapspakket: in één van de bijlagen 42 tot en met 56 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende landschappelijke elementen;

k. beheerseenheid: aaneengesloten oppervlakte binnen een terrein waarop een basis-, plus-, recreatie- of landschapspakket ontwikkeld, omgevormd of in stand gehouden wordt;

l. beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a;

m. recreatiesubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel e;

n. inrichtingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel c;

o. subsidie effectgerichte maatregelen: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel d;

p. subsidie functieverandering: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b;

q. landschapssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel f;

r. overgangsbeheerssubsidie: subsidie als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer;

s. natuurgebiedsplan: plan als bedoeld in artikel 13;

t. natuurgebied: gebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan;

u. ruilgebied: gebied grenzend aan een gebied als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g, bestaande uit landbouwgronden die uitsluitend verworven kunnen worden met het oogmerk om te ruilen met landbouwgronden gelegen in gebieden als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g;

v. quotum: bij een in een natuurgebiedsplan opgenomen basis- of pluspakket, of groep van basis- of pluspakketten behorend aantal hectares waarvoor in het desbetreffende natuurgebied ten hoogste beheerssubsidie kan worden verstrekt, dan wel bij een opgenomen landschapspakket, of groep van landschapspakketten behorend aantal meters of hectares waarvoor in het desbetreffende natuurgebied ten hoogste landschapssubsidie kan worden verstrekt;

w. terrein: aaneengesloten gebied, geheel of ten dele bestaande uit bos, natuurterrein, landbouwgrond of water, van welk gebied ten hoogste 1% bestaat uit bebouwing en dat niet wordt doorsneden door wegen, breder dan 5 meter, waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter, of een andere dan een enkelsporige, niet-geëlectrificeerde, spoorlijn;

x. historische buitenplaats: een in oorsprong versterkt huis, een kasteel, buitenhuis of landhuis, eventueel met bijgebouwen en omgeven door een tuin of park waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850 en welke aanleg nog herkenbaar is;

y. tijdvak: aaneengesloten periode van zes jaar;

z. beheersbijdrage: onderscheidenlijk bedrag als bedoeld in de bijlagen 12 tot en met 56, 58 en 59;

aa. basisbijdrage: onderscheidenlijk bedrag als bedoeld in de bijlagen 21 tot en met 41.

ab. natuurresultaat basis: in één van de bijlagen 21 tot en met 41 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, beheersvoorschriften of terreinkenmerken;

ac. GVE: grootvee-eenheden, berekend door omrekening aan de hand van de tabel van Verordening (EEG) nr. 2078/92, betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (Pb EG 1992, L 215).

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder ’terrein’ mede verstaan: samenstel van terreinen dat door de beheerder als een geheel wordt beheerd.

Artikel 2

De minister kan aan beheerders en aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 5 en 6 ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan, wegens inkomstenderving als gevolg van het verminderde productierendement van landbouwgronden, alsmede ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van:

a. de instandhouding van basis- of pluspakketten, opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41;

b. de functieverandering van landbouwgronden naar natuur en bos door de ontwikkeling van basis- of pluspakketten.

c. de ontwikkeling en omvorming van basis- of pluspakketten, onderscheidenlijk de aanleg of het herstel van landschapspakketten, door middel van maatregelen met een eenmalig karakter, die rechtstreeks en direct de fysieke condities of kenmerken van de desbetreffende terreinen wijzigen, of door middel van beheer, zonder welke wijzigingen en beheer de daarop volgende instandhouding van basis- of pluspakketten, onderscheidenlijk landschapspakketten, niet mogelijk is;

d. het door middel van maatregelen verminderen of ongedaan maken van effecten van verzuring, vermesting en verdroging, zonder welke maatregelen de instandhouding van basis- of pluspakketten in het geding zou komen;

e. de instandhouding van recreatiepakketten, opgenomen in de bijlagen 58 en 59;

f. de instandhouding van landschapspakketten, opgenomen in de bijlagen 42 tot en met 56.

Artikel 3

1. Subsidie wordt niet verstrekt aan:

a. andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan aan gemeenten en aan samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen voorzover aan die samenwerkingsverbanden in meerderheid gemeenten deelnemen;

b. rechtspersonen die als doelstelling de winning van drink- of industriewater hebben, noch

c. privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of ten dele berust bij de in de onderdelen a en b bedoelde rechtspersonen.

2. Aan gemeenten of samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan subsidie worden verstrekt overeenkomstig de hoofdstukken 4, 6 en 9, met dien verstande dat het desbetreffende terrein overeenkomstig zijn functie in een goedgekeurd bestemmingsplan is bestemd en gedurende het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, deze bestemming niet wordt gewijzigd en dat de beschikking tot subsidieverlening vergezeld gaat van een overeenkomst ertoe strekkende dat alvorens een recht tot gebruik en beheer van het terrein gedurende de periode waarover subsidie wordt verleend aan anderen wordt aangeboden, het bureau als eerste in de gelegenheid wordt gesteld dit recht te verwerven.

3. Aan instellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b tot en met m, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, kan subsidie worden verstrekt met dien verstande dat de beheerssubsidie aan deze rechtspersonen een nader door de minister te bepalen percentage bedraagt van het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van hoofdstuk 4.

4. Bij het bepalen van het percentage, bedoeld in het derde lid, kan de minister een verschillend percentage vaststellen voor de verschillende instellingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b tot en met m, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende organisaties.

Artikel 4

Voorzover voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden eveneens subsidie wordt verstrekt door andere overheidsorganen en hierdoor het totaal van de overheidsbijdrage meer bedraagt dan de desbetreffende beheersbijdrage opgenomen in de desbetreffende bijlage dan wel, voorzover het inrichtingssubsidie of subsidie effectgerichte maatregelen betreft, meer bedraagt dan 95% van de werkelijke kosten, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdragen die beheersbijdrage, onderscheidenlijk die 95%, niet overstijgt.

Artikel 5

Subsidie aan anderen dan beheerders kan worden verstrekt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag:

a. tussen de beheerder en de subsidieaanvrager een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen, bij welke overeenkomst:

1° de subsidieaanvrager het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten uit hoofde van deze regeling, betrekking hebbend op het desbetreffende terrein, bij voorbaat aan de beheerder overdraagt, en

2° de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieaanvrager uit hoofde van deze regeling met betrekking tot het desbetreffende terrein gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van het desbetreffende terrein, alsmede zich verbindt, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht aan een ander dan het bureau, van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen, en

b. de beheerder jegens de Staat der Nederlanden schriftelijk heeft verklaard borg te staan voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten.

Artikel 6

1. Subsidie aan anderen dan beheerders kan worden verstrekt indien:

a. die subsidieaanvrager rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is;

b. die rechtspersoon hoofdzakelijk of mede ten doel heeft haar leden of aangeslotenen te ondersteunen bij een bedrijfsvoering die bevorderlijk is voor natuur en milieu, en

c. de leden of aangeslotenen, bedoeld in onderdeel b, beheerder zijn, voorzover die worden ondersteund.

2. Subsidie aan aanvragers, als bedoeld in het eerste lid, kan voorts slechts worden verstrekt indien bij de subsidieaanvraag door de rechtspersoon wordt overgelegd:

a. een plan waaruit blijkt:

i. op welke wijze de subsidie door de rechtspersoon zal worden besteed;

ii. op welke wijze de besteding van de subsidie ter beschikking komt van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde leden of aangeslotenen;

iii. in hoeverre de besteding van de subsidie ter beschikking komt van ondernemers;

iv. op welke wijze de nakoming van de subsidieverplichtingen door de rechtspersoon wordt gewaarborgd.

b. een reglement waaruit blijkt dat de rechtspersoon jegens leden of aangeslotenen de nakoming van verplichtingen uit hoofde van ter beschikking gestelde gelden kan afdwingen onderscheidenlijk niet-nakoming daarvan kan sanctioneren.

3. Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, behoeven de statuten van de subsidieaanvrager, bedoeld in het eerste lid, alsmede het plan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de goedkeuring van de minister.

Artikel 7

1. De minister stelt voor ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor de te verstrekken subsidies, bedoeld in artikel 2. Hij kan daarbij voor de in dat artikel onderscheiden subsidies, voor de verschillende maatregelen, bedoeld in artikel 2, onderdelen c en d, alsmede per provincie en voor de verschillende pakketten verschillende subsidieplafonds vaststellen.

2. De minister stelt tevens voor ieder begrotingsjaar met inachtneming van de subsidieplafonds, bedoeld in het eerste lid, afzonderlijk subsidieplafonds vast voor subsidie die wordt verstrekt ten behoeve van terreinen waarop de in het natuurgebiedsplan opgenomen doelstellingen, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, worden ontwikkeld, onderscheidenlijk in stand gehouden en waarvoor eveneens subsidie functieverandering wordt verstrekt. De minister houdt daarbij rekening met alle reeds aangegane verplichtingen.

3. Van de vaststelling van subsidieplafonds geeft de minister kennis in de Staatscourant.

4. De minister verdeelt de beschikbare bedragen naar de datum van ontvangst van de subsidieaanvragen.

5. De minister kan voor de verschillende subsidies en voor de verschillende basis-, plus-, landschaps- en recreatiepakketten verschillende aanvraagperioden instellen.

Artikel 8

1. De beheers- en basisbijdragen worden jaarlijks voor 1 januari van het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het voorafgaande jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

2. Van de vaststelling van de geïndexeerde beheers- en basisbijdragen geeft de minister kennis in de Staatscourant.

Artikel 9

Indien beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, wordt aangevraagd door een beheerder aan wie, voorafgaand aan de aanvraag, reeds subsidie functieverandering, en beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, op grond van deze regeling is verstrekt, wordt beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, bij voorrang verstrekt, indien hij:

a. beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, aanvraagt voor een basis- of pluspakket dat is opgenomen in het natuurgebiedsplan;

b. beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, aanvraagt ten behoeve van een terrein dat niet is gelegen in een natuurgebied voor een basis- of pluspakket opgenomen in de bijlagen 20, 37 en 38;

c. de ontwikkeling van een in het natuurgebiedsplan opgenomen basis- of pluspakket mogelijk maakt.

Artikel 10

Bij het vaststellen van de beheersbijdrage of basisbijdrage van een bijzonder basis- of pluspakket als bedoeld in artikel 15 wordt rekening gehouden met de volgende grondslagen:

a. vorm van exploitatie;

b. aan het beheer gerelateerde overheadkosten en

c. direct aan het beheer toe te rekenen kosten, zoals kosten voor personeel, materieel, monitoring en toezicht, verminderd met opbrengsten die direct met het produceren van het pakket verband houden.

Artikel 11

1. Subsidie wordt niet verstrekt aan beheerders ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig ander wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven.

2. Subsidie wordt niet verstrekt indien de subsidie minder dan fl.100,- per jaar bedraagt.

Artikel 12

De minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het aantal van een planten- en diersoort, bedoeld in de onderscheidene basis-, plus- en landschapspakketten per oppervlaktemaat en de spreiding van de betreffende soort binnen de beheerseenheid, onderscheidenlijk de oppervlaktemaat.

Hoofdstuk 2 Begrenzing van natuur- en ruilgebieden

Artikel 13

1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen, die in ieder geval bevatten:

a. een kaart met een topografische ondergrond op ten hoogste schaal 1 : 25.000, waarin de grenzen van het natuurgebied zijn opgenomen;

b. een omschrijving van de in het natuurgebied nagestreefde doelstellingen op het gebied van natuur en bos;

c. de in het desbetreffende natuurgebied om te vormen of te ontwikkelen basis- of pluspakketten en de bij de onderscheiden basis- of pluspakketten behorende quota;

d. de in het desbetreffende natuurgebied aan te leggen, te herstellen of in stand te houden landschapspakketten en de bij de onderscheiden landschapspakketten behorende quota;

e. het aantal hectares ten behoeve waarvan in het natuurgebied overgangsbeheersubsidie kan worden verleend op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer;

f. een aanduiding waar verwerving van in het natuurgebied gelegen landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling, ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, dan wel ten behoeve van Staatsbosbeheer niet uitsluitend wordt nagestreefd, en

g. een aanduiding waar verwerving van in het natuurgebied gelegen landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling, uitsluitend wordt nagestreefd ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties of ten behoeve van Staatsbosbeheer dan wel ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van die regeling, doch ten aanzien van deze laatstbedoelde instellingen slechts voorzover die gronden zijn gelegen in een door de minister goedgekeurd begrenzingenplan als bedoeld in het derde lid van dat artikel.

2. Bij een aanduiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan worden vastgesteld in welke mate subsidies als bedoeld in artikel 2 ten behoeve van de ontwikkeling of omvorming van basis- of pluspakketten slechts aan instellingen als bedoeld in die onderdelen kunnen worden verstrekt.

3. In het natuurgebiedsplan kan een ruilgebied worden begrensd waarvan de grenzen op de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde kaart zijn opgenomen.

4. Indien bij de vaststelling van de natuurgebiedsplannen niet met zekerheid bepaald kan worden dat de toepassing van de in het eerste lid, onderdelen c en d, bedoelde basis- of pluspakketten onderscheidenlijk landschapspakketten op alle locaties van het betreffende natuurgebied daadwerkelijk bijdraagt aan het bereiken van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde doelstellingen, wordt in het natuurgebiedsplan tevens opgenomen in hoeverre de toepassing de bedoelde basis-of pluspakketten onderscheidenlijk landschapspakketten bij de besluitvorming omtrent subsidieverlening nader getoetst kan worden.

Artikel 14

1. Natuurgebiedsplannen worden vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen.

2. Indien het desbetreffende gebied is gelegen op het grondgebied van twee of meer provincies, wordt het desbetreffende plan vastgesteld of gewijzigd door gedeputeerde staten van die provincies.

Artikel 15

1. Gedeputeerde staten van een provincie kunnen besluiten, niet dan na goedkeuring door de minister, bijzondere basis- of pluspakketten in een natuurgebiedsplan op te nemen die in het desbetreffende gebied kunnen worden ontwikkeld, omgevormd, onderscheidenlijk in stand gehouden.

2. De beheersbijdrage voor het basis- of pluspakket, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de grondslagen, bedoeld in artikel 10.

Artikel 16

De minister kan aan gedeputeerde staten per basis-, plus- of recreatiepakket of groep van basis-, plus- of recreatiepakketten richtlijnen en aanwijzingen geven ten aanzien van het aantal hectares waarop het totaal van de natuurgebiedsplannen in een provincie betrekking kan hebben.

Artikel 17

Vaststelling of wijziging van natuurgebiedsplannen geschiedt met inachtneming van het Structuurschema groene ruimte, het Natuurbeleidsplan bedoeld in de Natuurbeschermingswet en door de minister overeenkomstig artikel 16 gegeven richtlijnen en aanwijzingen.

Artikel 18

Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een natuurgebiedsplan is de in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 3 Aanvragen van subsidie

Artikel 19

1. Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van deze regeling worden ingediend bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

2. In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

a. welk basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakket, onderscheidenlijk welke basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakketten, de aanvraag betreft;

b. of er sprake is van inrichtingssubsidie;

c. of er sprake is van subsidie functieverandering;

d. of er sprake is van subsidie effectgerichte maatregelen;

e. of er sprake is van landschapssubsidie;

f. of de aanvraag wordt ingediend door een ondernemer;

g. of de subsidieaanvrager beheerder is, en

h. de mate waarin, waar en de wijze waarop het terrein voor het publiek toegankelijk wordt gesteld.

3. Indien de subsidieaanvrager niet krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over een recht tot gebruik en beheer van het terrein waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, wordt in de aanvraag tevens vermeld of het gebruiksrecht daarvan berust bij een ondernemer, behoudens in het geval de aanvrager een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 6.

4. Aanvragen worden onderscheiden naar provincies waarin het desbetreffende terrein of het grootste deel daarvan is gelegen.

Artikel 20

1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van één of meer topografische kaarten met een schaal van 1:10.000 waarop de grenzen van het voor subsidie in aanmerking gebrachte terrein is aangegeven, de in dat terrein gelegen wegen, vaarwegen, waterlopen en paden, alsmede waar de borden, bedoeld in artikel 30, zijn geplaatst.

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op meerdere basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakketten binnen een terrein worden op de topografische kaart, bedoeld in het eerste lid, tevens de grenzen aangegeven waar de verschillende basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakketten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zullen worden in stand gehouden.

3. Indien subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 19, derde lid, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein tot stand gekomen overeenkomst, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, alsmede van de met betrekking tot die grond of dat water opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 5, onderdeel b.

4. Indien subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 6, gaat de aanvraag vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 6, derde lid.

5. Indien inrichtingssubsidie, onderscheidenlijk subsidie functieverandering, wordt aangevraagd door een beperkt gerechtigde, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 53, onderscheidenlijk artikel 41, tweede lid.

6. Indien beheerssubsidie wordt aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein krachtens een pachtovereenkomst als bedoeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Pachtwet, dan wel krachtens een pachtovereenkomst als bedoeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de Pachtwet voorzover in deze overeenkomst verplichtingen in verband met natuurbeheer zijn opgenomen, dan wel krachtens een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 5, tiende lid, van de Pachtwet, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van een verklaring van de verpachter dat deze geen bezwaar heeft tegen subsidieverlening.

Artikel 21

Indien er met betrekking tot een terrein meer beheerders zijn, kan door hen gezamenlijk een aanvraag worden ingediend, welke aanvraag, onverminderd de artikelen 19 en 20, vergezeld gaat van een tussen hen gesloten overeenkomst waaruit blijkt dat zij genoegzaam en duurzaam samenwerken inzake het beheer van dat terrein.

Artikel 22

Voor het omvormingspakket opgenomen in bijlage 37 kan voor ten hoogste drie aaneengesloten tijdvakken beheerssubsidie worden verstrekt.

Artikel 23

Subsidie wordt niet verstrekt aan een beheerder:

a. indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een verzoek tot intrekking van een subsidieverlening voor de desbetreffende beheerseenheid door de beheerder is ingediend en dit verzoek is gehonoreerd;

b. indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een op grond van deze regeling verleende beheerssubsidie voor de desbetreffende beheerseenheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 38, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk, tweede lid, onderdeel c, sub 1.

Hoofdstuk 4 Beheerssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 24

Beheerssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 25

1. Per terrein kan voor één of meerdere basis- of pluspakketten opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41 beheerssubsidie worden verleend, met dien verstande dat in het terrein niet meerdere basis- of pluspakketten op dezelfde oppervlakte kunnen worden in stand gehouden.

2. Onverminderd het eerste lid, kunnen de landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 46, 48 tot en met 50, 52, 54 en 56 op dezelfde oppervlakte worden in stand gehouden als de basis- of pluspakketten opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41.

Artikel 26

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein wordt verstrekt met het oog op de instandhouding van een of meerdere basis- of pluspakketten die op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein zijn ontwikkeld.

Artikel 27

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

a. voor de instandhouding van een basis- of pluspakket op een terrein waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende basis- of pluspakket is vermeld;

b. ten behoeve van terreinen waarop verplichtingen van toepassing zijn op grond van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 28

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt indien voor de desbetreffende beheerseenheid voor de instandhouding van een basis- of pluspakket bijdragen worden genoten van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 of door tussenkomst van een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 5.

Artikel 29

1. Indien op het terrein een basis- of pluspakket in stand wordt gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdrage opgenomen in de bijlage van het desbetreffende basis- of pluspakket met het getal zes en het aantal hectares waarvoor beheerssubsidie wordt verleend.

2. Indien op het terrein meerdere basis- of pluspakketten in stand worden gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak de som van de beheersbijdragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen van elk van de onderscheiden basis- of pluspakketten met het getal zes en het aantal hectares per basis- of pluspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend.

Artikel 30

1. Beheerssubsidie wordt verleend voor een tijdvak per hectare:

a. overeenkomstig het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, verhoogd met fl. 20,- per hectare per jaar, voorzover het terrein gedurende ten minste 358 dagen per jaar tussen zonsopgang en zonsondergang kosteloos voor het publiek wordt opengesteld op bestaande wegen, vaarwegen en paden, en mits de openstelling door middel van bebording aan de openbare weg duidelijk en waarneembaar is aangegeven en het terrein vanaf de openbare weg bereikbaar is, dan wel via een aangrenzend opengesteld terrein, met dien verstande dat die verhoging niet wordt verstrekt aan beheerders aan wie ten behoeve van de verwerving van het desbetreffende terrein subsidie is verstrekt en aan gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen voorzover aan die samenwerkingsverbanden in meerderheid gemeenten deelnemen;

b. overeenkomstig het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid:

1° voorzover het terrein niet gedurende ten minste 358 dagen per jaar tussen zonsopgang en zonsondergang kosteloos voor het publiek op bestaande wegen, vaarwegen en paden wordt opengesteld, doch wel ten minste gedurende 8 maanden per jaar, waaronder zijn begrepen de maanden mei, juni, juli en augustus, en mits de openstelling door middel van bebording aan de openbare weg duidelijk en waarneembaar is aangegeven en het terrein vanaf de openbare weg bereikbaar is;

2° voorzover het terrein niet bereikbaar is vanaf de openbare weg, dan wel via een aangrenzend opengesteld terrein;

3° voorzover het terrein wel bereikbaar is vanaf de openbare weg, maar niet toegankelijk is en het terrein geen wegen, vaarwegen en paden heeft.

c. voor 10% van het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, voorzover het terrein voor het publiek minder of anderszins dan bedoeld in onderdeel a of onderdeel b, sub 1, wordt opengesteld.

2. Voorzover een terrein niet voor het publiek is opengesteld op grond van, naar het oordeel van de minister, zwaarwegende natuurwetenschappelijke overwegingen, wordt de beheerssubsidie voor het desbetreffende deel van het terrein per hectare, in afwijking van het eerste lid, verleend voor het bedrag dat is berekend overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid.

3. Voorzover het betreft terreinen groter dan 5 hectare, dan wel historische buitenplaatsen voorzover zij naar hun aard geschikt zijn voor openstelling, wordt voor de berekening van de subsidie geen acht geslagen op ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bewoners in redelijkheid afgesloten delen van het terrein voorzover bestaande uit rond huizen en boerderijen gelegen sier- en moestuinen, erven en boomgaarden.

4. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat als verhoging van de beheerssubsidie voor de openstelling wordt verleend, wordt jaarlijks voor 1 januari van het jaar waarop de verhoging betrekking heeft door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het voorafgaande jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

5. Van de vaststelling van de geïndexeerde verhoging geeft de minister kennis in de Staatscourant.

Paragraaf 2 De subsidieverlening

Artikel 31

Indien beheerssubsidie wordt verleend voor de instandhouding van een of meerdere basis-of pluspakketten op een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en grootte van het terrein;

b. het doel, onderscheidenlijk de doelen, van de beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak in stand houden van het natuurresultaat beschreven in onderdeel 1 van het desbetreffende basis-of pluspakket, onderscheidenlijk de desbetreffende basis-of pluspakketten;

c. de mate waarin het terrein dient te worden opengesteld voor publiek;

d. de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend, aanvangt, en

e. de beheersbijdrage, onderscheidenlijk de beheersbijdragen, en de berekening op basis waarvan het bedrag van de beheerssubsidie zal worden vastgesteld.

Artikel 32

De datum, bedoeld in artikel 31, onderdeel d, waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend aanvangt, kan uitsluitend de eerste dag van de onderscheiden maanden zijn.

Paragraaf 3 Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 33

1. De subsidieontvanger is verplicht:

a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel onderscheidenlijk doelen, bedoeld in artikel 31, onderdeel b, te realiseren;

b. de in het betreffende basis-of pluspakket, onderscheidenlijk betreffende basis-of pluspakketten,opgenomen beheersvoorschriften te treffen of na te leven die zijn vermeld in de bijlage waarin dat basis-of pluspakket is, onderscheidenlijk die basisof pluspakketten zijn opgenomen;

c. het terrein voor publiek open te stellen en toegankelijk te houden overeenkomstig hetgeen terzake in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie is opgenomen;

d. het terrein niet te bemesten;

e. de bestaande waterhuishouding van het terrein te handhaven;

f. het reliëf van het terrein te handhaven;

g. geen chemische onkruidbestrijding toe te passen;

h. in geval van beweiding of begrazing geen hogere veebezetting toe te passen dan 1,5 GVE op enig moment per hectare;

i. in het terrein aanwezige paden, wegen, vaarwegen en waterlopen niet te verwijderen of te wijzigen en deze voldoende toegankelijk te houden;

j. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in de onderdelen a of b binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen, en

k. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d tot en met i, gelden voor de periode waarover beheerssubsidie is verleend, met dien verstande dat zij niet gelden voorzover dit in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie of van subsidie effectgerichte maatregelen, dan wel in het basis- of pluspakket anders is bepaald.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 34

1. De minister verstrekt na afloop van het eerste jaar van het tijdvak een voorschot en vervolgens telkens ten minste een jaar later, tenzij de beheerder in het jaar voorafgaande aan de verstrekking van het voorschot niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 33, onderdelen b tot en met k, of enig ander voorschrift in de beschikking tot subsidieverlening niet heeft nageleefd.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verstrekt.

3. Een voorschot bedraagt de beheersbijdrage van elk van de basis- of pluspakketten waarvoor ten behoeve van het desbetreffende terrein voor dat tijdvak subsidie wordt verleend, alsmede, voorzover van toepassing, de toeslag, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 35

1. Indien op grond van artikel 34, eerste lid, in enig jaar van het tijdvak geen voorschot is verstrekt door de minister, kan de beheerder een jaar na het niet verstrekken van het voorschot een aanvraag voor verstrekking van een voorschot indienen.

2. In de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval een verklaring opgenomen van de beheerder dat de voorschriften in de desbetreffende beschikking tot subsidieverlening worden nageleefd.

3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de directeur van LASER.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 36

1. Telkens binnen 8 weken na afloop van een tijdvak dient de ontvanger van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

2. Een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 6, doet bij de aanvraag bedoeld in het eerste lid een opgave van:

a. de ondernemers aan wie door hem bijdragen zijn toegekend;

b. de activiteiten van die ondernemers waarvoor de bijdragen zijn toegekend en

c. de bedragen, per ondernemer, die zijn toegekend.

3. De ontvanger van beheerssubsidie geeft in de aanvraag aan in hoeverre het doel, bedoeld in artikel 31, onderdeel b, is gerealiseerd.

Artikel 37

1. De minister stelt na ontvangst van de in artikel 36 bedoelde aanvraag de beheerssubsidie telkens vast binnen 8 weken, tenzij voor de beoordeling van de aanvraag een langere termijn dan 8 weken noodzakelijk is.

2. De beheerssubsidie wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 38

1. De subsidie per basispakket wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

a. 100%, indien niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdelen a of b, tenzij de aard en de ernst van de het niet-nakomen van de genoemde verplichting aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

b. 100% indien, voorzover van toepassing, niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdelen d tot en met i, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage, en

c. 5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel j, onderscheidenlijk onderdeel k.

2. a. De subsidie per pluspakket wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met 15% indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a, maar wel is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel b;

b. De subsidie per pluspakket wordt vastgesteld op het bedrag dat als basisbijdrage is opgenomen in de bijlage van het desbetreffende pluspakket, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdelen a en b, maar wel het natuurresultaat basis aanwezig is op het desbetreffende terrein;

c. De subsidie per pluspakket wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

1. , indien, voor zover van toepassing, niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdelen d tot en met i, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage, en

2. 5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel j, onderscheidenlijk onderdeel k.

3. Indien het terrein niet voor het publiek is opengesteld in de mate zoals vermeld in de desbetreffende beschikking tot verlening van beheerssubsidie, wordt de subsidie vastgesteld zoals die naar de mate van openstelling zou zijn verleend overeenkomstig artikel 30, eerste lid, rekening houdend met de feitelijk openstelling in het desbetreffende tijdvak, verminderd met 50 %.

4. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en tweede lid, onderdelen a en b, worden niet toegepast voorzover niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdelen a en b, ten gevolge van overmacht.

5. De verminderingen bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voorts niet toegepast ten aanzien van dat deel van die verminderingen dat het bedrag van de beheerssubsidie te boven gaat.

Artikel 39

De artikelen 24 tot en met 38 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van bijzondere basis- of pluspakketten als bedoeld in artikel 15.

Hoofdstuk 5 Subsidie functieverandering

Artikel 40

Subsidie functieverandering wordt verstrekt ten behoeve van landbouwgronden gedurende vijf aaneengesloten tijdvakken.

Artikel 41

1. Subsidie functieverandering wordt uitsluitend verstrekt indien de beheerder de benodigde vergunningen of documenten heeft die functieverandering van het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd mogelijk maken.

2. Subsidie functieverandering ten behoeve van een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een beperkt gerechtigde wordt uitsluitend verstrekt indien de aanvraag voor subsidie functieverandering vergezeld gaat van een verklaring van de eigenaar van het desbetreffende terrein dat deze geen bezwaar heeft tegen subsidieverlening.

Artikel 42

1. Subsidie functieverandering wordt verstrekt ten behoeve van terreinen die zijn gelegen in natuurgebieden en ten aanzien waarvan inrichtingssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van één of meerdere basis- of pluspakketten.

2. Subsidie functieverandering wordt verstrekt ten behoeve van terreinen die niet zijn gelegen in natuurgebieden en ten aanzien waarvan inrichtingssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van een basis- of pluspakket opgenomen in de bijlagen 20, 37 en 38.

Artikel 43

Subsidie functieverandering wordt niet verstrekt:

a. aan beheerders aan wie ten behoeve van de verwerving van het desbetreffende terrein subsidie is verstrekt, of

b. aan wie subsidie functieverandering voor het desbetreffende terrein reeds eerder werd verstrekt en

c. indien de aanvraag tot subsidie functieverandering niet tegelijk wordt ingediend met de aanvraag tot inrichtingssubsidie voor het desbetreffende terrein.

Artikel 44

1. De subsidie functieverandering bedraagt per hectare per jaar, voorzover gelegen op het grondgebied van de gemeenten, opgenomen in de hierna vermelde bijlagen, en voorzover in de bijlage niets anders is bepaald, het daarbij behorende eerstgenoemde bedrag:

a. bijlage 1: fl. 1.150,-;

b. bijlage 2: fl. 1.450,-;

c. bijlage 3: fl. 1.750,-;

d. bijlage 4: fl. 1.900,-;

e. bijlage 5: fl. 2.150,-;

f. bijlage 6: fl. 2.450,-;

g. bijlage 7: fl. 2.750,-;

h. bijlage 8: fl. 2.900,-;

i. bijlage 9: fl. 3.200,-;

j. bijlage 10: fl. 3.450,- en

k. bijlage 11: fl. 7.650.

2. Indien het terrein waarvoor subsidie wordt verleend, is gelegen op het grondgebied van twee of meer gemeenten genoemd in onderscheiden bijlagen wordt de toeslag naar evenredigheid verleend.

3. De subsidie functieverandering wordt jaarlijks voor 1 januari van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het voorafgaande jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

4. Van de vaststelling van de geïndexeerde subsidiebedragen functieverandering geeft de minister kennis in de Staatscourant.

Artikel 45

Indien subsidie functieverandering wordt verleend, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en grootte van het terrein;

b. het doel van de subsidie, bestaande uit de verplichting bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdelen a tot en met c;

c. de datum waarop het tijdvak waarover subsidie functieverandering wordt verleend, aanvangt, en

d. het bedrag en de berekening op basis waarvan de subsidie functieverandering zal worden vastgesteld.

Artikel 46

1. Subsidie functieverandering ten behoeve van de ontwikkeling van één of meerdere natuurdoelpakketten op landbouwgrond, wordt verstrekt onder de voorwaarde dat binnen 12 weken na de datum van verzending of uitreiking van de subsidieverlening een overeenkomst tussen degene aan wie de grond toebehoort en de minister, handelend namens de Staat der Nederlanden, tot stand komt waarin is opgenomen:

a. de verplichting van degene aan wie de grond toebehoort de desbetreffende landbouwgrond niet te gebruiken of te doen gebruiken met het oog op de uitoefening van de landbouw, en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling of instandhouding van het betrokken basis- of pluspakket op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;

b. dat die verplichting zal overgaan op degenen die de grond onder bijzondere titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen, en

c. dat de overeenkomst zal worden ingeschreven in de openbare registers.

2. De kosten voor de inschrijving van de overeenkomst in de openbare registers komen voor rekening van de minister.

Artikel 47

1. De minister verstrekt in het eerste jaar van het tijdvak een voorschot en vervolgens telkens ten minste een jaar later, tenzij de beheerder in het jaar voorafgaande aan de verstrekking van het voorschot enig voorschrift in de beschikking met betrekking tot de subsidie functieverandering niet heeft nageleefd.

2. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste zes voorschotten worden verstrekt.

3. Een voorschot bedraagt het bedrag dat in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen.

4. De datum waarop het eerste voorschot in het eerste jaar wordt verstrekt, wordt opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 48

1. Indien op grond van artikel 47, eerste lid, in enig jaar van het tijdvak geen voorschot is verstrekt door de minister, kan de beheerder een jaar na het niet verstrekken van het voorschot een aanvraag voor verstrekking van een voorschot indienen.

2. In de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval een verklaring opgenomen van de beheerder dat de voorschriften in de desbetreffende beschikking tot subsidieverlening zijn nageleefd.

3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de directeur van LASER.

Artikel 49

De artikelen 36, eerste lid, en 37 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Inrichtingssubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 50

1. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

2. In afwijking van het eerste lid wordt inrichtingssubsidie ten behoeve van landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 42 tot en met 56 verstrekt voor de periode, bedoeld in artikel 55, onderdeel f.

Artikel 51

1. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in natuurgebieden, voorzover:

a. deze betrekking heeft op het, door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende terrein, gericht op de omvorming of ontwikkeling van een of meerdere basis- of pluspakketten ten behoeve van het realiseren van een basis- of pluspakket dat is opgenomen in het desbetreffende natuurgebiedsplan of

b. deze betrekking heeft op beheersmaatregelen die gericht zijn op de omvorming of ontwikkeling van een of meerdere basis- of pluspakketten ten behoeve van het realiseren van een basis- of pluspakket dat is opgenomen in het desbetreffende natuurgebiedsplan.

2. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt met het oog op de ontwikkeling van een basis- of pluspakket opgenomen in de bijlagen 20, 37 en 38 ten behoeve van terreinen die niet zijn gelegen in natuurgebieden.

3. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt voor aanleg of herstel van landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 42 tot en met 56 ten behoeve van terreinen gelegen in natuurgebieden of ten behoeve van terreinen, niet zijnde landbouwgronden, gelegen in landschapsgebieden, begrensd in een landschapsgebiedsplan als bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, voorzover ten behoeve van die terreinen landschapssubsidie is verstrekt.

Artikel 52

Inrichtingssubsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een natuurgebied:

a. aan andere beheerders dan instellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voorzover dit in het desbetreffende natuurgebiedsplan op grond van artikel 13, tweede lid, is aangegeven;

b. voorzover daardoor het desbetreffende quotum wordt overschreden.

Artikel 53

Inrichtingssubsidie ten behoeve van een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een beperkt gerechtigde wordt uitsluitend verstrekt indien de aanvraag voor inrichtingssubsidie vergezeld gaat van een verklaring van de eigenaar van het desbetreffende terrein dat deze geen bezwaar heeft tegen subsidieverlening.

Artikel 54

Inrichtingssubsidie wordt niet verstrekt voor de ontwikkeling of omvorming:

a. van een basis- of pluspakket op een terrein waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende basis- of pluspakket is vermeld, tenzij het terrein grenst aan een ander terrein waar hetzelfde basis- of pluspakket in stand wordt gehouden en beide terreinen tezamen voldoen aan de eisen ten aanzien van de minimumoppervlakte, of

b. van het landschapspakket opgenomen in bijlage 47 of 54 voor een landschapselement waarvan de oppervlakte groter is dan de oppervlakte die is opgenomen als maximumoppervlakte in bijlage 47 of 54.

Artikel 55

Onverminderd artikel 50 wordt inrichtingssubsidie verstrekt overeenkomstig een inrichtingsplan waarin in ieder geval zijn opgenomen:

a. de te treffen inrichtingsmaatregelen;

b. de oppervlakte waarop die maatregelen zullen worden uitgevoerd;

c. de motivering voor het treffen van de maatregelen;

d. de met die maatregelen beoogde situatie van het terrein;

e. een gedetailleerde beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen, of te verwijderen wegen en paden;

f. voorzover van toepassing, de periode waarin de inrichtingsmaatregelen ten behoeve van een landschapspakket zullen worden uitgevoerd en een daarbij behorende tijdplanning;

g. voorzover van toepassing, een tijdplanning voor het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend;

h. de benodigde beheersmaatregelen;

i. een gespecificeerde begroting;

j. een opgave van de financieringswijze van de kosten, inclusief de financiële planning van de uitvoering, en

k. een topografische kaart met een schaal van 1 : 10.000 waarop zo nodig is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen.

Artikel 56

Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten, inclusief BTW, voorzover verrekening niet mogelijk is, verband houdende met:

a. het opstellen door derden van een inrichtingsplan;

b. bebossing van een terrein, voorzover dit betrekking heeft op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een basis- of pluspakket dat is vermeld in een van de bijlagen 20, 37 en 38;

c. maatregelen, gericht op wijziging van de waterhuishouding;

d. grondverzet;

e. maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een terrein, waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden;

f. de verwijdering van opstallen;

g. de verwijdering van begroeiing en beplanting, of

h. overige maatregelen voorzover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.

Artikel 57

Tot de subsidiabele beheersmaatregelen behoren in ieder geval:

a. waterhuishoudkundig beheer;

b. begrazingsbeheer;

c. maaien, of

d. kappen of verwijderen van gewas of begroeiing.

Artikel 58

Niet tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval de kosten, verband houdende met:

a. de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

b. de bouw van opstallen;

c. de aanschaf van machines;

d. de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 56;

e. de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen, of

f. de aanleg van parkeergelegenheid.

Artikel 59

Geen inrichtingssubsidie wordt verstrekt:

a. voor kosten die zijn gemaakt, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen, behoudens de kosten, bedoeld in artikel 56, onderdeel a, of

b. ten behoeve van maatregelen waarmee een aanvang is gemaakt, onderscheidenlijk die reeds zijn uitgevoerd, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen.

c. indien de aanvraag tot inrichtingssubsidie op grond van artikel 51, derde lid, niet tegelijk wordt ingediend met de aanvraag tot landschapssubsidie voor het desbetreffende terrein.

Artikel 60

1. Inrichtingssubsidie bedraagt 95% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

2. De inrichtingssubsidie bedraagt:

a. ten hoogste fl. 15.000,- per hectare, voorzover het eenmalige maatregelen betreft als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en

b. ten hoogste fl. 20.000,- per hectare voor landschapspakketten.

Artikel 61

De minister kan beleidsregels vaststellen met het oog op de toepassing van artikel 55, 56 en 57.

Paragraaf 2 Subsidieverlening

Artikel 62

De subsidieverlening vermeldt:

a. in hoeverre het inrichtingsplan in uitvoering kan worden genomen;

b. het bedrag waarop de inrichtingssubsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, en

c. de datum waarop het tijdvak, onderscheidenlijk de periode, bedoeld in artikel 50, tweede lid, waarover inrichtingssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 63

1. De subsidieontvanger, die inrichtingssubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 50, eerste lid, is verplicht de maatregelen overeenkomstig het inrichtingsplan als bepaald bij de subsidieverlening uit te voeren en overeenkomstig de tijdplanning, bedoeld in artikel 55, onderdeel g.

2. De subsidieontvanger, die inrichtingssubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 50, tweede lid, is verplicht de maatregelen overeenkomstig het inrichtingsplan als bepaald bij de subsidieverlening uit te voeren en overeenkomstig de tijdplanning, bedoeld in artikel 55, onderdeel f, binnen een jaar na de datum van subsidieverlening.

Paragraaf 4 Voorschotten

Artikel 64

1. Op de inrichtingssubsidie kan de minister ten hoogste tweemaal per jaar op aanvraag tot ten hoogste 95% voorschotten verlenen, met een minimum van fl. 5.000,-.

2. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

3. De aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 65

1. De ontvanger van inrichtingssubsidie dient binnen 8 weken na afloop van het tijdvak voor het desbetreffende terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van LASER met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van LASER.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

a. een verklaring dat de maatregelen en, voorzover van toepassing, het beheer overeenkomstig de subsidieverlening zijn uitgevoerd, en

b. een financiële verantwoording met betrekking tot de getroffen maatregelen, bestaande uit een rekening alsmede, indien de subsidieverlening een bedrag van fl. 50.000,- te boven gaat, een verklaring van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de maatregelen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot verlening van inrichtingssubsidie.

Artikel 66

De minister stelt na ontvangst van de in artikel 65 bedoelde bescheiden de inrichtingssubsidie binnen 8 weken vast op grond van de werkelijk gemaakte kosten, zoals bepaald bij de subsidieverlening.

Hoofdstuk 7 Recreatiesubsidie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 67

Recreatiesubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van de instandhouding van recreatiepakketten ten aanzien van terreinen:

a. waarvoor tevens beheerssubsidie wordt verstrekt, en

b. die in ieder geval gedurende ten minste 358 dagen per jaar kosteloos voor het publiek worden opengesteld op wegen, vaarwegen en paden tussen zonsopgang en zonsondergang.

Artikel 68

Recreatiesubsidie ten behoeve van de instandhouding van het recreatiepakket opgenomen in bijlage 59, wordt verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in:

a. door de minister aangewezen nationale parken, of

b. gemeenten, voorzover gelegen op het grondgebied van de gemeenten opgenomen in bijlage 60.

Artikel 69

Recreatiesubsidie bedraagt per hectare per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdrage opgenomen in de bijlage van het desbetreffende recreatiepakket met het getal zes.

Artikel 70

Recreatiesubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak dat begint op hetzelfde tijdstip als het tijdvak waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt.

Paragraaf 2 De subsidieverlening

Artikel 71

De beschikking tot verlening van recreatiesubsidie vermeldt in ieder geval:

a. de ligging en grootte van het terrein;

b. het doel van de recreatiesubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein in stand houden van een recreatiepakket;

c. de beheersbijdrage op basis waarvan de recreatiesubsidie zal worden vastgesteld, en

d. de datum waarop het tijdvak waarover recreatiesubsidie wordt verleend, aanvangt.

Paragraaf 3 Verplichtingen

Artikel 72

De subsidieontvanger is verplicht:

a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 71, onderdeel b, te realiseren, en

b. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

Artikel 73

De artikelen 25, 28, 32 tot en met 37 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 Landschapssubsidie

Artikel 74

1. Landschapssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van terreinen, niet zijnde landbouwgronden, gelegen in landschapsgebieden die als zodanig zijn begrensd op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende landschapsgebiedsplan en ten behoeve van terreinen gelegen in natuurgebieden, voorzover in overeenstemming met het natuurgebiedsplan.

2. Onverminderd het eerste lid, wordt landschapssubsidie verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in bestaande bossen en natuurterreinen, waarvoor beheerssubsidie kan worden verleend.

Artikel 75

Landschapssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 76

1. Indien op het terrein een landschapspakket in stand wordt gehouden, bedraagt de landschapssubsidie het bedrag per tijdvak dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdrage opgenomen in de bijlagen van het desbetreffende landschapspakket en het aantal hectares waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

2. Indien op het terrein meerdere landschapspakketten in stand worden gehouden bedraagt de landschapssubsidie het bedrag per tijdvak de som van de beheersbijdragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen van de desbetreffende landschapspakketten en het aantal hectares per landschapspakket waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

Artikel 77

Indien landschapssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten binnen een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a. de ligging en grootte van het terrein;

b. het doel van de landschapssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen of in stand houden van een of meerdere landschapspakketten;

c. het bedrag, onderscheidenlijk de bedragen, op basis waarvan de landschapssubsidie zal worden vastgesteld, en

d. de datum waarop het tijdvak waarover landschapssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 78

De subsidieontvanger is verplicht:

a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 77, onderdeel b, te realiseren;

b. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen, en

c. uiterlijk vier weken voordat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, van het voornemen daartoe aan de directeur van LASER schriftelijk melding te doen.

Artikel 79

De artikelen 25, eerste lid, 27, 28, 32, 34 tot en met 36, eerste lid, 37 en 38, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9 Effectgerichte maatregelen

Artikel 80

1. Subsidie effectgerichte maatregelen wordt uitsluitend verstrekt met betrekking tot terreinen ten aanzien waarvan beheerssubsidie is verleend ten behoeve van maatregelen om de effecten van verzuring, vermesting en verdroging te verminderen of ongedaan te maken, zonder welke maatregelen de instandhouding van het desbetreffende basis- of pluspakket niet mogelijk is.

2. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie effectgerichte maatregelen verstrekt overeenkomstig een plan waarin in ieder geval zijn opgenomen:

a. de te treffen effectgerichte maatregelen;

b. de oppervlakte waarop die maatregelen zullen worden uitgevoerd;

c. de motivering voor het treffen van de maatregelen;

d. de met de maatregelen beoogde situatie van het terrein;

e. de periode waarin de effectgerichte maatregelen zullen worden uitgevoerd;

f. een gespecificeerde begroting;

g. een opgave van de financieringswijze van de kosten, inclusief de financiële planning van de uitvoering, en

h. een topografische kaart met een schaal van 1 : 10.000 waarop zo nodig is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen.

Artikel 81

Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten, inclusief BTW, voorzover verrekening niet mogelijk is, verband houdende met:

a. het opstellen door derden van het plan, bedoeld in artikel 80, tweede lid;

b. maaien;

c. geschikt maken voor begrazing;

d. chopperen;

e. plaggen;

f. baggeren;

g. toevoegen van basische stoffen teneinde de mineralenbalans of zuurgraad te herstellen;

h. aanleggen van depots ten behoeve van de tijdelijke opslag van gemaaid, geplagd of gebaggerd materiaal;

i. verbeteren van de hydrologische situatie;

j. werkzaamheden ten behoeve van het meten en registreren van ontwikkelingen, voorafgaande aan en volgend op maatregelen, als bedoeld in de onderdelen b tot en met i;

k. het in bos bepalen van de voedingsstoffenhuishouding;

l. het in bos toedienen van nutriënten;

m. aanpassing van de bosvegetatie door middel van aanwijzing van toekomstbomen, structuurdunning of noodverjonging ter verbetering van de vitaliteit van het bos dan wel de aanpassing van het bos aan de groeiplaats.

Artikel 82

Geen subsidie effectgerichte maatregelen wordt verstrekt:

a. voor kosten die zijn gemaakt alvorens een beslissing op de aanvraag voor subsidie effectgerichte maatregelen is genomen, behoudens de kosten, bedoeld in artikel 81, onderdeel a;

b. ten behoeve van maatregelen waarmee een aanvang is gemaakt, onderscheidenlijk die reeds zijn uitgevoerd, alvorens een beslissing op de aanvraag voor subsidie effectgerichte maatregelen is genomen.

Artikel 83

Subsidie effectgerichte maatregelen bedraagt 95% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

Artikel 84

De minister kan beleidsregels vaststellen met het oog op de toepassing van de artikelen 80 en 81.

Artikel 85

De subsidieverlening vermeldt:

a. het bedrag waarop de subsidie effectgerichte maatregelen ten hoogste kan worden vastgesteld;

b. de datum waarop de periode waarover subsidie effectgerichte maatregelen wordt verleend, aanvangt en eindigt, en

c. in hoeverre het plan, bedoeld in artikel 80, tweede lid, in uitvoering kan worden genomen.

Artikel 86

De subsidieontvanger is verplicht de maatregelen overeenkomstig het plan, bedoeld in artikel 80, tweede lid, uit te voeren.

Artikel 87

De artikelen 64 tot en met 66 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 10 Wijziging en intrekking

Artikel 88

1. Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening kan worden gedaan met het oog op het vergroten van het areaal waarvoor subsidie is verleend, met direct daaraan grenzende terreinen.

2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan slechts eenmaal per jaar worden gedaan te rekenen vanaf het jaar na dat waarin de subsidie is verleend.

3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts in behandeling genomen indien:

a. op de toe te voegen terreinen hetzelfde basis-, plus- of landschapspakket wordt ontwikkeld, omgevormd of instandgehouden als dat waarvoor reeds in het direct aangrenzende terrein subsidie is verleend of

b. de terreinen waarvoor subsidie wordt verzocht, voldoen aan de voorwaarden die voor de verlening van subsidies als bedoeld in deze regeling gelden.

4. In het geval, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn bepalingen omtrent minimumoppervlakte of minimumlengten , opgenomen in de basis-, plus-of landschapspakketten, niet van toepassing.

5. De artikelen 1 tot en met 12 en 19 tot en met 23 zijn ten aanzien van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

6. De subsidie voor terreinen, bedoeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van artikel 24, naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het tijdvak waarvoor reeds subsidie was verleend.

Artikel 89

In geval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein, waarvan het recht tot gebruik en beheer berust bij de subsidieontvanger, en dat recht gaat over op een derde gedurende de periode waarover de desbetreffende subsidie is verleend, kan de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde indien deze, uiterlijk twee weken na de datum waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, bij wege van een aan de directeur van LASER gericht schriftelijk stuk:

a. verklaart te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit lid van kracht zal zijn, en

b. aangeeft of hij als ondernemer moet worden aangemerkt.

Artikel 90

1. In geval subsidie is verleend op grond van de onderhavige regeling met betrekking tot een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon die overlijdt tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening voor dat terrein ingetrokken met ingang van de dag, volgend op de dag van overlijden, op voorwaarde dat de erfgenamen uiterlijk drie maanden na het overlijden om deze intrekking verzoeken bij wege van een aan de directeur van LASER gericht schriftelijk verzoek.

2. In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het overlijden plaatsvond ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de subsidie zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 91

1. In geval subsidie is verleend op grond van de onderhavige regeling met betrekking tot een terrein dat deel uitmaakt van een gebied waar landinrichting uit kracht van de Landinrichtingswet geschiedt en het voldoen aan de aan desbetreffende subsidieverlening verbonden verplichtingen na vaststelling van het landinrichtingsplan niet meer mogelijk is, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop in zodanig gebied de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtingswet.

2. Artikel 90, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 92

1. In geval subsidie is verleend op grond van de onderhavige regeling met betrekking tot grond die wordt onteigend tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag waarop het besluit tot onteigening van de betrokken grond onherroepelijk vaststaat.

2. Artikel 90, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 93

Onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten worden teruggevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente tot de datum van ontvangst van de teruggevorderde bedragen.

Hoofdstuk 11 Koopplicht

Artikel 94

1. Telkens wanneer met betrekking tot één of meer gronden, die zijn gelegen in een gebied als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g, reservaats- of natuurontwikkelingsgebied als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, aan het bureau een recht van eigendom of een daarvan afgeleid beperkt gebruiksrecht wordt aangeboden, is het bureau gehouden het hem aangeboden recht te verwerven.

2. Het eerste lid geldt niet:

a. voorzover het betrokken recht berust bij een publiekrechtelijk lichaam of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere natuurbeschermingsorganisaties;

b. voorzover het aangeboden recht geen betrekking heeft op landbouwgrond, behoudens grond ten aanzien waarvan subsidie functieverandering is verleend.

Artikel 95

1. Indien op de grond een verplichting is gevestigd als bedoeld in artikel 46 en het bureau verwerving van het volle eigendomsrecht wordt aangeboden, wordt de door het bureau ter zake van dat recht te betalen grondprijs bepaald op basis van de som van:

a. de actuele waarde van de grond in het economisch verkeer bij agrarische bestemming, welke waarde wordt bepaald op basis van een daartoe door het bureau verrichte taxatie, en

b. de op het moment van verkoop nog niet uitbetaalde subsidie functieverandering, welke subsidies in contante waarde zijn uitgedrukt, rekening houdend met een jaarlijkse rentevoet van 4%.

2. Indien op de in artikel 94 bedoelde landbouwgrond een verplichting is gevestigd als bedoeld in artikel 46 en het bureau verwerving van een met een beperkt gebruiksrecht belast eigendomsrecht wordt aangeboden, wordt de door het bureau ter zake te betalen grondprijs bepaald op basis van de in het eerste lid bedoelde som, verminderd met de waarde van het desbetreffende beperkt gebruiksrecht, welke waarde wordt bepaald op basis van de in opdracht van het bureau verrichte taxatie.

3. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de door het bureau te betalen prijs bepaald op basis van de daartoe in opdracht van het bureau getaxeerde waarde van het aangeboden recht.

4. Bij de in het derde lid bedoelde taxatie wordt, in de gevallen waarin met betrekking tot de desbetreffende grond geen verplichting als bedoeld in artikel 46 is gevestigd, geen rekening gehouden met de omstandigheid dat:

a. op de betrokken grond een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, de Beschikking beheersovereenkomsten 1983, de Regeling beheersovereenkomsten 1988 of de Regeling beheersovereenkomsten 1993 plaatsvindt, en

b. de betrokken grond is gelegen in een natuurgebied.

Artikel 96

1. Indien de uitkomst van de in opdracht van het bureau verrichte taxatie, bedoeld in artikel 95, eerste tot en met derde lid, voor de andere partij niet aanvaardbaar is, vindt in opdracht van die partij nadere taxatie van de betrokken grond plaats door een driemanschap waarvan een lid wordt aangewezen door:

a. degene die het desbetreffende recht ter verwerving heeft aangeboden;

b. het bureau, en

c. de onder a en b bedoelde personen gezamenlijk.

2. Het driemanschap beslist bij meerderheid van stemmen. De beslissing van het driemanschap heeft kracht van bindend advies.

3. De kosten van de nadere taxatie, bedoeld in het eerste lid, worden gelijkelijk verdeeld tussen betrokken partijen.

Artikel 97

De minister kan bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat vanaf een door hem vast te stellen tijdstip geen beroep kan worden gedaan op de koopplicht.

Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 98

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze regeling bepaalde zijn belast de ambtenaren van Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 99

1. Subsidie functieverandering wordt verstrekt ten behoeve van terreinen die zijn gelegen in reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten, als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling en ten aanzien waarvan inrichtingssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van één of meerdere basis- of pluspakketten.

2. Subsidie functieverandering wordt verstrekt ten behoeve van terreinen die niet zijn gelegen in reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten, en ten aanzien waarvan inrichtingssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van één of meerdere basis- of pluspakketten opgenomen in de bijlagen 20, 37 en 38.

3. De artikelen 40 tot en met 49 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 100

1. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in reservaatsgebieden, onderscheidenlijk natuurontwikkelingsprojecten, als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling voorzover:

a. deze betrekking heeft op het, door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende terrein, dan wel op beheersmaatregelen gericht op de omvorming of ontwikkeling van een of meerdere basis- of pluspakketten, zonder welke de daaropvolgende instandhouding van een of meerdere basis- of pluspakketten niet mogelijk is;

b. deze betrekking heeft op maatregelen die gericht zijn op het realiseren van een basis- of pluspakket, en

c. door gedeputeerde staten van de provincie, onderscheidenlijk provincies, op het grondgebied waarvan het desbetreffende terrein is gelegen schriftelijk is verklaard dat tegen het verstrekken van die subsidie geen bezwaar bestaat.

2. Aanvragen tot inrichtingssubsidie op grond van het eerste lid, kunnen worden ingediend bij de directeur van LASER tot en met 31 december 2001.

3. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt met het oog op de ontwikkeling van een basis- of pluspakket opgenomen in een van de bijlagen 20 en 37 tot en met 39 ten behoeve van terreinen die niet zijn gelegen in reservaatsgebieden of natuurontwikkelingsprojecten.

4. De artikelen 50 tot en met 66 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 101

Subsidies kunnen met terugwerkende kracht tot het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling worden verleend, voor aanvragen die in het eerste half jaar na inwerkingtreding van de onderhavige regeling worden ingediend.

Artikel 102

1. Subsidies of voorschotten daarop worden verleend onder het voorbehoud van goedkeuring van Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 103

1. De begrenzing van een natuurgebiedsplan die op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer1 is vastgesteld blijft van kracht zolang deze niet is vervangen door een begrenzing van een natuurgebiedsplan als bedoeld in artikel 13 van deze regeling, dan wel tot het tijdstip dat de begrenzing op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 is ingetrokken.

2. De regeling, opgenomen in Subsidieregeling natuurbeheer, inzake de begrenzing van een natuurgebiedsplan, is van toepassing ten aanzien van voornemens tot vaststelling van zodanige begrenzingen die op grond van artikel 3.11 van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 13 van die regeling op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage liggen of hebben gelegen.

3. Subsidie wordt verstrekt ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een natuurgebied als bedoeld in het eerste lid met het oog op de ontwikkeling van een beheerspakket, voorzover dat beheerspakket, blijkens de in bijlage 61 opgenomen tabel, in overeenstemming is met het desbetreffende natuurgebiedsplan.

Artikel 104

1. De Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer2 wordt ingetrokken.

2. Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling, blijft die regeling van toepassing.

3. Indien beheerders die op grond van de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer subsidie is verleend, subsidie aanvragen op grond van de onderhavige regeling:

a. is artikel 23 niet van toepassing, en

b. zullen subsidies en voorschotten die reeds zijn verstrekt, worden verrekend met te verstrekken subsidies op grond van de onderhavige regeling.

c. hebben zij voorrang boven andere aanvragen indien het een aanvraag voor beheerssubsidie betreft.

Artikel 105

1. De Bijdrageregeling beheer samenwerking bos 19933 wordt ingetrokken.

2. Op subsidies, verleend op grond van de in het eerste lid genoemde regeling, blijft die regeling van toepassing.

Artikel 106

De Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

h. natuurgebied: natuurgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van de Subsidieregeling natuurbeheer.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ’artikel 2, onderdelen a tot en met c’ vervangen door: artikel 2, onderdelen a en b.

2. Het vierde en vijfde lid vervallen.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

C

Toegevoegd wordt een nieuw artikel 3a, luidende:

Artikel 3a

1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdelen c en d, komen de in artikel 3, eerste en tweede lid, genoemde instellingen tot en met het kalenderjaar 2003 in aanmerking.

2. De aan een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, te verlenen subsidie, als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, kan voor het kalenderjaar 2000, 2001, onderscheidenlijk 2002, op niet meer hectares betrekking hebben dan onderscheidenlijk overeenkomt met 85%, 60% en 30% van het bij de desbetreffende instelling, op het tijdstip van inwerkingtreding van de Subsidieregeling natuurbeheer, in beheer zijnde areaal.

D

In artikel 6 wordt ’in een begrensd natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied of in een gebied waarbinnen begrenzing van een natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied zal plaatsvinden’ vervangen door: in een, op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling begrensd natuurontwikkelingsproject of reservaatsgebied, of in een natuurgebied, dan wel een gebied dat als natuurgebied zal worden begrensd.

E

Artikel 17 vervalt.

Artikel 107

1. De Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen wordt met ingang van 1 januari 2001 gewijzigd als volgt: artikel 5, tweede lid, komt te vervallen.

2. De Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen4 wordt met ingang van 1 januari 2003 ingetrokken.

3. Op subsidies verleend op grond van de in het tweede lid bedoelde regeling, blijft die regeling van toepassing.

Artikel 108

1. De Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden5 wordt ingetrokken.

2. Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling, blijft die regeling van toepassing.

Artikel 109

Artikel 2 van de beschikking van de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij van 28 december 1982, houdende vaststelling van de werkzaamheden van het Bureau beheer landbouwgronden, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel i wordt ’de Staat (Staatsbosbeheer)’ vervangen door: Staatsbosbeheer.

Onderdeel k komt te luiden:

k. verkrijgen, tijdelijk beheren of vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling vastgesteld beheersgebied, voorzover met betrekking tot die goederen op grond van die regeling een beheersovereenkomst is gesloten;

2. De onderdelen l tot en met r worden verletterd tot o tot en met u.

3. Onderdeel s wordt verletterd tot onderdeel l en komt te luiden:

l. verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling vastgesteld reservaatsgebied, dan wel natuurontwikkelingsproject, dan wel gelegen in een bij een dergelijk gebied behorend en in het desbetreffende begrenzingenplan opgenomen aankoopgebied.

4. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel m en een nieuw onderdeel n, luidende:

m. verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een natuurgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van de Subsidieregeling natuurbeheer, dan wel in een aankoopgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van die regeling.

n. verkrijgen, tijdelijk beheren en vervreemden van onroerende goederen, gelegen in een beheersgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, voor zover met betrekking tot die goederen op grond van die regeling beheerssubsidie is verleend.

Artikel 110

De Subsidieregeling natuurbeheer6 wordt ingetrokken.

Artikel 111

1. De Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen7 wordt met ingang van 1 januari 2001 ingetrokken.

2. Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling, blijft die regeling van toepassing.

3. De begrenzingen van gebieden waar waardevolle bosgemeenschappen zijn gelegen als aangegeven in bijlage 1 van de in het eerste lid bedoelde regeling zijn van kracht voor de toepassing van de onderhavige regeling.

Artikel 112

Deze regeling treedt in werking met ingang van op 1 januari 2000.

Artikel 113

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 december 1999 .
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,G.H. Faber.

1 Stcrt. 1998, 138; gewijzigd bij ministeriële regeling van 31 juli 1998 (Stcrt. 143).

2 Stcrt. 1998, 163; gewijzigd bij ministeriële regeling van 21 december 1998 (Stcrt. 245).

3 Stcrt. 1993, 143; gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 december 1996 (Stcrt. 243).

4 Stcrt. 1995, 246; gewijzigd bij ministeriële regeling van 14 december 1998 (Stcrt. 241).

5 Stcrt. 1993, 224; gewijzigd bij ministeriële regeling van 15 december 1997Stcrt. 1998, (Stcrt. 245).

6 Stcrt. 1998, 138; gewijzigd bij ministeriële regeling van 31 juli 1998 (Stcrt. 143).

7 Stcrt. 1994, 163; gewijzigd bij ministeriële regeling van 15 december 1997 (Stcrt. 245).

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling vloeit voort uit de heroriëntatie van het subsidiestelsel van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op het punt van de subsidiëring van natuur, bos en landschap. Deze heroriëntatie heeft plaatsgevonden in het kader van het Programma Beheer, ingang gezet op basis van de Nota Dynamiek en Vernieuwing (kamerstukken II 1994/95, 24 140, nrs. 1-2) van de voormalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De stelselwijziging is aangekondigd in de brief van die Minister aan de Tweede Kamer van 20 juni 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 420, nr. 1).

De stelselwijziging geeft vorm aan het beleid om particulieren meer bij het natuurbeheer te betrekken, zowel binnen als buiten de ecologische hoofdstructuur (EHS). De regeling bevat dan ook subsidiemogelijkheden die met name de rol van particulieren bij dat beheer versterken. In het bijzonder geldt dit mogelijkheden voor beheer en omvorming van terreinen, in het bezit bij particuliere grondeigenaars, waar thans vooral verwerving door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voorop staat. Een en ander neemt overigens niet weg dat deze laatstbedoelde organisaties belangrijke taken behouden bij het beheer van natuurterreinen, welke taken met deze regeling eveneens blijvend worden ondersteund.

Een ander belangrijk nieuw element is dat meer op basis van een aan output-sturing gerelateerd systeem subsidies worden verstrekt. Hierdoor wordt een directe relatie aangebracht tussen de subsidie en de daarmee beoogde natuurdoelen. Instandhouding en ontwikkeling van natuurterreinen kan hiermee meer direct worden bevorderd. Hiermee worden tevens de prestaties van particuliere terreinbeheerders en terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties objectiveerbaar en dus ook vergelijkbaar gemaakt.

In dat verband is een essentieel onderdeel van dit systeem de subsidiëring op basis van zogenoemde doelpakketten (basis-, plus-, landschaps- en recreatiepakketten), zoals opgenomen in de onderscheiden bijlagen bij deze regeling. De subsidies zullen worden gebaseerd op normkosten, gekoppeld aan de eisen die het desbetreffende doelpakket stelt aan het beheer.

Deze stelselwijziging zal er dan ook toe leiden dat de doelmatigheid en efficiency van het natuurbeleid wordt bevorderd.

In eerste instantie is hiertoe bij besluit van 20 juli 1998 (Stcrt. 138 ) de Subsidieregeling natuurbeheer vastgesteld. Deze subsidieregeling is echter maar gedeeltelijk, namelijk voorzover het het opstellen van natuurgebiedsplannen door de provincies betreft, in werking getreden. Met inachtneming van bovenstaande overwegingen heeft daarna een nadere bezinning plaatsgevonden op die regeling. Daarbij heeft verdere vereenvoudiging van het stelsel, vooral uit een oogpunt van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, centraal gestaan. Hierover is de Tweede Kamer bericht bij brieven van 5 oktober 1998 ( kamerstukken II 1998/99, 25 420, nr. 10) en 29 januari 1999 ( kamerstukken II 1998/99, 25 420, nr. 11).

De onderhavige regeling vervangt die van 20 juli 1998. De Subsidieregeling van 20 juli zal worden ingetrokken. Belangrijke wijzigingen ten opzichte van die regeling zijn vooral:

· het terugdringen van het aantal doelpakketten,

· het versterken van de output-sturing door deze mede samen te doen gaan met het opnemen van beheersmaatregelen, hetgeen mede de controleerbaarheid ten goede komt

· het inbrengen van stimulansen voor het verhogen van de natuurkwaliteit door middel van een onderscheid tussen basis- en pluspakketten,

· het loskoppelen van de subsidiëring van functieverandering welke voor dertig jaar wordt verleend van de zesjarige beheerssubsidies en

· een gewijzigde regeling voor recreatiesubsidies.

Naast deze punten zijn vele kleinere veranderingen aangebracht teneinde de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de regeling te vergroten. In het hierna volgende zal hierop te bestemder plaatse nader worden ingegaan.

Deze regeling zal samen met de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, die gelijk met deze regeling is vastgesteld, het nieuwe subsidiekader op de beleidsterreinen natuur, bos en landschap vormen. De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer ziet op de stimulering van de ontwikkeling of het beheer van natuur en bos in gebieden waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat, alsmede op de ontwikkeling van landschappelijke elementen in dergelijke gebieden. De onderhavige regeling richt zich op gebieden waar de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden en van bos de primaire functie vormt. Voorzover het daarbij om landbouwgronden gaat, betreft het derhalve functiewijziging. De betreffende gronden worden aan de bedrijfsmatige landbouw onttrokken. Natuurbeheer vindt aldaar toepassing.

De onderhavige regeling komt in de plaats van diverse subsidie-instrumenten voor bos en natuur.

Allereerst gaat het om de Regeling functiebeloning bossen en natuurterreinen, op grond waarvan aan natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en publiekrechtelijke lichamen subsidie kon worden verstrekt ten behoeve van de duurzame instandhouding van bossen en natuurterreinen. Meer dan die regeling maakt de onderhavige regeling subsidie mogelijk, gericht op het behoud en de bevordering van de specifieke kenmerken van het desbetreffende gebied; dit door middel van de subsidiëring op basis van zogenoemde doelpakketten.

Daarnaast gaat het om de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen op grond waarvan aan de hiervoor bedoelde personen en lichamen subsidie kon worden verstrekt ter dekking van de kosten van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen, gericht op vermindering of het ongedaan maken van de effecten van verzuring en vermesting als gevolg van luchtverontreiniging en de effecten van verdroging. Een met die regeling overeenkomstig regime wordt in de onderhavige regeling opgenomen. Daarbij wordt een relatie gelegd tussen de verschillende effectgerichte maatregelen en het desbetreffende doelpakket.

Ook de Regeling beheer samenwerking bos 1993, op grond waarvan aan de hiervoor bedoelde personen en lichamen een bijdrage kon worden verstrekt ter stimulering van hun samenwerking met betrekking tot het beheer van de hun toebehorende bossen, is met de onderhavige regeling komen te vervallen. De onderhavige regeling voorziet eveneens in de mogelijkheid samenwerkingsverbanden te subsidiëren (artikel 21 ). Daarnaast is het mogelijk gemaakt ook rechtspersonen, waarbij grondgebruikers zijn aangesloten of waarvan zij lid zijn, rechtstreeks te subsidiëren (artikelen 5 en 6). In het hierna volgende zal op deze laatste mogelijkheid, die onder andere van belang is voor milieucoöperaties, nader worden ingegaan.

De regeling zal - gefaseerd - eveneens de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties vervangen, waar het gaat om de mogelijkheid tot het verkrijgen van subsidies voor het beheer van gronden door de in artikel 3 van die regeling genoemde particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 106. De in de genoemde regeling opgenomen mogelijkheid subsidie te verkrijgen voor projecten, gericht op instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van natuurwaarden, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden zal tevens gefaseerd met de onderhavige regeling komen te vervallen.

De regeling zal ook ten dele de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden vervangen. Die regeling bood tot op heden de mogelijkheid tot het verkrijgen van subsidie ter dekking van de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond, alsmede subsidie ter compensatie van het inkomensverlies, voortvloeiend uit die bosaanleg, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de aanleg van het zogenaamde tijdelijk bos, bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg een vrijstelling is verleend op grond van de Regeling meldings- en herplantplicht, en het zogenaamde blijvend bos, bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg een dergelijke vrijstelling niet was verleend. De subsidiëring van blijvend bos zal op grond van de onderhavige regeling kunnen geschieden. De aanleg en het beheer van zogenaamde tijdelijk bos wordt gesubsidieerd op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

Voorzover het gaat om de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, worden subsidies ten aanzien van voormalige reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsgebieden verstrekt op grond van de onderhavige regeling. Subsidiemogelijkheden ten aanzien van beheersgebieden zijn opgenomen in de Regeling agrarisch natuurbeheer. Het overgangsregime is geregeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

De onderhavige regeling voorziet in een zestal subsidiemogelijkheden.

Allereerst is dit de beheerssubsidie: een bijdrage per hectare voor het beheer van een terrein, gericht op de instandhouding van zogenaamde doelpakketten, in welke pakketten concrete natuur- en bostypen zijn beschreven. Deze subsidie is gericht op het instandhouden van natuur die reeds ter plaatse bestaat. Het gaat hierbij derhalve om bestaande natuur.

De pakketten bestaan uit een samenstel van vegetatietypen of houtopstanden, de flora-elementen, in voorkomende gevallen aangevuld met terreinkenmerken en fauna-elementen. Daarnaast bevatten de doelpakketten veelal beheersvoorschriften die ten minste nodig zijn om de natuur- of bostypen te handhaven. Bij de doelpakketten wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde basispakketten en pluspakketten. Dit onderscheid wordt bepaald door de kwaliteit en diversiteit van de natuurwaarden en de intensiteit van de beheersinspanningen die de instandhouding van die waarden bepaald. De basis- en pluspakketten zijn op hun beurt afgeleid van de - in de diverse rijksbeleidsnota’s zoals het Natuurbeleidsplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet verwoorde - doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van natuur en bos in Nederland.

De regeling biedt in de tweede plaats de mogelijkheid voor terreinen zogenoemde inrichtingssubsidie te verstrekken. Deze subsidie is bedoeld voor al die maatregelen die het oog hebben op omvorming of ontwikkeling van natuurwaarden. Met omvorming wordt gedoeld op het verder ontwikkelen van reeds bestaande natuur naar een hogere natuurkwaliteit. Van ontwikkeling is sprake als zogenoemde ’nieuwe’ natuur gaat ontstaan. Natuurontwikkeling gaat veelal gepaard met functieverandering van de betreffende grond.

Deze inrichtingssubsidie heeft tweeërlei oogmerk. In de eerste plaats komen voor inrichtingssubsidie in aanmerking maatregelen met een eenmalig karakter waarmee rechtstreeks en direct de fysieke condities of kenmerken van gronden worden gewijzigd. Hiermee kunnen de noodzakelijke randvoorwaarden worden gecreëerd voor de ontwikkeling van een bepaald basis- of pluspakket wanneer sprake is van functieverandering van gronden, met name de ontwikkeling van landbouwgronden naar natuur of bos. Ook kunnen dergelijke eenmalige maatregelen nodig blijken voor de omvorming van natuur of bos teneinde deze vanuit een ecologische invalshoek op een hoger plan te brengen.

Naast deze maatregelen met een eenmalig karakter wordt de inrichtingssubsidie echter ook benut voor het begeleidend beheer dat nodig is om het nagestreefde natuurdoel te bereiken. Inrichtingssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak (zes jaar). Het inrichten van een terrein is maatwerk. Niet altijd zal gedurende het gehele tijdvak sprake zijn van inrichtingsmaatregelen. In de tijd die resteert zal de beheerder beheersmaatregelen moeten treffen die noodzakelijk zijn om het nagestreefde natuurdoel te bereiken.

Inrichtingssubsidie zal dienen te passen in het bestemmingsplan.

In de derde plaats kan subsidie worden verleend voor functieverandering van gronden. Deze subsidie, die als enige op basis van deze regeling wordt verleend voor dertig jaar, wordt berekend op basis van een kapitalisatie van het inkomensverlies als gevolg van de functieverandering van de betreffende gronden. Deze subsidie gaat altijd samen met een inrichtingssubsidie. Hierbij wordt uitgegaan van een blijvende functieverandering. Dit heeft tevens aanleiding gegeven voor de subsidieduur.

In de vierde plaats kan uit hoofde van de regeling recreatiesubsidie worden verstrekt.

Met de subsidiëring van de instandhouding van het recreatiepakket is beoogd de recreatieve functie van bossen en natuurterreinen, waarvan het beheer financieel wordt ondersteund door middel van beheerssubsidie uit hoofde van de onderhavige regeling, te versterken. Om die reden kan dan ook uitsluitend recreatiesubsidie worden verstrekt voor terreinen ten aanzien waarvan tevens beheerssubsidie wordt verstrekt.

Het belang van de recreatie in bos en natuur wordt daarenboven onderstreept met de mogelijkheid op de beheerssubsidie een toeslag te ontvangen indien het terrein gedurende in beginsel het hele jaar voor het publiek wordt opengesteld.

In de vijfde plaats kent de regeling een mogelijkheid effectgerichte maatregelen te bevorderen overeenkomstig de eerder vermelde Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen. Ook deze subsidie is gekoppeld aan een beheerssubsidie en gerelateerd aan daarvoor in aanmerking komende basis- en pluspakketten.

In de zesde plaats kan op grond van de onderhavige regeling subsidie worden verleend ten behoeve van de instandhouding en ontwikkeling van landschapselementen in gebieden gelegen in natuurgebiedsplannen. Meer ten algemene zullen gelijke subsidies op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer ook in andere begrensde gebieden kunnen worden verleend.

De onderhavige regeling verschilt op een drietal hoofdpunten in belangrijke mate van het hiervoor geschetste subsidie-instrumentarium dat is komen te vervallen.

Allereerst is in dat verband van belang dat met de onderhavige regeling, via de doelpakketten, concreet gestuurd wordt op door de overheid gewenste natuur- en bostypen. Er wordt daarmee een directe relatie gelegd met de rijksbeleidsdoelstellingen ten aanzien van de in Nederland gewenste kwaliteit van natuur en bos. Ook met betrekking tot de gewenste hoeveelheid van elk type natuur of bos zal uitdrukkelijk sturing plaatsvinden. Deze sturing geschiedt samen met de provincies. Daartoe zullen met de provincies landelijk afspraken worden gemaakt over streefdoelen. Deze zullen per provincie worden uitgewerkt in zogenoemde natuurdoeltypenkaarten. Deze kaarten hebben een beleidsmatig karakter en zullen worden uitgewerkt en geconcretiseerd in de natuurgebiedsplannen als bedoeld in deze regeling en in de beheersgebiedsplannen als bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Voor bestaande natuur geldt in beginsel het ten minste handhaven van het areaal en van de natuurkwaliteit aldaar.

Hiernaast zal sturing mede kunnen geschieden door de jaarlijkse vaststelling van subsidieplafonds waarbij zowel per subsidiecategorie als per type doelpakket het beschikbare bedrag kan worden vastgesteld.

In de toelichting op de artikelen 7 en 13 tot en met 18 wordt op dit proces van planvorming en sturing nader ingegaan.

Een ander belangrijk verschil is dat het verkrijgen van beheers-, landschap- en recreatiesubsidie afhankelijk is van de vraag of het concrete pakket, ten behoeve waarvan subsidie is verleend, daadwerkelijk in de bij de subsidieverlening bepaalde periode in stand is gehouden. Is dit niet het geval dan zal de subsidie, behoudens gevallen waarin sprake is van overmacht, op een lager bedrag worden vastgesteld dan het bedrag van de subsidie, zoals dit is opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. Met dit systeem wordt in grote mate de verantwoordelijkheid voor het beheer van terreinen bij de subsidieontvanger zelf gelegd. Hij zal zorg dienen te dragen voor het treffen van zodanige maatregelen dat het met de subsidie beoogde doel ook daadwerkelijk wordt bereikt. Zowel uit het oogpunt van rechtszekerheid als uit het oogpunt van controleerbaarheid zijn daartoe in de pakketten veelal ook een aantal concrete beheersmaatregelen geformuleerd. Het uitvoeren van deze maatregelen verzekert betrokkene in belangrijke mate van de subsidie. Een en ander hangt direct samen met de inhoud en beschrijving van het desbetreffende pakket. Ten aanzien van de beheerssubsidie is daarbij mede van belang het onderscheid tussen basis- en pluspakketten.

Een derde belangrijk verschil is het feit dat een ieder voor subsidie uit hoofde van de regeling in aanmerking kan komen. Het voorheen bestaande subsidiestelsel, waarbij verschillende doelgroepen via verschillende subsidieregelingen subsidie konden verkrijgen voor het beheer van natuur en bos is daarmee komen te vervallen. De gedachte achter het vervallen van dit onderscheid is dat niet zozeer de rechtsvorm of doelstelling van de subsidieontvanger bij het beheer van (natuur)terreinen van belang is, als wel de vraag of de desbetreffende subsidieontvanger in staat is de natuur- of bosdoelen, op de ontwikkeling of instandhouding waarvan de regeling ziet, te kunnen bereiken. Belangrijke consequentie hiervan is dat thans bij de ontwikkeling van natuur of bos ook uitdrukkelijk een rol weggelegd is voor de particulier, veelal de agrariër, die op zijn landbouwgrond of delen daarvan natuur wenst te ontwikkelen. Daarom voorziet de regeling ook in de mogelijkheid om aan rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden, zoals milieucoöperaties en agrarische natuurverenigingen, subsidie te verstrekken, ook in het geval een dergelijk samenwerkingsverband niet zelf beschikt over enig gebruiksrecht met betrekking tot de grond waarop de subsidie betrekking heeft.

De regeling is gebaseerd op de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (Pb EG L 160). Deze verordening vervangt onder andere de Verordening (EEG) 2078/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en betreffende natuurbeheer (Pb EG L 215) en Verordening (EEG) 2080/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 (Pb EG L 215) tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw.

De onderhavige regeling is een belangrijke ommezwaai ten opzichte van het bestaande stelsel. Het wordt daarom van belang geacht dat deze regeling nauwkeurig zal worden beschouwd vanaf het moment van inwerkingtreding. Een eerste evaluatie wordt voorzien na een periode van drie jaar. Daarbij zullen mede subsidieontvangers dan wel categorieën van subsidieontvangers via koepelorganisaties dan wel belangenbehartigers, worden betrokken.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel d

Beheerder in de zin van de regeling kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn, mits hij beschikt over de eigendom of over een duurzaam gebruiksrecht van de gronden waarvoor subsidie op grond van de onderhavige regeling wordt aangevraagd. Hierop bestaan twee uitzonderingen, welke zijn geregeld in de artikelen 5, onderscheidenlijk 6. Deze artikelen betreffen de mogelijkheid dat verenigingen of andere organisaties of samenwerkingsverbanden, ook al beschikken zij niet over de eigendom of een duurzaam gebruiksrecht, voor hun leden dan wel aangeslotenen subsidie aanvragen.

Voorzover de beheerder een vereniging is, dient het te gaan om een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, aangezien slechts zodanige verengingen registergoederen kunnen verkrijgen en erfgenaam kunnen zijn.

Tot een duurzaam gebruiksgerechtigde behoort ook een pachter. Die kan derhalve zelf en op eigen titel om subsidie op grond van deze regeling verzoeken. Echter, voorzover het gaat om subsidie voor functieverandering en inrichtingssubsidie kan de pachter uitsluitend subsidie aanvragen indien de verpachter hiermede akkoord is. Dit is geregeld in de artikelen 41 en 53.

Dit laatste geldt evenzeer voor pachtssituaties, gericht op het instandhouden of bevorderen van natuurwaarden.In artikel 20, zesde lid, is bepaald dat de verpachter, veelal een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie, dient in te stemmen met de subsidieaanvrage door de pachter. Dit geeft bedoelde organisaties de gelegenheid met de pachter sluitende afspraken te maken over het beheer overeenkomstig de beheerssubsidie.

Gelijk als voor de pachter geldt dit ook ten aanzien van andere beperkt gerechtigden.

Het woord ’duurzaam’ in de begripsomschrijving maakt duidelijk dat de beheerder voor een langere periode over het gebruiksrecht moet kunnen beschikken. Daarbij wordt gedacht aan perioden van ten minste een tijdvak van zes jaar. Voor een dergelijk tijdvak wordt immers subsidie verleend. Dit betekent dat onder meer dat pachters met pachtovereenkomsten van kortere duur in beginsel zijn uitgesloten van subsidie.

Onderdeel e

De definitie van ondernemer betreft landbouwers. Deze begripsomschrijving is opgenomen met het oog op mogelijkheden van cofinanciering op grond van de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde EU-kaderverordening. Voor die cofinanciering is het van belang of de uiteindelijk gesubsidieerde landbouw- ondernemer is. Dit vloeit thans voort uit de reeds genoemde Verordening nr. 1257/99 inzake steun voor plattelandsontwikkeling.

Onderdeel f

Om als landbouwgrond in de zin van de regeling te kunnen worden aangemerkt, dient op de desbetreffende grond vanaf 31 juli 1992 een vorm van landbouw te hebben plaatsgevonden. Hiermee wordt voorkomen dat grond die eerst (zeer) recent ten behoeve van de uitoefening van de landbouw in gebruik is genomen eveneens als landbouwgrond zou moeten worden beschouwd.

Voorts wordt als landbouwgrond aangemerkt de grond die uit productie is genomen uit hoofde van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of uit hoofde van de Beschikking steunverlening producten akkerbouwgewassen. Bij deze gronden is in het kader van de beoordeling van de subsidieverlening uit hoofde van de genoemde regelingen reeds vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van landbouwgrond.

Onderdeel g en h

In beginsel zijn alle natuurterreinen in Nederland onder te brengen in een basispakket. Het grootste deel van de bestaande natuur voldoet op basis van de huidige kwaliteit aan de voorwaarden van een basispakket.

De instandhouding van deze natuurkwaliteit wordt gewaarborgd door middel van een samenstel van voorwaarden die betrekking hebben op de aanwezigheid van vegetatiekenmerken of terreinkenmerken. De pakketten bevatten tevens voorwaarden met betrekking tot het beheer.

Pluspakketten dienen voor de instandhouding van extra natuurkwaliteit ten opzichte van die omschreven in de basispakketten. In het geval dat het realiseren van de natuurkwaliteit verloopt via inrichting, ontwikkeling of omvorming, duurt dit traject tot de gewenste natuurkwaliteit is gerealiseerd. Vanaf dat moment kan een subsidie voor instandhouding van een pluspakket worden verleend. Ook de pluspakketten omvatten een samenstel van voorwaarden aan vegetatie- en terreinkenmerken. Waar nodig zijn ook voorwaarden met betrekking tot het beheer toegevoegd. Anders dan bij de basispakketten, kunnen bij pluspakketten ook specifieke flora-en fauna-elementen in het desbetreffende pakket worden opgenomen.. Voor de aanwezigheid van die fauna-elementen dient dan over het algemeen een monitorprogramma te worden gevolgd.

Onderdeel k

Beheerseenheid is het begrip dat in de onderscheiden basis-en pluspakketten wordt gehanteerd als minimum-oppervlakte waarop het desbetreffende pakket wordt in stand gehouden.

Aanvragen voor subsidie betreffen echter niet beheereenheden maar terreinen. Binnen een terrein kunnen dan ook meerdere beheereenheden voorkomen. Mede gelet op de omschrijving van de verschillende basis -en pluspakketten kunnen deze elkaar niet overlappen. In artikel 25, eerste lid, is dit met zoveel woorden ook bepaald.

Onderdeel r

In het natuurgebiedsplan zal worden bepaald voor welke hectares zogenoemde overgangsbeheersubsidie zal kunnen worden verleend op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Dit betreft een subsidie die kan worden verleend voor de onder de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling begrensde reservaatsgebieden.

Een zodanige subsidie kan in beginsel worden verstrekt voor één tijdvak indien de beheerder reeds eerder een overeenkomst had gesloten op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, de Regeling beheersovereenkomsten 1988 en 1993, of de Beschikking beheersovereenkomsten. Indien een beheerder niet eerder een overeenkomst had gesloten op grond van de in de vorige zin genoemde regelingen, dan kan de beheerder voor subsidie in aanmerking komen op grond van de onderhavige regeling tot en met 31 december 2009. Als blijkt dat met het overgangsbeheer de in het natuurgebiedsplan bepaalde natuur doelstellingen worden bereikt, kan niettemin de overgangsbeheerssubsidie ook voor volgende tijdvakken worden verleend.

Onderdeel u

Een ruilgebied wordt bij het natuurgebiedsplan apart begrensd. In dat gebied kunnen eveneens gronden worden verworven door het bureau beheer landbouwgronden. Deze verwerving dient echter uitsluitend ter ondersteuning van verwerving in het natuurgebied. Ook ruil van grond kan daartoe een middel zijn.

Onderdeel v

In een natuurgebiedsplan zullen onder andere de basis- en pluspakketten zijn opgenomen, voor de ontwikkeling of omvorming waarvan in het desbetreffende gebied subsidie kan worden verstrekt. Per pakket of groep van pakketten, zal in het desbetreffende plan ook een bijbehorend quotum worden opgenomen. Met dat quotum wordt aangegeven voor hoeveel hectares in het desbetreffende gebied subsidie voor de desbetreffende pakketten kan worden verleend. Een en ander zal veelal gepaard gaan met inrichtingssubsidie, al dan niet gekoppeld met een subsidie functieverandering. Voor de landschapspakketten zal in enkele gevallen het quotum niet worden uitgedrukt in hectares maar in meters.

Onderdeel w

Uitgangspunt bij de definitie van terrein is dat sprake is van een zodanig aaneengesloten gebied dat daarbinnen de omvorming, ontwikkeling of handhaving van het ecosysteem ten behoeve waarvan subsidie zal worden verstrekt redelijkerwijs kan plaatsvinden. Het kan daarbij gaan om oppervlaktes die in het geheel niet, ten dele, of geheel bestaan uit water. Een en ander wordt vooral bepaald door de omschrijving van het basis -of pluspakket dat wordt in stand gehouden of door middel van functiewijziging en inrichting wordt nagestreefd.

In het algemeen zullen in het veld aanwezige natuurlijke grenzen zoals waterlopen en rivieren of door menselijk ingrijpen gecreëerde grenzen zoals wegen of spoorlijnen ook de grenzen markeren van het desbetreffende terrein. Zij doorsnijden immers in het algemeen het gebied zodanig dat dit niet als aaneengesloten gebied kan worden beschouwd. Niet in alle gevallen is evenwel de doorsnijding van dien aard dat in redelijkheid het aaneengesloten karakter van een terrein in het geding is. Dit geldt met name voor plattelandswegen, waterlopen van beperkte breedte en enkelsporige spoorlijnen zonder elektrische bovenleiding.

Niettemin zal het in de praktijk veelal zo zijn dat terreinen als hierboven bedoeld in hun onderlinge samenhang als een eenheid worden beheerd als gevolg van het over het algemeen relatief kleinschalig landschap dat Nederland kenmerkt. Teneinde de praktische werkbaarheid van de regeling te bevorderen is daarom in het tweede lid van dit artikel bepaald dat ook een samenstel van terreinen dat als geheel wordt beheerd, voor subsidie in aanmerking zal kunnen worden gebracht.

Binnen een terrein dan wel een samenstel van terreinen mag ten hoogste 1% van de oppervlakte bestaan uit bebouwing. Hierbij moet met name gedacht worden aan stallen, schuren of waterbeheersingswerken. Bestaat een gebied voor meer dan 1% uit bebouwing, dan zal de subsidieaanvrager het voor subsidie in aanmerking te brengen gebied zodanig dienen te beperken, dat dit gebied voldoet aan de beschrijving van terrein.

Aangesloten is bij de omschrijving van het begrip terrein zoals geschiedt voor de toepassing van de Natuurschoonwet 1928.

Onderdelen aa en ab

De in deze onderdelen benoemde begrippen hangen samen met de vaststelling van de beheersbijdrage, bedoeld in de verschillende pluspakketten overeenkomstig in artikel 38. Verwezen wordt naar de toelichting bij dat artikel.

Artikel 2

In dit artikel is ten algemene geregeld voor welke onderscheiden subsidies uit hoofde van de regeling subsidies kunnen worden verstrekt.

Artikel 3

In het eerste lid van dit artikel worden van subsidie uitgesloten alle publiekrechtelijke lichamen behalve gemeenten, en voorts waterwinbedrijven. Ook aan door deze rechtspersonen opgerichte andere rechtspersonen kan geen subsidie worden verstrekt. Belangrijkste reden hiervoor is dat hun terreinen primair voor andere doelen dan natuur worden aangewend en hun instandhouding niet met dat als eerste oogmerk geschiedt. Dit neemt niet weg dat die instandhouding en de inspanningen die in dat kader worden verricht veelal ook de natuur ten goede kunnen komen. Op deze hoofdregel wordt voor gemeenten een uitzondering gemaakt. Voorzover zij bos of natuurterreinen bezitten, staan daarbij wel natuurdoelen voorop, mede ten behoeve van hun ingezetenen.

Ten aanzien van gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten geldt ingevolge het tweede lid dat zij subsidie kunnen ontvangen mits ten gunste van het bureau beheer landbouwgronden een voorkeursrecht wordt gevestigd. Voorts dient het betreffende terrein overeenkomstig zijn hoedanigheid te zijn bestemd in het bestemmingsplan. Dit is een extra waarborg dat de betreffende terreinen in stand worden gehouden welke waarborg hierbij daarom aan de bestemmingplanwetgever wordt gesteld omdat deze de bevoegdheid heeft dat bestemmingsplan te wijzigen. Wanneer beheerssubsidie wordt genoten, dient zodanige wijziging niet te worden bevorderd.

Aan gemeenten kunnen beheerssubsidies, inrichtingssubsidies en subsidies effectgerichte maatregelen worden verleend.

Ten aanzien van de provinciale landschappen is in nader overleg tussen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de provincies het percentage bepaald dat wordt toegepast voor de berekening van de beheerssubsidie. Hiertoe zal binnen afzienbare termijn een convenant worden gesloten.

Artikel 4

Uitgangspunt voor de berekening van de beheerssubsidie is een vergoeding voor 100% van het saldo van de genormeerde kosten en de genormeerde opbrengsten, of wel de kosten en opbrengsten die gemiddeld genomen noodzakelijk zijn om het desbetreffende basis- of pluspakket in stand te houden. Bij recreatiesubsidie en landschapssubsidie gaat het om een bijdrage die is gerelateerd aan de kosten die gemiddeld genomen gemaakt moeten worden om de desbetreffende pakketten in stand te houden. Bij subsidie voor functieverandering is de subsidie gerelateerd aan de inkomensverliezen die uit de functiewijziging voortvloeien. Bij inrichtingssubsidie en subsidie voor effectgerichte maatregelen gaat het om 95% van de werkelijke kosten die moeten worden gemaakt om de fysieke condities of kenmerken van grond zodanig te wijzigen dat ontwikkeling onderscheidenlijk instandhouding van een basis- of pluspakket binnen redelijke tijd daadwerkelijk mogelijk wordt.

Wordt naast subsidie uit hoofde van de regeling voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden ook uit andere hoofde subsidie, al dan niet uit ’s Rijks kas, verstrekt, dan zou zonder nadere voorziening de subsidie meer dan de (genormeerde) kosten bedragen hetgeen ongewenst is. Om die reden is in dit artikel een anti-cumulatiebepaling opgenomen die ertoe strekt tegen te gaan dat door verschillende overheidsorganen gezamenlijk meer wordt gesubsidieerd dan op grond van deze regeling zou kunnen worden verleend.

De anti-cumulatiebepaling is zodanig geformuleerd dat, indien voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden uit andere hoofde dan de onderhavige regeling subsidie wordt verstrekt, het bedrag van de subsidie wordt verminderd met de bedragen die uit andere hoofde voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden worden verstrekt. Een dergelijke vermindering vindt uiteraard niet plaats indien bijvoorbeeld uit andere hoofde dan de onderhavige regeling subsidie wordt verstrekt die betrekking heeft op een terrein ten aanzien waarvan eveneens recreatiesubsidie wordt verstrekt, doch die een geheel ander doel kent dan die recreatiesubsidie. Zo valt bijvoorbeeld een subsidie van een ander bestuursorgaan dan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ten behoeve van de aanleg van recreatieve voorzieningen buiten het bereik van dit artikel omdat de aanleg van dergelijke voorzieningen uit hoofde van de onderhavige regeling niet kan worden gesubsidieerd.

Artikelen 5 en 6

In toenemende mate verenigen grondgebruikers zich met het oog op het beheer en gebruik van hun gronden. Dit geldt zowel bosbouw- als agrarische ondernemers.

Deze regeling wil die samenwerking bevorderen.

Daarbij worden drie vormen onderscheiden:

1. samenwerking op basis van onderlinge afspraken waarbij ieder zijn eigen verantwoordelijkheden behoudt overeenkomstig artikel 21;

2. subsidiëring overeenkomstig artikel 5 waarbij de subsidie door tussenkomst van een ander dan de beheerder, niet zijnde een grondgebruiker, aan de betrokken grondgebruiker wordt doorbetaald en

3. subsidiëring overeenkomstig artikel 6 waarbij de subsidie aan een niet-grondgebruiker wordt verleend.

Terzake van de beide laatstbedoelde varianten geldt het volgende.

Bij verlening van subsidie uit hoofde van de regeling aan niet-gebruiksgerechtigden bestaat een zeker risico voor de Staat, dat in mindere mate aanwezig is bij rechtstreekse subsidiëring van gebruiksgerechtigde personen. In de eerste plaats zal in het algemeen aan de op de desbetreffende niet-gebruiksgerechtigde subsidieontvanger rustende verplichtingen feitelijke slechts door de gebruiksgerechtigde van het desbetreffende terrein kunnen worden voldaan. De subsidieontvanger zal aldus afhankelijk zijn van de bereidheid van de gebruiksgerechtigde om de, voor het verkrijgen van de subsidie, noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. In de tweede plaats zullen de mogelijkheden tot eventuele terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde subsidies bij een eigenaar of beperkt gerechtigde van grond in het algemeen groter zijn dan bij een niet-gebruiksgerechtigde.

Het is dus van belang die relatie tussen subsidieaanvrager en gebruiksgerechtigden goed te regelen.

Dit is ook van belang teneinde te kunnen bewerkstelligen dat subsidies die worden verstrekt aan niet-gebruiksgerechtigden, zoals bijvoorbeeld milieucoöperaties of agrarische natuurverenigingen, maar waarvan een ondernemer de uiteindelijke begunstigde is, onder het bereik van Brusselse medefinanciering kunnen vallen, die betrekking heeft op landbouwgrond. Een ondernemer kan als uiteindelijke begunstigde van de subsidie worden beschouwd, indien de aan de subsidieaanvrager verstrekte subsidie door deze wordt doorbetaald aan een ondernemer op wiens landbouwgrond de desbetreffende subsidie betrekking heeft.

Om deze redenen is dan ook in artikel 5, welk artikel de onder 2 genoemde variant betreft, opgenomen dat, bij verstrekking van subsidie aan een niet-gebruiksgerechtigde subsidieaanvrager, deze verstrekking uitsluitend geschiedt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag tussen de aanvrager en de gebruiksgerechtigde van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, een overeenkomst tot stand is gekomen die ertoe strekt dat de desbetreffende subsidieaanvrager bij voorbaat de subsidies en voorschotten aan de gebruiksgerechtigde van het terrein cedeert en die regelt dat die gebruiksgerechtigde zich jegens de subsidieaanvrager ook daadwerkelijk verplicht de verplichtingen na te komen die krachtens de subsidieverlening op de subsidieaanvrager komen te rusten. Hiermee wordt in voldoende mate gegarandeerd dat de gebruiksgerechtigde, al dan niet een landbouwbedrijfshoofd, de uiteindelijke begunstigde van de subsidie is, én dat de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt ook daadwerkelijk zullen worden verricht. Om te voorkomen dat, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht, niet langer in voldoende mate is gegarandeerd dat de verplichtingen uit hoofde van de subsidieverlening zullen worden nagekomen, zal in de desbetreffende overeenkomst ook moeten worden vastgelegd dat bij overdracht van het gebruiksrecht, de vervreemder van de verkrijger zal dienen te bedingen dat hij de verplichtingen uit hoofde van de subsidieverlening met betrekking tot het terrein zal dienen na te komen én dat deze verkrijger zulks ook van verdere verkrijgers zal bedingen.

Bovendien wordt een eventueel risico van insolventie van een niet-gebruiksgerechtigde subsidieaanvrager afgedekt door de bepaling dat subsidie aan deze aanvrager uitsluitend wordt verstrekt indien de desbetreffende gebruiksgerechtigde zich borg stelt voor de eventuele terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies. Daartoe zal de gebruiksgerechtigde jegens de Staat der Nederlanden schriftelijk dienen te verklaren voor die terugbetaling borg te staan.

Uiteraard geldt dat een aanvraag van een niet-gebruiksgerechtigde natuurlijke of rechtspersoon ook voor meerdere terreinen tegelijk kan worden ingediend. In dat geval zullen zoveel overeenkomsten moeten worden gesloten, onderscheidenlijk zoveel verklaringen moeten worden afgegeven als er gebruiksgerechtigden zijn van de grond waarop de aanvraag betrekking heeft.

Zowel een overeenkomst als hiervoor bedoeld, als de borgstelling kunnen desgewenst in één onderhandse akte worden opgenomen. In ieder geval dienen overeenkomst en borgstelling bij de subsidieaanvraag van een niet-gebruiksgerechtigde aanvrager te worden gevoegd. Zulks vloeit voort uit artikel 20, derde lid.

De variant die in artikel 6 is opgenomen, gaat om gelijke reden uit van een doorzichtig financieel regime van de subsidieaanvrager. De in dit artikel opgenomen voorziening is geënt op de toegenomen praktijk dat agrariërs zich verenigen om op hun bedrijven in onderlinge samenwerking doelstellingen van natuur en milieu te bevorderen en na te streven. Dergelijke initiatieven worden nuttig en belangrijk geoordeeld. Op basis van de praktijk bevat dit artikel 6 een aantal voorwaarden waaronder dergelijke samenwerkingsverbanden subsidie kunnen aanvragen op grond van deze regeling. In de eerste plaats zal het een rechtspersoon dienen te zijn die de subsidie aanvraagt; een rechtspersoon die als eerste ten doel heeft zijn leden, of voorzover gaat om stichting, de aangeslotenen ervan, te ondersteunen bij een duurzame bedrijfsvoering uit het oogpunt van natuur en milieu. Dit behoeft overigens niet weg te nemen dat aan anderen dan beheerders in de zin van de regeling, lid kunnen zijn van of aangesloten kunnen zijn bij zodanige vereniging. Deze anderen kunnen veeleer als begunstigers worden beschouwd die op die wijze het werk van de rechtspersoon mee helpen ondersteunen.

In het tweede lid van artikel 6 worden de eisen gesteld die inzicht geven in de wijze waarop de subsidie-aanvrager handelt met ontvangen subsidies. Vereist zijn daarover duidelijk regels, waarbij duidelijk dient te zijn hoe de subsidies worden besteed, wie voor ondersteuning in aanmerking komen en hoe de desbetreffende rechtspersoon door beheerders in staat wordt gesteld de subsidieverplichtingen na te komen.

Tenslotte wordt voorgeschreven in het tweede lid, onder b, dat zeker dient te zijn gesteld dat de rechtspersoon te allen tijde eventuele verplichtingen jegens de Staat in het kader van genoten subsidies kan nakomen.

De onderscheiden voorwaarden dienen te worden neergelegd in een plan. Dit plan, alsmede de statuten van de rechtspersoon worden aan goedkeuring onderworpen. Deze goedkeuring zal in samenhang met de besluiten over subsidieverlening kunnen geschieden.

De in deze beide artikelen opgenomen mogelijkheden, die elkaar overigens uitsluiten, zijn vooral van belang voor milieucoöperaties, agrarische natuurverenigingen en andere samenwerkingsverbanden van agrarische ondernemers of bosbouwers.

Voor agrarische natuurverenigingen en milieucoöperaties zal separaat worden voorzien in een tijdelijke mogelijkheid voor subsidiëring van organisatiekosten. Hiertoe is ten aanzien van deze rechtspersonen in het bijzonder aanleiding aangezien zij op dit moment bijdragen aan een nieuwe impuls ter bevordering van het natuurbeleid, met name op gronden die bij agrariërs in gebruik zijn.

Artikel 7

Door middel van dit artikel kan sturend worden opgetreden ten aanzien van de beleidsmatig gewenste doelen die met subsidie op grond van deze regeling worden verstrekt. Op grond van dit artikel kan dit worden bewerkstelligd door het met subsidieplafonds openstellen van de middelen voor onderscheiden subsidies.

Subsidieplafonds kunnen per provincie worden vastgesteld. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat landelijke plafonds volstaan voor bestaande natuur.

Voor functiewijziging, ontwikkeling en omvorming ligt dit mogelijk anders.

Beleidsmatig ligt hiervoor het zwaartepunt van de sturing bij de natuurgebiedsplannen. Bij die plannen worden de keuzen gemaakt welke basis -en pluspakketten in het desbetreffende natuurgebied kunnen worden ontwikkeld.

Hiertoe zal het noodzakelijk zijn ook te sturen op basis van de beschikbare middelen. Met name de jaarlijkse budgetten voor het aangaan van nieuwe verplichtingen voor functiewijziging, ontwikkeling en omvorming van natuur en bos zijn immers beperkt. Natuurgebiedsplannen en bosuitbreiding zullen dan ook slechts in fasen kunnen worden gerealiseerd.

Bedoelde fasering zal alleen evenwichtig kunnen geschieden door jaarlijkse plafonds voor deze subsidies vast te stellen, waarbij een provinciale verdeling aan de orde kan zijn.

Dit laatste zal alsdan geschieden op basis van de afspraken tussen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de provincies over de aanwending van gelden voor inrichting, beheer en grondverwerving op basis van het zogenoemde DI-akkoord en de verdeling van die gelden over de provincies

Deze afspraken behelzen dat op basis van de jaarlijkse budgetten op de rijksbegroting (onderdeel LNV) provincies gezamenlijk voorstellen zullen doen voor de inzet in de onderscheiden provincies van de beschikbare (nieuwe) middelen voor functieverandering, omvorming en ontwikkeling van bos en natuur. Mede met inachtneming van de eventuele natuurgebiedsplannen per provincie zullen ook verschillende doelpakketten kunnen worden benoemd.

Jaarlijkse vaststelling van de onderscheiden subsidieplafonds kan geen inbreuk maken op lopende verplichtingen. Bij de vaststelling van die subsidieplafonds dient daarmee uiteraard rekening te worden gehouden.

Voorzover het gaat om subsidie voor functieverandering, gekoppeld aan inrichtings- of beheerssubsidies wordt in het verlengde hiervan op het volgende gewezen. Het tweede lid van dit artikel en in het bijzonder ook artikel 9, geven in hun onderlinge samenhang aan de subsidiegerechtigden de financiële zekerheid dat een ingezet traject van functieverandering waarvoor een subsidietermijn van dertig jaar geldt, gedurende die hele periode gepaard kan blijven aan de benodigde inrichtings- en beheerssubsidies. Dit is ook voor de overheid van belang omdat daardoor het behalen van het met de dertigjarige subsidie voor functieverandering beoogde natuurdoel wordt gewaarborgd.

In het tweede lid van dit artikel is met het oog op dit laatste bepaald dat de benodigde bedragen binnen de algemene subsidieplafonds, bedoeld in het eerste lid, afzonderlijk worden geduid.

Artikel 8

In de onderscheiden bijlagen wordt per doelpakket het bedrag bepaald dat per hectare per jaar voor dat pakket aan subsidie, indien verleend, wordt genoten. Deze bedragen zullen jaarlijks worden geïndexeerd. Dit laat onverlet wijziging van die bedragen om redenen van bijvoorbeeld toegenomen arbeidsproductiviteit. In dat kader zullen die bedragen periodiek worden geëvalueerd op basis van een externe audit. Om deze redenen en op basis hiervan gewijzigde bedragen zullen geen invloed hebben op lopende verplichtingen. Zij zullen slechts gelden voor nieuwe verplichtingen.

De in de pluspakketten genoemde basisbijdragen die van belang kunnen zijn bij de subsididievaststelling dienen uiteraard eveneens te zijn geïndexeerd. Deze basisbijdragen staan in een vaste relatie tot de beheersbijdrage.

Betreft dit artikel de in de onderscheiden basis,-en pluspakketten genoemde bedragen, de indexering van de verleende beheerssubsidies geschiedt bij de subsidievaststelling na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 9

Dit artikel dient te worden gelezen in samenhang met artikel 7. Het geeft uitwerking aan de gewenste voorkeurspositie van beheerders die subsidie aanvragen in samenhang met subsidie functieverandering en inrichtingssubsidie. Deze voorrangspositie geldt evenzeer voor die situatie waarin een doelpakket is gerealiseerd na functieverandering of inrichting. Voor bossen kan ook voor terreinen gelegen buiten het natuurgebiedsplan, deze voorrang gelden.

Artikel 10

Dit artikel maakt inzichtelijk met inachtneming van welke grondslagen de beheers -en basisbijdragen worden vastgesteld.

Artikel 11

Geen subsidie kan worden verstrekt indien de subsidieprestatie bestaat uit het voldoen aan een wettelijke verplichting. Met subsidie wordt louter beoogd gewenst gedrag te stimuleren.

Artikel 12

Dit artikel bevat de mogelijkheid tot het vaststellen van beleidsregels met betrekkking tot de soorten die in een beheerseenheid voorkomen. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld de dichtheid van het aantal exemplaren en de spreiding daarvan in het terrein. Van deze mogelijkheid tot het vaststellen van beleidsregels is gebruik gemaakt. De betreffende regels liggen ter inzage op de kantoren van Laser en de Dienst landelijk gebied en in de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

De aanvragers van subsidie dienen zich bij het doen van subsidie-aanvragen van deze regels goed te vergewissen omdat deze mede bepalend zijn voor de uiteindelijke vaststelling van subsidie.

Artikel 13

Voor subsidiëring op grond van deze regeling kan onderscheid worden gemaakt tussen bestaande natuur en te ontwikkelen of om te vormen natuur.

Voor bestaande natuur, waarvoor tot op heden subsidie functiebeloning op grond van de regeling functiebeloning bos en natuurterreinen is verstrekt, kan met inachtneming van de financiële kaders, overal subsidie op grond van deze regeling worden aangevraagd.

Subsidies voor ontwikkeling en omvorming kunnen alleen worden verleend ten aanzien van terreinen gelegen in natuurgebiedsplannen. Ingevolge het overgangsrecht kunnen hiermee worden gelijk gesteld terreinen die op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling zijn begrensd als reservaats, of natuurontwikkelingsgebied.

Uitzondering hierop is reeds toegelicht bij artikel 9 voorzover het gaat om de omvorming van bos.

Subsidiëring op grond van de onderhavige regeling zal waar het gaat om ontwikkeling van nieuwe natuur, dus uitsluitend kunnen plaatsvinden in specifiek daartoe aangewezen gebieden.

Mede met de aanwijzing van de genoemde gebieden zal de Ecologische Hoofdstructuur, waarvan de grenzen op hoofdlijnen zijn geschetst in het Structuurschema Groene Ruimte (kamerstukken II 1992/93, 22880), concreet vormgegeven moeten worden. Provincies zijn eerstverantwoordelijk voor de gebiedsbegrenzingen.

In het kader van de verdere implementatie en uitvoering van deze regeling zullen daartoe tussen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de provincies verdere bestuursafspraken worden gemaakt over de in artikel 13 geregelde natuurgebiedsplannen.

Rijk en provincies zullen daartoe in onderling overleg de streefdoelen (2018) voor bos, natuur, agrarisch natuurbeheer en landschap vaststellen.

Voor natuur en bos gebeurt dit op basis van provinciale kaarten. De kaarten geven de huidige situatie (nul-situatie) en de per 2018 nagestreefde situatie weer (arealen per natuurdoel type). Daarbij wordt rekening gehouden met de landelijke doelstellingen die zijn samengevat in tabel 5 van de Nota Programma Beheer 1997 (kamerstukken II 1994/95, 24140, nr. 2) en met de doelen die, in overeenkomstig de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling begrensde gebieden, zijn vastgelegd in begrenzingenplannen op grond van die regeling.

De provinciale kaarten vormen de basis voor de areaal- en kwaliteitsdoelstellingen die in nieuwe natuurgebiedsplannen zullen worden neergelegd.

Voor landschap worden geen specifieke doelen geformuleerd zoals bij natuur. De beschikbare subsidieplafonds en de pakketten zijn de basis voor hetgeen kan worden gerealiseerd. Wel geldt ook voor de landschapssubsidies dat die slechts kan worden verstrekt in begrensde gebieden en voorts in bestaande bos en natuurterreinen overeenkomstig artikel 74.

Die begrenzing geschiedt ofwel in de natuurgebiedsplannen op grond van deze regeling ofwel op basis van landschapsgebiedsplannen als bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

Ten aanzien van de natuurgebiedsplannen geldt voorts het volgende. De begrenzing van natuurgebieden zal, gelet op de aanhef, eerste lid en onderdeel a, van dit artikel plaatsvinden op een kaart met een topografische ondergrond van schaal 1 : 25.000. Deze schaal is enerzijds zodanig ruim dat de desbetreffende kaarten ook praktisch nog hanteerbaar zijn, terwijl anderzijds een adequate herkenning van terreinen gewaarborgd is.

Een natuurgebiedsplan moet tevens de algemene doelstellingen bevatten met betrekking tot het desbetreffende gebied op het vlak van natuur, bos, landschap en recreatie (eerste lid, onderdeel b). Die doelstellingen zijn sturend voor de doelpakketten die in die gebieden kunnen worden nagestreefd. Natuurgebiedsplannen zijn dus dan geboden indien omvorming of ontwikkeling van natuur wordt voorgestaan. Dit geschiedt al dan niet in samenhang met functieverandering van landbouwgrond naar natuur. Natuurgebiedsplannen zijn dus niet bepalend voor het verlenen van beheerssubsidie voor bestaande natuur. Deze behoeft niet te worden begrensd waar alleen die instandhouding aan de orde is. Bepalend voor de vraag of beheerssubsidie kan worden verleend is of de bestaande natuur voldoet aan de omschrijving van een basis- of pluspakket en of het subsidieplafond niet wordt overschreden. Dit geldt ook voor terreinen met bestaande natuur binnen een natuurgebiedsplan.

Ten behoeve van de ontwikkeling of omvorming zal in het natuurgebiedsplan concreet worden aangegeven welke pakketten waar in het desbetreffende natuurgebied kunnen worden gesubsidieerd (eerste lid, onderdeel c). Daarbij zal ook het quotum worden vastgesteld.

Het is aan de provincies om te bepalen op welke wijze aan de laatstgenoemde bepaling in de onderscheiden natuurgebiedsplannen invulling wordt gegeven. Zo laat de regeling bijvoorbeeld de ruimte om voor elk perceel één concreet natuurdoelpakket aan te wijzen, maar bestaat ook de mogelijkheid te volstaan met een meer algemene benadering, bijvoorbeeld door voor het gehele natuurgebied of delen daarvan de ontwikkeling of instandhouding van meerdere doelpakketten mogelijk te maken.

Niettemin bevat het vierde lid een voorziening voor de bijzondere gevallen dat ten tijde van de vaststelling van een beheersgebiedsplan onvoldoende zekerheid bestaat over de doelmatigheid van het subsidieren van een bepaald beheerspakket. Dit moet dan wel het beheersgebiedsplan worden geconstateerd. Is dat gebeurd dan kan een subsidie-aanvrage nader worden getoetst op doelmatigheid met het oog op beheer.

Onderdeel d van het eerste lid behelst de begrenzing van gebieden, gelegen binnen het natuurgebiedsplan waar landschapssubsidies kunnen worden verleend. Andere gebieden waar dergelijke subsidies mogelijk zijn, worden begrensd op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Leidend voor deze begrenzing is het beleid zoals vastgelegd in het Structuurschema Groene Ruimte, met name de beleidscategorie ’Gebieden behoud en herstel landschap’. De begrenzing van gebieden met het oog op landschapssubsidies kan een andere zijn dan de begrenzing die bepaalt waar subsidie voor ontwikkeling en omvorming aan de orde is.

In het nieuwe subsidiestelsel is, zoals ook is aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting, niet langer sprake van een benadering die gericht is op bepaalde doelgroepen, maar van een aanpak waarbij in beginsel een ieder die in staat is de gewenste natuur te ontwikkelen en in stand te houden voor subsidie in aanmerking kan komen. Dit is het uitgangspunt van het stelsel. Het betekent dat in natuurgebiedsplannen particulier natuurbeheer zoveel mogelijk zal moeten worden mogelijk gemaakt. Niettemin zal dit particulier beheer niet volledig in de plaats kunnen worden gesteld van verwerving en beheer door een terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie. Over het algemeen zullen de gebieden waar particulier beheer kan plaatsvinden, verwervenswaard blijven voor dergelijke organisaties of door Staatsbosbeheer. Daarom is in onderdeel f van het eerste lid bepaald dat in een natuurgebiedsplan afzonderlijk die gebieden worden aangewezen waar particulier beheer mogelijk. Als dat plaatsvindt, wordt verwerving daar dus niet uitsluitend nagestreefd

Onverminderd het vorenstaande zal het kunnen voorkomen dat het uit het oogpunt van natuurbeheer ongewenst is dat particulier beheer plaatsvindt. Gedoeld wordt met name op situaties waar ontwikkeling van grootschalige natuur wordt voorgestaan of waar het beheer buitengewoon intensieve eisen stelt terwijl aangrenzend terreinbeherende organisaties een daarop gericht beheer voeren. Hierop ziet onderdeel g van het eerste lid.

Op de relatie tussen Rbon-begrenzingen, begrenzingen uit hoofde van de onderhavige regeling, en de mogelijkheden tot het sluiten van Rbon-beheersovereenkomsten, onderscheidenlijk het verkrijgen van subsidies uit hoofde van deze regeling, wordt nader ingegaan in de toelichting op de desbetreffende artikelen in hoofdstuk 12 van de regeling.

Artikel 15

De onderhavige regeling bevat een in beginsel sluitend stelsel van doelpakketten. Niettemin behoeft het niet te worden uitgesloten dat in bijzondere gevallen afwijkende doelpakketten worden geformuleerd. Dit kan bij een natuurgebiedsplan geschieden. Dit behoeft dan wel de goedkeuring van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede in verband met de financiële aspecten daarvan. Deze zal een dergelijk pakket dienen voor te leggen aan de Europese Commissie in verband met de beoordeling of sprake is van toelaatbare staatssteun.

De betreffende pakketten vallen uit hun aard onder het regime van de beheerssubsidie.

De beheersprestatie zal in gelijke termen als de onderscheiden pakketten dienen te worden geformuleerd. De beheerssubsidie zal dienen te worden berekend op basis van de grondslagen bedoeld in artikel 10.

Artikel 16

Om te waarborgen dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te allen tijde daadwerkelijk invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid in samenhang met het beschikbare budget daarvoor is in dit artikel de bevoegdheid neergelegd om, per doelpakket of groep van doelpakketten richtlijnen en aanwijzingen te geven ten aanzien van het aantal hectares waarop het totaal van de natuurgebiedsplannen in een provincie ten hoogste betrekking kan hebben.

Gegeven de hiervoor bedoelde primaire verantwoordelijkheid van de provincies bij het begrenzen van gebieden en afspraken, die met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hierover worden gemaakt, ligt het voor de hand dat van deze bevoegdheid niet dan in het uiterste geval gebruik zal worden gemaakt. Deze bevoegdheid is dan ook sluitstuk van regeling. Primair staat het overleg met provincies.

Artikel 17

Een natuurgebied zal gelegen zijn in de Ecologische Hoofdstructuur. Zulks vloeit immers voort uit het feit dat natuurgebiedsplannen worden opgesteld met inachtneming van het Structuurschema Groene Ruimte. Met name wordt in dit verband gewezen op PKBkaart 7.

Ook uit het Natuurbeleidsplan vloeien, meer beleidsmatig, richtinggevende aanwijzingen voort.

Artikel 18

Met betrekking tot de besluitvormingsprocedure is gekozen voor de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure zoals is opgenomen in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is gewaarborgd dat alle betrokken belangen voldoende in de afweging van het begrenzingsproces worden betrokken. Deze procedure voorkomt ook dat in een later stadium alsnog allerlei bezwaarprocedures kunnen worden gevoerd.

Artikelen 19 en 20

Ten behoeve van het aanvragen van subsidie uit hoofde van de regeling zal een aanvraagformulier worden vastgesteld voor de onderscheiden subsidies.

Bij de aanvraag zal de subsidieaanvrager uiteraard te allen tijde de grenzen moeten aangeven van het terrein ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd. Daartoe zal bij het aanvraagformulier een topografische kaart moeten worden gevoegd op een schaal van 1 : 10.000. Een dergelijke gedetailleerde kaart is noodzakelijk om nauwkeurig de omvang van het terrein of samenstel van terreinen te kunnen berekenen, van welke omvang de hoogte van de beheerssubsidie en de recreatiesubsidie afhankelijk is. Ook voor de vaststelling van de landschapssubsidies is dit van belang. Ten aanzien van omvorming of ontwikkeling zal veelal sprake zijn van maatwerk, maar ook daarbij is nauwkeurige plaatsbepaling een essentieel toetspunt voor subsidieverlening.

Bij voorkeur is de topografische kaart gebaseerd op de Top 10 vector van de Topografische Dienst te Emmen, aangezien LASER voor de identificatie van percelen een op de Top 10 vector gebaseerd geautomatiseerd systeem gebruikt. LASER verstrekt op aanvraag de gewenste topografische kaarten.

Uit de subsidieaanvraag zal uiteraard de noodzakelijke informatie ter identificatie van de subsidieaanvrager en informatie met betrekking tot de toestand van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, moeten blijken. Ook zal in ieder geval moeten worden gemeld of de aanvraag wordt ingediend door een ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke of rechtspersoon;. dit in verband met de mogelijkheden voor cofinanciering op grond van meergenoemde verordening (EG) nr. 1257/99 inzake steun voor plattelandsontwikkeling als subsidie wordt verleend aan ondernemers.

De aanvraag zal ook informatie moeten bevatten met betrekking tot de vraag of de subsidieaanvrager subsidie aanvraagt ten behoeve van een terrein, waarvan hij (gebruiksgerechtigde) beheerder is krachtens zakelijk recht of duurzaam persoonlijk recht en, indien dat niet het geval is of de desbetreffende beheerder , moet worden beschouwd als ondernemer. Dit is bepaald in het derde lid van artikel 19.

Op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 19, en de daarbij gevoegde kaart, bedoeld in artikel 20, zal worden vastgesteld op welke wijze en in welke mate het terrein is opengesteld. Dit is bepalend voor de verlening van de beheerssubsidie, zoals bepaald in artikel 30.

Wordt als niet gebruiksgerechtigde, anders dan bedoeld in artikel 6, subsidie aangevraagd, dan zal de aanvraag ingevolge artikel 20, derde lid, vergezeld moeten gaan van de overeenkomst en borgstelling, bedoeld in artikel 5. Op de achtergrond hiervan is nader ingegaan in de toelichting op artikel 5.

Voor aanvragers als bedoeld in artikel 6 geldt uiteraard dat alle in dat artikel bedoelde documenten bij de aanvrage dienen te worden gevoegd. Deze behoeven immers de goedkeuring van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Dit is bepaald in artikel 20, vierde lid. Omdat bij laatstbedoelde categorie van aanvragers geen directe relatie wordt gelegd tussen de subsidie en het ter beschikking stellen daarvan aan grondgebruikers, geldt de eis, verwoord in artikel 19, derde lid, dat bij de aanvrage een opgave dient te worden gedaan van het feit of de desbetreffende grondgebruiker tevens ondernemer is, niet. Wel zal in dit geval bij het verzoek om subsidievaststelling opgave dienen te worden gedaan, welk bedrag aan ondernemers ter beschikking is gesteld.

Voorts zal bij een aanvraag voor inrichtingssubsidie en functieverandering in voorkomend geval een verklaring van geen bezwaar van de verpachter dient te worden bijgevoegd. Artikel 20, vijfde lid, schrijft dit voor. Deze eis geldt tevens voor subsidie functieverandering.

Onder verwijzing naar artikel 85 geldt dat subsidie effectgerichte maatregelen kan worden aangevraagd voor andere perioden dan de tijdvakken gedurende welke voor het desbetreffende terrein beheerssubsidie is verleend. Dit hangt samen met het bijzondere karakter van die subsidies effectgerichte maatregelen.

Ten algemene geldt dat het wenselijk is dat aanvragen worden voorbereid in overleg met LASER wanneer het om zeer omvangrijke terreinen gaat.

Artikel 21

De in dit artikel bedoelde samenwerkingsovereenkomst zal duurzaam van aard dienen te zijn. Dat is inherent aan het natuurbeheer en doel van de subsidies die kunnen worden verleend. Duurzaam van aard betekent in alle geval dat de overeenkomst echter ten minste de duur van een tijdvak dient te betreffen. In het geval tevens subsidie functieverandering in het geding is, zal uitgegaan worden van de wil tot samenwerking gedurende een tijdvak van dertig jaar.

Artikel 22

Dit artikel betreft het omvormingspakket bos met verhoogde natuurwaarde (bijlage 37). In afwijking van de hoofdlijn dat subsidie voor de ontwikkeling of omvorming van natuurwaarden geschiedt door middel van inrichtingssubsidie, kan voor bos bedoeld omvormingspakket worden aangevraagd. Omdat het een subsidie voor een omvorming betreft, is in dit artikel bepaald dat deze subsidie slechts gedurende drie aaneengesloten tijdvakken kan worden verstrekt. Daarna kan, indien aan de eisen van het desbetreffende doelpakket wordt voldaan,beheerssubsidie worden aangevraagd voor één van beide pluspakketten bos (bijlagen 38 en 39).

Artikel 23

Dit artikel benadrukt de verantwoordelijkheid van de beheerder voor een duurzame instandhouding van zijn terreinen. Enerzijds gaat het wispelturig gedrag tegen (onderdeel a), anderzijds vormt het een extra vorm van sanctionering als is gebleken dat de betrokken beheerder zijn beheersverplichtingen niet is nagekomen.

Artikel 24

Beheerssubsidie wordt verleend voor de instandhouding van een doelpakket, een basis,-of pluspakket. Beheerssubsidie zal telkens voor één tijdvak van 6 jaar worden verstrekt. Bij instandhoudingsbeheer bestaat immers geen noodzaak subsidierelaties aan te gaan die meerdere decennia omvatten. Dit is ook tot op heden het uitgangspunt geweest voor de onderscheiden beheerssubsidies, zoals die bedoeld in de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen.

De onderscheiden basis- en pluspakketten betreffen alle het instandhoudingsbeheer, behoudens het onder artikel 22 genoemde omvormingspakket bos.

Artikel 25

Dit artikel bepaalt dat voor één en hetzelfde oppervlak geen beheerssubsidie kan worden verleend voor twee of meer basis-,of pluspakketten. Landschapssubsidies voor punt- en lijnvormige landschapspakketten kunnen wel worden gecombineerd met beheerssubsidie.

Artikelen 26 tot en met 28

Met deze artikelen wordt het bestaande subsidiebeleid, grotendeels vervat in de Regeling functiebeloning bossen en natuurterreinen en in de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voorzover het het beheer betreft van bestaande bossen en natuurterreinen, gecontinueerd.

Voor de vraag of sprake is van bestaande natuur is uiteraard het tijdstip van indiening van de desbetreffende subsidieaanvraag van belang. De aanvraag wordt getoetst aan de feitelijke terreinsituatie. Het terrein dient te voldoen aan de eisen en terreinkenmerken van het basis -of pluspakket voor de instandhouding waarvan subsidie wordt aangevraagd.

Een terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd voor de instandhouding van een basis- of pluspakket, hoeft derhalve niet gelegen te zijn binnen een natuurgebied en wordt dus niet getoetst aan een van toepassing zijnd natuurgebiedsplan. De aanvraag wordt - afgezien van de voorwaarden zoals die in de regeling zijn opgenomen, daarenboven- alleen getoetst aan het subsidieplafond. Uitgangspunt is immers dat de subsidiëring van bestaande natuur mogelijk moet blijven. Dit om achteruitgang van bestaande natuur te voorkomen.

Ingevolge het overgangsrecht (artikelen 99 en 100) worden gebieden die op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling zijn begrensd, gelijk gesteld met natuurgebieden in de zin van deze regeling; dit in samenhang met artikel 94 Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Voor die gebieden geldt het vorenstaande evenzeer.

Artikel 28 beoogt te voorkomen dat een beheerder zelf subsidie aanvraagt in het geval hij tevens een bijdrage krijgt voor het in stand te houden basis- of pluspakketten van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 of een subsidie-aanvrager als bedoeld in artikel 5.

Artikel 29

Dit artikel bevat in samenhang met artikel 30 de bepalingen voor de berekening van de subsidie in geval van zogenaamd instandhoudingsbeheer. De hoogte van de beheerssubsidie per hectare varieert per basis- en pluspakket. Bij elk basis- en pluspakket is in de desbetreffende bijlage het daarbij behorende bedrag per hectare per jaar opgenomen. Het betreft hier de zogenaamde beheersbijdrage.

Deze beheersbijdrage per hectare per jaar is afgeleid van de - gemiddeld genomen - noodzakelijke beheersmaatregelen en de daarmee gemoeide kosten voor de instandhouding van het betrokken basis- of pluspakket en de gemiddeld genomen opbrengsten van het terrein waarop dat pakket is ontwikkeld.

Behalve dat er sprake is van kosten die gemoeid zijn met het noodzakelijke beheer zullen in voorkomende gevallen ook van het terrein opbrengsten kunnen worden verkregen die direct gerelateerd zijn aan het desbetreffende basis- of pluspakket. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de verkoop van gras of hout. De uiteindelijke beheersbijdrage per hectare per basis- en pluspakket komt overeen met het saldo van de gemiddeld ten behoeve van de onderscheiden basis- en pluspakketten te maken kosten en de gemiddeld genoten opbrengsten per jaar. Bij die saldoberekening is gebruik gemaakt van de meerjarige ervaringen van Staatsbosbeheer met het handhaven van de verschillende basis- en pluspakketten. Artikel 10 geeft inzicht in de daartoe gehanteerde grondslagen.

De berekening van de subsidie geschiedt op basis van de desbetreffende beheersbijdragen, welke staan vermeld in de onderscheiden basis- en pluspakketten in het jaar van de subsidieverlening. Deze beheersbijdrage wordt, gerelateerd aan de oppervlakte van het terrein, vermenigvuldigd met zes (de zes jaren van een tijdvak) en vormt zo de subsidie.

Voor de berekening van de subsidie worden daarenboven uiteraard mede betrokken eventuele verhogingen en verminderingen als bedoeld in artikel 30.

Artikel 30

De beheersbijdrage wordt uitsluitend verstrekt voor zover het desbetreffende terrein gedurende ten minste 8 maanden, waaronder zijn begrepen de maanden mei, juni, juli en augustus, per jaar op bestaande wegen, vaarwegen en paden kosteloos en voldoende kenbaar voor het publiek is opengesteld. Het terrein dient in ieder geval te zijn opengesteld voor wandelaars en fietsers. Met deze, in de tijd omvangrijke, openstellingseis wordt enerzijds benadrukt dat met de beheerssubsidie uitdrukkelijk ook beoogd is voor het stimuleren van recreatieve doelen. Dit is ook de reden dat de toegankelijkheid door middel van bebording duidelijk is aangegeven. Anderzijds zal de beheerder de mogelijkheid hebben om zijn terrein, met name ten behoeve van eigen gebruik, in beperkte mate aan de toegang voor het publiek te kunnen onttrekken zonder dat dit direct leidt tot verlaging van de beheerssubsidie.

Voor die delen van het terrein die ten minste gedurende 358 dagen per jaar op bestaande wegen, vaarwegen en paden kosteloos voor het publiek zijn opengesteld zal de beheersbijdrage bovendien worden verhoogd met fl. 20,- per hectare per jaar. Deze verhoging betreft een specifieke vergoeding voor kosten die dienen te worden gemaakt ten behoeve van de openstelling voor het publiek. Die verhoging wordt evenwel niet verstrekt aan gemeenten en aan beheerders aan wie ten behoeve van de verwerving van het desbetreffende terrein (verwervings)subsidie is verstrekt. Met name gaat het daarbij om particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties als bedoeld in de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties die grond hebben aangekocht met subsidie uit hoofde van die regeling. Openstelling is immers een voorwaarde voor het verkrijgen van verwervingssubsidie.

In verband met dit laatste wordt wel opgemerkt dat de subsidieaanvrager die zijn terrein heeft verworven van een beheerder aan wie verwervingssubsidie werd verstrekt, doch aan welke subsidieaanvrager zelf geen verwervingssubsidie werd verstrekt, wel in aanmerking kan komen voor de onderhavige verhoging.

In een aantal situaties zijn terreinen niet toegankelijk of bereikbaar. In het eerste lid, onderdeel b, ten tweede, is daarom bepaald dat het alsdan toch mogelijk is de beheersbijdrage als subsidie te ontvangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om terreinen die geen paden hebben of om terreinen die niet bereikbaar zijn vanaf de openbare weg, ook niet via andere wel opengestelde terreinen.

Uiteraard is ook denkbaar dat de subsidieaanvrager (delen van) zijn terrein in veel mindere mate voor het publiek wenst open te stellen dan ten minste 8 maanden per jaar. In dat geval zal het desbetreffende (deel van het) terrein van een (veel) beperktere recreatieve betekenis zijn, hetgeen aanleiding is de beheerssubsidie op een lager bedrag te bepalen.

De beheerder die een beperktere openstelling van (delen van) zijn terrein wenst, komt slechts in aanmerking voor 10% van de beheersbijdrage. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin (delen van) het terrein slechts tegen betaling toegankelijk zijn, dan wel terreinen die gedurende het jaar slechts een zeer korte periode kosteloos toegankelijk zijn.

Op het hiervoor beschreven stelsel is in het tweede en derde lid een tweetal uitzonderingen gemaakt. Allereerst gaat het daarbij om de situatie waarin de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van oordeel is dat openstelling van (delen van) het terrein om natuurwetenschappelijke redenen ongewenst is. Het gaat hier met name om situaties waarin recreatie in ernstige mate afbreuk zou doen aan de mogelijkheden voor instandhouding van het basis- of pluspakket. Voorzover openstelling van het terrein om die redenen achterwege dient te blijven, zal toch de beheerssubsidie worden verstrekt. Ten tweede gaat het om de situatie waarin een terrein is gelegen bij een woonhuis of boerderij. Om privacy- en veiligheidsredenen vloeit uit het derde lid van dit artikel voort dat de bij het huis of boerderij gelegen sier- of moestuinen en boomgaarden die grotendeels voor privé-gebruik zijn bestemd niet voor het publiek behoeven te worden opengesteld om toch voor de beheerssubsidie voor het desbetreffende deel van het terrein in aanmerking te kunnen komen. Hiermee wordt aangesloten bij de openstellingseisen die gelden voor landgoederen die vallen onder het regime van de Natuurschoonwet 1928.

In het subsidieaanvraagformulier zal de subsidieaanvrager dienen aan te geven in welke mate hij het desbetreffende terrein zal openstellen. Op basis daarvan zal in de desbetreffende subsidieverlening de mate van openstelling worden opgenomen die de beheerder voor het desbetreffende terrein in acht dient te nemen.

Op grond van het vierde lid wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geïndexeerd.

Artikelen 31 en 32

Deze artikelen regelen de inhoud van de beschikking waarbij subsidie wordt verleend. Ingevolge artikel 32 vangt een tijdvak steeds aan met ingang van de eerste dag van een maand. De beschikking tot subsidieverlening zal genomen worden binnen een redelijke tijd na de indiening van de aanvraag en, indien een aanvraagperiode geldt, zo snel mogelijk na afloop van die periode. Voor het tijdsverloop is bepalend dat de situatie van het terrein kan worden waargenomen. Die beoordelingsperiode kan door externe omstandigheden, bijvoorbeeld wateroverlast, worden bepaald en beïnvloed. Aanvragen zullen alsdan worden aangehouden tot beoordeling wel mogelijk is. Dit geldt niet als het zich laat aanzien dat gedurende langere tijd, de uitgangssituatie niet zal kunnen worden beoordeeld. Het afwijzen van de aanvrage ligt dan meer in de rede. Betrokkene zal dan op een meer geschikt tijdstip alsnog een nieuwe aanvraag kunnen doen.

Artikel 33

Dit artikel bevat de verplichtingen waaraan een subsidieontvanger gehouden wordt. Basisuitgangspunt is de verplichtingen tot het realiseren van natuurwaarden overeenkomstig betreffende doelpakket. Daarin staan veelal tevens een aantal specifieke beheersmaatregelen. Ook deze dienen te worden nageleefd.

Daarnaast gelden ingevolge dit artikel een aantal beheersvoorschriften die in beginsel voor alle terreinen waar subsidie wordt verleend, gelden. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van bemesting, het handhaven van het waterpeil en het reliëf en het niet toepassen van chemische onkruidbestrijding.

Wordt aan de desbetreffende bepalingen niet voldaan, dan zal dat betrokken worden bij de subsidievaststelling. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 38.

Onderdeel j van het eerste lid betreft een meldingsplicht voor de subsidieontvanger indien zich omstandigheden voordoen dat hij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. De termijn van twee weken, bedoeld in dit onderdeel, gaat uiteraard eerst in indien hij voor het eerst en in redelijkheid die omstandigheden heeft kunnen constateren.

In sommige situaties kan het evenwel uit natuurontwikkelingsoogpunt dienstig zijn juist van de genoemde beheersvoorschriften af te wijken. In dat geval zal in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie, overeenkomstig het tweede lid worden vermeld in welke mate de betreffende verplichtingen niet van toepassing zijn. Is het bijvoorbeeld noodzakelijk het waterpeil te verlagen, dan zal concreet in de desbetreffende subsidieverlening worden aangegeven tot welk niveau dat waterpeil dient te worden verlaagd. In dat geval is de subsidieontvanger verplicht tot peilaanpassing overeenkomstig hetgeen terzake in de subsidieverlening is opgenomen.

De subsidieaanvrager kan daartoe ook zelf bij de subsidieaanvraag op basis van bijvoorbeeld een beheersplan, aannemelijk maken dat dergelijke activiteiten de in stand houding van het basis- of pluspakket niet zullen schaden.

Artikelen 34 en 35

De beheerssubsidie wordt per tijdvak verstrekt. Teneinde te voorkomen dat beheerders in liquiditeitsproblemen komen - het recht op uitbetaling van de bijdrage over een tijdvak kan immers eerst na afloop van een termijn van 6 jaren ontstaan - is voorzien in de mogelijkheid op de beheerssubsidie voorschotten te verstrekken op een zodanige wijze dat jaarlijks een evenredig deel van de beheerssubsidie voor het betrokken tijdvak wordt bevoorschot. Uitgangspunt voor de berekening van de voorschotten is de beheersbijdrage zoals die is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening. Het voorschot bedraagt de beheersbijdrage van het desbetreffende basis- of pluspakket.

Het eerste voorschot wordt na afloop van het eerste jaar van het tijdvak en vervolgens telkens ten minste een jaar later verstrekt aan de beheerder, tenzij deze in het voorafgaande jaar enige bepaling in de beschikking tot subsidieverlening niet heeft nageleefd. Er hoeft derhalve geen aanvraag voor bevoorschotting te worden ingediend. Het niet-naleven van enige bepaling in de beschikking tot subsidieverlening kan aan het licht komen door de controles die worden uitgevoerd door de Dienst Landelijk Gebied.

Als de beheerder ten gevolge van het niet-naleven van enige bepaling in de beschikking tot subsidieverlening geen voorschot verstrekt heeft gekregen, kan de beheerder het jaar daaropvolgend wel weer in aanmerking komen voor een voorschot. De beheerder krijgt in een dergelijk geval echter niet automatisch een voorschot, maar zal een aanvraag daartoe moeten indien bij de directeur van LASER.

Artikelen 36 tot en met 38

De bepalingen omtrent de vaststelling van de beheerssubsidie vormen de kern van het op resultaat gerichte subsidiestelsel. Hieruit blijkt namelijk concreet de relatie tussen de activiteiten en de doelen waarvoor subsidie wordt verstrekt, en de uiteindelijk te verkrijgen subsidie. Basisprincipe daarbij is dat de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening. Dit is bepaald in artikel 37, tweede lid. Indien beoordeling van de aanvraag voor subsidievaststelling niet mogelijk is binnen 8 weken als gevolg van externe omstandigheden kan de beoordeling worden aangehouden.

Op grond van artikel 38 kan het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening worden verminderd met een bepaald percentage dat afhankelijk is van de verplichting waaraan niet is voldaan en, in voorkomende gevallen, van de reden waarom niet aan de desbetreffende verplichting is voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de verminderingen cumulatief zijn, met dien verstande dat - uiteraard - de subsidie ten hoogste met 100% kan worden verminderd. Dit vloeit voort uit het vijfde lid van artikel 38.

De subsidievaststelling geschiedt ingevolge artikel 36 op aanvraag na afloop van een tijdvak en binnen een periode van 8 weken. In de eerste plaats zal daartoe door LASER en DLG, welke diensten met de uitvoering van de regeling zijn belast, een monitor-programma worden ontwikkeld. Daarbij wordt van de beheerder verlangd dat hij informatie en gegevens aanreikt omtrent de toestand van het terrein, waarvoor subsidie is verstrekt. Dat zal hen en de beheerders in staat stellen op zo doelmatig mogelijk wijze vast te stellen of en zo hoe het natuurresultaat is behaald.

Daarnaast is het ook hier zo, gelijk als bij de beslissing omtrent de verlening van de subsidie, dat zal moeten kunnen beoordeeld hoe de situatie in het terrein is na afloop van het tijdvak. Dit kan ertoe leiden dat de genoemde periode van acht weken dient te worden verlengd.

Bij de subsidievaststelling wordt de beheersbijdrage gecorrigeerd voor inflatie. Dit staat naast de inflatiecorrectie van de normbedragen als zodanig. Deze laatste correctie werkt niet door in verleende subsidies. De inflatie-correctie voor verleende subsidies is dus afzonderlijk geregeld in artikel 37, tweede lid.

Bij de sanctionering wordt onderscheid gemaakt tussen basis- en pluspakketten. In het eerste lid van artikel 38 is de sanctionering van basispakketten geregeld en in het tweede lid van de pluspakketten.

Ten aanzien van de basispakketten geldt dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld, zowel in het geval dat het doel niet is gehaald als ook in het geval dat de geldende beheersvoorschriften niet zijn nageleefd. De basispakketten zijn immers zo geformuleerd dat alleen bij ernstig ontoereikend of onjuist beheer, of het verrichten van activiteiten die evident in strijd zijn met de doelstelling van het basispakket, het doel van subsidieverlening, namelijk het in stand houden van het basispakket, niet zal worden gehaald.

Twee uitzonderingen gelden hierop, namelijk overmacht en redelijkheid. Overmacht is aan de orde als buiten schuld of invloed van betrokkene de subsidieprestatie niet kan worden gehaald. Een redelijkheidstoetsing zal plaatsvinden als onverkorte sanctionering een te zwaar gevolg zou zijn gelet op inspanningen die zijn getroost. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien slechts op een zeer beperkt deel van het terrein de beheersprestatie niet is bereikt waarbij dan mede acht geslagen zal worden op factoren die daarbij een rol hebben gespeeld. Een en ander zal van geval tot geval kunnen worden beoordeeld.

Ten aanzien van overmacht geldt voorts dat bij de subsidievaststelling wel kan worden gelet op de omstandigheden van het geval. Ook dat kan aanleiding geven om verleende subsidie slechts voor een deel uit te betalen.

Voor de pluspakketten geldt een ander regime. De pluspakketten zijn in de onderscheiden bijlagen onderverdeeld in de volgende onderdelen: natuurresultaat plus, beheersvoorschriften en natuurresultaat basis. Aan deze verschillende onderdelen is ook het sanctieregime gekoppeld. Wordt het doel dat is neergelegd in de beschikking tot subsidieverlening niet gehaald, maar zijn de maatregelen van het pluspakket wel nageleefd, dan zal de subsidie niet meer dan 85% kunnen bedragen van het bedrag dat voortvloeit uit de subsidieverlening (artikel 38, tweede lid, onderdeel a, ). Deze - beperkte - risicotoedeling benadrukt de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger voor het bereiken van de gewenste natuurdoelen.

Is daarentegen zowel het doel niet gehaald als zijn de maatregelen van het pluspakket niet getroffen, dan is het van belang of op het desbetreffende terrein wel nog een natuurresultaat basis aanwezig is. Is dit laatste het geval dan wordt het subsidiebedrag vastgesteld op de in het desbetreffende pluspakket basisbijdrage (artikel 38, tweede lid, onderdeel b).

Met dit artikel wordt voorkomen dat als sanctie op het niet halen van een pluspakket meteen teruggevallen wordt op een subsidie van nihil. Alsdan zou er immers weinig stimulans zijn om te kiezen voor een pluspakket. Veelal zal het bij keuze voor een pluspakket immers zo zijn, dat ongeacht beheer, toch een natuurkwaliteit aanwezig zal zijn die vergelijkbaar is met die van basispakketten. Omdat er geen één op één relatie is tussen basispakketten en pluspakketten is voor de duidelijkheid gekozen voor het duiden van die basiskwaliteit van pluspakketten door het beschrijven van het natuurresultaat basis.

In het laatste geval, namelijk indien zowel het doel niet is gehaald en de maatregelen van het pluspakket niet zijn getroffen, en indien ook het basispakket niet aanwezig is op het desbetreffende terrein, wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

In dit verband wordt overigens opgemerkt dat voor bepaalde gevallen een specifieke voorziening in de regeling is getroffen. Het gaat hier om de situatie waarin subsidie is verleend ten behoeve van grond waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon en deze komt te overlijden (artikel 90), de situatie waarin landinrichting uit hoofde van de Landinrichtingswet plaatsvindt en als gevolg daarvan het doel niet kan worden bereikt (artikel 91) en de situatie waarin grond wordt onteigend (artikel 92).

De korting op de subsidie wordt, op grond van het vierde lid niet berekend over dat deel van de beheerssubsidie dat is bepaald op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, de extra toeslag voor openstelling.

Ten aanzien van de verhoging voor de openstelling op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, wordt de vermindering berekend naar de mate van de feitelijke openstelling die heeft plaatsgevonden. Het aldus vast te stellen bedrag wordt daarenboven dan verminderd met 50%. Door uit te gaan van de feitelijke openstelling, wordt voorkomen dat ondanks sanctionering met toepassing van dit artikel een hoger subsidiebedrag wordt genoten, dan het geval zou zijn geweest als de subsidie overeenkomstig die feitelijke openstelling zou zijn verleend.

In samenhang met dit artikel is voorts het volgende van belang. Het kan zo zijn dat een beheerder na verloop van tijd tot de slotsom komt dat het door hem geopteerde basis- of pluspakket niet haalbaar is of bij nader inzien minder wenselijk voorkomt. Het is dan uiteraard niet gewenst dat hij de subsidievaststelling afwacht. Reeds ingevolge artikel 33, eerste lid, onderdeel j, dient hij mededeling te doen aan LASER dat hij niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen. Alsdan kan worden bezien wat hem te doen staat. Dat zal gelet op de subsidierelatie die bestaat, veelal niet anders kunnen zijn dat de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken en dat betaalde subsidies worden teruggevorderd. Als het zo zou zijn, dat betrokkene wel een ander basis- of pluspakket wenst na te streven, dan kan hem wederom subsidie worden verleend, voor dat pakket.

Artikelen 40 tot en met 45

Realisatie van basis- of pluspakketten op landbouwgronden zal te allen tijde gepaard gaan met inkomensverlies. Het met de omschakeling van landbouwgronden naar natuurterreinen of bossen gepaard gaande inkomensverlies zal bovendien een definitief karakter dragen. Allereerst zal immers door het langdurig beheer met het oog op de vorming van natuur of bos het potentiële productierendement van de desbetreffende landbouwgrond substantieel afnemen. Deze verandering in gebruikseigenschappen van de grond zal dusdanig ingrijpend zijn dat het wederom ontginnen van de grond met het oog op de uitoefening van de landbouw een langdurig en kostbaar proces zou zijn. Praktisch gezien gaat het terrein verloren als landbouwgrond. Het definitieve karakter van het inkomensverlies komt daarnaast tot uiting in het feit dat de subsidie functieverandering wordt verstrekt onder de voorwaarde dat op het desbetreffende terrein een - in tijdsduur onbeperkt - kwalitatieve beding komt te rusten dat ertoe strekt ontwikkelingen of handelingen tegen te gaan die de ontwikkeling of instandhouding op het terrein van het desbetreffende basis- of pluspakket schaden of teniet doen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar artikel 46.

De subsidie functieverandering wordt verleend voor vijf aaneengesloten tijdvakken van zes jaar (artikel 40) en mits de functieverandering kan worden gerealiseerd. De benodigde vergunningen of documenten dienen dus te zijn verleend (artikel 41). In veel gevallen zal het niet zonder meer geoorloofd zijn om de functie van een perceel grond te veranderen. Het kan zijn dat hiervoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Subsidie functieverandering kan dan pas worden verleend vanaf het tijdstip dat een dergelijke wijziging van het bestemmingsplan definitief is. Artikel 41 is ruim geformuleerd en ziet zowel op vergunning krachtens publiekrecht als op eventueel benodigde privaatrechtelijke toestemming. Het is uiteraard primair aan de beheerder om ervoor zorg te dragen dat de vereiste toestemming is verkregen.

De subsidie functieverandering is een subsidie voor dertig jaar. Gekozen is deze periode op te delen in vijf aaneengesloten tijdvakken om aan te sluiten bij de systematiek zoals die voor inrichtings- en beheerssubsidie ook geldt.

Een subsidie functieverandering kan worden verleend als ook inrichtingssubsidie wordt verleend. Dit is bepaald in artikel 42. Zonder inrichtingsmaatregelen is het na te streven natuurdoel niet te bereiken, aangezien de functie van het terrein dient te veranderen.

In artikel 43 zijn benoemd de gevallen waarin geen subsidie functieverandering kan worden verleend. Ingevolge artikel 3 kunnen ook overheidslichamen en de andere in dat artikel bedoelde rechtspersonen geen subsidie functieverandering ontvangen.

Teneinde het inkomensverlies te compenseren komt het bedrag van de subsidie functieverandering (artikel 44) overeen met het verschil in waarde van het desbetreffende terrein als landbouwgrond en de uiteindelijke waarde van de grond als natuurterrein. Het inkomensverlies wordt daarmee gekapitaliseerd op basis van de veranderingen in voor het betreffende inkomen noodzakelijke productiemiddelen die optreden als gevolg van het natuurbeheer. De in artikel 44, eerste lid, vermelde bedragen zijn gekapitaliseerde bedragen per hectare per jaar.

Jaarlijks zal worden bezien of deze bedragen geactualiseerd moeten worden. Dit zou het geval kunnen zijn indien de marktsituatie dusdanig verandert, dat de vastgestelde bedragen te veel afwijken van de prijzen op de grondmarkt. In deze situatie zal de beheerder niet snel geneigd zijn om landbouwgrond van functie te doen veranderen en zal het met deze regeling beoogde beleid niet gerealiseerd kunnen worden. Actualisering van de bedragen van de subsidie functieverandering ligt dan in de rede. De verschillende, in het eerste lid van artikel 44 genoemde bedragen worden jaarlijks voor inflatie gecorrigeerd.

Artikel 46

In het kader van de uitvoering van het Programma Beheer is het noodzakelijk dat een voorziening kan worden getroffen waarmee landbouwgronden die uit productie worden genomen ten behoeve van de ontwikkeling van natuur of zogenaamd blijvend bos, voor onbepaalde tijd veilig kunnen worden gesteld. Dit betekent dat ten aanzien van de betreffende grond een ieder verplicht is zich te onthouden van activiteiten die de ontwikkeling of handhaving van de desbetreffende natuur schaadt of in gevaar brengt. Het treffen van een publiekrechtelijke voorziening, bijvoorbeeld op grond van de Natuurbeschermingswet, ligt daartoe in de rede.

Vooruitlopend daarop zal de veiligstelling, voor zover mogelijk, bereikt moeten worden met gebruikmaking van het civiele recht. Dit zal geschieden door de beheerssubsidie te verlenen onder de voorwaarde dat op de betrokken grond een kwalitatieve verbintenis in de zin van artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd. Het gaat bij een kwalitatieve verbintenis om een, bij overeenkomst gevestigde, verplichting van de rechthebbende op de betreffende grond - de eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde - om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een hem toebehorend registergoed. Deze verplichting gaat over op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen. Mede gebonden zijn voorts degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen. Voor de werking van de verbintenis jegens anderen dan de rechthebbende die de verbintenis op zich neemt, is vereist dat die ’derdenwerking’ wordt overeengekomen en dat de overeenkomst waarbij de verbintenis en de derdenwerking wordt overeengekomen wordt ingeschreven in de openbare registers.

Overigens is denkbaar dat de rechthebbende op de grond niet degene is aan wie de subsidie wordt verstrekt. Ook aan niet gebruiksgerechtigden kan immers beheerssubsidie worden verstrekt. Mogelijk is dus dat de subsidieontvanger in het geheel niet over een gebruiksrecht beschikt, dan wel slechts over een persoonlijk gebruiksrecht en aldus geen (kwalitatieve) verplichting op zich kan nemen.

In dat geval zal ervoor zorg gedragen dienen te worden dat de (zakelijk) rechthebbende de verbintenis aangaat en zich, uit hoofde van de (kwalitatieve) verbintenis onthoudt van, voor de ontwikkeling of de handhaving van het basis- of pluspakket strijdige activiteiten. De subsidieontvanger zal zich van dergelijke activiteiten dienen te onthouden uit hoofde van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Voor die situaties waarin naast de subsidieontvanger en degene aan wie de grond toebehoort ook nog anderen beschikken over een recht tot gebruik en beheer van de grond, welk recht reeds werd verkregen vóór inschrijving van de overeenkomst, bedoeld in dit artikel, is het volgende van belang. Ten aanzien van laatstbedoelde personen heeft de kwalitatieve verbintenis, krachtens artikel 6:252, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, geen werking. Bovendien zijn dergelijke personen niet gebonden aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. Aan de hand van de subsidieaanvraag zal alsdan beoordeeld moeten worden of dergelijke rechthebbenden aanwezig zijn en zo ja, welke garanties er bestaan dat die rechthebbenden niet op enig moment alsnog op grond van hun gebruiksrecht op de desbetreffende grond zodanige activiteiten zullen uitoefenen dat de ontwikkeling of instandhouding van het desbetreffende basis- of pluspakket zou worden geschaad.

Ter zake zal ook in de in dit artikel bedoelde overeenkomst aandacht kunnen worden geschonken. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld boete-clausules worden opgenomen voor het geval die gronden op enig moment weer door die derden zodanig worden gebruikt dat de met de subsidie bereikte doelen geheel of ten dele worden te niet gedaan.

Artikelen 47 tot en met 49

Deze artikelen betreffen de voorschotten en de subsidievaststelling. Ingevolge artikel 49, dat artikel 37 van overeenkomstige toepassing verklaart, wordt een inflatiecorrectie toegepast op de verleende subsidie.

Artikelen 50 tot en met 54

Beheerssubsidie wordt alleen verstrekt voor de instandhouding van een basis- of pluspakket. Dit betekent dat op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor subsidieverlening op het desbetreffende terrein de aanwezige natuur moet voldoen aan een in een basis- of pluspakket omschreven beschrijving. Voldoet een terrein op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag niet aan een beschrijving van een basis- of pluspakket , of wil de subsidieaanvrager een ander basis- of pluspakket ontwikkelen dan op het terrein aanwezig is , dan kan een aanvraag voor inrichtingssubsidie worden ingediend.

In overeenkomstige zin geldt dit ook voor de landschapspakketten.

Uitgangspunt bij het verstrekken van inrichtingssubsidie is dat die subsidie uitsluitend wordt verstrekt met het oog op het creëren van de noodzakelijke fysieke randvoorwaarden zonder welke randvoorwaarden de daaropvolgende instandhouding van een basis- of pluspakket of een landschapspakket niet mogelijk is.

Die maatregelen en ingrepen die weliswaar bijdragen aan de ontwikkeling van een basis- of pluspakket, doch die op zichzelf niet strikt noodzakelijk zijn omdat de desbetreffende wijzigingen in het terrein of op de grond ook langs de weg van regulier beheer kunnen worden bereikt, zijn aldus van inrichtingssubsidie uitgesloten. Dit volgt uit artikel 51.

Inrichtingssubsidie wordt verstrekt voor terreinen die zijn gelegen in natuurgebieden en ingevolge artikel 100, voor terreinen gelegen reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten. Het eerst genoemde gebied wordt begrensd op grond van de onderhavige regeling. De laatste twee gebieden zijn begrensd op grond van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

In de natuurgebiedsplannen wordt opgenomen voor de ontwikkeling of omvorming van welke basis- of pluspakketten of landschapspakketten subsidie zal worden verleend. De aanvraag voor inrichtingssubsidie zal door de Dienst Landelijk Gebied dus worden getoetst aan het desbetreffende natuurgebiedsplan. Is het niet mogelijk volgens het natuurgebiedsplan een bepaald basis- of pluspakket te ontwikkelen of om te vormen of een bepaald landschapspakket te realiseren, dan zal de aanvraag voor subsidieverlening afgewezen worden.

Voor terreinen die zijn gelegen in reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten wordt verwezen naar de toelichting op artikel 100.

Inrichtingssubsidie kan worden verleend voor omvorming en ontwikkeling. Dit betekent dat, voorzover dat is voorzien in het natuurgebiedsplan, ook het ene basispakket kan worden ontwikkeld naar het andere.

Voor bossen geldt een uitzondering op de eis dat inrichtingssubsidie slechts kan worden verleend ten aanzien van terreinen gelegen in een natuurgebiedsplan. Dit is bepaald in het tweede lid van artikel 51. Hiermede wordt het beleid ten aanzien van het stimuleren van de aanleg van bos voortgezet. Het gebruik van het woord ’ontwikkeling’ in dit lid, duidt aan dat deze subsidiemogelijkheid alleen betreft de aanleg van bos en niet de omvorming daarvan.

Inrichtingssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak, behoudens voor aanleg of herstel van landschap. Voor dit laatste geval geldt een bij de subsidie verlenen te bepalen periode (artikel 50, tweede lid). Deze periode kan overigens maximaal een jaar duren (artikel 63, tweede lid).

Het feit dat subsidie voor een tijdvak wordt verleend, betekent overigens niet dat ook gedurende het gehele tijdvak inrichting plaatsvindt. Inrichting is maatwerk. Het is dus goed denkbaar dat de inrichting van het desbetreffende terrein niet het hele tijdvak in beslag neemt. In dat geval zal nadat de inrichting voltooid is, worden overgegaan tot het beheer van het desbetreffende terrein. Ook een combinatie van beheer en inrichtingsmaatregelen kan voorkomen. Het inrichtingsplan zal dit duidelijk dienen te maken. Dit geldt overigens alleen indien het beheer betreft dat inherent is aan het inrichtingsproces. Is dit niet het geval, zal sprake zijn van bestaande natuur en kan subsidie worden verleend voor instandhouding van het desbetreffende basis -of pluspakket.

Inrichting zal leiden tot een fysieke verandering van het terrein. Het is daarom dat de beperkt gerechtigde niet alleen inrichtingssubsidie kan verzoeken. Ingeval van bijvoorbeeld pacht zal de verpachter akkoord dienen te gaan met een subsidieverzoek door pachter. Dit is bepaald in artikel 53.

In de artikelen 52 en 54 zijn de andere criteria opgenomen die bepalen of inrichtingssubsidie kan worden verleend. Bepalende criteria zijn veelal af te leiden uit het natuurgebiedsplan. Daarin wordt onder andere bepaald waar en in hoeverre particulier beheer mogelijk is en met het oog op welke pakketten deze subsidie kan worden verleend.

Artikel 55

Alvorens de daadwerkelijke inrichting van het terrein zal kunnen plaatsvinden, zal een inrichtingsplan dienen te worden opgesteld. Dit inrichtingsplan is gelijk te stellen met het verzoek om subsidie en heeft die functie. Uiteraard laat dit onverlet de artikelen 19 tot en met 21. Ook daaraan dient te worden voldaan.

Het inrichtingsplan zal onder andere gedetailleerd aangeven welke maatregelen waar in het terrein dienen plaats te vinden. Voor zover het gaat om inrichtingswerkzaamheden, eenmalige fysieke ingrepen, zullen de feitelijke kosten subsidiabel zijn. Voor de berekening van beheersmaatregelen die deze ingrepen vergezellen, zal in beginsel uitgegaan worden van dezelfde grondslagen als die gelden voor de beheerssubsidie. Uiteraard zal in het concrete geval steeds worden bezien of hiermee in redelijkheid mee kan worden volstaan.

Artikelen 56 tot met 58

In deze artikelen zijn de subsidiabele kosten bepaald. Het gaat om indicatieve indicaties daarvan, doch steeds gekoppeld aan de noodzaak in het licht van de voorgenomen inrichting.

Artikelen 60 tot en met 62

In tegenstelling tot beheerssubsidie en recreatiesubsidie, zal inrichtingssubsidie worden verstrekt aan de hand van daadwerkelijk gemaakte kosten. In artikel 60 is in dat verband het maximumbedrag per hectare opgenomen.

De inrichtingssubsidie bedraagt 95% van de werkelijk gemaakte kosten. Uitgangspunt hierbij zijn de afspraken in het LNV-IPO convenant van 1997. Daarbij is overeengekomen dat het Rijk enerzijds en de provincies anderzijds ieder voor 50% de inrichting van eerste- en tweede fase relatienotareservaten, natuurontwikkelingsgebieden, natuurgebieden alsmede van landschapselementen gelegen binnen landinrichting subsidieren. Voor de uitwerking hiervan zullen met de provincies nadere afspraken worden gemaakt.

Met het oog op de beoordeling van de aanvragen voor inrichtingssubsidie, waaronder het inrichtingsplan, alsmede met het oog op de wijze waarop de subsidie uiteindelijk wordt verleend, kunnen beleidsregels worden vastgesteld. Dit is bepaald in artikel 61. Hierbij kan het gaan om ten hoogste te vergoeden bedragen per maatregel, de wijze waarop opbrengsten uit bijvoorbeeld grondverzet of houtkap moeten worden verdisconteerd in de begroting van het inrichtingsplan of om nadere eisen aan de te treffen inrichtingsmaatregelen. Zo zal bijvoorbeeld bebossing van een terrein dienen plaats te vinden door middel van het gebruik van duurzaam plantmateriaal.

Artikel 62 betreft de subsidieverlening. Daarbij zal ook het oordeel worden uitgesproken over het inrichtingsplan. Bijvoorbeeld kan daarbij worden bepaald welke werkzaamheden wel en welke niet noodzakelijk worden geoordeeld. Alleen voorzover noodzakelijk zal inrichtingssubsidie worden verleend.

Artikelen 63 tot en met 66

Deze artikelen betreffen de verplichtingen van de subsidieontvanger, de voorschotten en de subsidievaststelling. De subsidie wordt vastgesteld op grond van de werkelijk gemaakte kosten.

Artikelen 67 tot en met 73

In de onderhavige regeling zijn twee recreatiepakketten opgenomen in de bijlagen 58 en 59. Zij laten zich onderscheiden op basis van recreatiedruk. De twee pakketten zijn in verschillende gebieden van toepassing. Het pakket 58 (laag recreatie-niveau) is in beginsel overal van toepassing. Het pakket 59 is van toepassing in nationale parken op nationale parken in oprichting en bepaald aangewezen gemeenten (bijlage 60).

Recreatiesubsidie is gekoppeld aan beheerssubsidie en wordt berekend naar hectares. De recreatiesubsidie kan worden verleend naast en onverkort de beheerssubsidie.

Net als beheerssubsidie kan recreatiesubsidie uitsluitend over gehele tijdvakken wordt verstrekt. Omdat voor de toepassing van de bepalingen over recreatiesubsidie, met betrekking tot de begin- en einddata van tijdvakken, wordt aangesloten bij hetgeen ter zake uit de beschikking tot verlening van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein is opgenomen, zal te allen tijde een tijdvak waarover recreatiesubsidie wordt verstrekt hetzelfde tijdvak zijn als waarover beheerssubsidie wordt verleend. Zulks vloeit voort uit artikel 70.

Artikelen 74 tot en met 79

Deze artikelen betreffen de landschapssubsidie.

De subsidiëring van landschappelijke elementen is terug te vinden in zowel de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer als in de onderhavige regeling. Voor deze systematiek is gekozen omdat het onderdeel landschap wat betreft werkingssfeer is op te splitsen in twee onderscheiden onderdelen, namelijk aan de ene kant bestaande bossen en natuurterreinen en natuurgebieden en aan de andere kant de landschapsgebieden en de beheersgebieden die zijn begrensd op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

Uitgangspunt bij de bepaling van de werkingssfeer van het onderdeel landschap in de onderhavige regeling is de begrenzing van gebieden waarbinnen landschapssubsidie kan worden verleend in natuurgebiedsplannen en landschapsgebiedsplannen als bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

Daarnaast is het mogelijk landschapssubsidie te verstrekken voor terreinen die zijn gelegen in bestaande bos en natuurterreinen.

De verschillende artikelen van hoofdstuk 8 sluiten direct aan bij de systematiek die ook is gekozen voor de beheerssubsidie en de recreatiesubsidie.

De subsidie wordt verleend voor een tijdvak en is gekoppeld aan de verschillende landschapspakketten.

Artikelen 80 tot en met 87 en 107

Deze artikelen betreffen de effectgerichte maatregelen. Het stelsel is ontleend aan de Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen.

De subsidie voor effectgerichte maatregelen is gekoppeld aan beheerssubsidie. Ten aanzien van terreinen waarvoor inrichtingssubsidie is verleend, kan in het inrichtingsplan worden voorzien in overeenkomstige maatregelen voorzover dit geboden is.

Deze subsidie wordt verleend en vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten. In de beschikking tot subsidieverlening wordt het goedgekeurde plan dat bij de aanvraag gevoegd, is opgenomen.

In verband met een goede overgang op deze regeling blijft gedurende één jaar na inwerkingtreding van deze regeling de Regeling effectgerichte maatregelen bestaan en kunnen op grond van die regeling nog aanvragen worden gedaan. Het spreekt vanzelf dat projecten die ingang zijn gezet op grond van laatstbedoelde regeling kunnen worden voortgezet en afgerond zoals gepland.

Artikel 88

Dit artikel bevat een regeling die het mogelijk maakt dat een beheerder gedurende een tijdvak nieuwe terreinen voor subsidie in aanmerking brengt onder de reeds verleende subsidie. Dit is aan een aantal criteria gebonden. Zo dienen de terreinen direct aan te sluiten bij het terrein waarvoor reeds subsidie voor het instandhouden van een basis-, plus-of landschapspakket is verleend en zal sprake dienen te zijn van het toepassing van hetzelfde doelpakket of landschapspakket als in die terreinen. Dit ligt slechts anders indien het betreffende terrein uit zijn eigen aard voldoet aan de eisen die dienaangaande in het basis-, plus-of landschapspakket zijn gesteld.

Aangezien het om een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening gaat, blijft het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend onverlet. De subsidie voor de nieuwe terreinen wordt naar evenredigheid vastgesteld.

Dit artikel zal bijvoorbeeld kunnen worden benut in het geval van zogenoemde afrondingsaankopen door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties of andere particuliere grondeigenaren die subsidie genieten voor hun reeds eerder verkregen terreinen en ook in het geval dat bijvoorbeeld uitbreiding plaatsvindt van het aantal leden of aangeslotenen bij rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 5 of 6.

Artikelen 89 tot en met 93

Ingeval van eigendomsoverdracht, aan derden, aan erfgenamen of als gevolg van landinrichting, bevatten deze artikelen enige voorzieningen. Bij overdracht aan derden kan deze derde de subsidieverplichtingen en de daaruit voortvloeiende rechten overnemen. Indien dit niet gebeurt, zal de subsidie worden teruggevorderd voor zover deze onverschuldigd is betaald.

Ingeval van overlijden zal de subsidie en de daaruit voortvloeiende verplichtingen in beginsel overgaan op de erfgenamen, tenzij zij te kennen geven hiervan te willen afzien. In dat geval zal de eveneens de subsidie worden teruggevorderd. Bijzonder aandachtspunt daarbij is dat in het geval subsidie is verleend voor meer tijdvakken, slechts de subsidie voor het betreffende tijdvak kan worden teruggevorderd. Voor de overige reeds verstreken tijdvakken zal een voorziening kunnen worden getroffen bij de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 46. Als de beëindiging van de subsidie er immers ook zal toe leiden dat betrokkenen ontslagen willen worden van die verplichting, zal het ongedaan maken daarvan vergezeld dienen te gaan van een boeteclausule. Deze zal bij de vestiging van de kwalitatieve verplichting worden vastgesteld.

Bij landinrichting zal in het kader van die landinrichting tevens een voorziening worden getroffen omtrent de wijze waarop de subsidie zal worden verrekend.

Artikelen 94 tot en met 97

In deze artikelen is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden het Bureau beheer landbouwgronden gehouden is tot verwerving van een hem aangeboden eigendomsrecht of een daarvan afgeleid beperkt gebruiksrecht met betrekking tot landbouwgrond over te gaan.

Van belang is dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevallen waarin op het desbetreffende terrein een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 46 is gevestigd en de gevallen waarin dat niet het geval is.

In de gevallen waarin een kwalitatieve verplichting is gevestigd is sprake van een situatie waarin subsidie functieverandering is verleend, die mede is gebaseerd op de daling van de waarde van de grond vanwege de omzetting van de landbouwgrond in natuurgrond. Voor zover die compensatie reeds is betaald, is dus in feite reeds een deel van de waarde door de Staat uitbetaald en is er dus geen reden om de volle waarde van het terrein als landbouwgrond uit te betalen. Bij de te betalen prijs zal rekening moeten worden gehouden met de reeds uitbetaalde subsidie functieverandering.

In artikel 95, eerste en tweede lid, is op basis van het vorenstaande in algemene zin de berekeningsmethode weergegeven voor de situatie waarin een kwalitatieve verplichting op de desbetreffende grond is gevestigd. Daarbij ziet het eerste lid op de situatie waarin het volle eigendomsrecht ter verwerving aan het bureau wordt aangeboden, terwijl het tweede lid ziet op de situatie waarin overdracht van een, met een beperkt gebruiksrecht bezwaard, eigendomsrecht aan de orde is.

In het derde lid gaat het om situaties waarin een kwalitatieve verplichting op de betrokken grond is gevestigd en louter een van het eigendomsrecht afgeleid beperkt gebruiksrecht ter verwerving wordt aangeboden. In die gevallen wordt de te betalen prijs bepaald op basis van taxatie van de waarde van het recht.

Onder het derde lid valt ook de situatie waarin geen kwalitatieve verplichting op de grond rust en een eigendomsrecht, al dan niet bezwaard met een beperkt gebruiksrecht, dan wel louter een beperkt gebruiksrecht, ter verwerving wordt aangeboden. In die gevallen wordt, krachtens het vierde lid van artikel 95 , de te betalen prijs eveneens bepaald op basis van taxatie, maar wordt bij die taxatie geen rekening gehouden met het feit dat de grond onderhevig is aan een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van een beheersovereenkomst en de grond is gelegen in een reservaatsgebied.

Opgemerkt wordt dat de verwerving uit hoofde van artikel 94 door het Bureau beheer landbouwgronden van een eigendomsrecht of een beperkt gebruiksrecht losstaat van de eventuele subsidierelatie die uit hoofde van deze regeling met de desbetreffende beheerder bestaat. Zo biedt bijvoorbeeld het enkele verlies van het recht tot gebruik en beheer vanwege de overdracht van het eigendomsrecht aan het bureau op zichzelf geen grond voor het oordeel dat het niet behalen van de subsidiedoelen aan overmacht zou zijn te wijten.

Artikel 98

Naast de hier bedoelde ambtenaren zullen ook ambtenaren van andere directies dan wel LASER of de Algemene Inspectie Dienst als toezichthouder kunnen worden aangewezen. De Kaderwet LNV-subsidies biedt daartoe de basis.

Mede met betrokken subsidieontvangers of belangenbehartigers van hen zal een systeem van monitoring worden ontwikkeld. Dit zal mede van belang zijn ten behoeve van de in het algemeen deel van deze toelichting aangekondigde evaluatie.

Artikelen 99 en 100

Deze artikelen betreffen het overgangsrecht voor reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsgebieden als bedoeld in de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon).

In de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer is ten algemene het overgangsregime voor de Rbon opgenomen. In die regeling is bepaald dat de Rbon wordt ingetrokken. Ook is daarbij bepaald dat lopende beheersovereenkomsten van kracht blijven tot het moment waarop deze van rechtswege eindigen dan wel subsidie wordt verleend op grond van onderhavige regeling of de Subsidieregeling natuurbeheer.

Voor een goed begrip van deze artikelen wordt derhalve verwezen naar het overgangsrecht van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

In dit verband wordt ook gewezen op de artikelen 77 en volgende van de Regeling agrarisch natuurbeheer. Die artikelen betreffen de zogenoemde overgangsbeheerssubsidie. Voor deze subsidies zal in het natuurgebiedsplan worden bepaald waar deze subsidie kan worden verleend.

Ook is in het kader van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer bepaald dat de grenzen van reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden, vastgesteld krachtens de Rbon, van kracht blijven zolang geen natuurgebiedsplannen zijn vastgesteld. Voor de toepassing van deze regeling is dit vooral van belang om de mogelijkheid te openen voor particulier beheer, anders dan op basis van beheersovereenkomsten Rbon.

In de reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden kunnen dus vanaf het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling subsidies functieverandering en inrichtingssubsidies worden verleend ook al zijn nog geen natuurgebiedsplannen vastgesteld. In beginsel geldt voor het verlenen van die subsidies het reguliere regime zoals bepaald bij de desbetreffende artikelen in deze regeling.

Deze beide artikelen bevatten dan ook vooral een bijzondere voorziening die erop is gericht een verantwoord beleid te voeren bij afwezigheid van die natuurgebiedsplannen teneinde inrichtingssubsidie en subsidie functieverandering te kunnen verlenen

Dit is nodig omdat in de natuurgebiedsplannen door gedeputeerde staten zal worden bepaald welke doelpakketten kunnen worden ontwikkeld. Zolang die plannen er niet zijn, is er daarom in voorzien dat gedeputeerde staten per geval dienen te verklaren dat de subsidieverlening past in het door hen voorgestane beleid. Zowel uit het oogpunt van duidelijkheid als uit het oogpunt van rechtszekerheid is het echter gewenst dat deze overgangsvoorziening niet te lang van kracht kan zijn. Daarom is in artikel 100 voor inrichtingssubsidie bepaald dat deze voorziening slechts geldt voor aanvragen die worden ingediend tot 1 januari 2002. Gelet op de onlosmakelijk koppeling die is gelegd tussen inrichtingssubsidie en subsidie functieverandering geldt dit ook voor die laatste subsidie.

Het is dus van belang dat gedeputeerde staten voordien de natuurgebiedsplannen vaststellen.

Voor zover in begrensde reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden terreinen liggen die voldoen aan de natuurdoelen, bepaald bij één der onderscheiden pakketten, kan uiteraard voor die pakketten subsidie worden verleend.

Artikel 101

Teneinde discontinuïteit te voorkomen is in dit artikel bepaald dat eenmalig subsidies met terugwerkende kracht kunnen worden verleend voor aanvragen die in het eerste half jaar na inwerkingtreding van deze regeling worden ingediend. Dit zal over het algemeen vooral die situaties betreffen waar thans over het algemeen subsidie wordt genoten op grond van de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen. Het gaat dus om bestaande natuur.

In dit verband wordt overigens gewezen op die genoemde regeling waarbij thans reeds bijzondere voorzieningen zijn getroffen voor de overgang van de subsidie functiebeloning naar de beheerssubsidies op grond van de onderhavige regeling. Tot 1 januari 2001 kan ook subsidie functiebeloning worden genoten. Uiteraard kan dit niet samengaan met beheerssubsidie.

Artikelen 103 en 104

Deze artikelen betreffen het overgangsregime ten aanzien van de Tijdelijke regeling natuurbeheer. In het bijzonder is dit erop gericht dat door beheerders, desgewenst, op soepele wijze overstap gemaakt kan worden naar de onderhavige regeling

Artikel 106

Met de wijziging van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties komt de subsidiëring uit hoofde van die regeling van het beheer en de inrichting van terreinen door de in artikel 3, tweede lid, van die regeling genoemde instellingen te vervallen. Het gaat hier om de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, de Stichting Marke Vragender Veen, de G.A. van der Lugtstichting, de Stichting Edwina van Heek en de Stichting Goois Natuurreservaat. Deze stichtingen kunnen thans subsidie voor het beheer en de inrichting van terreinen verkrijgen uit hoofde van de onderhavige regeling.

Met betrekking tot de in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties genoemde instellingen is gekozen voor een gefaseerd overgangsregime, waarlangs de mogelijkheden om uit hoofde van die ten behoeve van het beheer of de inrichting van terreinen subsidie kan worden verstrekt. Het gaat hier om de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en de 12 provinciale landschapsstichtingen. Voor een gefaseerde overgang is aanleiding teneinde deze instelling in staat te stellen hun bedrijfsvoering volledig aan te passen aan de subsidiemethodiek uit de onderhavige subsidieregeling. Zij dienen immers voor hun gehele areaal van veelal grote omvang de bestaande terreinsituatie te beschrijven en de daarbij behorende onderscheidenlijk gewenste basis- of pluspakketten te kiezen.

Vanaf het moment van inwerkingtreding van de onderhavige subsidieregeling zullen de instellingen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties nog slechts beperkt in aanmerking kunnen komen voor beheerssubsidie uit hoofde van laatstgenoemde regeling. In 2000 zal elke instelling voor nog ten hoogste 85% van het door haar op het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling beheerde areaal beheerssubsidie kunnen krijgen op grond van de regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

In de jaren daarna wordt dit percentage afgebouwd tot 60 respectievelijk 30.

Voor het bestaande areaal waarvan het beheer niet langer onder die subsidieregeling wordt gesubsidieerd, kan de desbetreffende instelling uit hoofde van de onderhavige regeling beheerssubsidie aanvragen.

Voor het natuurbeheer van alle nieuw te verkrijgen terreinen zal uitsluitend op basis van de onderhavige subsidieregeling subsidie kunnen worden verstrekt.

Artikel 111

Dit artikel betreft de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen. Die regeling is met ingang van 1 januari 1999 reeds gewijzigd met het oog op het programma beheer. Onder andere betreft die wijziging de bepaling dat subsidie functiebeloning met één jaar kan worden verlengd indien de subsidietermijn in 1999 afloopt. In verband daarmee wordt de Regeling functiebeloning ingetrokken met ingang van 1 januari 2001.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G.H. Faber.

Bijlagen behorende bij de Subsidieregeling Natuurbeheer van 20 december 1999; TRCJZ1999/13.144

BIJLAGE 1

Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland.

BIJLAGE 2

Noordenveld.

BIJLAGE 3

Aa en Hunze, Appingedam, Assen, Bedum, Bellingwedde, Borger-Odoorn, Coevorden, Delfzijl, De Marne, De Wolden, Emmen, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogeveen, Leek, Marum, Menterwolde, Meppel, Middenveld, Reiderland, Scheemda, Slochteren, Ten Boer, Westerveld, Winschoten, Winsum, Zuidhorn, Zuidlaren.

BIJLAGE 4

Achtkarspelen, Akersloot, Amsterdam, Anna Paulowna, Beemster, Bergen (N.H.), Dantumadeel, Den Helder, Dirksland, Edam-Volendam, Eemsmond, Goedereede, Graft-De Rijp, Haarlemmerliede c.a., Heerenveen, Hoogezand-Sappemeer, Landsmeer, Loppersum, Middelharnis, Oostflakkee, Ooststellingwerf, Oostzaan, Opsterland, Pekela, Purmerend, Schermer, Schoorl, Smallingerland, Stadskanaal, Texel, Tytsjerksteradiel, Uitgeest, Veendam, Vlagtwedde, Waterland, Weststellingwerf, Wormerland, Zaanstad, Zeevang, Zijpe.

BIJLAGE 5

Alkmaar, Ambt Montfort, Apeldoorn, Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, Bennebroek, Bergen (L.), Beverwijk, Bloemendaal, Broekhuizen, Castricum, Dongeradeel, Echt, Egmond, Elburg, Epe, Ferwerderadeel, Franekeradeel, Gennep, Grubbenvorst, Haarlem, Haelen, Harlingen, Hattem, Heel, Heemskerk, Heemstede, Heerde, Heiloo, Helden, Het Bildt, Heythuysen, Horst, Hunsel, Kessel, Kollumerland c.a., Leeuwarderadeel, Limmen, Maasbracht, Maasbree, Meerlo-Wanssum, Meijel, Menaldumadeel, Mook en Middelaar, Nederweert, Oldebroek, Roerdalen, Roermond, Roggel en Neer, Sevenum, Swalmen, Tegelen, Thorn, Velsen, Venlo, Venray, Weert, Zandvoort.

BIJLAGE 6

Aalsmeer, Alblasserdam, Amersfoort, Amstelveen, Angerlo, Avereest, Baarn, Blaricum, Boarnsterhim, Bolsward, Borsele, Brederwiede, Brummen, Bunschoten, Bussum, Dalfsen, Den Ham, Diemen, Doesburg, Eemnes, Gaasterlân-Sleat, Genemuiden, Giessenlanden, Goes, Gorinchem, Graafstroom, Gramsbergen, Hardenberg, Hardinxveld-Giessendam, Hasselt, Heino, Hilversum, Hummelo en Keppel, Huizen, IJsselham, IJsselmuiden, Kampen, Kapelle, Laren (N.H.), Leerdam, Leeuwarden, Lemsterland, Liesveld, Littenseradiel, Middelburg, Muiden, Naarden, Nederhorst den Berg, Nieuw-Lekkerland, Nieuwleusen, Nijefurd, Ommen, Ouder-Amstel, Papendrecht, Reimerswaal, Rheden, ’s-Graveland, Skarsterlân, Sliedrecht, Sneek, Soest, Staphorst, Steenderen, Steenwijk, Uithoorn, Veere, Vianen, Vlissingen, Voorst, Weesp, Wûnseradiel, Wymbritseradiel, Zederik, Zwartsluis, Zwolle.

BIJLAGE 7

Aalten, Alphen aan den Rijn, Andijk, Axel, Bergambacht, Bergh, Bodegraven, Borculo, Didam, Dinxperlo, Doetinchem, Drechterland, Eibergen, Enkhuizen, Gendringen, Gorssel, Gouda, Groenlo, Harenkarspel,, Heerhugowaard, Hengelo (Gld.), Hontenisse, Hoorn, Hulst, Krimpen aan den IJssel, Langedijk, Lichtenvoorde, Lochem, Medemblik, Moordrecht, Nederlek, Neede, Niedorp, Nieuwkoop, Noord-Beveland, Noorder-Koggenland, Obdam, Oostburg, Opmeer, Ouderkerk, Reeuwijk, Ruurlo, Sas van Gent, Schagen, Schoonhoven, Schouwen-Duiveland, Sluis-Aardenburg, Stede Broec, Terneuzen, Tholen, Venhuizen, Vlist, Vorden, Warnsveld, Wehl, Wervershoof, Wester-Koggenland, Winterswijk, Wisch, Wognum, Zelhem, Zutphen.

BIJLAGE 8

Bathmen, Beek (L.), Bergen op Zoom, Bernisse, Beuningen, Binnenmaas, Brielle, Brunssum, Cromstrijen, Deventer, Diepenveen, Dordrecht, Druten, Duiven, Etten-Leur, Eijsden, Geleen, Groesbeek, Gulpen, Halderberge, Heerewaarden, Heerlen, Hellevoetsluis, Heumen, Holten, Kerkrade, Korendijk, Landgraaf, Maastricht, Margraten, Meerssen, Millingen aan de Rijn, Nuth, Olst, Onderbanken, Oud-Beijerland, Raalte, Rijnwaarden, Roosendaal, Rucphen, Schinnen, ’s-Gravendeel, Simpelveld, Sittard, Spijkenisse, Stein (L.), Strijen, Susteren, Ubbergen, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal, West Maas en Waal, Westervoort, Westvoorne, Wieringen, Wieringermeer, Wijchen, Wijhe, Wittem, Woensdrecht, Zevenaar.

BIJLAGE 9

Abcoude, Almelo, Ambt Delden, Ammerzoden, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, Borne, Boxmeer, Brakel, Breukelen, Capelle aan den IJssel, Cuijk, De Lier, Delft, Denekamp, De Ronde Venen, Diepenheim, Enschede, Grave, Goor, Haaksbergen, Harmelen, Hedel, Hellendoorn, Hengelo (O.), IJsselstein, Kerkwijk, Landerd, Lith, Loenen, Loosdrecht, Lopik, Losser, Maarssen, Maartensdijk, Maasland, Maasdriel, Maassluis, Markelo, Mill en Sint Hubert, Monster, Montfoort, Naaldwijk, Nieuwegein, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nootdorp, Oldenzaal, Ootmarsum, Oss, Oudewater, Pijnacker, Ravenstein, Rijssen, Rijswijk (Z.H.), Rossum, Schipluiden, ’s-Gravenhage, ’s-Gravenzande, Sint Anthonis, Stad Delden, Tubbergen, Utrecht, Vleuten-De Meern, Vriezenveen, Waddinxveen, Wateringen, Weerselo, Wierden, Woerden, Zaltbommel, Zevenhuizen-Moerkapelle.

BIJLAGE 10

Aalburg, Albrandswaard, Alkemade, Almere, Alphen-Chaam, Amerongen, Arnhem, Asten, Baarle-Nassau, Barendrecht, Barneveld, Bemmel, Bergeyk, Bernheze, Best, Bladel, Boekel, Born, Boskoop, Boxtel, Breda, Budel, Bunnik, Buren, Culemborg, De Bilt, Deurne, Dodewaard, Dongen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Dronten, Echteld, Ede, Eersel, Eindhoven, Elst (Gld.), Ermelo, Geertruidenberg, Geldermalsen, Geldrop, Gemert-Bakel, Gendt, Gilze en Rijen, Goirle, Haaren, Haarlemmermeer, Harderwijk, Heerjansdam, Heeze-Leende, Helmond, Hendrik-Ido-Ambacht, Heteren, Heusden, Hillegom, Hilvarenbeek, Hoevelaken, Houten, Huissen, Jacobswoude, Katwijk, Kesteren, Laarbeek, Leersum, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Lelystad, Leusden, Liemeer, Lienden, Lingewaal, Lisse, Loon op Zand, Maarn, Maasdonk, Made, Maurik, Mierlo, Neerijnen, Nijkerk, Nijmegen, Noordoostpolder, Noordwijk, Noordwijkerhout, Nuenen c.a., Nunspeet, Oegstgeest, Oirschot, Oisterwijk, Oosterhout, Putten, Renkum, Renswoude, Reusel-De Mierden, Rhenen, Ridderkerk, Rijnsburg, Rijnwoude, Rozendaal, Rotterdam, Rozenburg, Sassenheim, Scherpenzeel, Schiedam, Schijndel, ’s-Hertogenbosch, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Steenbergen, Ter Aar, Tiel, Tilburg, Uden, Urk, Valburg, Valkenburg (Z.H.), Valkenswaard, Veenendaal, Veghel, Veldhoven, Vlaardingen, Voorburg, Voorhout, Voorschoten, Vught, Waalre, Waalwijk, Wageningen, Warmond, Wassenaar, Werkendam, Wijk bij Duurstede, Woudenberg, Woudrichem, Zeewolde, Zeist, Zevenbergen, Zoetermeer, Zoeterwoude, Zundert, Zwijndrecht.

BIJLAGE 11

Anna Paulowna, Zijpe, Bergen (Z.H.), Egmond, Castricum, Heemskerk, Noordwijk, Lisse, Hillegom, Noordwijkerhout, Wassenaar, voorzover bestaande uit:

Duinvaaggronden en vlakvaaggronden zonder kleidek volgens de classificatie van Bakker en Schelling (1996) die in gebruik zijn als bollengrond. De gronden hebben een lutumpercentage van minder dan 3 en een mediaan van de korrelgrootte van de zandfractie van ten minste 150 (m.

BIJLAGE 12

Basispakket : Plas en ven

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt bedekt door Kroossoorten of Kroosvaren; En de beheerseenheid maakt ten hoogste 90 % deel uit van een terrein, waarvan de overige delen voldoen aan één of meer van de andere basis- of pluspakketten in de bijlagen van deze regeling, met uitzondering van bijlage 21.

2. Beheersvoorschriften: geen.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Plas en ven: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 33,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 13

Basispakket : Moeras

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 70 % van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras; En ten hoogste 40 % van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En ten hoogste 20 % van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

2. Beheersvoorschriften: Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheerseenheid vrijhouden van bos en struweel; Hetzelfde deel van de beheerseenheid wordt nooit in twee opeenvolgende jaren gemaaid.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Moeras: 0,5 hectare

Beheersbijdrage: f 66,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 14

Basispakket : Rietcultuur

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met riet; En het riet is ten hoogste 1 jaar oud.

2. Beheersvoorschriften: De gehele beheerseenheid jaarlijks in de periode tussen 1 september en 1 april maaien en het maaisel afvoeren.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Rietcultuur: 0.5 hectare.

Beheersbijdrage: f 335,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 15

Basispakket : (Half)natuurlijk grasland

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland of kwelder; En in geval van grasland zijn op de beheerseenheid ten minste 15 inheemse plantensoorten inclusief mossen aanwezig per 25m2; En ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Pijpestrootje of Bochtige smele.

2. Beheersvoorschriften: In geval van grasland het gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden; In de periode van 1 juli tot 1 april is een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare op enig moment toegestaan.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket (Half)natuurlijk grasland: 0,5 hectare

Beheersbijdrage: f 259,- per hectare per jaar

BIJLAGE 16

Basispakket : Heide

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende heidesoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei; En de resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos of water; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 15% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of uit ander struweel dan Jeneverbes of Gagel.

2. Beheersvoorschriften: Op ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid vergrassing bestrijden door middel van begrazen; Of in het tijdvak op ten minste 10% van de oppervlakte van die delen van de beheerseenheid waar vergrassing optreedt, de vergrassing bestrijden door plaggen, chopperen, maaien en afvoeren.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Heide: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 83,- per hectare per jaar

BIJLAGE 17

Basispakket : Struweel

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met bomen, struiken of kruidachtige planten; En ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met inheemse houtachtige gewassen (zie bijlage 57) met een lengte van ten minste 1 meter en ten hoogste 5 meter; Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit struweel.

2. Beheersvoorschriften: geen.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Struweel: 5 hectare, of 0,5 hectare, in geval het gehele terrein waarop de aanvraag betrekking heeft ten minste 5 hectare aaneengesloten gebied beslaat, of 2 hectare in geval het terrein samen met een aangrenzend bestaand bos- of natuurterrein, dat voldoet aan één van de basis- of pluspakketten in de bijlagen van deze regeling, ten minste 5 hectare aaneengesloten gebied vormt.

Beheersbijdrage: f 20,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 18

Basispakket : Hoogveen

1. Natuurresultaat basis: Op ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid komen Veenmossoorten voor, niet gedomineerd door Waterveenmos [bedekkingsgraad kleiner dan 50%]; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En de overige oppervlakte bestaat uit Pijpestrootje of natte heide; En de beheerseeheid ligt in de Fysisch-Geografische Regio Heuvelland of Hogere zandgronden.

2. Beheersvoorschriften: Geen.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Hoogveen: 2,0 hectare.

Beheersbijdrage: f 161,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 19

Basispakket : Akker

1. Natuurresultaat basis: Op de gehele beheerseenheid wordt ten minste vijf van de zes jaren graan, met uitzondering van maïs, verbouwd;

2. Beheersvoorschriften: Bemesting met mest van rundvee of paarden is in ten hoogste 2 jaren van het tijdvak toegestaan; Mechanische onkruidbestrijding is niet toegestaan tussen het zaaien en de oogst.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Akker: 0,5 hectare

Beheersbijdrage: f 294,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 20

Basispakket : Bos

1. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57); En de verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot.

2. Beheersvoorschriften: Geen.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Bos: 5 hectare, of 0,5 hectare, in geval het gehele terrein waarop de aanvraag betrekking heeft ten minste 5 hectare aaneengesloten gebied beslaat, of 2 hectare in geval het terrein samen met een aangrenzend bestaand bos- of natuurterrein, dat voldoet aan één van de basis- of pluspakketten in de bijlagen van deze regeling , ten minste 5 hectare aaneengesloten gebied vormt.

Beheersbijdrage: f 100,- per hectare per jaar

BIJLAGE 21

Pluspakket : Grootschalige Natuur:

A: zonder begrazing

B: met begrazing

1. Natuurresultaat basis: De beheerseenheid bestaat uit aaneengesloten land en/of water en is ten minste 500 hectare groot; Of de beheerseenheid is buitendijks gelegen terrestrisch aaneengesloten natuurterrein met een oppervlakte van ten minste 50 hectare; En het beheer voldoet aan de voorschriften vermeld onder 2.

2. Beheersvoorschriften:

Variant A: Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid vinden geen andere beheersmaatregelen plaats dan ongecompartimenteerd waterbeheer;

Variant B: Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid vindt ongecompartimenteerd begrazingsbeheer plaats met vee; Ongecompartimenteerd waterbeheer is toegestaan; Andere dan de voornoemde beheersmaatregelen zijn niet toegestaan.

Beheersbijdrage, behorende bijvariant A zonder begrazing: f. 21,- per ha per jaar.

Beheersbijdrage, behorende bij variant B met begrazing: f. 71,- per ha per jaar.

BIJLAGE 22

Pluspakket : Soortenrijke plas

1. Natuurresultaat plus: In de beheerseenheid komen ten minste 7 van de meetsoorten voor uit de lijst A; of ten minste 2 uit de lijst B; of ten minste 12 uit de lijsten A en C; of ten minste 8 uit de lijsten B en C. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [flora/zoet]: Brede waterpest, Holpijp, Waterviolier, Waterdrieblad, Kransvederkruid, Groot nimfkruid, Spits fonteinkruid, Rossig fonteinkruid, Plat fonteinkruid, Stomp fonteinkruid, Langstengelig fonteinkruid, Fijne waterranonkel, Grote boterbloem, Grote waterranonkel, Kleine egelskop, Krabbenscheer, Groot blaasjeskruid, Stekelharig kransblad, Sterkranswier, Bronmos, Watergentiaan, Glanzig fonteinkruid, Lidsteng, Ruw kransblad, Paarbladig fonteinkruid, Blauwe waterereprijs, Smalle waterweegbree, Slanke waterweegbree, Slangenwortel;

B [flora/brak]: Lidsteng, Zilte waterranonkel, Spiraalruppia, Snavelruppia, Gesteelde zannichellia, Groot nimfkruid;

C [fauna]: Zomertaling, Slobeend, Krooneend, Tafeleend, Visdief, Zwarte stern, Bruine korenbout, Plasrombout, Grote keizerlibel, Glassnijder, Kamsalamander, Knoflookpad, Boomkikker, Ringslang, Waterspitsmuis, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

2. Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt bedekt door Kroossoorten of Kroosvaren; En de overige oppervlakte bestaat uit open water.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Soortenrijke plas: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 163,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 33,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 23

Pluspakket : Soortenrijk ven

1. Natuurresultaat plus: In de beheerseenheid komen ten minste 4 van de meetsoorten voor uit de lijst A; of ten minste 10 uit de lijsten A en B. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [flora]: Ondergedoken moerasscherm, Stijve moerasweegbree, Kruipende moerasweegbree, Gesteeld glaskroos, Moerashertshooi, Kleine biesvaren, Grote biesvaren, Oeverkruid, Waterlobelia, Waterlepeltje, Waterpostelein, Pilvaren, Ongelijkbladig fonteinkruid, Weegbreefonteinkruid, Witte waterranonkel, Vlottende bies, Drijvende egelskop, Kleinste egelskop, Doorschijnend glanswier, Moerassmele, Duizendknoopfonteinkruid, Drijvende waterweegbree, Naaldwaterbies, Draadzegge;

B [fauna]: Dodaars, Geoorde fuut, Wintertaling, Zwarte stern, Speerwaterjuffer, Tengere pantserjuffer, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Bruine winterjuffer, Venglazenmaker, Kamsalamander, Vinpootsalamander, Poelkikker, Heikikker, Boomkikker, Ringslang, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

2. Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt bedekt door Kroossoorten of Kroosvaren; En de overige oppervlakte bestaat uit open water.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Soortenrijk ven: 0,1 hectare.

Beheersbijdrage: f 119,- per hectare per jaar

Basisbijdrage: f 33,- per hectare per jaar

BIJLAGE 24

Pluspakket : Beek en duinrel

1. Natuurresultaat plus: In de beheerseenheid komen ten minste 2 van de meetsoorten voor uit de lijst A; of 5 uit de lijsten A en B. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [flora]: Bittere veldkers, Verspreidbladig goudveil, Paarbladig goudveil, Drijvende waterweegbree, Groot bronkruid, Vlottende waterranonkel, Klimopwaterranonkel, Grote waterranonkel, Haaksterrenkroos, Teer vederkruid, Beekpunge, Bronmos, Doorgroeid fonteinkruid, Rivierfonteinkruid;

B [fauna]: IJsvogel, Grote gele kwikstaart, Waterspreeuw, Bosbeekjuffer, Beekoeverlibel, Gewone bronlibel, Weidebeekjuffer, Beekrombout, Blauwe breedscheenjuffer, Vuursalamander, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis., Waterspitsmuis;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit ongekanaliseerde stromende beek of duinrel met een breedte van ten hoogste 25 meter.

2. Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: geen.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Beek en duinrel: 0,1 hectare.

Beheersbijdrage: f 817,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: geen.

BIJLAGE 25

Pluspakket : Trilveen

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 7 van de volgende meetsoorten voor: [flora] Knotszegge, Ronde zegge, Draadzegge, Vleeskleurige orchis, Slank wollegras, Veenmosorchis, Geelhartje, Groenknolorchis, Waterdrieblad, Parnassia, Moeraskartelblad, Sierlijke vetmuur, Plat blaasjeskruid, Klein blaasjeskruid, Kleine valeriaan, Rood schorpioenmos, Groot veenvedermos, Echt vetmos. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

En ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel;

2. Beheersvoorschriften: Jaarlijks maaien en het maaisel afvoeren; Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste

70 % van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras; En ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Trilveen: 0,05 hectare.

Beheersbijdrage: f 3169,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 66,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 26

Pluspakket : Overjarig rietland

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 6 van de volgende meetsoorten voor: [fauna] Roerdomp, Woudaapje, Purperreiger, Lepelaar, Bruine kiekendief, Waterral, Porseleinhoen, Blauwborst, Snor, Sprinkhaanzanger, Grote Karekiet, Baardmannetje, Vroege glazenmaker, Bruine korenbout, Ringslang, Noordse woelmuis, Waterspitsmuis, Ruige dwergvleermuis.

Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

En ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met riet; En ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel.

2. Beheersvoorschriften: Jaarlijks ten hoogste een derde deel van de oppervlakte van de beheerseenheid maaien; Het maaisel afvoeren; Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste

70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras; En ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Overjarig riet: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 160,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 66,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 27

Pluspakket : Veenmosrietland en moerasheide

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 5 van de meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 10 uit de lijsten A en B. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [flora]: Lavendelhei, Struikhei, Kraaihei, Gewone dophei, Grote veenbes, Kleine veenbes, Rode bosbes, Knotszegge, Ronde zegge, Sterzegge, Draadzegge, Vleeskleurige orchis, Brede en Rietorchis, Slank wollegras, Veenmosorchis, Geelhartje, Groenknolorchis, Waterdrieblad, Addertong, Parnassia, Moeraskartelblad, Welriekende nachtorchis, Sierlijke vetmuur, Plat blaasjeskruid, Klein blaasjeskruid, Blauwe knoop, Ronde zonnedauw, Kamvaren, Moerasviooltje, Tormentil;

B [fauna] Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Kwartelkoning, Waterral, Wulp, St. Jansvlinder, Grote vuurvlinder, Zilveren maan, Groentje, Noordse winterjuffer, Groene glazenmaker, Glassnijder, Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Heikikker, Levendbarende hagedis, Ringslang, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis, Noorse woelmuis, Waterspitsmuis;

En ten minste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met veenmossoorten; En ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel.

2. Beheersvoorschriften: Het gewas jaarlijks maaien en afvoeren. Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras; En ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Veenmosrietland en moerasheide: 0,05 hectare.

Beheersbijdrage: f 1661,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 66,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 28

Pluspakket : Nat soortenrijk grasland

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 5 van de volgende meetsoorten voor uit de lijst A; of ten minste 4 uit de lijst B; of ten minste 5 uit de lijst C; Of ten minste 3 uit de lijst D; of ten minste 7 uit de lijst E; Of ten minste 10 uit de lijsten A en F; Of ten minste 10 uit de lijsten B en F; Of ten minste 10 uit de lijsten C en F; Of ten minste 9 uit de lijsten D en F; Of ten minste 12 uit de lijsten E en F. Ook kan van de genoemde aantallen bij de lijsten A t/m E ten hoogste één soort uit één van de andere lijsten A t/m E meetellen voor het resultaat. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [Flora/Dotterbloemhooiland]: Trosdravik, Moesdistel, Wilde herfsttijloos, Moerasstreepzaad, Vleeskleurige orchis, Brede en Rietorchis, Addertong, Harlekijn, Adderwortel, Slanke sleutelbloem, Knolsteenbreek, Echte koekoeksbloem, Gewone dotterbloem, Grote ratelaar, Gevleugeld hertshooi, Waterkruiskruid, Kleine valeriaan;

B [Flora/Nat schraalland]: Tweehuizige zegge, Blonde zegge, Vlozegge, Spaanse ruiter, Gevlekte orchis, Moeraswespenorchis, Breed wollegras, Klokjesgentiaan, Draadrus, Parnassia, Vetblad, Welriekende nachtorchis, Klein glidkruid, Zaagblad, Kleine valeriaan, Melkviooltje, Schildereprijs, Sterzegge;

C [Flora/Natte duinvallei]: Dwergbloem, Teer guichelheil, Zomer- en Herfstbitterling, Platte bies, Vleeskleurige orchis, Armbloemige waterbies, Moeraswespenorchis, Bonte paardenstaart, Grote muggenorchis, Slanke gentiaan, Honingorchis, Groenknolorchis, Parnassia, Knopbies, Moerasgamander, Drienervige zegge, Geelgroene en Dwergzegge;

D [Flora/Nat uiterwaardhooiland]: Trosdravik, Wilde kievitsbloem, Genadekruid, Engelse alant, Polei, Rode ogentroost, Gulden boterbloem, Weidekervel, Grote pimpernel, Noords walstro, Echte koekoeksbloem;

E [Flora/Brak grasland]: Aardbeiklaver, Moeraszoutgras, Schorrenzoutgras, Selderij, Kruipend moerasscherm, Zulte, Zilte zegge, Zilte rus, Melkkruid, Rode ogentroost, Fraai duizendguldenkruid, Zeeweegbree, Behaarde boterbloem, Knolvossenstaart, Zilt torkruid, Zilte schijnspurrie, Gerande schijnspurrie;

F [Fauna] Zomertaling, Slobeend, Kwartelkoning, Kemphaan, Watersnip, Grutto, Tureluur, Gele kwikstaart, Grauwe klauwier, Zilveren maan, Aardbeivlinder, Bruine vuurvlinder, Groot dikkopje, Bruin zandoogje, Rugstreeppad, Ringslang, Kamsalamander, Poelkikker, Noordse woelmuis, Ondergrondse woelmuis, Veldspitsmuis, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland; En het grasland bevindt zich binnendijks ten opzichte van zeewerende dijken;

2. Beheersvoorschriften: Het gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden;

In de periode van 1 juli tot 1 april is een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare op enig moment toegestaan; Meetsoorten monitoren;

Voor instandhoudingsbemesting is toestemming van LASER vereist.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland; En ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Pijpestrootje of Bochtige smele.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Nat soortenrijk grasland: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 1786,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 259,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 29

Pluspakket : Droog soortenrijk grasland

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 4 van de meetsoorten voor uit de lijst A; of ten minste 5 uit de lijst B; of ten minste 5 uit de lijst C; Of ten minste 5 uit de lijst D; Of ten minste 8 uit de lijsten A en E; Of ten minste 9 uit de lijsten B en E; Of ten minste 9 uit de lijsten C en E; Of ten minste 9 uit de lijsten D en E. Ook kan van de genoemde aantallen bij de lijsten A t/m D ten hoogste één soort uit één der andere lijsten A t/m D meetellen voor het resultaat. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [Heischraal grasland]: Rozenkransje, Valkruid, Gelobde maanvaren, Stijve ogentroost, Klokjesgentiaan, Addertong, Heidekartelblad, Liggende vleugeltjesbloem, Blauwe knoop, Harlekijn, Hondsviooltje, Betonie, Herfstschroeforchis, Groene nachtorchis, Welriekende nachtorchis, Veldgentiaan;

B [Kalkgrasland]: Poppenorchis, Hondskruid, Aarddistel, Kalkwalstro, Franjegentiaan, Duitse gentiaan, Grote muggenorchis, Geel zonneroosje, Beemdhaver, Honingorchis, Tengere veldmuur, Bijenorchis, Vliegenorchis, Soldaatje, Aapjesorchis, Bergnachtorchis, Kuifvleugeltjesbloem, Gulden sleutelbloem, Harige ratelaar, Grote centaurie, Trosgamander, Echte gamander, Berggamander, Driedistel, Duifkruid, Ruige scheefkelk, Breed fakkelgras;

C [Stroomdalgrasland]: Wilde averuit, Voorjaarszegge, Vroege zegge, Kleine steentijm, Steenanjer, Zandwolfsmelk, Sikkelklaver, Walstrobremraap, Rode bremraap, Voorjaarsganzerik, Veldsalie, Tripmadam, Zacht vetkruid, Kleine ruit, Grote tijm, Gestreepte klaver, Brede ereprijs, Liggende ereprijs, Smal fakkelgras, Duifkruid, Overblijvende hardbloem;

D [Bloemdijk]: Gewone agrimonie, Moeslook, Kluwenklokje, Rapunzelklokje, Grote centaurie, Wollige distel, Ruige anjer, Beemdkroon, Aardaker, Glad parelzaad, Klavervreter, Wilde peterselie, Karwijvarkenskervel, Grote bevernel, Ruige weegbree, Kleine ratelaar, Veldsalie, Knopig doornzaad, Groot streepzaad, Kattendoorn, Wilde marjolein en Echte kruisdistel;

E [Fauna]: Kwartel, Patrijs, Grauwe klauwier, Geelgors, Bruin dikkopje, Icarusblauwtje, Hooibeestje, Kleine vuurvlinder, Argusvlinder, Bruin blauwtje, Ondergrondse woelmuis, Veldspitsmuis;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland

2. Beheersvoorschriften: Het gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden;

In de periode van 1 juli tot 1 april is een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare op enig moment toegestaan;

Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland; En ten hoogste 10 %van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Pijpestrootje of Bochtige Smele.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Droog soortenrijk grasland: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 610,- per hectare per jaar.

Beheersbijdrage in geval van bloemdijken: f 1966,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 259,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 30

Pluspakket : Soortenrijk stuifzand

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 4 van de volgende meetsoorten voor: [Fauna] Nachtzwaluw, Draaihals, Boomleeuwerik, Duinpieper, Gekraagde roodstaart, Tapuit, Klapekster, Geelgors, Kleine heivlinder, Kommavlinder, Heivlinder. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten genoemd in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen;

En ten minste 50 % van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit levend stuifzand; En ten minste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Buntgras of Korstmos; En ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit heide; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit struweel of bos.

2. Beheersvoorschriften: Ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid vrijhouden van bos en struweel;

Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: geen.

Minimum oppervlakte van de beheerseenheid behorende bij pluspakket Soortenrijk stuifzand: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 107,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: geen.

BIJLAGE 31

Pluspakket : Droge Heide

1. Natuurresultaat plus: op de beheerseenheid komen ten minste 5 van de meetsoorten voor uit lijst A; Of ten minste 11 uit de lijsten A en B. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [Flora] Heidezegge, Stekelbrem, Duitse brem, Kruipbrem, Dennenwolfsklauw, Grondster, Grote wolfsklauw, Kleine schorseneer, Klein warkruid, Rode dophei, Kleine wolfsklauw, Verfbrem, Rond wintergroen, Bronsmos, Rode en Dove heidelucifer, Rood bekermos, Rendiermossen;

B [Fauna] Wulp, Korhoen, Patrijs, Nachtzwaluw, Draaihals, Boomleeuwerik, Paapje, Roodborsttapuit, Tapuit, Grauwe klauwier, Klapekster, Geelgors, Heivlinder, Kommavlinder, Bruine vuurvlinder, Kleine vuurvlinder, Hooibeestje, Zandhagedis, Levendbarende hagedis, Gladde slang, Adder;

En ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende heidesoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei;

En de resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos, water; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 15% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of uit ander struweel dan Jeneverbes of Gagel.

2. Beheersvoorschriften: Op ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt vergrassing bestreden door middel van begrazen;

Of in het tijdvak wordt op ten minste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid waar vergrassing optreedt, vergrassing bestreden door middel van plaggen, chopperen, maaien en afvoeren;

Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende heidesoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei; En de resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos, water; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 15% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of ander struweel dan Jeneverbes of Gagel.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Droge heide: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 141,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 83,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 32

Pluspakket : Natte Heide

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 4 van de meetsoorten voor uit de lijst A; Of ten minste 11 uit de lijsten A en B. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [Flora]: Draadgentiaan, Gevlekte orchis, Kleine zonnedauw, Ronde zonnedauw, Klokjesgentiaan, Moeraswolfsklauw, Beenbreek, Heidekartelblad, Witte snavelbies, Bruine snavelbies, Gewone en Noordse veenbies, Wijdbloeiende rus, Koprus, Dwergrus;

B [Fauna]: Watersnip, Grutto, Tureluur, Wulp, Korhoen, Patrijs, Nachtzwaluw, Draaihals, Boomleeuwerik, Blauwborst, Paapje, Roodborsttapuit, Tapuit, Grauwe klauwier, Klapekster, Geelgors, Heidegentiaanblauwtje, Heideblauwtje, Groentje, Heikikker, Levendbarende hagedis, Adder, Ringslang, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis.

En ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende heidesoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei;

En de resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos, water;

En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water;

En ten hoogste 15% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel.

2. Beheersvoorschriften: Op ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt vergrassing bestreden door middel van begrazen;

Of in het tijdvak wordt op ten minste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid waar vergrassing optreedt, vergrassing bestreden door middel van plaggen, chopperen, maaien en afvoeren;

Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende heidesoorten: Struikhei, Dophei, Kraaihei; En de resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos, water; En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water; En ten hoogste 15% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of uit ander struweel dan Jeneverbes of Gagel.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Natte heide: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 162,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 83,- per hectare per jaar

BIJLAGE 33

Pluspakket : Levend hoogveen

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 6 van de meetsoorten voor uit de lijst A; of ten minste 15 uit de lijsten A en B. Ook kan voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 1 andere soort uit de lijsten in bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

A [Flora]: Lavendelhei, Eenarig wollegras, Kleine veenbes, Witte snavelbies, Veenbloembies, Lange zonnedauw, Rood veenmos, Wrattig veenmos, Hoogveen-veenmos, Slijkzegge, Beenbreek.

B [Fauna]: Dodaars, Geoorde fuut, Wintertaling, Blauwe kiekendief, Korhoen, Kemphaan, Watersnip, Grutto, Wulp, Tureluur, Zwarte stern, Nachtzwaluw, Gele kwikstaart, Blauwborst, Paapje, Roodborsttapuit, Grauwe Klauwier, Klapekster, Veenhooibeestje, Veenbesparelmoervlinder, Veenbesblauwtje, Groot dikkopje, Hoogveenglanslibel, Noordse glazenmaker, Tengere pantserjuffer, Koraaljuffer, Noordse witsnuitlibel, Heikikker, Levendbarende hagedis, Adder, Gladde slang, Ringslang, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt’s vleermuis, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis.

En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Veenmos, waaronder ten minste 2 van de volgende soorten: Wrattig veenmos, Hoogveen-veenmos, Rood veenmos. En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water;

En ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En de overige oppervlakte bestaat uit Pijpestrootje of natte heide;

En de beheerseenheid ligt in de Fysisch-Geografische Regio Heuvelland of Hogere zandgronden.

2. Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren.

3. Natuurresultaat basis:

Op ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid komen Veenmossoorten voor, niet gedomineerd door Waterveenmos [bedekkingsgraad kleiner dan 50%];

En ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water;

En ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel; En de overige oppervlakte bestaat uit Pijpestrootje of natte heide;

En de beheerseenheid ligt in de Fysisch-Geografische Regio Heuvelland of Hogere zandgronden.

Minimum oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Levend hoogveen: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 261,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 161,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 34

Pluspakket : Soortenrijk weidevogelgrasland.

1. Natuurresultaat plus:

Op de beheerseenheid komen ten minste 75 broedparen per 100 hectare voor van een of meer van de volgende meetsoorten: Grutto, Kievit, Scholekster, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper,Gele kwikstaart, waarvan ten minste 35 broedparen van de soorten Grutto, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper, Gele kwikstaart;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland;

En de beheerseenheid ligt binnen een gebied met een oppervlakte van ten minste 25 hectare waar in een Natuurgebiedsplan het pluspakket Soortenrijk weidevogelgrasland of het pluspakket Zeer soortenrijk weidevogelgrasland is opengesteld.

2. Beheersvoorschriften:

Ten minste 3% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit vluchtstroken [verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste twee weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid] of slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest;

En ten minste 25% van de oppervlakte van de beheerseenheid in de periode van 1 april tot 8 juni vrijwaren van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting;

Met inachtneming van voornoemde beheersvoorschriften is bemesting toegestaan en is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE per hectare toegestaan;

Meetsoorten monitoren.

Minimum-oppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Soortenrijk weidevogelgrasland: 5 hectare.

Beheersbijdrage: f 506,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 35

Pluspakket : Zeer soortenrijk weidevogelgrasland

1. Natuurresultaat plus: Op de beheerseenheid komen ten minste 100 broedparen per 100 hectare voor van een of meer van de volgende meetsoorten: Grutto, Kievit, Scholekster, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper, Gele kwikstaart, waarvan ten minste 50 broedparen van de soorten Grutto, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper, Gele kwikstaart;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland; En de beheerseenheid ligt binnen een gebied met een oppervlakte van ten minste 25 hectare waarvoor een Natuurgebiedsplan het pluspakket Soortenrijk weidevogelgrasland of het pluspakket Zeer soortenrijk weidevogelgrasland toestaat.

2. Beheersvoorschriften: Ten minste 4% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit vluchtstroken [verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste twee weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid], of slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest;

En ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid in de periode van 1 april tot 8 juni vrijwaren van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting;

Met inachtneming van voornoemde beheersvoorschriften is bemesting toegestaan en is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE per hectare toegestaan;

Meetsoorten monitoren.

Minimum-oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Zeer soortenrijk weidevogelgrasland: 5 hectare.

Beheersbijdrage: f 806,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 36

Pluspakket : Wintergastenweide

1. Natuurresultaat plus: In de beheerseenheid komt ten minste een van de volgende meetsoorten voor: Wilde zwaan, Kleine zwaan, Brandgans, Grauwe gans, Kleine rietgans, Kolgans, Taiga-rietgans, Toendra-rietgans, Zwartbuik-rotgans, Smient;

En ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland;

En op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is op 1 oktober een grasmat aanwezig met een voedingswaarde van ten minste 500 kVEM per ha;

En de beheersvoorschriften vermeld onder 2 worden nageleefd.

2. Beheersvoorschriften: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid jaarlijks ten minste een maal bemesten in de periode van 1 september tot 1 oktober, met tenminste 50 kilogram zuivere Stikstof per hectare;

En de beheerseenheid een maal maaien in de periode van 1 september tot 1 oktober;

En in de periode van 1 oktober tot 1 juni, of zoveel eerder als de onder 1 genoemde soorten vertrokken zijn, geen handelingen verrichten of laten verrichten in de beheerseenheid;

En de onder 1 genoemde soorten niet opzettelijk verstoren, bejagen of verjagen;

Met inachtneming van voornoemde beheersvoorschriften is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE per hectare toegestaan;

Meetsoorten monitoren.

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Wintergastenweide: 100 ha.

Beheersbijdrage: f 434,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 37

Omvormingspakket : Bos met verhoogde natuurwaarde

1. Natuurresultaat plus: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En aan het begin van het tijdvak is ten minste 20 % van de oppervlakte van de beheerseenheid bezet met één of meer inheemse boomsoorten (zie bijlage 57) en aan het eind van het tijdvak voldoet de beheerseenheid aan de voorwaarden A; of als de beheerseenheid bij de aanvraag voldoet aan de voorwaarden A, dan moet hij in het laatste jaar van het tijdvak voldoen aan de voorwaarden B; of bij aanvraag voldoet de beheerseenheid aan de voorwaarden B en in het laatste jaar van het tijdvak aan de voorwaarden C;

[A] en minste 35% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57); En ten minste 25% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit gemengd bos; En verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot; En aaneengesloten terreindelen waarbinnen andere dan inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57) meer dan 80% van de oppervlakte bezetten zijn ten hoogste 2 hectare groot; En ten minste 35% van de oppervlakte van de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 4 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 cm.;

[B] Ten minste 52% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten

(zie bijlage 57); en tenminste 37% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit gemengd bos; en verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot; en aaneengesloten terreindelen waarbinnen andere dan inheemse boomsoorten (zie bijlage 57) meer dan 80% van de oppervlakte bezetten zijn ten hoogste 2 hectare groot; en ten minste 52% van de oppervlakte van de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 4 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 cm;

[C] Ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten

(zie bijlage 57); en ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit gemengd bos; en verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot; en aaneengesloten terreindelen waarbinnen andere dan inheemse boomsoorten ( zie bijlage 57) meer dan 80% van de oppervlakte bezetten zijn ten hoogste 2 hectare groot; en ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 4 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 cm.

2. Beheersvoorschriften: Geen.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57); En de verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot.

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het omvormingspakket Bos met verhoogde natuurwaarde: 5 hectare

Beheersbijdrage: f 137,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 100,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 38

Pluspakket : Bos met verhoogde natuurwaarde

1. Natuurresultaat plus: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57); En ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit gemengd bos; En verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot; En aaneengesloten terreindelen waarbinnen andere dan inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57) meer dan 80% van de oppervlakte bezetten zijn ten hoogste 2 hectare groot; En ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 4 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 cm; Of in plaats van deze laatste voorwaarde is het op ten minste 70 % van de oppervlakte van de beheerseenheid niet toegestaan bomen of struiken of delen daarvan uit de beheerseenheid te verwijderen.

2. Beheersvoorschriften: Geen.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57); En de verjongingsvlakken zijn ten hoogste 2 hectare groot.

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Bos met verhoogde natuurwaarde: 5 hectare .

Beheersbijdrage: f 137,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 100,- per hectare per jaar.

Voor begrensde waardevolle bosgemeenschappen wordt de bijdrage verhoogd met f 15,- per hectare per jaar, in geval ten minste 95% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57) en de verjongingsvlakten ten hoogste 0,5 hectare groot zijn en de afstand tussen de verjongingsvlakten ten minste 75 meter bedraagt. Tevens vervalt voor dergelijke waardevolle bosgemeenschappen de voorwaarde, zoals geformuleerd onder punt 1, dat tenminste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit gemengd bos.

BIJLAGE 39

Pluspakket : Natuurbos

1. Natuurresultaat plus: Ten minste 95% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57); En ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 40 levende bomen met een stamdiameter van ten minste 15 centimeter voor bos op veengrond en op grondwatertrap Gt I en II en tenminste 30 centimeter voor bos op overige grondsoorten, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld; En de beheersvoorschriften vermeld onder 2 worden nageleefd.

2. Beheersvoorschriften: Het is niet toegestaan bomen of struiken of delen daarvan uit de beheerseenheid te verwijderen.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (Zie bijlage 57).

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Natuurbos: 40 hectare op kalkloze zandgronden; 10 hectare op overige grondsoorten.

Beheersbijdrage: f 152,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 100,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 40

Pluspakket : Hakhout en griend

1. Natuurresultaat plus: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit hakhout, waarbij ten minste 60% van de hakhout-stoven ouder is dan 25 jaar; En tenminste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met inheemse boomsoorten (zie bijlage 57); En de diameter van de staken is ten hoogste 10 centimeter, gemeten op 50 centimeter boven de stoof; En de beheerseenheid is ten minste 30 meter breed.

2. Beheersvoorschriften: Verjonging vindt vlaksgewijs plaats op vegetatieve wijze door middel van stronkopslag of door vervanging van dode stoven door jonge staken; En afgezette staken afvoeren.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (zie bijlage 57).

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Hakhout en griend: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 522,- per hectare per jaar voor beheerseenheden, waarvan ten minste 80% van de stoven bestaat uit zomereik of wintereik, f 2829,- per hectare per jaar voor beheerseenheden, waarvan ten minste 80% van de stoven bestaat uit de wilgensoorten uit Bijlage 57, Es of Zwarte els.

Basisbijdrage: f 100,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 41

Pluspakket : Middenbos

1. Natuurresultaat plus: Tenminste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is een bestaand of voormalig middenbos [Middenbos is opgaand bos met een ondergroei van hakhout]; En ten minste 60% van de hakhout-stoven is ouder dan 25 jaar; En tenminste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met inheemse boomsoorten (zie bijlage 57); En de diameter van de staken is ten hoogste 10 centimeter, gemeten op 50 centimeter boven de stoof; En op de beheerseenheid staan per hectare ten minste 25 overstaanders met een hoogte van ten minste 15 meter; En de beheerseenheid is ten minste 30 meter breed.

2. Beheersvoorschriften: Verjonging van het hakhout vindt vlaksgewijs plaats op vegetatieve wijze door middel van stronkopslag of door vervanging van dode stoven door jonge staken.

3. Natuurresultaat basis: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos waarop de Boswet van kracht is; En ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer inheemse boomsoorten (zie bijlage 57).

Minimum oppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Middenbos: 0,5 hectare.

Beheersbijdrage: f 278,- per hectare per jaar.

Basisbijdrage: f 100,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 42

Landschapspakket : Houtwal

1. Het is een lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken (zie bijlage 57), voorzien van een wallichaam;

2. Het element ligt in het landschapstype zandgebied of kustzone;

3. Het element is ten minste 50 meter lang, ten hoogste 10 meter breed en het wallichaam is ten minste 0,50 meter hoog;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

5. De diameter van de opgaande stammen, uitgezonderd overstaanders, is ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

6. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.045,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 785,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 525,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 43

Landschapspakket : Houtkade en landscheiding

1. Het is een lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken (zie bijlage 57), voorzien van een wallichaam;

2. Het element ligt in het landschapstype laagveengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang, ten hoogste 10 meter breed en het wallichaam is ten minste 0,20 meter hoog;

4. Het wallichaam is aan weerszijden voorzien van sloten;

5. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

6. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

7. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

8. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

9. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.045,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 785,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 525,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 44

Landschapspakket : Landweer

1. Het is een lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken (zie bijlage 57), voorzien van een wallichaam;

2. Ten minste 50% (bedekkingsgraad) van de opgaande begroeiing bestaat uit inheemse doornstruiken (meidoorn, sleedoorn, gaspeldoorn, hondsroos en egelantier);

3. Het element is ten minste 50 meter lang, ten hoogste 10 meter breed en het wallichaam is ten minste 0,50 meter hoog;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

5. Het element komt als zodanig voor op de Archeologische Monumentenkaart;

6. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

7. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

8. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

9. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.045,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 785,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 525,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 45

Landschapspakket : Singel

1. Het is een landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen (zie bijlage 57);

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied of rivierengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 50 meter breed;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per are;

5. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

6. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. Het afzetten gebeurt ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld , of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage:

ƒ 950,- per hectare per jaar, bij meer dan 90% bedekking

ƒ 715,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 75% en 90% bedekking

ƒ 475,- per hectare per jaar voor de begroeide oppervlakte, bij tussen 50% en 75% bedekking

BIJLAGE 46

Landschapspakket : Elzensingel

1. Het is een landschapselement met aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse bomen of struiken met voor ten minste 80% opgaande begroeiing van Zwarte els;

2. Het element ligt in het landschapstype zandgebied, hoogveenontginningsgebied, rivierengebied of laagveengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. Het element bevat ten hoogste 10 overstaanders per 100 meter; De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders); ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stobbe;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

7. Het afzetten gebeurt tot op een hoogte van ten minste 0,10 en ten hoogste 0,30 meter boven maaiveld

Beheersbijdrage:

ƒ 48,- per 100 meter per jaar voor een singel met een bedekkingsgraad van meer dan 90%

ƒ 36,- per 100 meter per jaar voor een singel met een bedekkingsgraad van tussen 75% en 90%

ƒ 24,- per 100 meter per jaar voor een singel met een bedekkingsgraad van tussen 50% en 75%

BIJLAGE 47

Landschapspakket : Geriefhoutbosje

1. Het is een landschapselement met opgaande begroeiing;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied of laagveengebied;

3. Het element is ten minste 5 en ten hoogste 50 are groot;

4. Het element is begroeid met ten minste 50 stammen van inheemse bomen (zie bijlage 57) per are, waarvan ten hoogste 5 overstaanders;

5. De diameter van de opgaande stammen is (uitgezonderd overstaanders) ten hoogste 0,15 meter op 1,30 meter boven de stoof;

6. instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. Het afzetten gebeurt en ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

Beheersbijdrage: ƒ 950,- per hectare per jaar

BIJLAGE 48

Landschapspakket : Knip- en scheerheg

1. Het is een lijnvormig landschapselement met aaneengesloten, opgaande begroeiing van struikvormende soorten;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland of rivierengebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. Het element is ten minste 1,00 en ten hoogste 2,00 meter hoog en ten hoogste 1,00 meter breed;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

7. Het element wordt ten minste eenmaal per 2 jaar geknipt.

Beheersbijdrage:

ƒ 1,75 per strekkende meter per jaar.

BIJLAGE 49

Landschapspakket : Struweelhaag

1. Het is een lijnvormig landschapselement met aaneengesloten, opgaande begroeiing, voor ten minste 85% (kroonprojectie) bestaande uit inheemse, struikvormende soorten (zie bijlage 57);

2. Het element ligt in het landschapstype rivierengebied, zeekleigebied of heuvelland;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. Het element is ten minste 1,00 meter hoog, ten minste 1,00 breed en ten hoogste 5 meter hoog;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

Beheersbijdrage:ƒ 0,42 per strekkende meter per jaar

BIJLAGE 50

Landschapspakket : Knotbomenrij

1. Het is een rij van ten minste 10 bomen, waarvan de stam is afgezet op een hoogte van ten minste 1,50 en ten hoogste 2,50 meter, tenzij het een bestaande knot is, die in het verleden hoger is afgezet;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied of laagveengebied;

3. De onderlinge afstand van de bomen is ten minste 1 en ten hoogste 20 meter;

4. De staken hebben een diameter van ten hoogste 0,08 m. op 20 cm. boven de knot;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

Beheersbijdrage; ƒ 6,- per boom per jaar.

BIJLAGE 51

Landschapspakket : Grubbe en holle weg

1. Het is een smal, diep ingesneden dal met steile, begroeide wanden, gemiddeld ten minste 2 meter diep;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland of zandgebied;

3. Het element is ten minste 50 meter lang;

4. De wanden (taluds) hebben een helling van ten minste 30°;

5. In geval van opgaande begroeiing dient sprake te zijn van inheemse bomen of struiken (zie bijlage 57);

6. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

7. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

8. De begroeiing van de taluds wordt jaarlijks gemaaid (maaisel afvoeren) indien de begroeiing bestaat uit grasachtige of kruidige vegetaties; indien sprake is van opgaande begroeiing, waarbij ten hoogste 10 overstaanders per are, wordt deze zo vaak afgezet direct boven de stobbe of ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, dat de maximale stamdiameter op 1,30 meter boven maaiveld 0,15 meter bedraagt.

Beheersbijdrage: ƒ 2.335,- per hectare talud per jaar

BIJLAGE 52

Landschapspakket : Hoogstamboomgaard

1. Het is een boomgaard met fruit- of notenbomen (appel, peer, pruim, kers, walnoot);

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland of rivierengebied;

3. De boomgaard heeft een oppervlakte van ten minste 25 are, met een dichtheid van ten minste 50 en ten hoogste 150 bomen per hectare;

4. De bomen zijn ten minste 4 meter hoog;

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Indien het appel of peer betreft worden de fruitbomen ten minste eenmaal per twee jaar gesnoeid.

Beheersbijdrage: ƒ 20,- per boom per jaar

BIJLAGE 53

Landschapspakket : Eendenkooi

1. Het is een installatie, die als eendenkooi is geregistreerd in de Openbare Registers, bestaande uit een kooiplas en omringend struweel of bos;

2. Instandhouden van het element als vanginstallatie voor eendachtigen.

3. De beheerseenheid is maximaal 4 hectare groot.

Beheersbijdrage: ƒ 3.291,- per hectare per jaar

BIJLAGE 54

Landschapspakket : Poel

1. Ten minste 80% van de oppervlakte van het element bestaat uit open water;

2. Het element ligt in het landschapstype heuvelland, zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied, laagveengebied of droogmakerijen

3. Het element heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 en ten hoogste 50 are, tenzij het een voortplantingspoel voor amfibieën in het heuvelland betreft;

4. De waterdiepte in de diepste delen is in de periode van 1 oktober tot 1 april ten minste 0,5 meter

5. Instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

6. Geen water onttrekken aan het element anders dan voor het drenken van vee dat de aan het element grenzende percelen beweidt;

7. Schoningswerkzaamheden, voor zover nodig, alleen verrichten in de periode tussen 1 september en 15 oktober.

Beheersbijdrage:

ƒ 90,- per poel per jaar bij een poel-oppervlakte tot 75 m2

ƒ 140,- per poel per jaar bij een poel-oppervlakte tussen 75 en 175 m2

ƒ 170,- per poel per jaar bij een poel-oppervlakte groter dan 175 m2

BIJLAGE 55

Landschapspakket Rietzoom en klein rietperceel

1. De begroeiing van het element bestaat voor ten minste 90% uit riet;

2. Het element ligt in het landschapstype rivierengebied, zeekleigebied of laagveengebied;

3. Het element is ten minste 5 are groot en 1 meter breed en ten hoogste 50 are groot of 5 meter breed;

4. Ten minste 10 en ten hoogste 20% riet is tussen een en twee jaar oud;

5. instandhouden van het element: geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element

6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

7. Ten minste 80 en ten hoogste 90% van het riet wordt jaarlijks gemaaid.

Beheersbijdrage:

ƒ 1.100,- per hectare per jaar voor rijland

ƒ 1.530,- per hectare per jaar voor vaarland.

BIJLAGE 56

Landschapspakket Raster

1. Het is een veekerend raster t.b.v. een landschapselement;

2. Er is sprake van een beschikking landschapssubsidie voor het landschapselement voor één of meer van de landschapspakketten in de bijlagen 42 -55.

3. Het raster bevindt zich op zodanige afstand van het landschapselement, dat schade door vraat of betreding wordt voorkomen;

4. Instandhouden van een veekerend raster;

5. Jaarlijks worden zo nodig overhangende takken, die de instandhouding van het raster bedreigen, verwijderd.

Beheersbijdrage: ƒ 0,93 per meter per jaar

BIJLAGE 57

Inheemse boom- en struiksoorten

Aalbes, Amandelwilg, Appel, Bastaardbosbes, Beredruif, Beuk, Bezemdophei, Bittere wilg, Bitterzoet, Blauwe bosbes, Bosrank, Bosroos, Boswilg, Braamsoorten, Brem, Duindoorn, Duinroos, Kruising van Eenstijlige en Tweestijlige meidoorn, Eenstijlige meidoorn, Egelantier, Fladderiep, Framboos, Gagel, Gladde iep, Gaspeldoorn, Gelderse roos, Gele kornoelje, Geoorde wilg, Gewone dophei, Gewone es, Gewone esdoorn, Gewone vlier, Grauwe abeel, Kruising van Grauwe en Geoorde wilg, Grauwe wilg, Grove den, Haagbeuk, Hazelaar, Heggeroos, Hollandse linde, Hondsroos, Hulst, Jeneverbes, Kruising van Katwilg en Grauwe wilg, Kleinbloemige roos, Klimop, Kruising van Koraalmeidoorn en Tweestijlige meidoorn, Koraalmeidoorn, Kraagroos, Kraaihei, Kraakwilg, Krent, Kruipbrem, Kruipwilg, Kruisbes, Laurierwilg, Lavendelhei, Maretak, Mispel, Peer, Ratelpopulier, Rijsbes, Rode bosbes, Rode dophei, Rode kamperfoelie, Rode kornoelje, Rode paardekastanje, Rood peperboompje, Rossige wilg, Ruwe berk, Ruwe iep, Kruising van Schietwilg en Kraakwilg, Schietwilg, Sleedoorn, Spaanse aak, Sporkehout, Stekelbrem, Struikhei, Tamme kastanje, Taxus, Trosbes, Trosvlier, Tweestijlige meidoorn, Verfbrem, Viltroos, Vogelkers, Wegedoorn, Wilde kamperfoelie, Wilde kardinaalmuts, Wilde liguster, Wilde lijsterbes, Wilde peer, Kruising van Wintereik en zomereik, Wintereik, Winterlinde, Witte els, Witte paardekastanje, Wollige sneeuwbal, Zachte berk, Zoete kers, Zomereik, Zomerlinde, Zuurbes, Zwarte bes, Zwarte els, Zwarte populier.

BIJLAGE 58

Recreatiepakket 1 : (Laag recreatieniveau)

1. Het terrein, waarop het pakket van toepassing is, is gedurende ten minste 358 dagen per jaar kosteloos voor het publiek opengesteld op wegen, vaarwegen en paden tussen zonsopgang en zonsondergang. De openstelling geldt in ieder geval voor wandelaars.

2. Het terrein(gedeelte) dient doorgaande of rondgaande wegen en paden te bevatten.

A. Voor terreinen waarop basis- of pluspakketten genoemd in de bijlagen 12 tot en met 19, en 21 tot en met 36 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 25 meter gemiddeld per hectare.

B. Voor terreinen waarop basis- of pluspakketten genoemd in de bijlagen 20, en 37 tot en met 41 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 50 meter gemiddeld per hectare.

3. De beheerder heeft een onderhoudsplicht om in ieder geval de bruikbaarheid van het terrein(gedeelte) voor wandelaars te kunnen garanderen.

4. Indien het terrein ten hoogste 200 hectare omvat, is er ten minste één toevoerweg en een ingang, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

5. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 200 en ten hoogste 500 hectare, zijn er ten minste twee toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

6. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 500 hectare of meer zijn er ten minste drie toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

7. De beheerder dient - indien van toepassing - medewerking te verlenen aan de aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de landelijke afstandswandelpaden (LAW’s) en lange fietsroutes (LF).

Recreatiebijdrage, behorende bij recreatiepakket 1 (Laag recreatieniveau): f. 30,- per ha per jaar

BIJLAGE 59

Recreatiepakket 2 : (Hoog recreatieniveau)

1. Het terrein(gedeelte), waarop het pakket van toepassing is, is gedurende het gehele jaar kosteloos voor het publiek opengesteld op wegen en paden tussen zonsopgang en zonsondergang. De openstelling geldt in ieder geval voor wandelaars en - op daarvoor geschikte wegen en paden - voor fietsers.

2. Het terrein(gedeelte) dient doorgaande of rondgaande wegen en paden te bevatten.

A. Voor terreinen waarop basis- of pluspakketten genoemd in de bijlagen 12 tot en met 19, en 21 tot en met 36 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 40 meter gemiddeld per hectare.

B. Voor terreinen waarop basis- of pluspakketten genoemd in de bijlagen 20, en 37 tot en met 41 worden ontwikkeld, dan wel zijn ontwikkeld: ten minste 80 meter gemiddeld per hectare.

3. De beheerder heeft een onderhoudsplicht om in ieder geval de bruikbaarheid van wegen en paden voor wandelaars en fietsers, te kunnen garanderen.

4. Indien het terrein ten hoogste 200 hectare omvat, zijn er ten minste twee toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

5. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 200 en ten hoogste 500 hectare, zijn er ten minste drie toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld.

6. Indien het terrein een oppervlakte heeft van meer dan 500 hectare dan zijn er ten minste vier toevoerwegen en ingangen, met een bord waarop staat dat het terrein is opengesteld, en kan voor een oppervlakte van ten hoogste 150 hectare per ingang de bijdrage worden verkregen behorende recreatiepakket 2. Voor de overige oppervlakte van het terrein kan de bijdrage worden verkregen behorende bij recreatiepakket 1, mits in dit deel van het terrein tenminste aan de voorwaarden 1,2 en 3 van pakket 1 is voldaan.

7. De beheerder dient - indien van toepassing - medewerking te verlenen aan de aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de landelijke afstandswandelpaden (LAW’s) en lange fietsroutes (LF).

Recreatiebijdrage, behorende bij recreatiepakket 2 (Hoog recreatieniveau): f. 50,- per ha per jaar

BIJLAGE 60

Aa en Hunze, Aalten, Abcoude, Aerdenhout, Almelo, Ambt Delden, Ambt Montfort, Amersfoort, Alphen Chaam, Arcen en Velden, Belfeld, Delden, Ambt, Amerongen, Best, Montfort, Ameland, Brederwiede, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Baarle-Nassau, Baarn, Barneveld, Beemster, Beesel, Bergen (NH), Bergen (L), Bergen op Zoom, Bergeyk, Bergh, Bilthoven, Bladel, Blaricum, Bloemendoel, Borger-Odoorn, Borne, Boxtel, Breukelen, Brummen, Bunnik, Bussum, Castricum, Dalfsen, De Bilt, De Wolden, Denekamp, Diepenheim, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Echt, Edam - Volendam, Ede, Eemnes, Eersel, Egmond, Elburg, Enschede, Epe, Ermelo, Gaasterlân - Sleat, Gendt, Gennep, Goedereede, Goor, Gorssel, Graft - De Rijp, Gramsbergen, Groesbeek, Gulpen, Haaksbergen, Haaren, Halsteren, Harderwijk, Hattem, Heemskerk, Heerde, Heeze-Leende, Hellendoorn, Hengelo, Heumen, Hilvarenbeek, Hilversum, Holten, Huissen, Huizen, Hummelo en Keppe, IIsselham, Katwijk, Kessel, Landsmeer, Laren, Leersum, Leusden, Lochem, Loenen, Loosdrecht, Losser, Maarn, Maarssen, Maartensdijk, Margraten, Meerssen, Meppen, Millingen aan de Rijn, Monster, Mook en Middelaar, Nederhorst den Berg, Nijefurd, Noordenveld, Noordwijk, Nunspeet, Nuth, Oldebroek, Oirschot, Oisterwijk, Oldenzaal, Ommen, Oostzaan, Ootmarsum, Purmerend, Putten, Renkum, Renswoude, Reusel - De Mierden, Rheden, Rhenen, Rijnwaarden, Roerdalen, Rozendaal, ’s-Graveland, ’s-Gravenzande, Schermer, Schiermonnikoog, Schijndel, Schoorl, Simpelveld, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Soest, Son en Breugel, Stad Delden, Steenwijk, Swalmen, Tegelen, Terschelling, Texel, Tubbergen, Ubbergen, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Valkenswaard, Veere, Veldhoven, Venlo, Vlieland, Voerendaal, Voorst, Vorden, Vught, Wageningen, Warnsveld, Wassenaar, Waterland, Weerselo, Weesp, Westerveld, Westvoorne, Wijchen, Wijk bij Duurstede, Winterswijk, Wittem, Woensdrecht, Wormerland, Zandvoort, Zeevang, Zeist, Zelhem, Zuidlaren.

BIJLAGE 61

stcrt-1999-252-p18-SC21988-1.gifstcrt-1999-252-p18-SC21988-2.gif

1 Stcrt. 138, 1998, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 31 juli 1998 (Stcrt. 143).

Bijlage 62

Flora en fauna van de rode lijsten als meetsoort.

Voor het bereiken van het natuurresultaat bij de pluspakketten in bijlagen 25 tot en met 33 kunnen naast de in de bijlagen specifiek genoemde meetsoorten ook soorten uit de hierna genoemde categoriën van de betreffende rode lijsten meetellen.

· Hogere planten: de categoriën Verdwenen, Zeer sterk bedreigd, Sterk bedreigd, Potentiëel bedreigd, zoals vermeld in Gorteria (Tijdschrift voor de Floristiek), 16 (1990), nr.1 , uitgegeven door het Rijksherbarium te Leiden.

· Reptielen en amfibieën: vastgesteld d.d. 5 november 1996 (J.9610500), Staatscourant 1996, nr. 219; de categorieën Verdwenen, Ernstig bedreigd, Bedreigd, Kwetsbaar (samen de doelsoorten genoemd), zoals vermeld in de betreffende Toelichting, Rapport nr. 25 van het IKC Natuurbeheer te Wageningen (1996).

· Dagvlinders: vastgesteld d.d. 12 april 1995 (J.953954), Staatscourant 1995, nr. 77; de categorieën Verdwenen, Ernstig bedreigd, Bedreigd, Kwetsbaar (samen de doelsoorten genoemd), zoals vermeld in de betreffende Toelichting, Rapport nr. 18 van het IKC Natuurbeheer te Wageningen (1995).

· Libellen: vastgesteld d.d. 2 april 1998 (J.982410), Staatscourant 1998, nr. 65; de categorieën Verdwenen, Ernstig bedreigd, Bedreigd, Kwetsbaar (samen de doelsoorten genoemd), zoals vermeld in de betreffende Toelichting, Rapport nr. 30 van het IKC Natuurbeheer te Wageningen (1998).

· Zoogdieren: vastgesteld d.d. 27 januari 1995 (J.95126), Staatscourant 1995, nr. 23; de categorieën Verdwenen, Ernstig bedreigd, Bedreigd, Kwetsbaar (samen de doelsoorten genoemd), zoals vermeld in de betreffende Toelichting, Rapport nr. 12 van het IKC Natuurbeheer te Wageningen (1994).

Naar boven