Wijziging Regeling bekostiging Hoger Onderwijs

17 december 1999

Nr. HBO/FI-99/50502

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel E.9, vierde lid, van de Invoeringswet W.H.B.O., en de artikelen 2.17, 3.3, eerste lid, 3.7, tweede lid, 5.7 en 5.9, vierde lid, van het Bekostigingsbesluit WHW;

Na overleg, bedoeld in artikel 1.2 van het Bekostigingsbesluit WHW;

Besluit:

Artikel I

De Regeling bekostiging Hoger Onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 2 vervalt.

B

Artikel 3.1, vijfde lid, vervalt.

C

Artikel 3.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ’f 9.137,-’ gewijzigd in: f 9.236,-.

2. In onderdeel b wordt ’f 7.051,-’ gewijzigd in: f 7.125,-.

D

Artikel 5.1 komt als volgt te luiden.

Artikel 5.1. Aanvullende vergoeding opleiding tot leraar basisonderwijs

1. Het bedrag ten behoeve van vernieuwingsprojecten bedoeld in artikel 5.9, vierde lid, van het besluit is f 1.050,-.

2. Onder aanvullende vergoeding wordt in dit artikel verstaan het bedrag dat wordt berekend als het product van de onderwijsvraag voor de desbetreffende opleiding bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, de factor bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van het besluit en het bedrag bedoeld in het eerste lid, onder verrekening van het wettelijk deel bedoeld in artikel 3.8c tweede lid, van het besluit.

3. De aanvullende vergoeding wordt toegekend aan de opleidingen tot leraar basisonderwijs, voor de uitvoering van vernieuwingsprojecten gericht op een omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze en meer in het bijzonder voor de bevordering van de integratie van informatie- en communica-

tietechnologie in de opleidingen, voor de navolgende activiteiten:

a. de ontwikkeling van een leeromgeving binnen de opleiding waarbij informatie- en communicatietechnologie in hoge mate aan bod komen, conform de doelstellingen in het uitwerkingsplan ’Onderwijs On-line’;

b. de ontwikkeling van een flexibel stelsel van voltijdse, deeltijdse en duale lerarenopleidingen;

c. de consolidatie en verdere vergroting van de instroom, vergroting van de instroom in de opleidingen in andere jaren dan het eerste jaar van de opleiding door studenten met andere vooropleidingen dan die bedoeld in artikel 7.24 van de wet;

d. de extra aandacht voor vergroting van de deelname aan de opleidingen door allochtonen, mannen en onderwijsassistenten;

e. de ontwikkeling van curriculumonderdelen en specifieke ondersteuning voor bijzondere behoeften van studenten;

f. de versterking van samenwerking van de opleiding met basisscholen,

g. de optimalisatie van de organisatie rond de beschikbaarheid van stageplaatsen en plaatsing van duale studenten;

h. de samenwerking met andere opleidingen of met opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs;

i. de deskundigheidsbevordering van het management en de docenten van de opleidingen; en

j. de versterking van de positie van de opleidingen op het terrein van nascholing en andere contractactiviteiten.

4. Ten minste een kwart van de aanvullende vergoeding wordt door de instelling besteed aan de activiteiten bedoeld in het derde lid onder a.

E

Artikel 5.2 vervalt.

F

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ’f 9.564,-’ gewijzigd in: f 9.672,-.

2. In het derde lid wordt ’f 14.295,-’ gewijzigd in: f 14.625,-.

3. In het vierde lid wordt ’f 26.109,-’ gewijzigd in: f 26.383,-.

4. In het vijfde lid wordt ’f 14.473,-’ gewijzigd in: f 14.625,-.

5. In in het zesde lid wordt ’f 16.560,-’ gewijzigd in: f 16.735,-.

6. In het zevende lid wordt ’f 68.328,-’ gewijzigd in: f 69.050,-.

7. In het achtste lid wordt ’f 36.201,-’ gewijzigd in: f 36.583,-.

8. In het tiende lid wordt ’f 61.505,-’ gewijzigd in: f 62.150,-.

9. In het elfde lid wordt ’f 87.434,-’ gewijzigd in: f 88.352,-.

10. In het twaalfde lid wordt ’f 29.067,-’ gewijzigd in: f 29.395,-.

11. In het dertiende lid wordt ’f 35.406,-’ gewijzigd in: f 35.806,-.

12. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

14. Aan de Hogeschool Brabant in Breda en aan de Hanzehogeschool, Hogeschool van Groningen wordt in het begrotingsjaar 2000 een additioneel bedrag toegekend ten behoeve van de voortgezette opleiding auto-nome beeldende kunst van f 196.120,-.

G

In artikel 5.7, derde lid, wordt ’f 5.300,-’ gewijzigd in: f 5.369,- en vervalt de zinsnede ’en de applicatiecursussen voor buitenlanders tot volledig bevoegd onderwijzer’.

H

In artikel 5.7a wordt ’f 13.819,-’ gewijzigd in: f 13.964,-.

I

In artikel 5.7b wordt de zinsnede beginnend met ’wordt vastgesteld’ en eindigend met ’bedrag’ gewijzigd in: wordt in het begrotingsjaar 2000 verhoogd met het in deze bijlage genoemde bedrag.

J

Artikel 5.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. In onderdeel b wordt ’f 2.661.000,-’ gewijzigd in: f 2.780.000,-.

3. In onderdeel c wordt ’f 1.656.000,-’ gewijzigd in: f 1.728.000,-.

K

Deel B van de bijlage wordt vervangen door een nieuw deel B, zoals dit is gevoegd als bijlage bij deze regeling.

Artikel II

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L.M.L.H.A. Hermans.

Toelichting

Wetenschappelijk onderwijs en onderzoek

De wijziging van de regeling met betrekking tot de universiteiten is noodzakelijk vanwege invoering per

1 januari 2000 van het Prestatie Bekostigingsmodel (PBM). Als gevolg daarvan kan hoofdstuk 2 vervallen.

De verdeling van het landelijke onderwijsdeel en van de component proefschriften en ontwerperscertificaten vindt niet meer plaats via de weg van vaste bedragen, met achteraf vaststelling van de budgetfactor, maar via de weg van verdeling naar evenredigheid van de aantallen te bekostigen studenten per instelling per opleiding en de aantallen proefschriften en ontwerperscertificaten per wetenschapgebied per instelling. Dit na toepassing van de wegingssystematiek die in het Bekostigingsbesluit WHW is neergelegd.

Voorts is in artikel 2.4, zevende lid, van het Bekostigingsbesluit WHW, dat met ingang van het begrotingsjaar 2000 van kracht is, een berekeningswijze opgenomen voor de werkplaatsfunctie diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.

De wijziging van artikel 5.9, onderdeel a, is het gevolg van de verwerking van de vergoeding voor het Wilhelmina Kinderziekenhuis in het deel academische ziekenhuizen van de rijksbijdrage van de Universiteit Utrecht. De bedragen voor de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit Amsterdam in artikel 5.9 zijn aangepast aan de ontwikkelingen van het loon- en prijsniveau.

Hoger Beroepsonderwijs

Met de onderhavige wijziging van de Regeling met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs wordt voorzien in de behoefte om tijdig duidelijkheid te geven over de vigerende regelgeving, voorafgaand aan het begrotingsjaar.

In de wijzigingen van de bedragen zijn de volgende maatregelen verwerkt:

1. de doorwerking van de arbeidsvoorwaardenruimte 1999;

2. stijging van de werkgeversbijdrage voor de op/np-premie ABP; deze stijging vloeit voort uit de afloop van de mitigeringskorting;

3. de compensatie voor incidentele salarisstijgingen die voor het begrotingsjaar 2000 is vastgesteld op 0.4%;

4. een wijziging in de berekeningssystematiek voor de wachtgeldfactor waarover met de HBO-raad overeenstemming is bereikt;

5. de tranche 2000 uit de arbeidsproduktiviteitskorting van 0.55%;

6. een toekenning van ruim f 3,9 miljoen voor de invoering van de euro;

7. de compensatie voor prijsbijstelling 1999;

8. de korting op de rijksbijdrage in verband met de indexering van de collegegelden, die is in geboekt voor een effect van 1,66% op de inkomsten uit collegegelden.

De wijzigingen onder punt 5 en 8 vloeien voort uit het Regeerakkoord. Bij het beschikbaar komen van additionele middelen voor loon- en/of prijsbij-stelling, zullen de daaruit voortvloeiende bedragen (bekostigingsniveaus) zo spoedig mogelijk aan de instellingen worden bekendgemaakt. Over die brief vindt op gebruikelijke wijze, voorafgaand aan het versturen ervan, overleg plaats met de HBO-raad.

Met ingang van het studiejaar 1998-1999 is de ’Regeling aanwijzing opleidingen hbo en opleidingen beroepsonderwijs i.v.m. onderlinge verwantschap’ van kracht. In aansluiting op deze regeling wordt voor studenten die in het bezit zijn van een diploma middelbaar agrarisch onderwijs, vanaf het bekostigingsjaar 2000 de normatieve bekostigingsduur (NBA) op hetzelfde peil worden gebracht als alle andere instromers. Hiermede is wat betreft de NBA het onderscheid verdwenen tussen instromers uit het MAO en die uit het overige onderwijs.

Met de aanvullende vergoeding voor opleidingen tot leraar basisonderwijs (de zogeheten pabo-up) kunnen hogescholen die een lerarenopleiding basisonderwijs verzorgen, net als in 1999, activiteiten financieren die gericht zijn op de vernieuwing en de versterking van de lerarenopleidingen basisonderwijs en op hun omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze.

Van een afzonderlijke regeling voor deze vergoeding is met ingang van 2000 niet langer sprake.

De vergoeding is met name bedoeld voor activiteiten gelet op

a. de nota ’Maatwerk voor Morgen, het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt’ door de minister bij brief van 13 april 1999 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden,

b. het uitwerkingsplan ’Onderwijs on line’, door de minister bij brief van 29 april 1999 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden,

c. het Actieplan Lerarenopleiding Basisonderwijs.

In de aanvullende vergoeding is een aandeel gereserveerd voor vernieuwingsprojecten gericht op integratie van informatie- en communicatietechnologie. Dit aandeel bedraagt ten minste 25%. Verwacht wordt echter dat de instellingen een groter aandeel dan

25 % aan deze projecten besteden. In artikel 4, vierde lid wordt de mogelijkheid hiertoe aangegeven. Gezien haar instemming met de nota ’Maatwerk voor Morgen’, steunt de Tweede Kamer dit uitgangspunt. Met inacht-neming van artikel 5.9 van het Bekostigingsbesluit wordt er verder van uitgegaan dat de activiteiten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie zijn uitgewerkt in de ict-plannen die instellingen al in eerdere jaren hebben opgesteld. Beoogd wordt een doeltreffende en doelmatige inzet van middelen. Daarom wordt verwacht dat de aanvullende vergoeding zoveel mogelijk wordt ingezet voor instellingsoverstijgende activiteiten waar alle of nagenoeg alle lerarenopleidingen basisonderwijs profijt van hebben.

In het bedrag van de aanvullende vergoeding per onderwijsvragende van f 1.050,- is rekening gehouden met de aftopping van de pabo-up tot in totaal f 25 miljoen.

In de jaren 2001 en 2002 komt voor de lerarenopleidingen basisonderwijs een bedrag van 10 miljoen gulden per jaar extra beschikbaar. Deze middelen dienen in het bijzonder te worden ingezet voor activiteiten van de lerarenopleidingen basisonderwijs die bijdragen aan de noodzakelijke groei van het aantal leraren, vooral in de onderbouw van het basisonderwijs, en aan de kwaliteit van deze leraren. Daarbij valt te denken aan activiteiten op terreinen als assessment, verkorte maatwerktrajecten, ondersteuning van allochtone studenten, flexibilisering en dualisering. Uit het oogpunt van een doeltreffende en doelmatige besteding van deze extra middelen wordt er naar gestreefd deze in te zetten voor activiteiten die alle of nagenoeg alle lerarenopleidingen ten goede komen. Dit kan tot uitdrukking komen in een gezamenlijke aanpak en/of intentieverklaring van opleidingen die niet rechtstreeks aan de ontwikkeling van deze activiteiten deelnemen. Voor de besteding van deze middelen zal te zijner tijd een afzonderlijke regeling worden geslagen.

Naar verwachting kan vanaf 1 september 2000 het gemeenschappelijk curri-culum voor opleidingen tot leraar basisonderwijs worden geïmplementeerd, waarbij de kwaliteiten van toepassing zijn die worden vastgesteld op grond van artikel 7.16 van de wet. Daarom kunnen uit het deel van de aanvullende vergoeding dat resteert na besteding van de middelen voor de activiteiten bedoeld in artikel 5.1, derde lid, onder a, door instellingen ook middelen worden besteed aan die implementatie.

Artikel 5.2 van de regeling is voor het laatst van toepassing geweest met betrekking tot het begrotingsjaar 1999, waarbij in de structurele inbedding ervan is voorzien. Dit artikel kan daarom nu vervallen.

Bij de applicatiecursussen voor buitenlanders tot volledig bevoegd onderwijzer zijn al enige tijd geen studenten ingeschreven. Vooruitlopend het slaan van het Koninklijk Besluit als bedoeld in artikel E.9, tweede lid, onder v, van de I.W.H.B.O. kan de vermelding in de regeling in 2000 achterwege blijven.

Voor de paramedische opleidingen die in het studiejaar 1996/97 zijn overgekomen van het ministerie van VWS geldt met ingang van het begrotingsjaar 2000 de algemene hbo-berekeningssystematiek. Bij deze inbedding is een overgangstermijn van drie jaar overeengekomen waarbinnen, de inbedding geen negatieve financiële reallocaties zal hebben ten opzichte van de methodiek die in 1999 van kracht is geweest gecorrigeerd voor volumeontwikkeling tot 1 oktober 1998 (bekostigingsjaar 2000).

De in het artikel genoemde bedragen strekken er toe negatieve reallocatie te compenseren. Bij één hogeschool vloeit de verhoging voort uit de toekenning in de brief van 21 september 1999 over de raming rijksbijdrage 2000: weliswaar is bij de betreffende opleiding van deze hogeschool sprake van een volumedaling, maar deze kan op grond van die brief in 2000 niet leiden tot een budgetaanpassing.

De inbedding heeft in de bijlage geleid tot aanpassing van deel B.9, deel B.1 (vaststelling bekostigingsniveau) en deel B.4 (berekening huisvestingsdeel).

Met betrokken hogescholen is over de inbedding overeenstemming bereikt.

Deel B van de bijlage is op enkele onderdelen bijgesteld.

In bijlage B.1 worden nu ook voor de zojuist genoemde paramedische opleidingen de bekostigingsniveaus vermeld, waarbij de opleidingen oefentherapie zijn ondergebracht op niveau g.

In bijlage B.3 is in de onderwijsvraag voor de kunstopleidingen de taalstelling verwerkt van f 5 miljoen, die met ingang van het begrotingsjaar 2000 van kracht is. De verwerking heeft plaatsgevonden overeenkomstig de procedure die is geschetst in de brief met kenmerk hbo/fi-1999/24871 van 1 juli 1999 over de frictiegelden en de taakstelling kunst, tranche 2000. In het algemeen bedraagt de verlaging van de onderwijsvraag 1,938%. Bij de hogescholen die hebben verzocht om de volumedaling op andere wijze in te vullen, is die verlaging op de door hen voorgestelde wijze verwerkt. Die hogescholen zijn daarover inmiddels geïnformeerd.

Bijlage B.5 bevat de basisgegevens die van belang zijn voor de vaststelling van het huisvestingsdeel in 2000. Bij hogescholen die genoemde paramedische (oud VWS-) opleidingen verzorgen, zijn de ruimtebehoefte 1997 en de onderwijsvraag 1997 verhoogd. Deze verhoging treedt in werking vanaf het begrotingsjaar 2000. De betrokken hogescholen zijn hierover inmiddels schriftelijk geïnformeerd.

Bijlage B.6 (opleidingen in opbouw) en bijlage B.7 (opleidingen in afbouw) zijn geactualiseerd.

Bijlage B.8. Beslisregels BROO-HO

Deze bijlage heeft betrekking op de beslisregels die worden gehanteerd bij de voor de bekostiging relevante gegevens in het BROO-HO (de Basis-registratie Onderwijs Ontvangenden in het Hoger Onderwijs).

Bijlage B.9 is bijgesteld; deze bijlage vermeldt nu reallocatiebedragen voor de genoemde paramedische (oud VWS-) opleidingen

Deel B van de bijlage is ook te vinden op het internet Cfi-online; http://www.cfi.nl en onder http://www.hbo-raad.nl/beleidszaken/handboek

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L.M.L.H.A. Hermans.

Naar boven