Handhavingsvoorschrift Seppe

«Luchtvaartwet»

1 november 1999

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

gelet op artikel 30a van de Luchtvaartwet,

gezien het advies van de Commissie ex artikel 28 van de Luchtvaartwet voor het luchtvaartterrein Seppe,

Besluit:

Deel 1 Algemeen (betreffende elk klein luchtvaartterrein)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aanwijzingsbesluit: het besluit krachtens artikel 24, in samenhang met artikel 27, van de Luchtvaartwet waarbij de luchthaven is aangewezen als luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van de Luchtvaartwet en waarbij de geluidszones zijn vastgelegd;

b. bkl: de geluidsbelastingeenheid kleine luchtvaart zoals aangeduid in het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart: de geluidsbelasting op een bepaalde plaats veroorzaakt door de gezamenlijke op een luchtvaartterrein landende en opstijgende vaste-vleugel luchtvaartuigen met schroefaandrijving en een toegelaten totaal massa die hoger is dan 390 kg doch niet hoger dan 6.000 kg, uitgedrukt in bkl en vastgesteld volgens de in het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart opgenomen formule. Voor zover deze luchtvaartuigen gebruik maken van dezelfde aan- en uitvliegroutes als de luchtvaartuigen van tenminste 6.000 kg, dan wel de vliegpatronen van deze luchtvaartuigen overeenkomen met die van luchtvaartuigen van tenminste 6.000 kg wordt de geluidsbelasting conform artikel 25, eerste lid, onder a, van de Luchtvaartwet in de berekening van de Ke-geluidszone meegenomen;

c. (luchtverkeers)circuit: de vliegbaan voor luchtvaartuigen in de nabijheid van het luchtvaartterrein zoals is aangegeven in de Regeling betreffende standaard luchtverkeerscircuits en voor het betreffende luchtvaartterrein is vastgesteld op grond van de Regeling procedures en is gepubliceerd in de Luchtvaartgids;

d. Commissie-28: de krachtens artikel 28 van de Luchtvaartwet ingestelde commissie;

e. directeur: de directeur binnen het Directoraat-Generaal Rijksluchtvaart-dienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat die is belast met het handhavingsbeleid dan wel met de uitvoering van de handhaving;

f. exploitant: degene te wiens naam ingevolge de Luchtvaartwet een luchtvaartterrein is aangewezen;

g. feitelijk opgetreden geluidsbelasting: de geluidsbelasting in bkl in een netwerkpunt, veroorzaakt door het feitelijk gebruik van het luchtvaartterrein in de verstreken periode van het gebruiksplanjaar;

h. geautomatiseerde systeem: het rekensysteem waarmee de feitelijk opgetreden geluidsbelasting en zich ontwikkelende geluidsbelasting in bkl kan worden gevolgd en kan worden vergeleken met de verwachte geluidsbelasting en met de maximaal toelaatbare geluidsbelasting;

i. gebruiksplan: het gebruiksplan als bedoeld in artikel 30b van de Luchtvaartwet;

j. geluidscontour: de lijn die punten verbindt waar de geluidsbelasting een gelijke waarde heeft;

k. geluidszone: het gebied rond een luchtvaartterrein waarbuiten de geluidsbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen de grenswaarde, die krachtens artikel 25, eerste en vierde lid, van de Luchtvaartwet, wordt vastgesteld, niet mag overschrijden;

l. Kosteneenheid (Ke): de rekeneenheid voor de geluidsbelasting zoals vermeld in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart: de geluidsbelasting op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke op een luchtvaartterrein landende en opstijgende luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Luchtvaartwet, vastgesteld volgens de in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart opgenomen formule;

m. klein luchtvaartterrein: een aangewezen luchtvaartterrein ten behoeve van kleine luchtvaart;

n. Luchtvaartpolitie: het Korps Landelijke Politiediensten, Afdeling Bijzondere Taken, Luchtvaartpolitie;

o. maximaal toelaatbare geluidsbelasting: de maximaal toelaatbare geluidsbelasting per jaar in bkl in een netwerkpunt, zoals vastgelegd bij de berekening van de geluidszone;

p. Minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

q. Minister van VROM: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

r. netwerkpunt: het voor de handhaving relevant punt waarvan de coördinaten zijn vermeld in bijlage B bij deel 2 van deze regeling;

s. route: een bepaalde (luchtverkeers) route voor de grote luchtvaart, vastgesteld om de verkeersstroom te kanaliseren, waar dat nodig is voor de verzorging van de luchtverkeers-dienstverlening;

t. verwachte gebruik van het luchtvaartterrein: het verwachte gebruik van het luchtvaartterrein zoals vermeld in het gebruiksplan;

u. verwachte geluidsbelasting: de geluidsbelasting in bkl in een netwerkpunt, berekend aan de hand van het in het gebruiksplan vermelde verwachte gebruik van het luchtvaartterrein;

v. zich ontwikkelende geluidsbelasting: de geluidsbelasting in bkl in een netwerkpunt, veroorzaakt door het feitelijk gebruik van het luchtvaartterrein in de verstreken periode van het gebruiksplanjaar, gevoegd bij de verwachte geluidsbelasting in dat netwerkpunt in de resterende periode van dat jaar.

2. De berekening van de maximaal toelaatbare, de verwachte, de feitelijk opgetreden en de zich ontwikkelende geluidsbelasting geschiedt volgens de krachtens artikel 25g, eerste lid, van de Luchtvaartwet vastgestelde regels.

3. Dit handhavingsvoorschrift kent twee delen, een algemeen deel dat van toepassing is op alle kleine luchtvaartterreinen en een specifiek deel dat uitsluitend van toepassing is op het betreffende luchtvaartterrein.

Hoofdstuk 2. Verzameling van gegevens

Artikel 2

1. Voor de bepaling van de feitelijk opgetreden geluidsbelasting zijn de gegevens nodig, genoemd in de bijlage A bij deze regeling.

2. De exploitant verstrekt de directeur de in het eerste lid bedoelde gegevens tenminste drie maal per jaar: voor het eerst over de periode betreffende de eerste zes maanden na aanvang van de gebruiksplanperiode, daarna twee maal na afloop van de volgende periodes van drie maanden. De exploitant dient deze gegevens en de daaruit bepaalde feitelijk opgetreden geluidsbelasting en de zich ontwikkelende geluidsbelasting te verstrekken binnen twee weken na afloop van de bedoelde periode.

De directeur verzoekt de exploitant, indien dit naar het oordeel van de directeur nodig is, deze gegevens met een hogere frequentie te verstrekken.

3. Indien de exploitant op basis van de hem ter beschikking staande gegevens in redelijkheid mag verwachten dat de zich ontwikkelende geluidsbelasting groter is dan de verwachte geluidsbelasting verstrekt de exploitant onmiddellijk de in het eerste lid genoemde gegevens aan de directeur.

4. De exploitant zendt een afschrift van de in het tweede en derde lid genoemde gegevens aan de voorzitter van de Commissie-28.

Artikel 3

Indien de exploitant de in artikel 2 bedoelde gegevens over de feitelijke opgetreden geluidsbelasting niet tijdig heeft verstrekt, vordert de directeur, binnen een door hem te bepalen termijn doch uiterlijk binnen vier weken, dat de exploitant deze gegevens alsnog verstrekt.

Artikel 4

1. Indien de exploitant niet heeft voldaan aan een van de termijnen wat betreft het indienen van een gebruiksplan zoals genoemd in artikel 30b, zesde lid, van de Luchtvaartwet, maakt de directeur daarvan binnen twee weken rapport op. Hij zendt het rapport aan de Luchtvaartpolitie en een afschrift daarvan aan de Minister, de exploitant, de Minister van VROM en de voorzitter van de Commissie-28.

2. Indien de exploitant niet heeft voldaan aan een van de termijnen, genoemd in artikel 2 en 3, maakt de directeur daarvan binnen twee weken rapport op. Hij zendt het rapport aan de Minister en een afschrift daarvan aan de exploitant, de Minister van VROM, de Luchtvaartpolitie en de voorzitter van de Commissie-28.

Hoofdstuk 3. Relevante actoren

Artikel 5

1. Indien het gebruik van het luchtvaartterrein gaat afwijken van het geldend gebruiksplan, zendt de exploitant volgens artikel 30b, vijfde lid, van de Luchtvaartwet, een voorstel tot wijziging van het gebruiksplan aan de Minister.

2. Over de periode vanaf de aanvang van de gebruiksplanperiode tot de in artikel 2, tweede lid, onder a, van toepassing zijnde periode toetst de directeur de door de exploitant verstrekte gegevens volgens artikel 2, eerste lid, aan de gegevens over dezelfde periode die betrekking hebben op de verwachte geluidsbelasting van het luchtvaartterrein in het vastgestelde gebruiksplan.

Artikel 6

1. Indien de exploitant al dan niet door middel van het geautomatiseerde systeem constateert dat de zich ontwikkelende geluidsbelasting in enig netwerkpunt de verwachte geluids- belasting heeft overschreden met meer dan 50% van het verschil tussen de verwachte geluidsbelasting en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting zendt de exploitant, krachtens artikel 30b, vijfde lid, van de Luchtvaartwet, binnen vier weken na de constatering een voorstel tot wijziging van het gebruiksplan aan de Minister.

2. De exploitant deelt de in het eerste lid bedoelde constatering onmiddellijk mee aan de Minister en zendt een afschrift hiervan aan de Minister van VROM en de voorzitter van de Commissie-28.

Artikel 7

1. Indien uit de op grond van artikel 2, derde lid, verstrekte gegevens, dan wel uit de in artikel 5, tweede lid, genoemde toets, blijkt, dat de zich ontwikkelende geluidsbelasting in enig netwerkpunt de verwachte geluids- belasting heeft overschreden met meer dan 50% van het verschil tussen de verwachte geluidsbelasting en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting deelt de directeur onmiddellijk aan de exploitant mee dat deze, krachtens artikel 30b, vijfde lid, van de Luchtvaartwet, binnen vier weken een voorstel tot wijziging van het gebruiksplan aan de Minister dient te zenden.

2. De directeur zendt een afschrift van de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de Minister, de Minister van VROM en de voorzitter van de Commissie-28.

Artikel 8

1. Indien uit de op grond van artikel 2, derde lid, verstrekte gegevens, dan wel uit de in artikel 5 genoemde toets, blijkt, dat de zich ontwikkelende geluidsbelasting in enig netwerkpunt groter is dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, deelt de directeur onmiddellijk aan de exploitant mee dat deze, krachtens artikel 30b, vijfde lid, van de Luchtvaartwet, binnen vier weken een voorstel tot wijziging van het gebruiksplan aan de Minister dient te zenden.

2. De directeur zendt een afschrift van de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de Minister, de Minister van VROM en de voorzitter van de Commissie-28.

Artikel 9

Indien uit de op grond van artikel 2, derde lid, verstrekte gegevens, dan wel uit de in artikel 5 genoemde toets, blijkt, dat op enig moment gedurende het gebruiksplanjaar in enig netwerkpunt de feitelijk opgetreden geluidsbelasting groter is dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting stelt de directeur de Minister en de exploitant daarvan onmiddellijk in kennis en zendt een afschrift van deze mededeling aan de Minister van VROM en aan de voorzitter van de Commissie-28.

Hoofdstuk 4. Beperken van hinder

Artikel 10

De directeur toetst of de periodes en tijdstippen waarop de vliegtuigbewegingen plaatsvinden niet in strijd zijn met de bepalingen en voorschriften die bij het aanwijzingsbesluit zijn gesteld.

Artikel 11

Indien de directeur constateert dat door de exploitant, de gezagvoerder of anderen niet is gehandeld conform de bepalingen en voorschriften in het aanwijzingsbesluit, onderzoekt de directeur de oorzaak daarvan, maakt hiervan binnen twee weken na het constateren van het voorval rapport op en zendt dit aan de Luchtvaartpolitie en in afschrift aan de Minister, de Minister van VROM, de exploitant en aan de voorzitter van de Commissie-28.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

1. De Minister stelt éénmalig de hard- en software voor een geautomatiseerd systeem ten behoeve van de bkl-berekeningen ter beschikking aan de exploitant.

2. Indien de exploitant wijzigingen in de software van het geautomatiseerd systeem laat aanbrengen meldt hij dit terstond aan de directeur en zendt hij van deze melding een afschrift aan de voorzitter van de Commissie-28.

Artikel 13

1. De directeur rapporteert jaarlijks binnen drie maanden na afloop van de periode waarop het gebruiksplan betrekking heeft aan de Minister over de opgetreden geluidsbelasting en de toetsing daarvan aan het verwachte gebruik van het luchtvaartterrein en aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. De directeur zendt een afschrift van het rapport aan de Minister van VROM, de exploitant en de voorzitter van de Commissie-28.

2. De directeur rapporteert gelijktijdig met het in het eerste lid bedoelde rapport, aan de Minister, de Minister van VROM en de voorzitter van de Commissie-28 over:

a. het aantal gesignaleerde overtredingen van de bij het aanwijzingsbesluit gestelde voorschriften, overeenkomstig het hiervoor gestelde;

b. het toezicht op de naleving van artikel 30b, zesde lid, van de Luchtvaart-wet;

c. de wijze van afhandeling van vorenstaande punten.

De directeur zendt een afschrift van dit rapport aan de exploitant.

Artikel 14

Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op de voorschriften van een krachtens artikel 25f van de Luchtvaartwet gegeven ontheffing.

Deel 2 Specifiek voor het luchtvaartterrein Seppe

Hoofdstuk 6. Specifieke bepalingen

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de gebruiksplanperiode die in gaat na 31 december 1999.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Handhavingsvoorschrift Seppe.

Deze regeling zal zonder toelichtingen en bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.


Den Haag, 1 november 1999. De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos.

Naar boven