Wijziging Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990

2 december 1999

WDB 99/2173M

Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën;

Handelende na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 28, 29, 31en 32b van de Wet op de loonbelasting 1964,

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 19901 wordt als volgt gewijzigd.

A. Na artikel 31 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a. De artikelen 23, 23a, 25, 27 en 31 zijn niet van toepassing ten aanzien van de werknemer die van de inhoudingsplichtige geen ander loon geniet dan de subsidie, bedoeld in artikel 2 van de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers.

B. Aan artikel 35a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

d. de subsidie, bedoeld in artikel 2 van de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers.

C. Na artikel 36a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36b

Ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V van de wet wordt in afwijking van de artikelen 6 en 7 van de wet als inhoudingsplichtige met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 35a aangewezen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,
W.A. Vermeend.

1 Stcrt. 1989, 223, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 26 mei 1999, Stcrt. 99.

Toelichting

De onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 strekt ertoe de aan ex-banenpoolers te verstrekken aflopende subsidie ter compensatie van lagere huursubsidie, onder de eindheffing te brengen en in verband daarmee enkele aanpassingen te doen.

Werknemers van wie op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) per 1 januari 1998 de arbeidsovereenkomst met een banenpoolorganisatie werd omgezet in een dienstbetrekking in het kader van de WIW, konden worden geconfronteerd met een achteruitgang in nettoloon, terwijl het brutoloon gelijk bleef. Dit kwam door de beëindiging van de premievrijstelling voor banenpoolers, die met de inwerkingtreding van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) nog was gehandhaafd, maar met de inwerkingtreding van de WIW kwam te vervallen. In artikel 24 WIW zijn bepalingen opgenomen voor het compenseren van deze achteruitgang in nettoloon, de zogenoemde banenpooltoeslag. Deze toeslag is vervolgens als een uitkering van publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking wordt gelaten in het kader van andere wettelijke regelingen, onder het regime van de eindheffing gebracht via artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964. De toeslag heeft hierdoor geen invloed op de aanspraak op huursubsidie en andere van het belastbaar inkomen afhankelijke regelingen.

Gebleken is dat voor een aantal ex-banenpoolers de huursubsidie toch met ingang van 1 juli 1999 is verlaagd, omdat het belastbaar inkomen over 1998 door de beëindiging van de premievrijstelling hoger uitkwam dan over 1997. Het vrij besteedbaar inkomen is daardoor verminderd. De Tweede Kamer heeft in een motie (Kamerstukken II, 26 200 XV, nr. 76) gevraagd om compenserende maatregelen. Bij brief van 16 juli 1999 (Kamerstukken II, 26 200 XV, nr. 82) hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uitvoering van de motie aangekondigd met een aflopende compensatieregeling met terugwerkende kracht tot 1 juli 1999. Deze regeling heeft vorm gekregen in de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers (de Compensatieregeling). De Compensatieregeling voorziet in een aflopende subsidie gedurende drie jaar. In het eerste jaar (juli 1999 - juni 2000) wordt volledig gecompenseerd, in het tweede en derde jaar respectievelijk 2/3 en 1/3 van het berekende compensatiebedrag. De subsidie zal eenmaal per jaar worden toegekend en zal in het eerste jaar in de vorm van een voorschot zo mogelijk nog in 1999 worden uitgekeerd. De Compensatieregeling wordt om uitvoeringstechnische redenen niet door de WIW-werkgever (de gemeente) uitgevoerd, maar door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In de Compensatieregeling is verder bepaald dat de over de subsidie verschuldigde loon- en inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor rekening van het Rijk komen en dat de subsidie buiten beschouwing blijft bij inkomensafhankelijke publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen.

Ter uitvoering van het vorenstaande wordt de subsidie in artikel I, onderdeel B, van de onderhavige regeling op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 als eindheffingsbestanddeel aangewezen in onderdeel d van artikel 35a. Hierdoor wordt de over de subsidie verschuldigde belasting en premie bij wijze van eindheffing geheven van de inhoudingsplichtige overheidsinstantie. Als inhoudingsplichtige zal ter bevordering van een goede uitvoering van de eindheffing niet de gemeente fungeren, maar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dat de subsidie berekent en uitkeert. Artikel I, onderdeel C, voorziet erin dat op grond van artikel 32b van de Wet op de loonbelasting 1964, genoemd ministerie in artikel 36b in plaats van de gemeente als inhoudingsplichtige is aangewezen.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de ex-banenpooler geen belasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is over de subsidie en dat de subsidie geen deel uitmaakt van het belastbaar inkomen. In verband met de eindheffing over de subsidie hoeven de ex-banenpoolers de subsidie niet aan te geven bij hun aangifte inkomstenbelasting. De subsidie heeft op deze wijze ook geen gevolgen voor de bepaling van de hoogte van de huursubsidie en van andere van de hoogte van het belastbaar inkomen afhankelijke uitkeringen.

De onderhavige regeling voorziet in artikel I, onderdeel A, ten slotte nog in een nieuw artikel 31a waarin is bepaald dat de artikelen 23, 23a, 25, 27 en 31 geen toepassing vinden. Door de wijze van heffen en doordat de subsidie altijd in combinatie met andere inkomsten uit dienstbetrekking worden gegeven, kunnen de verplichtingen met betrekking tot de loonbelastingverklaring, de identificatieplicht, de loonstaat, de loonbelastingkaart en de jaaropgaaf achterwege blijven. Een en ander heeft tot gevolg dat de onderhavige werknemers gelet op artikel 29, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de vaststelling van de verschuldigde eindheffing in tariefgroep 0 worden ingedeeld.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A. Vermeend.

Naar boven