Regeling aanpassing AOW-bedragen

24 november 1999

SV/VP/99/71679

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Gelet op de artikelen 12 en 30 van de Algemene Ouderdomswet,

Besluit:

Artikel 1

Het in artikel 9, tiende lid, van de Algemene Ouderdomswet onderdeel a, b onderscheidenlijk c genoemde bedrag wordt vervangen door f 1.728,51, f 1.198,17 onderscheidenlijk f 2.154,35.

Artikel 2

Het in artikel 29, negende lid, van de Algemene Ouderdomswet onderdeel a, b, c, onderscheidenlijk d genoemde bedrag wordt vervangen door f 136,34, f 122,70, f 95,42 onderscheidenlijk f 68,17.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 november 1999.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.

Toelichting

1. Inleiding

Deze regeling strekt ertoe het ouderdomspensioen en de vakantie-uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 januari 2000 aan te passen. Deze aanpassing is noodzakelijk in verband met de onverkorte netto koppeling van de uitkeringen op grond van de AOW aan het wettelijk minimumloon. Het bruto minimumloon wordt met ingang van 1 januari 2000 met 1,26% verhoogd. Voor de belastingheffing over het AOW-pensioen is van belang dat de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek in de loon- en inkomstenbelasting in de koppelingssystematiek buiten beschouwing worden gelaten, waardoor de werkelijke netto pensioenen hoger zullen zijn dan die volgens de netto koppeling worden vastgesteld.

2. Vaststelling pensioenbedragen op grond van de AOW

In artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is het beginsel neergelegd, dat:

- het netto ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 70% van het netto minimumloon per maand;

- het netto ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 50% van het netto minimumloon per maand, en

- het netto ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, die een kind heeft dat jonger is dan 18 jaar en voor wie hij of zij kinderbijslag ontvangt of zal ontvangen, gelijk is aan 90% van het netto minimumloon per maand.

Voorts heeft de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot nog geen 65 jaar is, onder bepaalde voorwaarden aanspraak op een toeslag. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de jongere echtgenoot. Van inkomen uit arbeid wordt een gedeelte niet in mindering gebracht op de toeslag. Deze vrijlating bedraagt 15% van het brutominimumloon (inclusief overhevelingstoeslag) plus een derde gedeelte van het meerdere aan bruto inkomen (eveneens met inbegrip van de overhevelingstoeslag). Deze vrijlating geldt niet voor inkomen in verband met arbeid.

In artikel 9, negende lid van de AOW is bepaald, dat de volledige bruto toeslag gelijk is aan het bruto ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.

Ingevolge artikel 12 van de AOW dienen de pensioenbedragen, genoemd in artikel 9, tiende lid, van de AOW telkens te worden herzien, indien en voorzover in de hiervoor genoemde netto koppelingen een verstoring optreedt.

In onderstaand overzicht zijn de nieuwe netto vergelijkingen weergegeven.

stcrt-1999-230-p10-SC21369-1.gif

*) Premie Zfw: 1,75% werknemersdeel en 6,35% werkgeversdeel; over het AOW-pensioen bedraagt de premie 8,10%

Premie WW: 6,25% met een franchise van f 111,- per dag

loonheffing:

33,90% belastingschijf 1A voor personen jonger dan 65 jaar

37,95% belastingschijf 1B voor personen jonger dan 65 jaar

16,00% belastingschijf 1A voor personen ouder dan 65 jaar

20,05% belastingschijf 1B voor personen ouder dan 65 jaar

overhevelingstoeslag: 2,15 %

Bij bovenstaande vergelijking moeten nog de volgende kanttekeningen worden gemaakt.

Voor de berekening van de loonheffing is ten aanzien van gehuwde pensioengerechtigden van wie ook de echtgenoot 65 jaar of ouder is, uitgegaan van een fictief bedrag, namelijk de helft van de met toepassing van de groene loonheffingstabel voor boven-65-jarigen in te houden loonbelasting naar tariefgroep 3 over tweemaal het gehuwdenpensioen. Deze inhouding kan in werkelijkheid niet voorkomen.

Voor het vaststellen van de loonbelasting op het ouderdomspensioen van een ongehuwde pensioengerechtigde met een kind jonger dan 18 jaar, is tariefgroep 4 voor de alleenstaande ouder gehanteerd. Ten aanzien van de overige ongehuwde pensioengerechtigden en de gehuwden is tariefgroep 2 als uitgangspunt genomen. Afhankelijk van de individuele situatie kan echter een indeling in een andere tariefgroep plaatsvinden.

De volledige bruto toeslag op het ouderdomspensioen voor een gehuwde met een echtgenoot jonger dan 65 jaar is gelijk aan het bruto ouderdomspensioen voor een gehuwde.

3. Vaststelling vakantie-uitkeringen ingevolge de AOW

Op grond van artikel 29, eerste lid, van de AOW gelden voor de vakantie-uitkering de volgende netto gelijkheden:

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een gehuwde pensioengerechtigde met een volledige toeslag, is gelijk aan de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand;

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een ongehuwde pensioengerechtigde met een kind tot 18 jaar, is gelijk aan 90% van de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand;

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een ongehuwde pensioengerechtigde is gelijk aan 70% van de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand:

- de netto vakantie-uitkering per maand voor een gehuwde pensioengerechtigde zonder toeslag of met een echtgenoot ouder dan 65 jaar, is gelijk aan 50% van de netto vakantie-uitkering van het minimumloon per maand.

In artikel 30 van de AOW is bepaald dat de uitkeringsbedragen, genoemd in artikel 29 van de AOW, telkens worden herzien voor zover in de hiervoor vermelde netto gelijkheden een verstoring optreedt.

In onderstaand overzicht zijn de nieuwe netto vergelijkingen weergegeven.

stcrt-1999-230-p10-SC21369-2.gif

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven