Vrijstellingsregeling ex artikel 26a Huurprijzenwet woonruimte

18 november 1999

MJZ1999234772

Centrale Directie Juridische Zaken Afdeling Wetgeving

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 26a, achtste lid, van de Huurprijzenwet woonruimte,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. vrijstelling: vrijstelling als bedoeld in artikel 26a, achtste lid, van de Huurprijzenwet woonruimte;

b. huurcommissie: commissie als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de huurcommissies;

c. rekeninkomen: rekeninkomen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Huursubsidiewet, waarvan bij het geven van de beschikking is uitgegaan;

d. minimum-inkomensijkpunt: minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17 van de Huursubsidiewet;

e. actueel inkomen: actueel inkomen, bedoeld in artikel 26a, eerste lid, onder a, van de Huursubsidiewet, waarvan bij het geven van de beschikking is uitgegaan.

Artikel 2

1. Een verzoek om vrijstelling wordt uiterlijk binnen vier weken na de datum van verzending van het bericht, bedoeld in artikel 26a, vijfde lid, van de Huurprijzenwet woonruimte op een daartoe door de secretaris van de huurcommissie beschikbaar gesteld formulier ingediend bij de voorzitter van de huurcommissie.

2. Een verzoek om vrijstelling gaat vergezeld van:

a. de ten gunste van de verzoeker krachtens artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet laatstelijk doch niet eerder dan achttien maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling gegeven beschikking waaruit blijkt dat het rekeninkomen niet hoger is dan het bedrag dat voor de verzoeker ten tijde van het geven van die beschikking als het minimum-inkomensijkpunt gold;

b. de ten gunste van de verzoeker krachtens 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet laatstelijk doch niet eerder dan zes maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling gegeven beschikking waaruit blijkt dat het actueel inkomen niet hoger is dan het bedrag dat voor de verzoeker ten tijde van het geven van die beschikking als het minimum-inkomensijkpunt gold, of

c. een ten gunste van de verzoeker niet eerder dan zes maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling krachtens de Algemene bijstandswet gegeven beschikking tot vaststelling van algemene bijstand.

Artikel 3

Vrijstelling kan slechts worden verleend, indien voldaan is aan het bepaalde in artikel 2.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 30 november 1999.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling ex artikel 26a Huurprijzenwet woonruimte.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 18 november 1999. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.W. Remkes.

Toelichting

Paragraaf 1. Inleiding

Deze regeling vloeit voort uit artikel 26a, achtste lid, van de Huurprijzenwet woonruimte, zoals dat artikel zal luiden met ingang van 30 november 1999. Dat artikellid geeft de voorzitter van de huurcommissie de bevoegdheid om op verzoek vrijstelling te verlenen van het betalen van de ingevolge het eerste en tweede lid van voornoemd artikel aan de Staat verschuldigde vergoeding.

In de onderhavige regeling is bepaald in welke gevallen de voorzitter van de huurcommissie van deze bevoegdheid gebruik kan maken. In de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel, houdende wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte, de Wet op de huurcommissies en enkele andere wetten (introductie van een afzonderlijke huurcommissie-procedure ter bevordering van het opheffen van gebreken aan of tekortkomingen ten aanzien van de woonruimte, wijziging van de regeling met betrekking tot de aan de Staat verschuldigde vergoeding voor een advies of een uitspraak door de huurcommissie en wijziging van het toezicht op de huurcommissies (kamerstukken I 1997/98, 25 445, nr. 272b)) is aangegeven dat bij de uitwerking van eerder genoemd artikel 26a, achtste lid, gedacht wordt aan personen wier inkomen op of onder het minimum-inkomensijkpunt als bedoeld in de Huursubsidiewet ligt. Voor het tijdvak 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 liggen deze bedragen op maximaal f 23.000 voor eenpersoonshuishoudens, f 28.750 voor meerpersoonshuishoudens, f 23.150 voor eenpersoonsouderenhuishoudens en f 28.700 voor meerpersoonsouderenhuishoudens.

Daarnaast is in bedoelde memorie van antwoord de intentie uitgesproken de vrijstellingsmogelijkheid tevens te willen openstellen voor personen die om hen moverende redenen geen huursubsidie hebben aangevraagd. Voor de uitwerking van deze vrijstellingsregeling is overleg gevoerd met de voorzitters van de huurcommissies.

Bovenstaande heeft ertoe geleid dat ingevolge de onderhavige regeling de volgende categorieën van personen onder de krachtens deze regeling gestelde voorwaarden voor vrijstelling in aanmerking kunnen komen:

a. personen die huursubsidie ontvangen met een inkomen op of onder het minimum-inkomensijkpunt (artikel 2, tweede lid, onder a);

b. personen die een bijdrage krachtens de zogenoemde vangnetregeling (artikel 26b van de Huursubsidiewet) ontvangen met een inkomen op of onder het minimum-inkomensijkpunt (artikel 2, tweede lid, onder b);

c. personen met een bijstandsuitkering (artikel 2, tweede lid, onder c).

Paragraaf 2. Criteria voor vrijstelling

Per categorie van personen die voor vrijstelling in aanmerking kunnen komen, zijn de volgende criteria te onderscheiden:

a. personen ten gunste van wie huursubsidie is toegekend bij een beschikking die binnen 18 maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling is gegeven (artikel 2, tweede lid, onder a)

Of vrijstelling kan worden verleend, hangt af van de hoogte van het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar, dat ingevolge artikel 1, onder l, van de Huursubsidiewet loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Indien dat gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan het bedrag dat ten tijde van de toekenning van de huursubsidie als het minimum-inkomensijkpunt gold, wordt geen vrijstelling verleend. Een en ander wordt getoetst aan de hand van de laatstelijk aan de betrokken verzoeker gegeven beschikking tot toekenning van huursubsidie.

b. personen ten gunste van wie een bijzondere bijdrage krachtens artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet is toegekend bij een beschikking die binnen zes maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling is gegeven (artikel 2, tweede lid, onder b)

Het gaat hier om personen die binnen de hiervoor aangegeven periode in aanmerking zijn gekomen voor de vangnetregeling. Die regeling geldt voor huurders wier gezamenlijk inkomen met medebewoners op enig tijdstip sterk is verminderd, maar die nog niet in aanmerking komen voor huursubsidie. Of vrijstelling kan worden verleend, hangt af van de hoogte van dat gezamenlijk inkomen. Dit wordt getoetst aan de hand van de meest recente ten gunste van de verzoeker verstrekte beschikking tot toekenning van een bijzondere bijdrage. Hierbij wordt uitgegaan van het actueel inkomen, dat wil zeggen het gezamenlijk netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak, herrekend naar een belastbaar inkomen over het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar. Indien dat actueel inkomen meer bedraagt dan het bedrag dat ten tijde van de toekenning van de bijzondere bijdrage als het minimum-inkomensijkpunt gold, wordt geen vrijstelling verleend.

c. personen ten gunste van wie binnen zes maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling een beschikking tot vaststelling van algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet is gegeven (artikel 2, tweede lid, onder c)

Voor deze categorie gelden geen nadere criteria ten aanzien van de hoogte van het inkomen. Voldoende is dat kan worden aangetoond dat ten gunste van de betrokken verzoeker binnen zes maanden voor de indiening van het verzoek om vrijstelling een beschikking tot vaststelling van algemene bijstand is gegeven.

Paragraaf 3. Overig

Het verzoek om vrijstelling zal moeten worden ingediend op een formulier dat verkrijgbaar is bij het secretariaat van de huurcommissie (artikel 2, eerste lid). Op het formulier zal ingeval bij het verzoek om vrijstelling een beschikking krachtens de vangnetregeling wordt overgelegd, door de betrokken gemeente moeten worden aangegeven hoeveel het naar een jaarinkomen herleide actueel inkomen bedroeg waarmee bij het geven van die beschikking rekening is gehouden. Dit houdt verband met het feit dat op een zodanige beschikking geen actueel inkomen is vermeld.

De in artikel 2, eerste lid, van deze regeling genoemde termijn van vier weken sluit aan bij de termijn die ingevolge artikel 26a, vijfde lid, van de Huurprijzenwet woonruimte geldt voor betaling van de bij wijze van voorschot ingevolge het eerste lid van dat artikel verschuldigde vergoeding.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.W. Remkes.

Naar boven