Verlening winningsvergunning aardolie en aardgas

Clyde Petroleum Exploratie B.V. c.s. (blok Q4)

23 november 1999

E/EOG/MW/99069516

De Minister van Economische Zaken;

Gelezen de aanvraag van Clyde Petroleum Exploratie B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, CLAM Petroleum B.V., gevestigd te Amsterdam en Dyas B.V., gevestigd te Utrecht, van 21 oktober 1998 om een winningsvergunning ingevolge artikel 2, eerste lid, juncto artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat voor aardolie en aardgas, alsmede andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen waarvan de samenhang met vorenbedoelde koolwaterstoffen hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt, in blok Q4, welk blok is aangegeven op de als bijlage I bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stcrt. 93) gevoegde kaart;

Overwegende, dat aanvrager, voor het geval bij de verlening van de gevraagde vergunning gebruik wordt gemaakt van de in artikel 11, tweede lid, onder a, van de Mijnwet continentaal plat bedoelde bevoegdheid, schriftelijk heeft verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

Gelezen het verzoek van aanvrager van 15 november 1999 om toepassing van artikel I van het besluit van 26 maart 1996 tot wijziging van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (willekeurige afschrijving), in werking getreden bij wet van 5 maart 1998 (Stb. 1998);

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht kennis is gegeven van de aanvraag in de Staatscourant van 2 november 1998, nr. 209;

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht de zakelijke inhoud van de aanvraag gedurende vier weken na de datum van publikatie van bovenbedoelde kennisgeving voor belanghebbenden ter inzage heeft gelegen;

Overwegende, dat gedurende vier weken na bedoelde kennisgeving niemand op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn/haar zienswijze over de aanvraag naar voren heeft gebracht;

Overwegende, dat aanvrager met gebruikmaking van de bij beschikking van de Minister van Economische Zaken van 5 maart 1998, nr. E/EOG/MW98007490 (Stcrt. van 30 maart 1998, nr. 50) verleende opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen in blok Q4 aardgas in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond, zodat hem op zijn aanvraag een vergunning voor het winnen van genoemde delfstoffen dient te worden verleend, tenzij weigering van de vergunning gerechtvaardigd wordt door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van aanvrager of door de manier waarop hij voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd te verrichten;

Overwegende, dat van een dergelijke wijziging in de mogelijkheden van de aanvrager niet is gebleken;

Overwegende voorts, dat de wijze waarop aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten evenmin aanleiding geeft tot weigering van de gevraagde vergunning;

Gehoord de Mijnraad (advies van 8 november 1999, kenmerk MIJR/99069823);

Gelet op de artikelen 2, 7, 7a, eerste, derde en vierde lid, 8, 10, tweede en derde lid, 11 en 13, eerste en tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat, de artikelen 3.1, 4.1 en 4.14 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, de artikelen 3.1, tweede lid, 5.1, 5.7 en 5.9 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat alsmede op het aan voornoemde opsporingsvergunning verbonden voorschrift, opgenomen in artikel 4.11 van eerdergenoemde Regeling,

Besluit:

Artikel 1

1. Aan Clyde Petroleum Exploratie B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, CLAM Petroleum B.V., gevestigd te Amsterdam, en Dyas B.V., gevestigd te Utrecht, wordt een winningsvergunning verleend voor koolwaterstoffen, alsmede van andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen, waarvan de samenhang met vorengenoemde bitumina hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt.

2. De vergunning geldt voor het op de kaart, die als bijlage I is gevoegd bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, aangegeven blok Q4 van het continentaal plat.

Artikel 2

De vergunning wordt verleend met de beperkingen en voorschriften die zijn opgenomen in:

a. de artikelen 2.6, 3.2 tot en met 3.28, 4.2 tot en met 4.5, 4.7 tot en met 4.9 en 4.14 tot en met 4.17 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, waarbij aan artikel 3.13, eerste lid, een zin wordt toegevoegd luidende: In afwijking van de eerste volzin kan de afschrijving van aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig geschieden, voorzover die wijze van afschrijving in het kader van de belastingheffing is toegestaan op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;

b. de artikelen 4.3, 4.5 tot en met 4.8, 4.13, 4.17, eerste, derde en vierde lid, 5.2 tot en met 5.6 en 5.10 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

c. de hiernavolgende artikelen 3 tot en met 5.

Artikel 3

De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energie Beheer Nederland B.V., gevestigd te Heerlen, wordt aangewezen als deelnemer in de vennootschap, die wordt opgericht in overeenstemming met het voorschrift dat aan deze vergunning is verbonden en dat vermeld staat in artikel 4.2, eerste lid, onder a, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Artikel 4

De in artikel 4.2, eerste lid, onder b, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 bedoelde overeenkomst en de in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 laatstbedoelde overeenkomst, dienen binnen één jaar na het van kracht worden van deze beschikking tot stand te zijn gekomen.

Artikel 5

De vergunning geldt, tenzij zij eerder wordt ingetrokken of vervalt, gedurende 20 jaren, nadat zij van kracht is geworden.

Deze beschikking wordt bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.


De Minister van Economische Zaken,
voor deze:
N. van Hulst, directeur-generaal van Energie.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, Directie Juridische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC ’s-Gravenhage. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven