Adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2000

Circulaire aan de gemeentebesturen

Doel: bekendmaking van beleid en het verstrekken van andere informatie; verzoek om medewerking

Juridische grondslag: ‐

Relatie met circulaire: DJB/PJB-98.5182, DJB/PJB-99.2169

Geldigheidsduur: 1 januari 2000 ‐ 31 december 2000

Informatie bij: Aanvragen tabel: Ministerie van VWS, secretariaat afdeling Kinderopvang (fax 070-3405410). Financieel-technisch: Accountants en Belastingadviseurs Berk, dhr. G. van Wijngaarden (030-2544566). Algemeen: Ministerie van VWS, mw. mr. L.M.C. Steuten (070-3405526)

Hierbij bieden wij u aan de adviestabel ouderbijdragen 2000, die door het ministerie van VWS is vastgesteld. Voor de fiscale waardering van kosten van en vergoedingen voor kinderopvang wordt acht geslagen op de VWS-adviestabel. Over de inhoud van de adviestabel 2000 bestaat overeenstemming met de VNG.

De VWS-adviestabel ouderbijdragen 2000

Indexeringen

Net zoals voor 1999 zijn in de tabel voor het jaar 2000 zowel de loonklassen als de tarieven geïndexeerd. De bedragen van de loonklassen zijn verhoogd met 2,0% op basis van de CBS-index CAO-lonen. De opvangtarieven zijn met 2,1% verhoogd op basis van de CBS-prijsindex gezinsconsumptie.

Tariefstructuur

De tabel bevat afzonderlijke tarieven voor hele dagopvang, halve dagopvang, en naschoolse opvang. Voor deze laatste vorm van opvang voor

4-12 jarigen na schooltijd en in de schoolvakanties wordt 50% van het tarief voor hele dagopvang geadviseerd. Voor buitenschoolse opvang in zijn meest uitgebreide vorm (voor en na schooltijden en tijdens de schoolvakanties) blijft het advies ongewijzigd 66% van het tarief voor hele dagopvang. Dit tarief wordt ook voor halve dagopvang geadviseerd. Het volgende overzicht geeft de tariefstructuur samengevat weer.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-1.gif

Toekomstige veranderingen in het ouderbijdragensysteem

Op 8 juni 1999 is de Beleidsnota kinderopvang naar de Tweede Kamer gestuurd, en bij circulaire DJB/PJB-99.2169 ook aan alle gemeenten. In deze nota is gemeld dat onderzoek in gang is gezet naar het ouderbijdragensysteem in de kinderopvang. Hierbij wordt enerzijds het huidige functioneren van het ouderbijdragensysteem in kaart gebracht. Anderzijds wordt een aantal modellen tot wijziging van het systeem uitgewerkt, en worden de effecten van die mogelijke wijzigingen onderzocht. De resultaten van het onderzoek, die in het voorjaar van 2000 beschikbaar komen, zullen als basis dienen bij de besluitvorming over een nieuw ouderbijdragensysteem dat, zoals voorzien in het Regeerakkoord, een plaats zal krijgen in het voorstel voor de Wet basisvoorziening kinderopvang.

Tevens heeft het kabinet het voornemen om de inkomensafhankelijke ouderbijdrage af te leiden van het belastbaar inkomen in plaats van het netto-gezinsinkomen. Deze wijziging hangt samen met de harmonisatie van het inkomensbegrip voor verschillende inkomensafhankelijke regelingen. Deze operatie dient zo veel mogelijk zonder inkomenseffecten te verlopen. Overigens past hierbij de opmerking dat de term ’belastbaar inkomen’ in het belastingstelsel voor de 21e eeuw een andere betekenis heeft dan nu het geval is. Het spreekt voor zich dat de gehanteerde begrippen op elkaar worden afgestemd. In de adviestabel 2000 is de hoogte van de ouderbijdrage nog afgeleid van het netto-gezinsinkomen.

Fiscale faciliteiten

In de periode 1999-2002 ontvangen gemeenten middelen voor uitbreiding van de capaciteit in de kinderopvang. Daarnaast zet het kabinet middelen in voor verruiming en verbetering van fiscale faciliteiten voor ouders en werkgevers.

Al met ingang van 1999 is de fiscale tegemoetkoming voor werkgevers in de kosten voor kinderopvang op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA) verruimd van 20% naar 30%.

In 2000 is in totaal f 100 mln beschikbaar voor de verruiming van de buitengewone lastenaftrek in de inkomstenbelasting. Enerzijds wordt het bedrag waarmee bij de berekening van de aftrek maximaal rekening mag worden gehouden (het plafond) verhoogd. Anderzijds worden de bedragen waarvoor geen aftrek mogelijk is (de drempels) verlaagd.

Zoals aangekondigd in de Beleidsnota kinderopvang wordt f 50 mln ingezet voor de verhoging van het plafond in de buitengewone lastenaftrek. Het plafond wordt verhoogd van f 11.053 naar f 19.050. Van deze maatregel profiteren met name zelfstandigen en ouders van wie de werkgever niet bijdraagt aan de kosten van kinderopvang, en die geen gebruik kunnen maken van een gesubsidieerde plaats. Het bedrag dat werkgevers in het kader van de WVA maximaal in aanmerking mogen nemen indien de opvang van kinderen door een leidster aan huis plaatsvindt, wordt eveneens tot f 19.050 verhoogd. Het betreft dan opvang door een gastouderbureau waarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld met betrekking tot de kwaliteit.

Voor de uitvoering van een motie van de Tweede Kamer is in 2000 daarnaast f 50 mln extra beschikbaar voor verlaging van de drempels in de buitengewone lastenaftrek. Dit heeft tot gevolg dat de bedragen die fiscaal in aanmerking worden genomen gaan afwijken van de bedragen in de VWS-adviestabel. Hierdoor krijgen vooral ouders met lagere en middeninkomens recht op een buitengewone lastenaftrek voor kosten van kinderopvang. Dit geldt ook wanneer de ouderbijdrage wordt vastgesteld conform de adviestabel.

Het verstrekken van vergunningen

Zoals bekend zijn gemeenten op grond van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang verplicht een aantal basiskwaliteitseisen in een verordening vast te leggen. Uit een door de gemeente afgegeven verklaring of een daarmee gelijk te stellen vergunning moet blijken of instellingen aan deze kwaliteitseisen voldoen. Deze verklaring/vergunning is tevens van belang om in aanmerking te komen voor fiscale faciliteiten op het terrein van de kinderopvang.

Er is nog steeds een aantal gemeenten waar de afgifte van verklaringen/vergunningen niet is voltooid, of waar de procedure tot afgifte van een verklaring of ter verkrijging van een vergunning traag verloopt. Graag maken wij van deze gelegenheid gebruik om die gemeenten er nog eens op te wijzen dat alleen kinderopvang bij instellingen die in het bezit zijn van een geldige verklaring/vergunning in aanmerking komt voor fiscale faciliteiten.

De start van het onderzoek naar de ouderbijdragen beschouwen wij als een eerste stap naar een wettelijke regeling van de ouderbijdragen in de kinderopvang, zoals voorzien in het Regeerakkoord. Wij maken van deze gelegenheid gebruik te verzoeken om uw medewerking, indien uw gemeente wordt benaderd om aan dit onderzoek mee te werken.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M. Vliegenthart.
De Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,A.E. Verstand-Bogaert.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-2.gifstcrt-1999-220-p10-SC21157-3.gifstcrt-1999-220-p10-SC21157-4.gif

Toelichting bij de VWS-adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2000

Begrippen

Hele dagopvang: onafgebroken opvang gedurende meer dan vijf en maximaal tien uur per dag.

Halve dagopvang: opvang gedurende vijf of minder uren per dag.

Naschoolse opvang: opvang van 4-12 jarigen na schooltijd en in de schoolvakanties.

Buitenschoolse opvang: in zijn meest uitgebreide vorm houdt dit in opvang vóór en na schooltijd en in de schoolvakanties. Er is een grote variatie in vormen van buitenschoolse opvang.

Ouderbijdrage kinderopvang: de maandelijkse inkomensafhankelijke bijdrage die ouders voor kinderopvang dienen te betalen. De hoogte van de ouderbijdrage is afhankelijk van het netto-gezinsinkomen en de opvangduur.

Netto-gezinsinkomen: het inkomen op basis waarvan de ouderbijdrage wordt vastgesteld.

Opvangduur: het aantal dagen en/of dagdelen per week dat kinderopvang wordt afgenomen.

Inkomen, opvangduur en tarieven

Inkomen waarover de ouderbijdrage wordt berekend

De ouderbijdrage wordt vastgesteld op basis van het netto-gezinsinkomen per maand van de huishouden waartoe het kind behoort. Dit netto-gezinsinkomen wordt berekend aan de hand van het bij de tabel behorende formulier met toelichting. Hoe hoger het netto-gezinsinkomen, des te hoger de ouderbijdrage. Voor gehuwden of samenwonenden wordt gekeken naar het gezamenlijke inkomen: de netto-maandinkomens van beide partners worden bij elkaar opgeteld. Bij alleenstaande ouders wordt het individuele inkomen in aanmerking genomen.

Berekening van de opvangduur

De hoogte van de maandelijkse ouderbijdrage wordt mede bepaald door de opvangduur. Bij de berekening van de opvangduur worden dagdelen als uitgangspunt genomen. In het begrippenoverzicht is uiteengezet wanneer in de kinderopvang sprake is van een hele dag en wanneer van een halve dag. In de praktijk komen vormen van opvang voor die niet zijn onder te brengen in een van de vier hoofdvormen van kinderopvang (hele dagopvang, halve dagopvang, naschoolse opvang en buitenschoolse opvang). Gedacht kan worden aan verlengde dagopvang of 24-uursopvang. In die gevallen kan aan de hand van de tabellen een ouderbijdrage ’naar rato’ worden berekend.

Tarieven

De tabel bevat afzonderlijke tarieven voor hele dagopvang, halve dagopvang, en naschoolse opvang. Voor deze laatste vorm van opvang voor 4-12 jarigen na schooltijd en in de schoolvakanties is het tarief 50% van het tarief voor hele dagopvang. Voor buitenschoolse opvang in zijn meest uitgebreide vorm (voor en na schooltijden en tijdens de schoolvakanties) bevat de tabel een tarief van 66% van het tarief voor hele dagopvang. Dit tarief geldt ook voor voor halve dagopvang. Het volgende overzicht geeft de tariefstructuur samengevat weer.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-5.gif

Voorbeelden

stcrt-1999-220-p10-SC21157-6.gif

3. 4 dagen buitenschoolse opvang, netto-gezinsinkomen f 4.650,-

Ouderbijdrage: f 503,- (tabel halve dagopvang, 66% van het tarief voor hele dagopvang)

4. 3 dagen buitenschoolse opvang,

2 dagen naschoolse opvang, netto-gezinsinkomen f 2.050,-

stcrt-1999-220-p10-SC21157-7.gif

Gastouderopvang

De VWS-adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2000 heeft geen betrekking op gastouderopvang, waarvoor in het algemeen een uurtarief in rekening wordt gebracht. De adviestabel kan echter wel als basis dienen bij de berekening van die uurtarieven.

Daarnaast is, mede met financiële steun van het ministerie van VWS, het Handboek Gastouderopvang tot stand gekomen. Deel 2 van dit handboek, dat is uitgegeven door en besteld kan worden bij de VOG (fax 030-2983437), handelt over de bedrijfsvoering in de gastouderopvang. Daarin wordt onder meer aandacht besteed aan kostprijsbepaling en de berekening van kostprijzen per opvanguur.

Vakantie

De ouderbijdrage wordt maandelijks betaald, maar is afgeleid van een bedrag per jaar. Van dat jaarbedrag, waarin de vakantieperiodes zijn verdisconteerd, betalen de gebruikers maandelijks 1/12 deel. Om die reden is de ouderbijdrage ook tijdens de vakantieperiodes verschuldigd.

De ouderbijdrage bestaat voor een deel uit een bedrag aan uitgespaarde kosten voor onder meer voeding en verzorging. Als tijdens de vakanties van de ouders geen gebruik wordt gemaakt van de kinderopvang, treden deze besparingen niet op. Daarom is het redelijk over de periode waarin geen gebruik wordt gemaakt van kinderopvang een bedrag ter grootte van die uitgespaarde kosten (gelijk aan het tarief voor de laagste inkomensklasse) in mindering te brengen op de ouderbijdrage.

Opvang van meer kinderen uit één huishouden

Wanneer meer kinderen uit één huishouden gebruik maken van kinderopvang, geldt voor het gebruik van de tabellen het kind dat het meeste opvang geniet (het ’duurste’ kind) als eerste kind. Op basis van dit uitgangspunt wordt de ouderbijdrage voor de kinderopvang vastgesteld.

Voor het tweede en volgende kind bedraagt de ouderbijdrage ongeveer 30% van het tarief voor het eerste kind. Dit geldt bij een netto-gezinsinkomen vanaf f 2.790,-.

Uit de voorbeelden wordt duidelijk hoe kan worden bepaald welk kind voor de berekening van de ouderbijdrage het ’duurste’ kind is.

Voorbeelden

1. Gezin met 2 kinderen: het ene kind geniet 3 hele dagen opvang, het andere 4 dagen buitenschoolse opvang (bso). Netto-gezinsinkomen f 4.200,-.

Bekeken moet worden welk kind het ’duurste’ kind is.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-8.gif

Uit de vergelijking van de tabeltarieven voor het eerste en het tweede kind blijkt dat in dit geval kind a het ’duurste’ kind is.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-9.gif

2. Gezin met 2 kinderen: het ene kind geniet 2 hele dagen opvang, het andere 5 dagen naschoolse opvang (nso), netto-gezinsinkomen f 2.500,-.

Bekeken moet worden welk kind het ’duurste’ kind is.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-10.gif

Uit de vergelijking van de tabeltarieven voor het eerste en het tweede kind blijkt dat in dit geval kind d het ’duurste’ kind is.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-11.gif

Ouderbijdrage bij co-ouderschap

Voor situaties van co-ouderschap waarin ouders na echtscheiding elk een eigen huishouding voeren, en bij beschikking van de kantonrechter is vastgelegd dat zij gezamenlijk de ouderlijke macht blijven uitoefenen, geldt bij de vaststelling van de ouderbijdrage een afwijkende regel. Als beide ouders in een dergelijke situatie inkomen hebben, leidt de berekening van de ouderbijdrage op basis van het netto-inkomen van één van de ouders in het algemeen tot een te lage ouderbijdrage. Wel is het redelijk rekening te houden met de extra kosten die met het voeren van twee huishoudens samenhangen. Daartoe worden bij de berekening van de (totale) ouderbijdrage eerst de inkomens van de co-ouders afzonderlijk beschouwd. Iedere ouder vult een eigen formulier in. Per netto-inkomen wordt de ouderbijdrage vastgesteld en op twee afzonderlijke facturen in rekening gebracht. De totale ouderbijdrage is de som van deze twee afzonderlijk berekende ouderbijdragen.

Deze berekeningswijze mag uiteraard niet tot gevolg hebben dat de totale bijdrage van de twee co-ouders hoger is dan de maximumbijdrage die hoort bij het aantal dagen of dagdelen dat opvang wordt genoten.

Wanneer een formele regeling van co-ouderschap ontbreekt, wordt de ouderbijdrage volgens de hoofdregel vastgesteld: op basis van het inkomen van het huishouden waartoe het kind behoort. Dat zal in de regel één inkomen zijn. Dit inkomen is inclusief de eventueel ontvangen alimentatie voor de ex-partner.

Voorbeeld

Twee ouders zorgen in een formele co-ouderschapssituatie voor hun enig kind. Het kind gaat 4 dagen per week naar de dagopvang.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-12.gif

Als de ouderbijdrage zou zijn vastgesteld op basis van de som van beide inkomens (f 3.600 + f 2.700 = f 6.300), zou de ouderbijdrage f 906,- hebben bedragen.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-13.gifstcrt-1999-220-p10-SC21157-14.gifstcrt-1999-220-p10-SC21157-15.gif

Toelichting bij de berekening van het netto-gezinsinkomen

1. Algemeen

Opmerking vooraf

Uitgangspunt is dat de ouders/verzorgers de hoogste ouderbijdrage moeten betalen, tenzij wordt aangetoond dat het gezamenlijke netto-gezinsinkomen per maand van beide ouders/verzorgers een lagere ouderbijdrage rechtvaardigt. Een zorgvuldige bepaling van het netto-gezinsinkomen per maand is daarom van groot belang.

In geval van bedrijfsplaatsen wordt de ouderbijdrage in het algemeen door de werkgever vastgesteld en geïnd door inhouding op het salaris.

Aan de hand van welke documenten wordt het netto-gezinsinkomen per maand vastgesteld?

De hoofdregel is dat het netto-gezinsinkomen per maand wordt vastgesteld op basis van de laatst vastgestelde definitieve aanslag inkomstenbelasting.

Het is mogelijk dat de ouders/verzorgers de afgelopen drie jaar geen aangifte hebben gedaan voor de inkomstenbelasting. De ouders/verzorgers beschikken dan niet over een aanslag inkomstenbelasting voor 1996, 1997 of 1998. In dat geval wordt het netto-gezinsinkomen per maand berekend aan de hand van de meest recente loonstrook of inkomensspecificatie van de werkgever, pensioen- of uitkeringsinstantie.

De ouders/verzorgers dienen het document aan de hand waarvan het netto-gezinsinkomen wordt bepaald te overleggen aan het kinderopvangcentrum. Altijd dient het netto-gezinsinkomen per maand van beide ouders/verzorgers samen te worden berekend (zie ouder/verzorger 1, respectievelijk ouder/verzorger 2 op het formulier). De ouderbijdrage wordt immers berekend op basis van het netto-gezinsinkomen per maand.

Negatief inkomen

Als het inkomen van één van de ouders/verzorgers negatief is, wordt dit met het positieve inkomen van de andere ouder/verzorger verrekend. Wanneer het totale inkomen negatief is, dan is de minimale ouderbijdrage verschuldigd.

Ouderbijdrage bij wijziging van het netto-gezinsinkomen per maand

Het netto-gezinsinkomen per maand wordt in principe eenmaal per jaar vastgesteld. Als sprake is van een wezenlijke inkomenswijziging, die aanleiding geeft tot wijziging van de ouderbijdrage, dan kan het netto-gezinsinkomen per maand opnieuw worden vastgesteld.

Van een wezenlijke inkomenswijziging is sprake, indien het totale netto-gezinsinkomen per maand 10% hoger of lager is dan het netto-gezinsinkomen per maand waarop de ouderbijdrage in eerste instantie was gebaseerd. Als het inkomen achteraf hoger of lager blijkt uit te vallen dan aanvankelijk berekend was, kan achteraf een gecorrigeerde ouderbijdrage vastgesteld worden. Dit kan zich met name voordoen bij ouders die winst uit onderneming genieten, omdat de jaarlijkse winst sterk kan wisselen. Ook kan deze situatie zich voordoen door stijging van het maandsalaris of door extra ontvangen beloningen.

Ouderbijdrage en de fiscus

Een werkgever die faciliteiten voor kinderopvang aan zijn werknemers verstrekt vraagt daarvoor in het algemeen een bijdrage van de ouders/verzorgers.

Als een werkgever van de ouders/verzorgers geen of een lagere bijdrage vraagt dan de bijdrage conform de VWS-adviestabel, dan kan voor de heffing van loonbelasting een bijtelling aan de orde zijn. Een gedeelte van de kosten die de werkgever voor zijn rekening neemt wordt dan voor de belastingheffing als loon aangemerkt. Het Ministerie van Financiën heeft hiervoor bedragen vastgelegd in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990.

Bij een ouderbijdrage gelijk aan of hoger dan het tarief uit de VWS-adviestabel, kan onder voorwaarden bij de aangifte inkomstenbelasting via buitengewone lastenaftrek een bedrag in mindering worden gebracht op het inkomen. Enerzijds is er bij de buitengewone lastenaftrek een plafond van toepassing. Dit plafond wordt in 2000 verhoogd tot f 19.050,-. Daarvan profiteren met name zelfstandigen en ouders waarvan werkgevers niet bijdragen aan de kosten van kinderopvang, en die geen gebruik kunnen maken van een gesubsidieerde plaats. Anderzijds geldt er een inkomensafhankelijke drempel. Onder deze drempel komen de kosten niet voor aftrek in aanmerking. Deze inkomensafhankelijke drempelbedragen worden met ingang van 2000 verlaagd. Op dit moment is nog niet bekend hoe hoog de nieuwe drempelbedragen zullen zijn. Wel is duidelijk dat de drempelbedragen die fiscaal in aanmerking worden genomen gaan afwijken van de bedragen in de VWS-adviestabel. Hierdoor krijgen vooral ouders met lagere en middeninkomens recht op een buitengewone lastenaftrek voor kosten van kinderopvang. Dit geldt ook wanneer de ouderbijdrage wordt vastgesteld conform de adviestabel.

Het is mogelijk bij de belastingdienst te vragen om een voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten, waaronder kosten voor kinderopvang. Als deze voorlopige teruggaaf wordt toegekend, wordt het belastingvoordeel maandelijks aan de ouders uitbetaald.

Tegemoetkoming krachtens de Algemene bijstandswet

Als het netto-gezinsinkomen per maand na aftrek van de ouderbijdrage voor de kinderopvang minder bedraagt dan het bedrag van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan in het kader van de bijzondere bijstand bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang worden aangevraagd. Daarnaast bestaan er mogelijkheden dat de gemeente rechtstreeks de kinderopvang betaalt. De gemeente waarin de ouders/verzorgers wonen kan hierover meer informatie verstrekken.

Alimentatiebetalingen en alimentatie-ontvangsten

Alimentatieplichtigen kunnen de betaalde alimentatie ten behoeve van hun ex-partner in het kader van de inkomstenbelasting als aftrekpost opvoeren. Alimentatie ten behoeve van kinderen is slechts (beperkt) aftrekbaar voorzover (de ouders van) het betreffende kind geen recht heeft op kinderbijslag of studiefinanciering.

Bij ontvangers van alimentatie is het volgende van belang:

- Kinderalimentatie wordt niet bij het inkomen opgeteld. Bij deze alimentatie is geen sprake van inkomen, maar van vergoeding van kosten voor het levensonderhoud. Kinderalimentatie blijft om die reden ook buiten de heffing van inkomstenbelasting.

- Partneralimentatie wordt wel bij het inkomen geteld. Deze alimentatie voor de ouder geldt ook voor de inkomstenbelasting als inkomen.

De Wet Persoonregistraties

Organisaties in de (semi-) publieke sector moeten op grond van de Wet Persoonregistraties een privacyreglement hebben. Een dergelijk reglement is bedoeld om personen de bescherming te bieden tegen misbruik van persoonlijke gegevens. Een instelling voor kinderopvang dient een privacyreglement te hebben.

2. Toelichting bij de verklarende cijfers op het inkomensformulier

Inkomensopgave aan de hand van de laatst vastgestelde aanslag inkomstenbelasting

(1) Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

Het netto-gezinsinkomen per maand wordt vastgesteld aan de hand van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1998. Hiertoe moet het belastbaar inkomen van de ouder/verzorger verminderd worden met de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Als de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1998 nog niet definitief is vastgesteld, vindt vaststelling van het netto-inkomen plaats op basis van de laatst vóór 1998 vastgestelde definitieve aanslag inkomstenbelasting. De aanslag (en desgevraagd ook het aangiftebiljet) moeten worden overgelegd aan het kinderopvangcentrum.

(2) Opslag

Om het inkomen in overeenstemming te brengen met het jaarinkomen van 1999 worden de volgende opslagpercentages gebruikt.

stcrt-1999-220-p10-SC21157-16.gif

(3) Premie ziektekostenverzekeringen/Ziekenfondswet

Hier mag alleen een bedrag worden vermeld, als voor deze kosten geen aftrek op het belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting heeft plaatsgevonden.

Alleen door de ouder/verzorger zelf betaalde premie ziektekostenverzekeringen of ziekenfondspremie wordt vermeld. Voor ziekenfondsverzekerden wordt een bedrag ingevuld inclusief de afzonderlijk geïnde nominale premie per maand. Bij degenen die een particuliere ziektekostenverzekering hebben, mag het eigen risico worden bijgeteld (om te rekenen naar een maandelijks bedrag).

Het werkgeversdeel van de premie wordt niet in aftrek gebracht.

Inkomensopgave aan de hand van de opgave van de werkgever/pensioen- of uitkeringsinstantie

(4) Brutoloon/uitkering/pensioen

Het bruto-inkomen wordt uitgedrukt in een bedrag per maand. Bij maandelijkse loonbetaling kan hier het bruto-inkomen van de loonstrook worden overgenomen.

Bedragen per week worden vermenigvuldigd met 4 1/3.

Inkomen dat eens per 4 weken wordt uitbetaald wordt vermenigvuldigd met 13/12.

Een maandelijks terugkerende toeslag, overwerkvergoeding, provisie en een 13e maand gelden eveneens als inkomen. Ook het belaste gedeelte van een onkostenvergoeding dient tot het bruto-inkomen gerekend te worden. Rekening houdend met deze vergoedingen dient er een gemiddeld bruto-inkomen per maand te worden berekend.

Bij een wisselend inkomen, bijvoorbeeld verkregen door werk bij een uitzendbureau, wordt naar een periode van 3 maanden gekeken (zo mogelijk aaneengesloten). Vervolgens wordt een gemiddelde per maand berekend.

Onbelaste vergoedingen blijven buiten beschouwing.

(5) Spaarloon

Het bedrag waarvoor wordt deelgenomen aan een spaarloonregeling komt in mindering op het brutoloon en leidt derhalve tot een verlaging van het netto-inkomen. Als het spaarloon op de salarisspecificatie al van het brutoloon is afgetrokken, moet dit op het formulier niet nogmaals gebeuren. Als gedurende een deel van het jaar aan de spaarloonregeling wordt deelgenomen, moet het bedrag waarvoor wordt deelgenomen worden omgerekend naar een maandbedrag op basis van 12 maanden.

Premiespaarloon dient niet op het brutoloon in aftrek te worden gebracht, omdat dit uit netto-inkomen wordt gespaard.

(6) De bijdrage van de werkgever in de ziektekostenverzekering

Wanneer bij de berekening van het netto-inkomen wordt uitgegaan van de loonstrook of uitkeringsspecificatie, moet het werkgeversaandeel Ziekenfondswet of de bijdrage van de werkgever in de ziektekostenverzekering bij het brutoloon worden opgeteld. Op die manier ontstaan er zo weinig mogelijk verschillen ten opzichte van de inkomensberekening volgens de hoofdregel, waarbij wordt uitgegaan van de definitieve aanslag inkomstenbelasting. Als gevolg van de bijtelling van de werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering wordt de grondslag voor toepassing van de ouderbijdragentabel hoger dan het netto-loon volgens de salarisspecificatie.

(7) Verzoek vooropige teruggaaf in verband met aftrekposten

Indien een belastingplichtige bepaalde aftrekposten heeft kan hij bij de Belastingdienst verzoeken om een zogenaamde voorlopige teruggaaf van loonbelasting. Wordt een dergelijke teruggaaf verleend, dan krijgt de belastingplichtige elke maand het belastingvoordeel van de aftrekpost rechtstreeks uitbetaald door de Belastingdienst. Een verzoek om voorlopige teruggaaf kan bijvoorbeeld worden ingediend in verband met hypotheekrente, premie voor een lijfrente, maar ook in verband met kosten van kinderopvang. Als gevolg van de verlaging van de drempels in de buitengewone lastenaftrek met ingang van 2000 krijgen vooral ouders met lagere en middeninkomens recht op een buitengewone lastenaftrek voor kosten van kinderopvang. Dit geldt ook wanneer de ouderbijdrage wordt vastgesteld conform de adviestabel.

Bij de berekening van het netto-gezinsinkomen per maand wordt rekening gehouden met het bedrag van de voorlopige teruggaaf dat maandelijks door de Belastingdienst wordt uitbetaald. Daartoe dienen zowel het ’Verzoek voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten 1999’, als de beschikking waarbij de teruggaaf door de inspecteur is toegekend, aan het kinderopvangcentrum te worden overgelegd.

Bij letter e. op het formulier vult u het bedrag in van de toegekende voorlopige teruggaaf. Omdat op de beschikking het jaarbedrag staat vermeld, dient u dit door 12 te delen.

Bij letter g. vult u het bedrag in dat op de binnenzijde van het aanvraagformulier staat ingevuld bij ’Bedrag waarover u om voorlopige teruggaaf vraagt’. Ook dit bedrag dient door 12 gedeeld te worden om het juiste maandbedrag te krijgen.

Indien een werknemer wel aftrekposten heeft maar niet om voorlopige teruggaaf heeft verzocht, dan kan geen rekening worden gehouden met deze aftrekposten.

(8) Arbeidskostenforfait

Iedereen met inkomsten uit arbeid heeft recht op een standaardaftrek voor beroepskosten, het zogenaamde arbeidskostenforfait. Bij de berekening van het netto-gezinsinkomen aan de hand van de laatst vastgestelde definitieve belastingaanslag is deze aftrek al verwerkt in het belastbaar inkomen. Bij de berekening aan de hand van de loonstrook wordt met het arbeidskostenforfait rekening gehouden bij onderdeel h op het formulier.

De aftrek voor werkenden bedraagt 12% van het brutoloon, met een maximum van f 3.174,- per jaar, ofwel f 264,50 per maand. Voor ouders die een uitkering ontvangen (inkomsten uit vroegere arbeid) is de aftrek lager, namelijk f 1.055,- per jaar, ofwel f 87,92 per maand.

(9) Werknemersdeel pensioen/VUT/arbeidsongeschiktheidspremie

Deze post heeft betrekking op premies die de werknemer betaalt voor invaliditeit, pensioen of VUT. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de premie voor een verzekering van het WAO-gat of de premie invaliditeitspensioen (IP) voor ambtenaren.

(10) Werknemersaandeel premie Ziekenfondswet/ziektekostenverzekering

Alleen door de ouder/verzorger zelf betaalde premie ziektekostenverzekeringen of ziekenfondspremie wordt vermeld. Voor ziekenfondsverzekerden wordt een bedrag ingevuld inclusief de afzonderlijk geïnde nominale premie per maand. Bij degenen die een ziektekostenverzekering hebben, mag het eigen risico worden bijgeteld (om te rekenen naar een maandelijks bedrag).

Het werkgeversdeel van de premie wordt niet in aftrek gebracht, ook al is dit onder (6) bijgeteld. Aftrek is niet toegestaan, omdat dit werkgeversdeel ook deel uitmaakt van het belastbaar inkomen dat onder methode A. wordt gehanteerd.

(11) Overige inkomsten

Hieronder vallen onder meer:

- ontvangen bedragen in het kader van het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel 1994 (netto maandbedrag van de tegemoetkoming ziektekosten voor ambtenaren);

- ’partneralimentatie’, ontvangen van de ex-partner;

- inkomsten uit vermogen (bijv. rente, dividend en huur);

- inkomsten die niet uit dienstbetrekking worden genoten;

- bijtelling in verband met privé-gebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto (20% of 24% van de cataloguswaarde van de auto).

Tot het inkomen behoort niet:

- huursubsidie;

- woonkostentoeslag;

- uitkeringen in het kader van de bijzondere bijstand;

- kinderalimentatie;

- kinderbijslag;

- basisbeurs, aanvullende beurs en rentedragende lening WSF.

Omdat over de overige inkomsten in principe nog inkomstenbelasting verschuldigd is, worden deze overige komsten voor slechts 50% in aanmerking genomen. Mocht dit percentage wezenlijk afwijken van het tarief dat in werkelijkheid van toepassing is, dan kan dit worden aangepast.

Naar boven