Instelling Commissie schadebeoordeling beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’

15 oktober 1999

Nr. MJZ1999228988

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

overwegende dat;

- op 22 januari 1997 in het overleg met de Tweede Kamer door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat toezeggingen zijn gedaan over regeling van de vergoeding van de eventuele planschade, die ontstaat door de implementatie van de Beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’;

- op 7 juli 1997 de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten terzake van de door het Rijk te vergoeden schade ter uitvoering van de Beleidslijn heeft vastgelegd;

- in paragraaf 3.4 sub c van het op 4 maart 1999 ondertekende bestuursakkoord tussen Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de afspraak is opgenomen dat een schadecommissie ter uitvoering van de beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’ wordt ingesteld;

- ter uitvoering van die afspraken een schadecommissie moet worden ingesteld,

Besluit:

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. de Beleidslijn: de Beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’, gepubliceerd in de Staatscourant van 19 april 1996, nr. 77, en zoals gewijzigd en laatstelijk gepubliceerd in de Staatscourant van 12 mei 1997, nr. 87;

c. gemeente: een gemeente op wier grondgebied wateren aanwezig zijn waarop de Beleidslijn overeenkomstig bijlage 1 van die Beleidslijn van toepassing is;

d. de commissie: de commissie schadebeoordeling beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’, bedoeld in artikel 2;

e. de Wet: de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

f. schade: inkomens- of vermogensschade die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van een persoon behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

g. hogere kosten: de hogere kosten, bedoeld in artikel 31a van de Wet;

h. de verzoeker: de natuurlijke persoon of de privaatrechtelijke of de publiekrechtelijke rechtspersoon die een verzoek om schadevergoeding of vergoeding van de hogere kosten indient.

Commissie schadebeoordeling

Artikel 2

Er is een commissie schadebeoordeling Beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’.

Instellingstermijn commissie

Artikel 3

De commissie wordt ingesteld voor de duur van 5 jaar, te rekenen vanaf de datum van de benoeming van de leden.

Taakomschrijving

Artikel 4

1. De commissie heeft tot taak:

a. de raad van de gemeente, waarin zulks bij verordening is bepaald, van advies te dienen over de door hem ingevolge artikel 49 van de Wet aan een belanghebbende op diens verzoek toe te kennen vergoeding van de schade als gevolg van:

1e de wijziging van bepalingen van een bestemmingsplan welke wijzigingen leiden tot het teniet gaan van bouwmogelijkheden die voor 1 februari 1995 in het betreffende bestemmingsplan vastlagen of als gevolg van een ander in dit wetsartikel genoemd besluit, welke bepalingen of welk besluit uitsluitend een gevolg zijn van de tenuitvoerlegging van de Beleidslijn;

2e de wijziging van een bestemmingsplan in het kader van de Beleidslijn, dat op of na 1 februari 1995 van kracht werd, mits de Provinciale Planologische Commissie heeft ingestemd met die wijziging;

b. de Minister van advies te dienen over de door hem op verzoek van een gemeente te nemen beslissing over de aan die gemeente te vergoeden kosten, bedoeld onder a., voorzover de commissie terzake geen advies aan de gemeenteraad heeft uitgebracht;

c. de Minister van advies te dienen over de door hem op verzoek van een gemeente te nemen beslissing over de door hem aan die gemeente te vergoeden hogere kosten, voor zover die kosten voor de gemeente een gevolg zijn van in een bestemmingsplan opgenomen nieuwe of gewijzigde bepalingen ter uitvoering van de Beleidslijn welke bepalingen hebben geleid tot het teniet gaan van bouwmogelijkheden die voor 1 februari 1995 in het betreffende bestemmingsplan vastlagen;

d. de Minister van advies te dienen over een rechtstreeks aan hem gericht verzoek tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt of zal lijden omdat de gemeente schriftelijk vastgelegde toezeggingen of privaatrechtelijke overeenkomsten tengevolge van de Beleidslijn niet meer kan nakomen, welke toezeggingen of overeenkomsten niet zijn gedaan of aangegaan op basis van een geldend bestemmingsplan, of over andere gevallen van schade in het kader van de Beleidslijn.

2. In de gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder d, adviseert de commissie de minister mede ten aanzien van de vraag of hij gelet op het schrijnende karakter van het geval het verzoek in beschouwing zou moeten nemen.

Samenstelling van de commissie

Artikel 5

1. De commissie bestaat uit drie leden.

2. De leden van de commissie worden als volgt benoemd:

a. één lid wordt benoemd door de Minister;

b. één lid wordt benoemd door de Minister op voordracht van het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

c. één lid wordt benoemd door de Minister op voordracht van de twee eerst benoemde leden.

3. De commissie benoemt uit haar midden een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter.

4. De leden zijn onafhankelijk en hebben geen bindingen met of geen belangen in een der gemeenten die belast zijn met de uitvoering van de Beleidslijn of de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of van Verkeer en Waterstaat.

5. De leden kunnen te allen tijde hun functie neerleggen door een schriftelijke kennisgeving aan de Minister.

6. In het geval de commissie door terugtreden van één lid niet meer voltallig is, zet de commissie haar werkzaamheden voort. De Minister neemt in dat geval onverwijld maatregelen tot aanvulling van de commissie. Daalt het aantal leden van de commissie beneden het aantal van twee, dan schort de commissie haar werkzaamheden op tot het moment waarop de Minister door benoeming in tenminste één vacature heeft voorzien.

7. De minister kan op verzoek van de commissie overgaan tot het benoemen van plaatsvervangende leden. Het tweede lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Bevoegdheden en verplichtingen

Artikel 6

1. De minister stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede uitoefening van haar taak. Artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

2. De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

3. De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden, daaronder begrepen ambtenaren werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Indien met het verstrekken van inlichtingen of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van de Minister.

4. De commissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dat nodig acht. Een plaatsopneming wordt gelijk gesteld met een vergadering van de commissie.

5. De commissie archiveert de bescheiden overeenkomstig de bij of krachtens de Archiefwet 1995 gestelde regels. De commissie draagt haar archief na de beëindiging van haar werkzaamheden over aan de Minister.

De beslissing op het verzoek om schadevergoeding of vergoeding van de hogere kosten

Artikel 7

1. De Minister beslist binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van een gemeente, in gevallen waarin overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onder a, de commissie aan de raad van de gemeente advies heeft uitgebracht. In de gevallen, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b tot en met d, beslist de Minister binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de commissie.

Het besluit wordt bekend gemaakt door toezending aan de verzoeker. Is de verzoeker een ander dan een gemeente, dan wordt de gemeente die het aangaat tegelijkertijd van het besluit in kennis gesteld.

2. De Minister kan de beslissing bedoeld in het eerste lid onder opgave van redenen eenmaal voor ten hoogste drie maanden verdagen.

Werkwijze van de commissie

Artikel 8

De commissie regelt haar wijze van werken in een door haar vast te stellen reglement.

Tevens regelt zij de door haar te volgen procedure bij de behandeling van de aan de commissie voorgelegde aanvragen om advies.

De commissie maakt haar wijze van werken en de door haar te volgen procedure bekend aan de gemeenten die zijn belast met de implementatie van de Beleidslijn en aan de verzoeker.

Artikel 9

a de vaststelling van haar advies, zendt de commissie een afschrift daarvan aan de verzoeker.

Vergoeding

Artikel 10

Aan de leden wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend voor het bijwonen van vergaderingen en de gemaakte reis- of verblijfkosten. Een plaatsopneming wordt beschouwd als een vergadering.

Ondersteuning

Artikel 11

1. De commissie wordt ambtelijk ondersteund door een secretaris en overige ondersteunende medewerkers die door commissie, na instemming door of namens de Minister, worden aangewezen.

2. De secretaris woont de vergaderingen van de commissie bij.

3. De stukken die van de commissie uitgaan, worden door de secretaris mede ondertekend.

4. De secretaris is voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de commissie.

Publicatie en inwerkingtreding

Artikel 12

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit kan worden aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie schadebeoordeling beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’.


’s-Gravenhage, 15 oktober 1999. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.P. Pronk.

Toelichting

1. Algemeen

Op 19 april 1996 werd in de Staatscourant nr. 77 de Beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’ gepubliceerd. Met het vaststellen van die nota heeft de regering een stringenter beleid geformuleerd voor het gebruik van alle bedijkte en onbedijkte winterbeddingen van de grote rivieren in ons land, met inbegrip van de meeste uiterwaarden. De doelstelling van de beleidslijn is meerledig: enerzijds moet er meer ruimte worden gecreëerd voor de rivier, tevens moeten mens en dier duurzaam worden beschermd tegen overstroming bij hoogwater en verder moet de materiële schade bij een overstroming in de toekomst zoveel mogelijk worden beperkt. Bouwen in het winterbed van de rivieren werd vanaf het moment van de publicatie van de beleidslijn niet meer toegestaan. Dit had tot gevolg dat in het stroomvoerend winterbed een vrijwel volledige bouwstop ging gelden. Tijdens het bestuurlijk overleg op 23 april 1997 over de uitvoering van de Beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’ en in de brief daarover aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 is vastgelegd dat het rijk bereid is een grote verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de planschade die ontstaat door de beleidslijn. Die brief is de formele vastlegging van de afspraken die het Rijk, IPO en VNG met elkaar hebben gemaakt terzake van de implementatie van beleidslijn en de verwerking daarvan hun diverse plannen en te hanteren als toetsingskader bij de beoordeling van (bouw)plannen van derden, bij vergunningverlening en handhaving. Een sluitstuk van die afspraken is de schadevergoedingsverplichting van het Rijk. De materiële basis van de schaderegeling is dus gelegen in de afspraken tussen de genoemde instanties. In de brief van 7 juli 1997 is vastgelegd dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer alle planschade zal vergoeden die ontstaat of is ontstaan:

- door het schrappen van bouwmogelijkheden die voor 1 februari 1995 in een bestemmingsplan waren opgenomen, mits deze planschade redelijkerwijs niet ten laste van burgers en bedrijven kan blijven;

- door het schrappen van bouwmogelijkheden die het gevolg is van de wijziging van bestemmingsplannen die ná 1 februari 1995 van kracht werden, mits de Provinciale Planologische Commissie heeft ingestemd met deze plannen.

Het begrip bouwmogelijkheden is materieel van aard: onder een bouwwerk kan voor de toepassing van de Beleidslijn een breder begrip worden gehanteerd dan het begrip als bedoeld in de Woningwet. Afhankelijk van het concrete geval zou onder een bouwmogelijkheid ook kunnen vallen het plaatsen of oprichten van objecten of goederen die het waterbergend vermogen van de winterbedding beperken of waaraan door hoogwater schade veroorzaakt kan worden, mits en voorzover die activiteit voor 1 februari 1995 volgens het bestemmingsplan mogelijk was en die mogelijkheid is komen te vervallen.

Verder is vastgelegd dat de Minister van VROM bereid is om schrijnende gevallen van schade, ontstaan als gevolg van de Beleidslijn zonder dat een bouwtitel in het bestemmingsplan vigeerde, in beschouwing te nemen.

Ten aanzien van de hogere kosten en schadeaanspraken van gemeenten ex artikel 31a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft de Minister van VROM gesteld dat het bovenstaande van overeenkomstige toepassing is.

2. De instelling van een schadeadviescommissie

In de brief van 7 juli 1997 is eveneens vastgelegd dat er een schadecommissie wordt ingesteld, die de gemeenteraden en de minister van VROM adviseert.

In 1998 bleek dat het ontbreken van een schadecommissie een belemmerende factor was voor een verdere implementatie van de Beleidslijn. Veel gemeenten zien de schadecommissie als elementair element voor hun verdere procedure. Dat was de reden dat de VNG in de besprekingen in het kader van het Bestuursakkoord 1999 aandacht vroeg voor een snelle regeling van de schadecommissie.

Bij de ontwikkeling van een visie op welke wijze de schadecommissie vorm zou moeten krijgen, is de volgende ambitie geformuleerd:

De commissie zou:

a. snel ingesteld moeten worden;

b. zo weinig mogelijk bestuurlijke lasten met zich moeten brengen;

c. met een goede aansluiting op bestaande bevoegdheden;

d. zo moeten werken dat zo weinig mogelijk juridische complicaties ontstaan.

Het onderhavige besluit effectueert de instelling van de adviescommissie schadebeoordeling beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’. Zij krijgt primair een adviserende taak bij schadeclaims ex artikel 49 WRO.

3. De taak van de commissie schadebeoordeling beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’

De onafhankelijke commissie heeft als taak de Minister van VROM te adviseren over de aan hem voorgelegde schadevergoedingsverzoeken.

Om dubbele procedures te voorkomen is het wenselijk dat de schadecommissie ook een adviesfunctie kan krijgen ten behoeve van de gemeenteraad over de door die raad te nemen besluit over de naar billijkheid te vergoeden schade die een bedrijf of burger lijdt door de aanpassing van een bestemmingsplan tengevolge van de Beleidslijn, waarbij bouwmogelijkheden die voor 1-2-1995 in dat bestemmingsplan vastlagen, teniet zijn gegaan en welke schade, die daaruit voortvloeit, redelijkerwijze niet ten laste van burgers en bedrijven behoort te blijven. Dit besluit voorziet erin dat de commissie in het geval er schadeclaims bij een gemeente worden ingediend naar aanleiding van een wijziging van een bestemmingsplan of een aanhouding van een bouw- of aanlegvergunning i.v.m. de Beleidslijn, een advies kan uitbrengen aan de gemeenteraad over de ingediende claims ter vergoeding van de daardoor ontstane schade en de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Daartoe is evenwel nodig dat de in de betreffende gemeente de terzake geldende regelingen daarin voorzien.

Indien de schadecommissie aan de gemeenteraad advies uitbrengt over een concreet schadeverzoek, is het Rijk bereid het door de gemeenteraad toegekende schadebedrag te vergoeden mits:

1. de schade uitsluitend het gevolg is van de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, welke vaststelling of wijziging direct voortvloeit uit de aanpassing van het bestemmingsplan aan de Beleidslijn;

2. het toegekende schadebedrag niet hoger is dan het advies van de commissie, of - indien de rechter zich uitspreekt over het uit te keren schadebedrag - het door de rechter toegekende bedrag.

Overeenkomstig de vastgelegde afspraken is de jurisprudentie terzake van de procedurele en materiële aspecten bij de afdoening van planschadeverzoeken richtinggevend.

Indien een gemeenteraad de adviescommissie niet inschakelt bij zijn besluitvorming over een verzoek tot schadevergoeding maar wel de Minister verzoekt om de door de Raad op basis van het verzoek toegekende schade aan de gemeente te vergoeden, zal de commissie de Minister van advies te dienen over de door hem op verzoek van de gemeente te nemen beslissing.

Overeenkomstig de brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 heeft de commissie tevens de taak de minister van VROM te adviseren over verzoeken tot vergoeding van andere gevallen van schade, bijvoorbeeld in het geval de gemeente schriftelijk vastgelegde toezeggingen of privaatrechtelijke overeenkomsten ten gevolge van de Beleidslijn niet meer kan nakomen, welke toezeggingen of overeenkomsten niet zijn gedaan of aangegaan op basis van een geldend bestemmingsplan. De commissie heeft ook tot taak de minister te adviseren over een aan hem gericht verzoek tot toekenning van een schadevergoeding bij overige schadegevallen, die niet aan de bovenvermelde criteria voldoen maar waarvan de commissie van oordeel is dat deze gelet op het schrijnende karakter door de Minister in beschouwing moeten worden genomen.

T.a.v. de kosten- en schade-aanspraken van gemeenten ex art. 31a WRO is afgesproken dat het Rijk de ’hogere’ kosten voor zijn rekening neemt die door de gemeenten zijn gemaakt ter zake van het realiseren van bouwmogelijkheden uit vigerende bestemmingsplannen van voor 1-2-1995. Ook ten aanzien daarvan zal de commissie een advies aan de Minister uitbrengen.

4. De afwikkeling van het verzoek om schadevergoeding

De brief aan de Tweede Kamer en de onderhavige regeling beogen ertoe te leiden dat het schade-aspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijk rechtsgang aan de orde kan komen. Het is ten aanzien van schadeveroorzakende besluiten, waartegen binnen een bepaalde termijn administratiefrechtelijke rechtsmiddelen zijn aan te wenden, onvermijdelijk dat in die gevallen een definitief besluit over het toekennen van een schadevergoeding eerst op grond van een onherroepelijk besluit kan worden genomen. Eerst dan staan de voorschriften welke aan het besluit (bijv. het bestemmingsplan) zijn verbonden definitief vast en daarmee ook de schade die uit dat besluit voortvloeit.

Er kunnen zich evenwel gevallen voordoen, waarin het van belang is dat de beslissing van de Minister zo spoedig mogelijk na het schadeveroorzakende besluit wordt genomen. Op grond daarvan is het mogelijk dat een verzoek om schadevergoeding al kan worden gedaan voordat het besluit onherroepelijk is geworden. Dat verzoek kan dan reeds in behandeling worden genomen, waardoor wordt bevorderd dat snel na het definitief worden van het besluit een beslissing op het verzoek kan worden genomen en de eventuele benadeelden niet onnodig lang in onzekerheid behoeven te verkeren over de daadwerkelijke schadevergoeding.

In gevallen waarin de schade niet voortvloeit uit een besluit van een gemeente, zoals genoemd in artikel 49 van de Wet, doch waarin die schade rechtstreeks en ondubbelzinnig wordt veroorzaakt door de Beleidslijn (zie hieronder bij de toelichting bij artikel 4, onder d), kan de benadeelde zonder een nader besluit van een gemeente een verzoek om toekenning van schadevergoeding aan de Minister van VROM doen.

5. Schadebegroting

Voor de wijze van het berekenen of begroten van de schade geeft deze regeling geen regels. Bij de toepassing van deze regeling wordt aangesloten bij de praktijk van de wettelijke schadevergoedingsregeling ex artikel 49 WRO en de daarover ontwikkelde jurisprudentie. Al naargelang de omstandigheden van het geval zijn meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan de schade begroot kan worden.

In bijzondere, ingewikkelde gevallen kunnen de kosten van ingeroepen financiële of juridische bijstand bij de schadevaststelling worden gerekend tot de te vergoeden schade, mits deze kosten redelijk zijn en de inschakeling van de deskundigen redelijkerwijs noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde schadebepaling te komen. Bij de toepassing van deze regeling is het in het algemeen niet nodig dat de verzoeker juridische of andere deskundige bijstand inroept. De schadecommissie zal immers naar aanleiding van het verzoek adviseren over de schadegrondslag, de vergelijking van de planologische regimes, de schade als gevolg daarvan en de toerekening daarvan.

6. Bezwaar en beroep tegen een beslissing van de Minister van VROM

De publicatie van de Beleidslijn in de Staatscourant en de daaropvolgende brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 beoogt het besluit van de Minister van VROM over het al dan niet toekennen van schadevergoeding te voorzien van een publiekrechtelijke grondslag. Ook deze regeling voorziet daar verder in. Een besluit van de Minister van VROM, op grond van de genoemde brief en deze regeling, is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Indien een belanghebbende zich niet kan verenigen met het besluit van de Minister kan hij een bezwaarschrift bij de Minister indienen. Tegen de beslissing op het bezwaarschrift staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep open bij de administratieve rechter in het rechtsgebied waarin de persoon woonachtig is of gevestigd is.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

Vooralsnog is de instellingstermijn van de commissie bepaald op vijf jaar. Verondersteld mag worden dat deze termijn toereikend is om de werkzaamheden af te ronden. Mocht aan het eind van de instellingstermijn blijken dat het noodzakelijk is om de termijn te verlengen dan zal dat bij een nader ministerieel besluit worden gerealiseerd.

Artikel 4

Ten aanzien van de soort schade, die het Rijk voor zijn rekening wil nemen, zijn in mei 1997 afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen. Deze zijn vastgelegd in de brief aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997. Hierboven is in het algemene deel van de toelichting een materiële omschrijving gegeven van de soort schaden die het Rijk voor zijn rekening wil nemen.

De taakomschrijving van de commissie, zoals in dit artikel opgenomen, is de formele vertaling van de adviestaak terzake van die schaden.

Opgemerkt wordt dat in de bovenvermelde brieven eveneens was opgenomen dat het Rijk ook nieuwe schadeclaims voor zijn rekening zou nemen ingeval het advies van de Raad van State onverhoopt mocht leiden tot wijziging van de belijning van het ontwerp-KB-Rivierenwet van 1 april 1997. Het advies van de Raad van State heeft niet geleid tot de bedoelde wijziging, waarmee de eveneens bedoelde nieuwe schadeclaims niet meer aan de orde zijn.

Artikel 4, eerste lid, onder a:

De commissie kan haar adviserende taak over de besluitvorming door de gemeenteraad alleen uitvoeren indien de gemeentelijke verordening daarin voorziet. Het ligt voor de hand dat indien de gemeenteraad dat wenselijk acht, tot die verordening of tot de aanpassing van de bestaande procedureverordening wordt besloten bij de besluitvorming over het ontwerp-besluit tot aanpassing van het betreffende bestemmingsplan.

Hoewel er in formele zin sprake is van een advies aan de gemeenteraad en dat de raad derhalve van dat advies kan afwijken, mag ervan worden uitgaan dat het advies van de onafhankelijke commissie zodanig tot stand zal komen en zal zijn gemotiveerd dat een andersluidend oordeel van de gemeenteraad over de titel en hoogte van de schadevergoeding niet zal voorkomen. In dat geval zal de Minister van VROM het besluit van de raad materieel overnemen en tot vergoeding van de kosten over gaan.

Artikel 4, eerste lid, onder b:

Indien een gemeenteraad de adviescommissie niet inschakelt bij zijn besluitvorming over een verzoek tot schadevergoeding maar wel de Minister verzoekt om de door de Raad op basis van het verzoek toegekende schade aan de gemeente te vergoeden, zal de commissie de Minister van advies dienen over de door hem op het verzoek van de gemeente te nemen beslissing.

Artikel 4, eerste lid, onder c:

T.a.v. de kosten- en schade-aanspraken van gemeenten ex art. 31a WRO is in de bovenvermelde brief aan de Tweede Kamer afgesproken dat het Rijk de hogere kosten voor zijn rekening neemt die bij de gemeenten ontstaan of zijn ontstaan ter gevolge van het vervallen van bouwmogelijkheden door het aanpassen van vigerende bestemmingsplannen van voor 1-2-1995 en de schade die daardoor is ontstaan. De adviescommissie zal over zo’n verzoek de Minister van advies dienen. Daarbij zal de commissie de bestaande jurisprudentie als vertrekpunt nemen.

Artikel 4, eerste lid, onder d, en het tweede lid:

Bij de vaststelling van de Beleidslijn is vastgelegd dat de Minister niet gehouden is tot het vergoeden van schade in de sfeer van nadeelcompensatie, zijnde schade ontstaan als gevolg van de beleidslijn, zonder dat er een bouwtitel in het bestemmingsplan vigeerde. Er zijn evenwel bijzondere omstandigheden denkbaar dat een burger of een bedrijf schade lijdt die rechtstreeks is terug te voeren op de Beleidslijn en de implementatie daarvan. Daartoe kan worden gerekend de omstandigheid dat er voor 1 februari 1995 door de gemeente aan een burger of een bedrijf harde toezeggingen zijn gedaan of dat overeenkomsten zijn aangegaan over concrete bouwplannen, zonder dat overigens het betreffende bestemmingsplan in die initiatieven voorzag. Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin plannen of initiatieven in verband met de Beleidslijn niet meer kunnen worden gerealiseerd en dat daardoor personen in onevenredige mate in hun belangen worden getroffen, terwijl de door de beleidslijn veroorzaakte schade niet of niet geheel tot de normale maatschappelijke of bedrijfsrisico’s kan worden gerekend, die naar de eisen van de redelijkheid voor rekening van de verzoeker behoren te blijven. Wanneer in dergelijke gevallen aan de Minister een verzoek om schadevergoeding wordt gedaan, zal hij de schadecommissie verzoeken hem hierover te adviseren. De commissie kan dergelijke gevallen ook direct op verzoek van een gelaedeerde het schadevoorval bezien. Er moet in de genoemde omstandigheden evenwel sprake zijn van schrijnende gevallen, waarvan de redelijkheid gebiedt dat deze in ogenschouw moeten worden genomen. De commissie zal in haar advies aan de Minister argumenteren waarom hij bij wijze van uitzondering het verzoek in ogenschouw zou moeten nemen en welke gronden aanwezig zijn om in de schade geheel of gedeeltelijk tegemoet te komen.

Naar boven