Besluit gebruiksbeperkingen Rotterdam Airport

25 oktober 1999

Nr. DGRLD/JBZ/L 99.210530

Directoraat-generaal Rijksluchtvaartdienst

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelezen het verzoek van 31 maart 1998 van Amsterdam Airport Schiphol (AAS), mede namens het Gemeentebestuur van Rotterdam, tot Aanwijzing van het Luchtvaartterrein Rotterdam Airport;

Gelet op artikel 4, en mede gelet op artikel 2, van het Besluit van 21 mei 1981, houdende enige regels ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen (Stb. 1981, 343);

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. het luchtvaartterrein: het luchtvaartterrein Rotterdam Airport;

b. vlucht: de verplaatsing van het luchtvaartuig gedurende het tijdsverloop dat het in beweging komt met de bedoeling om op te stijgen, tot het ogenblik dat het weer tot volledige stilstand is gekomen na de landing;

c. geregelde vlucht: een vlucht in een reeks van verkeersvluchten, waaraan het publiek kan deelnemen en welke worden uitgevoerd ten behoeve van het verkeer tussen twee of meer plaatsen, hetzij in overeenstemming met een gepubliceerde dienstregeling, hetzij met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een duidelijk herkenbare systematische reeks vormen;

d. regeringsvlucht: vluchten ten behoeve van het Koninklijk Huis, Ministers, Staatssecretarissen en vluchten in opdracht van of op uitnodiging van dezen;

e. positievlucht: een vlucht zonder lading naar een luchthaven om vanuit die luchthaven de vlucht uit te voeren met lading;

f. havenmeester: een persoon, in dienst van de exploitant van een luchtvaartterrein, belast met de dagelijkse uitvoering van het toezicht op het luchtvaartterrein en in bijzonder met het toezicht op de veiligheid en de goede orde daarop;

g. slot: de in een dienstregeling opgenomen aankomst- of vertrektijd die op een bepaalde datum beschikbaar is voor een vliegtuigbeweging dan wel hieraan is toegewezen, op een luchthaven die volgens de bepalingen van de ’slots-verordening’ (Verordening (EG) nr. 95/93 van de Raad van de Europese Unie van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van ’slots’ op communautaire luchthavens) is gecoördineerd;

h. ATC-slot (Air Traffic Control-slot): een door de luchtverkeersleiding opgegeven CTOT (Calculated Take-Off Time). Dit is een nominale tijd met een tolerantie van 5 minuten voor tot 10 minuten na het opgegeven slot-tijdstip;

i. het Verdrag: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago, Trb. 1973, 109);

j. Annex 16: Boekdeel I, Deel 2, van Bijlage 16 bij het Verdrag;

k. EPN dB: de eenheid, zoals gedefinieerd in bijlage 16 bij het Verdrag, van de EPNL (Effective perceived noise level);

l. MTOW (Maximum take-off weight): maximum gecertificeerd startgewicht;

m. hoofdstuk 2-vliegtuigen: luchtvaartuigen waaromtrent door het bevoegd gezag een verklaring is afgegeven dat zij geluidgecertificeerd zijn overeenkomstig bepalingen en voorschriften, welke ten minste gelijk zijn aan ICAO Annex 16, Boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, paragraaf 2.4.1;

n. hoofdstuk 3-vliegtuigen: luchtvaartuigen waaromtrent door het bevoegd gezag een verklaring is afgegeven dat zij geluidgecertificeerd zijn overeenkomstig bepalingen en voorschriften, welke ten minste gelijk zijn aan ICAO Annex 16, Boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 3, paragraaf 3.4.

Artikel 2

Het opstijgen of landen op het luchtvaartterrein is tussen 18.00 en 08.00 uur plaatselijke tijd verboden voor:

a. hoofdstuk 2-vliegtuigen,

b. hoofdstuk 3-vliegtuigen waarvan het verschil tussen de som van de gecertificeerde geluidsniveaus en de som van de hoofdstuk 3 limietwaarden minder dan 5 EPN dB is, welke zijn vermeld op de lijst zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

1. Het bepaalde in artikel 2 is niet van toepassing op:

a. luchtvaartuigen die in nood verkeren of ten behoeve van reddingsacties of hulpverlening zijn of worden ingezet;

b. vluchten waarbij sprake is van technische storingen of bijzondere meteorologische condities die zonder toelating op het luchtvaartterrein zouden leiden tot ernstige verstoring van de dienstregelmaat of de veiligheid van het luchtverkeer.

2. De Minister van Verkeer en Waterstaat kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2:

a. voor het uitvoeren van landingen tussen 18.00 en 19.00 uur plaatselijke tijd door geregelde vluchten die volgens schema eerder dan 18.00 uur plaatselijke tijd hadden moeten arriveren, voor zover sprake is van onverwachte vertragende omstandigheden die op het moment van vertrek redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden, dan wel voor zover sprake is van vertragingen veroorzaakt door toekenning van ATC-slots;

b. voor het uitvoeren van starts tussen 18.00 en 19.00 uur plaatselijke tijd door geregelde vluchten die volgens schema eerder dan 18.00 uur plaatselijke tijd hadden moeten vertrekken, voor zover sprake is van:

- een technische storing van het luchtvaartuig, dan wel van de luchtvaarttechnische gronduitrusting of

- extreme meteorologische omstandigheden, die een vertraging van de start volgens dat schema rechtvaardigen.

Artikel 4

Het opstijgen of landen op het luchtvaartterrein van luchtvaartuigen, niet zijnde hoofdstuk 2-vliegtuigen en hoofdstuk 3-vliegtuigen als bedoeld in artikel 2 van dit besluit, is verboden gedurende de periode tussen 23.00 en 07.00 uur plaatselijke tijd.

Artikel 5

1. Het bepaalde in artikel 4 is niet van toepassing op:

a. luchtvaartuigen die in nood verkeren of ten behoeve van reddingsacties of hulpverlening zijn of worden ingezet;

b. vluchten waarbij sprake is van technische storingen of bijzondere meteorologische condities die zonder toelating op het luchtvaartterrein zouden leiden tot ernstige verstoring van de dienstregelmaat of de veiligheid van het luchtverkeer;

c. luchtvaartuigen indien deze worden gebruikt ten behoeve van de Politie Luchtvaartdienst en de Kustwacht.

2. De Minister van Verkeer en Waterstaat kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4:

a. voor het uitvoeren van landingen tussen 23.00 en 24.00 uur plaatselijke tijd door geregelde vluchten die volgens schema eerder dan 23.00 uur plaatselijke tijd hadden moeten arriveren, voor zover sprake is van onverwachte vertragende omstandigheden die op het moment van vertrek redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden, dan wel voor zover sprake is van vertragingen veroorzaakt door toekenning van ATC-slots;

b. voor het uitvoeren van starts tussen 23.00 en 24.00 uur plaatselijke tijd door geregelde vluchten die volgens schema eerder dan 23.00 uur plaatselijke tijd hadden moeten vertrekken, voor zover sprake is van:

- een technische storing van het luchtvaartuig, danwel van de luchtvaarttechnische gronduitrusting of

- extreme meteorologische omstandigheden, die een vertraging van de start volgens dat schema rechtvaardigen;

c. voor spoedeisende vluchten voor transporten van zieken, gewonden, organen en medische hulpmiddelen;

d. voor regeringsvluchten ten behoeve van personenvervoer;

e. voor positievluchten waarvan de landing na 06.00 uur op het luchtvaartterrein plaatsvindt;

f. voor zakelijke vluchten met vliegtuigen ten behoeve van personenvervoer met ten hoogste 20 passagierszitplaatsen en een MTOW tot 43 ton;

g. indien de Burgemeester van de gemeente Rotterdam op grond van omstandigheden de openbare orde en veiligheid betreffende om ontheffing heeft verzocht.

Artikel 6

1. Van iedere start of landing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, wordt door de havenmeester onverwijld rapport opgemaakt, dat binnen 14 dagen na de betreffende start of landing aan de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst wordt gezonden.

2. Aan de havenmeester wordt mandaat verleend om namens de Minister van Verkeer en Waterstaat ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 3, tweede lid en artikel 5, tweede lid, onderdeel a, tot en met f.

De havenmeester rapporteert binnen 14 dagen na het verstrijken van iedere maand over de in die maand verleende ontheffingen aan de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst.

Artikel 7

De beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 26 oktober 1973, nr. Jur/L 25771, tot beperking nachtvliegen op Rotterdam (Stb.1973, 576) wordt ingetrokken.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 1999.

Artikel 9

Een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, dan wel zoveel eerder als de Minister wenselijk acht, evalueert de Minister de doelmatigheid en de doeltreffendheid van dit besluit. De uitkomst van deze evaluatie kan aanleiding zijn om het besluit te wijzigen.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gebruiksbeperkingen Rotterdam Airport.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Bezwaar

Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, een bezwaarschrift, gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, indienen bij:

Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat

Besluit gebruiksbeperkingen Rotterdam Airport

Kneuterdijk 6

2514 EN Den Haag

Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en moet tenminste bevatten:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;

d. de gronden van het bezwaar.

Indien onverwijlde spoed dat vereist, is het mogelijk een voorlopige voorziening te vragen bij de President van de rechtbank die bevoegd is. In dat geval is griffierecht verschuldigd. Voorwaarde is dat een bezwaarschrift is ingediend.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden gepubliceerd. Een afschrift van dit besluit met de toelichting en de bijlage wordt ter inzage gelegd op de volgende locaties en kan gedurende de reguliere openingstijden worden ingezien bij:

- de gemeentehuizen van Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Rotterdam en Schiedam;

- de secretarieën van de deelgemeenten Hilligersberg-Schiebroek en Overschie;

- de hoofdvestigingen van de openbare bibliotheken in bovengenoemde (deel)gemeenten;

- het provinciehuis van de Provincie Zuid-Holland in Den Haag;

- de informatiebalie van Rotterdam Airport op de luchthaven;

- het Informatie- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Plesmanweg 1-6) en in het Bibliotheek & Informatiecentrum van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Rijnstraat 8), beide in Den Haag.

Toelichting

Inleiding

Met het onderhavige besluit, dat is gebaseerd op artikel 4 en mede op artikel 2 van het Besluit van 21 mei 1981 houdende enige regels ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen (Stb. 1981, 343, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 1991, Stb. 1991, 528), wordt het luchtvaartterrein Rotterdam Airport gedurende de periode van 23.00 uur tot 07.00 uur plaatselijke tijd gesloten voor vrijwel alle luchtverkeer. Daarnaast wordt het luchtvaartterrein voor een bepaald segment luchtverkeer (hoofdstuk 2-vliegtuigen en meest lawaaiige hoofdstuk 3-vliegtuigen) gedurende de periode van 18.00 uur tot 08.00 uur gesloten. Doel van deze maatregelen is het beperken van de (nachtelijke) geluidhinder rond het luchtvaartterrein Rotterdam Airport.

Achtergronden

Bij brief van 31 maart 1998 heeft Amsterdam Airport Schiphol (AAS) als exploitant van het luchtvaartterrein Rotterdam Airport, mede namens het gemeentebestuur van Rotterdam, het verzoek gedaan tot - wijziging van de - aanwijzing van het luchtvaartterrein Rotterdam Airport, conform het profiel van een zakenluchthaven. Tevens is het bevoegd gezag - de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - gevraagd om vooruitlopend op de - wijziging van de - aanwijzing reeds een aantal maatregelen te treffen die deel uitmaken van het aanwijzingsverzoek. Daartoe is het onderhavige besluit in procedure gebracht.

De maatregelen betreffen een geclausuleerde nachtelijke sluiting van Rotterdam Airport voor alle luchtverkeer tussen 23.00 en 07.00 uur, alsmede een geclausuleerd verbod voor vluchten met lawaaiige vliegtuigen (hoofdstuk 2-vliegtuigen en de onderkant hoofdstuk 3-vliegtuigen) tussen 18.00 en 08.00 uur. De gevraagde maatregelen zijn het gevolg van het gekozen zakelijke profiel van Rotterdam Airport. Op basis van het zakelijke profiel zullen er voornamelijk dagrandvluchten op Europese bestemmingen plaatsvinden en is de noodzaak voor structureel verkeer gedurende de nacht niet meer aanwezig.

Voor Rotterdam Airport is nog geen geluidszone vastgesteld welke kan worden gehandhaafd. In het verzoek tot - wijziging van de - aanwijzing van het luchtvaartterrein Rotterdam Airport is een voorstel opgenomen voor de zogenaamde 35 Ke-zone. In dat voorstel is voor de berekening van de zone rekening gehouden met 300 incidentele nachtvluchten met vliegtuigen zwaarder dan 6 ton en 100 voor het kleine verkeer. In het nieuwe aanwijzingsbesluit zal de definitieve zone worden vastgesteld, maar naar kan worden aangenomen zal de vast te stellen zone in ieder geval niet ruimer zijn dan de exploitant zelf als noodzakelijk heeft aangemerkt. Die ontwerp-zone van de exploitant geldt dan ook voor de tussenperiode tot het nieuwe aanwijzingsbesluit als de maximaal aanvaardbare hoeveelheid geluid.

De onderhavige gebruiksbeperkingen zijn er op gericht te voorkomen dat de voorgestelde 35 Ke-zone wordt overschreden. Daarmee kan worden bewerkstelligd dat de omwonenden van Rotterdam Airport worden beschermd tegen (een toename van) geluidhinder van nachtelijk luchtverkeer van het luchtvaartterrein.

Met betrekking tot de strafbaarstelling is het onderhavige besluit gebaseerd op artikel 4 van het Besluit van 21 mei 1981. Om die reden is de strafbepaling van artikel 6, eerste lid, onder b van genoemd Besluit van toepassing. Dat betekent dat overtreding van de artikelen 2 en 4 van het onderhavige Besluit gebruiksbeperkingen Rotterdam Airport een strafbaar feit oplevert.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel k: EPN dB is de maat die het effect aangeeft dat geluid heeft op de mens. Hierin is verdisconteerd de intensiteit, de frequentie, het karakter en de duur, en de reactie van het menselijk oor op geluid.

Onderdelen m en n: In de hoofdstukken van Annex 16 bij het Verdrag van Chicago staan de internationaal overeengekomen eisen en meetvoorschriften voor geluidscertificatie van vliegtuigen.

Artikel 2

Onderdeel a: Deze categorie vliegtuigen zal met ingang van 1 april 2002 van luchthavens binnen de Europese Unie verdwenen zijn. Dit als gevolg van het uitfaseringstraject dat vastgelegd is in de richtlijn nr. 92/14 van de Raad van de Europese Unie van 2 maart 1992 (pBEG L 76/21) tot beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2.

Onderdeel b: Onder het verbod voor hoofdstuk 3-vliegtuigen worden de vliegtuigen verstaan waarvan de marge tussen de som van de geluidniveaus en de som van de hoofdstuk 3 limietwaarden kleiner is dan 5 EPN dB. Eén van de luchtwaardigheidseisen die aan vliegtuigen gesteld worden, zijn de geluidseisen. Deze geluidseisen zijn beschreven in ICAO Annex 16 (Annex to the convention on international civil aviation). Voor oudere vliegtuigen zijn deze beschreven in Hoofdstuk 2 van Annex 16 en voor de huidige vliegtuigen in Hoofdstuk 3 van deze Annex 16. Indien een vliegtuig een Nederlandse registratie wil krijgen, dan moet het voldoen aan de luchtwaardigheidseisen, en dus ook aan de geluidseisen.

In Annex 16 is de meetmethode vastgelegd volgens welke het geluidsniveau van een vliegtuig bepaald moet worden. Er zijn drie karakteristieke punten aangegeven, die maatgevend zijn voor de geluidsproductie van het vliegtuig. Deze punten zijn het punt waar het vliegtuig tijdens de start gemeten wordt, het punt waarin het vliegtuig tijdens de nadering gemeten wordt en als laatste het punt ter zijde van de vliegbaan.

Voor ieder van deze drie punten is een maximum geluidsniveau vastgesteld (afhankelijk van het gewicht van het vliegtuig), de limietwaarde. Het werkelijke geluidsniveau van een vliegtuig moet dus lager (of maximaal gelijk zijn aan) deze limietwaarde. Indien hieraan voldaan wordt, dan wordt een vliegtuig gecertificeerd volgens deze werkelijke geluidsniveaus, waarbij deze gemeten geluidsniveaus (in de drie punten) de certificatieniveaus zijn geworden.

Als gesproken wordt over de som van de limietwaarde, dan wordt bedoeld de optelsom van de drie maximale geluidsniveaus (voor dat specifieke vliegtuig). Als gesproken wordt over de som van de certificatieniveaus, dan wordt bedoeld de optelsom van de drie certificatieniveaus (voor dat specifieke vliegtuig). In dit artikel onderdeel b wordt aangegeven dat de som van de certificatieniveaus 5 dB lager moet zijn dan de som van de limieten (waarmee je dus impliciet de limieten aanscherpt, de som met 5 dB en de individuele limietwaarden met gemiddeld 1,67 dB).

De grens is bij -5 EPN dB gelegd omdat, naast het feit dat een groot aantal wide-body vliegtuigen hieronder vallen, hierin het onderscheid is gelegen tussen de ’echte’ hoofdstuk 3-vliegtuigen en de hoofdstuk 3-vliegtuigen die oorspronkelijk hoofdstuk 2-vliegtuigen waren maar zijn gehushkit (gemodificeerd).

Artikel 3

Er kunnen zich in de praktijk situaties voordoen waarbij bijzondere omstandigheden het noodzakelijk maken dat van de nachtelijke sluitingstijden wordt afgeweken. Daartoe is in dit artikel een aantal uitzonderings- en ontheffingsbepalingen opgenomen.

Eerste lid

onderdeel a: onder noodgevallen worden verstaan die gevallen die de veiligheid van het luchtverkeer, dan wel de veiligheid op de grond in gevaar brengen.

onderdeel b: doel van deze uitzondering is dat Rotterdam Airport op dezelfde wijze als voorheen in het navigatieplan kan worden aangegeven en worden gebruikt als uitwijkhaven in de zin van artikel 3 van de Regelen ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van verkeersvluchten, met uitzondering van rondvluchten (Stcrt. 1998, 60 en 1998, 156), JAR OPS 1 onder 1.295 voor luchtvaart-maatschappijen uit JAA landen en ICAO Annex 6, part 1 (onder 4.3.6.) voor luchtvaartmaatschappijen uit niet-JAA landen. In de praktijk gaat het hier om een zeer beperkt aantal uitwijkers per jaar (in 1998: 15). Met deze uitzondering wordt derhalve beoogd de bestaande praktijk ten aanzien van uitwijkers te continueren. Het is echter niet de bedoeling dat door toepassing van deze bepaling eventuele gebruiksbeperkingen die worden opgelegd aan luchthaven Schiphol worden omzeild.

Tweede lid

onderdeel a en b: geregelde vluchten die volgens schema tijdig zouden arriveren mogen tot maximaal één uur na sluitingstijd nog landen op Rotterdam Airport voor zover de vertraging is veroorzaakt door toekenning van ATC-slots, dan wel door onverwachte omstandigheden tijdens de vlucht. Starts kunnen in de onder onderdeel b genoemde omstandigheden nog tot één uur na sluitingstijd van het luchtvaartterrein plaatsvinden.

Artikel 5

Er kunnen zich in de praktijk situaties voordoen waarbij bijzondere omstandigheden het noodzakelijk maken dat van de nachtelijke sluitingstijden wordt afgeweken. Daartoe is in dit artikel een aantal uitzonderings- en ontheffingsbepalingen opgenomen.

Eerste lid

onderdeel a en b: voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 3.

Tweede lid

onderdeel a en b: voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 3.

onderdeel f: in overleg met de luchthaven is het begrip ’zakelijke vluchten’ uit het verzoek tot ‐ wijziging van de ‐ aanwijzing nader gepreciseerd. Dit om misverstanden over de toepassing van deze ontheffingsbepaling te voorkomen. De ontheffingsbepaling heeft betrekking op zowel intercontinentale als continentale vluchten ten behoeve van het in de Rotterdams-Haagse regio gevestigde bedrijfsleven. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van het besluit is deze ontheffingsbepaling gekoppeld aan een bepaald type vliegtuig, te weten ’zakenjets’ met maximaal 20 passagierszitplaatsen en een MTOW tot 43 ton. Zakelijke spoedvluchten met passagiersvliegtuigen voor het vervoer van kleine pakketjes (bijv. computeronderdelen) vallen onder de omschrijving in artikel 5, tweede lid, onderdeel f. De uitwerking van deze ontheffingsbepaling wordt in de aangekondigde evaluatie nader bekeken. Hierbij zullen de gekozen vliegtuig-typering en de relatie met het Rotterdams-Haagse bedrijfsleven in beschouwing worden genomen.

onderdeel g: de Burgemeester van de gemeente Rotterdam kan de Minister van Verkeer en Waterstaat verzoeken ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4 voor de naar zijn oordeel uit het oogpunt van openbare orde en veiligheid noodzakelijke vluchten. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan vluchten ten behoeve van het vervoer van voetbalsupporters tijdens het Europees Kampioenschap voetballen in 2000.

Artikel 6

De havenmeester van het luchtvaartterrein is gemandateerd om namens de Minister van Verkeer en Waterstaat op basis van de in artikel 3, tweede lid, en artikel 5, tweede lid, onderdeel a tot en met f, genoemde gronden ontheffing te verlenen van het bepaalde in de artikelen 2 en 4 van het besluit. Bij verlening van een ontheffing zal de havenmeester veelal feitelijk moeilijk kunnen beoordelen of een vlucht onder een van de ontheffingsbepalingen valt. Bij deze beoordeling mag de havenmeester afgaan op hetgeen terzake door de gezagvoerder van het luchtvaartuig wordt aangegeven. Van de gezagvoerder zal worden verlangd dat schriftelijk wordt aangegeven op welke basis van het luchtvaartterrein gebruik is/wordt gemaakt. Steekproefsgewijs en bij vermoeden van onterecht gebruik van de uitzonderings- en ontheffingsbepalingen dient de havenmeester controles uit te oefenen. Bij constatering van onterecht gebruik rapporteert de havenmeester hierover onverwijld aan de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daarna is strafrechtelijke of bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. Notoir misbruik, of een ongewenste doorwerking van een bepaalde uitzonderings- of ontheffingsbepaling kan leiden tot aanpassing dan wel verwijdering van de betreffende bepaling. Naast rapportage omtrent onterecht gebruik van de uitzonderings- en ontheffingsbepalingen, rapporteert de havenmeester maandelijks aan de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst over de verleende ontheffingen. In deze rapportage wordt aangegeven op welke datum en op welk tijdstip een start of landing heeft plaatsgevonden, door welke luchtvaartmaatschappij de start of landing is uitgevoerd en om welke reden. Tevens wordt aangegeven het type vliegtuig waarmee de vlucht is uitgevoerd, op grond van welke ontheffingsbepaling en in geval van een ontheffing op basis van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onder f, de relatie met de Rotterdams-Haagse regio. Afschrift van deze rapportage wordt gezonden aan de exploitant van het luchtvaartterrein, de voorzitter van de Commissie-28 en de Minister van VROM.

Artikel 9

De toepassing van dit besluit zal, een jaar nadat deze in werking is getreden, of zoveel eerder als de Minister dit wenselijk acht, worden geëvalueerd. In deze evaluatie zal in het bijzonder worden gekeken naar de doorwerking van de in het besluit opgenomen uitzonderings- en ontheffingsbepalingen. Daarbij zal niet alleen worden bezien of het besluit naar de letter goed wordt toegepast. Ook wordt geëvalueerd of de doorwerking van het besluit aansluit bij het beoogde doel ervan: het beperken van de nachtelijke geluidhinder rond het luchtvaartterrein. Ten behoeve van deze evaluatie zal onder andere worden geregistreerd hoeveel vliegbewegingen er op Rotterdam Airport in de avond en nachtelijke periode plaatsvinden, op welk tijdstip dit gebeurt en met welke reden. Tevens wordt aangegeven het type vliegtuig waarmee de vlucht is uitgevoerd, op grond van welke ontheffingsbepaling en in geval van een ontheffing op basis van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onder f, de relatie met de Rotterdams-Haagse regio. Onder meer de uitkomst van deze evaluatie kan aanleiding zijn om het besluit te wijzigen.

Bijlage bij het Besluit gebruiksbeperkingen Rotterdam Airport

Lijst behorende bij artikel 2, betreffende hoofdstuk 2 vliegtuigen en hoofdstuk 3 vliegtuigen waarvan het verschil tussen de som van de gecertificeerde geluidsniveaus en de som van de hoofdstuk 3 limietwaarden minder dan 5 EPN dB is.

Hoofdstuk 2-vliegtuigen

stcrt-1999-207-p6-SC20941-1.gif

Hoofdstuk 3-vliegtuigen waarvan het verschil tussen de som van de gecertificeerde geluidsniveaus en de som van de hoofdstuk 3 limietwaarden minder dan 5 EPN dB is

stcrt-1999-207-p6-SC20941-2.gif
Naar boven