Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers

21 oktober 1999

AM/RAW/99/63641

Directie Arbeidsmarkt

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Handelend in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies,

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. huursubsidie, huurder, rekeninkomen en rekenhuur: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Huursubsidiewet.

Artikel 2. Doelgroep

1. De minister verstrekt over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000, de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 en de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 op aanvraag aan de persoon, bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, een compensatie in de vorm van een subsidie, indien die persoon uitsluitend ten gevolge van het vervallen van het recht op premievrijstelling, bedoeld in genoemde bepaling, met ingang van 1 juli 1999 minder aanspraak kan maken op huursubsidie.

2. De subsidie voor de perioden, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt, indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, desgewenst op verzoek van de minister, aantoont dat hij telkens op 1 januari van de jaren 1999, 2000 en 2001:

a. een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inschakeling werkzoekenden, en

b. huurder is.

Artikel 3. Aanvraag

1. De persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, ontvangt van de minister ambtshalve een aanvraagformulier voor de subsidie.

2. De persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, die op 1 januari 2000 geen aanvraagformulier heeft ontvangen kan tot 1 maart 2000 een aanvraagformulier aanvragen bij de minister.

3. Aanvraagformulieren die na 1 april 2000 door de minister zijn ontvangen worden niet meer in behandeling genomen.

4. Het aanvraagformulier is ingericht overeenkomstig de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4. Toekenning, betaalbaarstelling en verrekening subsidie

1. Over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 wordt door de minister zo mogelijk vóór 1 januari 2000, aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bij wijze van voorschot een voorlopige subsidie verstrekt en betaalbaar gesteld, indien een volledig ingevuld aanvraagformulier vóór 15 november 1999 door de minister is ontvangen.

2. De subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 wordt door de minister ambtshalve definitief vastgesteld vóór 1 september 2000.

3. De subsidie over de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 wordt door de minister ambtshalve vastgesteld vóór 1 september 2000. De definitieve subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 en de subsidie over de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 wordt betaalbaar gesteld vóór 1 september 2000. Met de betaalbaarstelling van de definitieve subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 en de subsidie over de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 wordt een verstrekt voorschot over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 verrekend.

4. De subsidie over de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 wordt door de minister ambtshalve vastgesteld en betaalbaar gesteld vóór 1 september 2001.

Artikel 5. Hoogte subsidie

1. De voorlopige subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 wordt als volgt berekend:

a. het rekeninkomen over 1997 wordt vermenigvuldigd met 0,95, daardoor ontstaat een fictief rekeninkomen over 1998;

b. de rekenhuur over 1998 wordt vermenigvuldigd met 1,029, daardoor ontstaat een fictieve rekenhuur over 1999;

c. met behulp van het fictief rekeninkomen over 1998 en de fictieve rekenhuur over 1999 wordt de huursubsidie berekend, daardoor ontstaat de huursubsidie A;

d. door het tabelloon, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1995, over 1997 te vermenigvuldigen met 0,223 en van de uitkomst daarvan f 1.947,86 af te trekken ontstaat een vrijlatingsbedrag;

e. het vrijlatingsbedrag wordt opgeteld bij het fictief rekeninkomen 1998, daardoor ontstaat een nieuw fictief rekeninkomen over 1998;

f. met behulp van het nieuwe fictief rekeninkomen over 1998 en de fictieve rekenhuur over 1999 wordt de huursubsidie opnieuw berekend, daardoor ontstaat de huursubsidie B;

g. van de huursubsidie A wordt vervolgens afgetrokken de huursubsidie B, de uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met 12, daardoor ontstaat de voorlopige subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000.

2. De definitieve subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 wordt als volgt berekend:

a. met behulp van het rekeninkomen over 1998 en de rekenhuur over 1999 wordt de huursubsidie berekend, daardoor ontstaat de huursubsidie C;

b. het vrijlatingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt afgetrokken van het rekeninkomen over 1998, hierdoor ontstaat een nieuw rekeninkomen over 1998;

c. met behulp van het nieuwe rekeninkomen over 1998 en de rekenhuur over 1999 wordt de huursubsidie opnieuw berekend, daardoor ontstaat de huursubsidie D;

d. van de huursubsidie D wordt vervolgens afgetrokken de huursubsidie C, de uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met 12, daardoor ontstaat de definitieve subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000.

3. Indien bij de berekening van de voorlopige subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 het tabelloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, nog niet bekend is, wordt bij de berekening van de voorlopige subsidie uitgegaan van een fictief tabelloon van f 27.000,-.

4. Bij de toepassing van het derde lid, wordt bij de berekening van de definitieve subsidie het vrijlatingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, alsnog berekend met het in dat lid bedoelde tabelloon. De uitkomst van die berekening is vervolgens het vrijlatingsbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

5. De subsidie over de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 bedraagt 2/3 deel van de definitieve subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000.

6. De subsidie over de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 bedraagt 1/3 deel van de definitieve subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000.

7. De subsidie wordt naar boven afgerond op hele guldens.

Artikel 6. Belasting; inkomensafhankelijke uitkeringen

1. De over de subsidie verschuldigde belasting op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de loonbelasting 1964 alsmede de premie voor de volksverzekeringen op grond van de Wet financiering volksverzekeringen, komen ten laste van het Rijk.

2. De subsidie blijft buiten beschouwing bij de verlening van op het inkomen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen of verstrekkingen.

Artikel 7. Geringe bedragen

1. De subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 komt niet tot uitbetaling, indien deze voorlopig wordt berekend op een bedrag van minder dan f 120,- en definitief wordt vastgesteld op een bedrag van minder dan f 120,-.

2. De subsidie over de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 en de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 komt niet tot uitbetaling, indien de subsidie over de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2000 definitief is vastgesteld op een bedrag van minder dan f 120,-.

Artikel 8. Terugvordering

1. De minister kan de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen dan wel verrekenen met de subsidie over enige periode, indien:

a. de subsidie wordt verstrekt aan een persoon die niet tot de doelgroep, bedoeld in artikel 2, eerste lid, behoort;

b. door de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onjuiste gegevens zijn verstrekt ten gevolge waarvan die persoon ten onrechte een subsidie heeft ontvangen;

c. anderszins in strijd met deze regeling subsidie is verstrekt.

2. Onverminderd het eerste lid, wordt, indien de voorlopige subsidie f 120,- of meer bedraagt en de definitieve subsidie wordt vastgesteld op minder dan f 120,-, de voorlopige subsidie niet teruggevorderd.

Artikel 9. Algemene Regeling SZW-subsidies

De Algemene Regeling SZW-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 10. Uitvoering

1. De Directie Informatiebeheer en Subsidieregelingen, hoofdafdeling Uitvoering, onderafdeling Overige Regelingen i.o. van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van deze regeling.

2. Bezwaar en beroep tegen besluiten op grond van deze regeling worden behandeld door de Directie Informatiebeheer en Subsidieregelingen, hoofdafdeling Uitvoering, onderafdeling Specialistische Juridische Behandeling i.o. van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 oktober 1999.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,K.G. de Vries.

Bijlage, behorende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers

stcrt-1999-205-p10-SC20909-1.gif

Toelichting

Algemeen

Op 1 januari 1998 is de Rijksbijdrageregeling banenpools opgegaan in de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). Personen die tot dat moment een arbeidsovereenkomst hadden in het kader van voornoemde banenpoolregeling, kregen vanaf 1 januari 1998 een arbeidsovereenkomst in het kader van de WIW.

Voor personen die reeds vóór 1 januari 1996 werkzaam waren in het kader van de banenpoolregeling was tot 1 januari 1998 via het overgangsrecht van de Wet afdracht loonbelasting en premies voor de volksverzekering (artikel 35), de Wet bevordering arbeidsinpassing van toepassing (deze wet wordt ook wel aangeduid als de Wet Vermeend/Moor). Op grond van deze wet waren werkgevers, onder nader in die wet aangegeven voorwaarden, gedurende ten hoogste twee jaar vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van werkgeverspremies. Het ging daarbij na 1 januari 1996 om premies die een werkgever verschuldigd was ingevolge de Ziekenfondswet, de Werkloosheidswet wat betreft het deel van de premie dat ten gunste kwam van het Algemeen Werkloosheidsfonds en de basispremie van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (artikel 76a, onderdeel a, van die wet). Hierdoor was het belastbaar inkomen van deze personen lager dan zonder toepassing van genoemde wet.

Met ingang van 1 januari 1998 is de Wet bevordering arbeidsinpassing voor deze personen vervallen. Het belastbaar inkomen ging daardoor per 1 januari 1998 omhoog. Voor personen die hierdoor geconfronteerd werden met een achteruitgang in netto-inkomen werd de zogenoemde banenpooltoeslag ingesteld. Deze banenpooltoeslag is geregeld in artikel 24, derde (en vierde) lid, van de WIW.

De stijging van het belastbaar inkomen 1998 ten opzichte van 1997 heeft in bepaalde gevallen recent geleid tot een verminderde aanspraak op inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de huursubsidie. Deze inkomensafhankelijke regelingen zijn immers veelal gebaseerd op het belastbaar inkomen. Zo wordt de huursubsidie per 1 juli 1999 gebaseerd op het belastbaar inkomen 1998. De groep ex-banenpoolers, die vanaf de inwerkingtreding van de WIW feitelijk meer aanspraak op huursubsidie heeft kunnen maken dan andere personen met een WIW-dienstbetrekking, werd hierdoor met een inkomensachteruitgang geconfronteerd. Overigens ontving de groep ex-banenpoolers niet meer of minder aan huursubsidie dan op grond van hun belastbaar inkomen gerechtvaardigd was.

Niettemin heeft het kabinet besloten om de achteruitgang in huursubsidie per 1 juli 1999 voor deze personen tijdelijk te compenseren door middel van een afbouwregeling. Het kabinet heeft hiervoor gekozen omdat door het lage belastbare inkomen in de jaren vóór 1998 deze personen een hogere aanspraak op huursubsidie hadden dan personen met een vergelijkbaar belastbaar inkomen. Het voor lange tijd in stand houden van deze hogere aanspraak op huursubsidie in vergelijking met andere personen met een vergelijkbaar belastbaar inkomen acht het kabinet niet wenselijk. Echter, gezien de in sommige gevallen vrij forse achteruitgang in huursubsidie vindt het kabinet enige vorm van compensatie, zij het tijdelijk, op zijn plaats. Het kabinet heeft de inhoud van deze regeling afgestemd met de Tweede Kamer (zie hieromtrent Kamerstukken II, 26 200 XV, nr. 82 en 85)

Compensatiemaatregel

Voor de compensatie is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aparte subsidieregeling vastgesteld op basis van de Kaderwet SZW-subsidies. De subsidie wordt ook vanuit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betaald. De uitvoering van de regeling is echter geheel in handen gelegd (mandaat) bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, omdat deze over de meeste gegevens beschikt (huursubsidiegegevens) om de compensatie te kunnen berekenen en betaalbaar te stellen.

De doelgroep van de compensatieregeling bestaat uit personen die:

· onder artikel 24, derde lid, van de WIW vallen. Dat zijn personen die reeds vóór 1 januari 1996 werkzaam waren in de Rijksbijdrageregeling banenpools. (Op personen die later zijn ingestroomd was de Wet bevordering arbeidsinpassing niet meer van toepassing; met ingang van 1 januari 1996 is de Wet bevordering arbeidsinpassing opgegaan in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering. Personen die op of na 1 januari 1996 in de Rijksbijdrageregeling banenpools zijn gestroomd hebben dus geen achteruitgang in huursubsidie als gevolg van het wegvallen van de Wet bevordering arbeidsinpassing), en

· op 1 januari 1999 nog steeds werkzaam waren in een WIW-dienstbetrekking, en

· per 1 juli 1999 een verminderde aanspraak op huursubsidie hadden als gevolg van het wegvallen van de premievrijstelling van de Wet bevordering arbeidsinpassing.

De subsidieregeling is zodanig opgezet dat personen die tot de doelgroep behoren in principe automatisch een aanvraagformulier voor deze compensatie ontvangen. Daartoe zijn bij de gemeenten inmiddels naam-, adres- en woonplaatsbestanden opgevraagd van personen die tot de WIW-doelgroep behoren. Ook is daarbij naar het tabelloon 1997 gevraagd. De door de gemeente opgegeven doelgroep ontvangt automatisch een aanvraagformulier voor de compensatie. Aan de betrokken personen wordt bij dit aanvraagformulier naar een aantal aanvullende gegevens gevraagd (sofi-nummer, GBA-nummer, huursubsidie-

beschikking en het bank- of gironummer). Ook wordt toestemming gevraagd om bij andere instanties, zoals de belastingdienst gegevens op te vragen. Als het aanvraagformulier is ingediend kan het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met behulp van de huursubsidiegegevens van de aanvrager de compensatie berekenen en betalen.

Voor mensen die tot de doelgroep behoren maar niet automatisch een aanvraagformulier hebben ontvangen is een aparte aanvraagprocedure opgenomen in artikel 3, tweede lid.

Hoogte van de compensatie

Voor personen binnen de doelgroep zal eenmalig de achteruitgang in huursubsidie per 1 juli 1999 als gevolg van het wegvallen van de Wet bevordering arbeidsinpassing worden vastgesteld. Een achteruitgang in huursubsidie die het gevolg is van het feit dat men in 1998 meer verdiende dan in 1997 of vanwege andere oorzaken wordt niet gecompenseerd.

De compensatieregeling duurt drie jaar. In het eerste jaar (juli 1999 - juni 2000) wordt volledig gecompenseerd, in het tweede en derde jaar respectievelijk 2/3 en 1/3 deel van het berekende compensatiebedrag. In het tweede en derde jaar wordt de hoogte van de compensatie niet opnieuw berekend. Wel zal worden getoetst of betrokkene nog steeds een WIW-dienstbetrekking heeft en of hij nog huurder is. Is aan een van deze vereisten niet voldaan, dan wordt de compensatie niet (meer) verleend. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.

Door deze afbouwregeling ontstaat per 1 juli 2002 een situatie waarin deze personen hetzelfde worden behandeld als andere personen met een vergelijkbaar inkomen.

Uitbetaling

De hoogte van de compensatie kan pas in de loop van het jaar 2000 exact worden berekend. Hiervoor is immers de definitieve vaststelling van de huursubsidie per 1 juli 1999 per huishouden nodig. Deze definitieve vaststelling vindt eerst in de loop van het jaar 2000 plaats. Om er toch voor te zorgen dat betrokkenen eerder worden gecompenseerd zal nog in 1999 een voorschot worden verstrekt dat gebaseerd is op voorlopige gegevens. Bij de verstrekking van de compensatie voor het tweede jaar (vóór 1 september 2000) wordt dan een eventuele over- of ondercompensatie verrekend. De compensatie zal één maal per jaar worden toegekend. De betaling die in de vorm van een voorschot nog in 1999 (of zo vroeg mogelijk in 2000) wordt gedaan, zal dus betrekking hebben op de periode juli 1999 tot en met juni 2000.

De compensatie telt niet mee bij het belastbaar inkomen van betrokkenen, zodat er in volgende jaren niet opnieuw een negatief effect op de aanspraak op huursubsidie en andere inkomensafhankelijke regelingen ontstaat.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

In deze ministeriële regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt het begrippenkader gebruikt uit de Huursubsidiewet.

Artikel 2. Doelgroep

In dit artikel wordt bepaald op welke doelgroep de regeling van toepassing is. Deze doelgroep is omschreven in artikel 24, derde lid, van de WIW. Dit zijn personen die reeds vóór 1 januari 1996 in het kader van de Rijksbijdrageregeling banenpools werkzaam waren en op wie tot 1 januari 1998, op grond van het overgangsrecht van artikel 35 van de Wet afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering, de Wet bevordering arbeidsinpassing van toepassing bleef.

Jaarlijks wordt vastgesteld of personen nog tot de doelgroep van de WIW behoren, dat wil zeggen of zij nog steeds werkzaam zijn in een WIW-dienstbetrekking en of zij nog steeds huurder zijn. Dit zullen de desbetreffende personen op verzoek van de minister moeten aantonen. Hierbij wordt telkens de peildatum 1 januari gehanteerd. Personen moeten om voor subsidie in aanmerking te komen en blijven komen telkens op genoemde peildatum aan de genoemde voorwaarden voldoen. Dit heeft tot gevolg dat als iemand bijvoorbeeld uit de WIW stroomt en later gebruik maakt van een terugkeerregeling, hij alleen voor de subsidie in aanmerking komt als hij op de peildatum (weer) op een WIW-dienstbetrekking werkzaam is. Hetzelfde geldt met betrekking tot het vereiste van huurder zijn. De persoon die op 1 januari 2000 niet aan de voorwaarden voldoet, ontvangt geen subsidie over het tweede jaar. Ook voor de subsidie voor het derde jaar komt hij dan niet meer in aanmerking (ook al voldoet hij op dat moment weer wel aan de genoemde voorwaarden).

Artikel 3. Aanvraag

Aan alle gemeenten is, als werkgevers van de WIW-werknemers, inmiddels gevraagd om een opgave van alle personen binnen die doelgroep. Op basis van deze opgave wordt aan alle door de gemeenten aangegeven personen een aanvraagformulier gestuurd. Personen die op 1 januari 2000 nog geen aanvraagformulier hebben ontvangen, doch menen tot de doelgroep van de regeling te behoren, kunnen tot 1 maart 2000 een aanvraagformulier aanvragen. Dit aanvraagformulier kan worden verkregen bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Een model van het aanvraagformulier is als bijlage bij deze regeling opgenomen. Aanvraagformulieren die na 1 april 2000 zijn ingediend worden niet meer in behandeling genomen.

Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat om voor de subsidie ten behoeve van de drie subsidieperioden in aanmerking te komen slechts eenmaal een aanvraagformulier moet worden ingediend.

Artikel 4. Toekenning, betaalbaarstelling en verrekening subsidie

Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beschikt in het jaar 1999 nog niet over de benodigde gegevens om exact de hoogte van de compensatie te kunnen berekenen. Daarom is in de regeling opgenomen dat in 1999 een voorschot betaald wordt dat gebaseerd is op zo realistisch mogelijke fictieve gegevens. Dit voorschot wordt op basis van het ontvangen aanvraagformulier berekend en in principe uitbetaald in 1999. Daarbij is het van belang dat een volledig ingevuld aanvraagformulier is ontvangen vóór 15 november 1999.

Aanvraagformulieren die na die datum zijn ontvangen worden eerst vóór 1 september 2000 betaalbaar gesteld en wel gelijktijdig met de betaling over de tweede periode.

In de loop van het jaar 2000 beschikt het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wel over de juiste gegevens, zodat de exacte hoogte van de compensatie kan worden berekend. Een eventueel teveel of te weinig betaald voorschot zal worden verrekend met de subsidie over de tweede periode.

In artikel 4 is verder geregeld dat de subsidie over de tweede periode wordt betaald vóór 1 september 2000 en de subsidie over de derde periode wordt betaald vóór 1 september 2001.

Artikel 5. Hoogte subsidie

In dit artikel zijn de rekenregels opgenomen voor de bepaling van de hoogte van het voorschot en de hoogte van de definitieve subsidie. Uitgangspunt bij de rekenregels is dat het effect van het wegvallen van de Wet bevordering arbeidsinpassing op de hoogte van de huursubsidie moet worden berekend. Dit effect wordt met de subsidie gecompenseerd. Om die reden wordt de huursubsidie berekend met en zonder toepassing van genoemde wet.

Complicerende factor is dat nog niet alle gegevens over 1999 bekend zijn. Om die reden wordt gewerkt met een aantal fictieve gegevens. Zo is het rekeninkomen over het jaar 1998 in 1999 nog niet in alle gevallen definitief bekend. Daarom wordt op basis van het rekeninkomen 1997 een fictief rekeninkomen 1998 vastgesteld (eerste lid, onderdeel a).

Omdat ook de hoogte van de huur in het jaar 1998 nog niet in alle gevallen bekend is, wordt ook dit gegeven fictief vastgesteld door een huurverhoging te veronderstellen van 2,9% ten opzichte van de huur van 1997 (eerste lid, onderdeel b).

Met de fictieve huur en het fictieve rekeninkomen wordt de hoogte van de huursubsidie vanaf 1 juli 1999 bepaald (eerste lid, onderdeel c). Dit is een voorlopige berekening van de huursubsidie die zou zijn ontvangen als de Wet bevordering arbeidsinpassing nog van toepassing zou zijn (huursubsidie A). De berekening van de huursubsidie geschiedt op de in de Huursubsidiewet aangegeven wijze.

Met behulp van de formule in het eerste lid, onderdeel d, kan het effect van de Wet bevordering arbeidsinpassing op het rekeninkomen worden bepaald. Door dit effect (het vrijlatingsbedrag) op te tellen bij het fictieve inkomen 1998 ontstaat een nieuw fictief inkomen 1998 (eerste lid, onderdeel e).

Met de fictieve huur en het nieuwe fictieve rekeninkomen wordt opnieuw de hoogte van de huursubsidie vanaf 1 juli 1999 bepaald (eerste lid, onderdeel f). Dit is een voorlopige berekening van de daadwerkelijk ontvangen huursubsidie, waarbij geen rekening is gehouden met bovengemiddelde brutoloonsverhogingen (huursubsidie B). De berekening van de huursubsidie geschiedt weer op de in de Huursubsidiewet aangegeven wijze.

Het verschil tussen huursubsidie A en B bepaalt de hoogte van de voorlopige (maandelijkse) compensatie (eerste lid, onderdeel g).

Bij de vaststelling van de definitieve compensatie zijn de daadwerkelijke inkomensgegevens over 1998 en de huurgegevens over 1999 wel bekend. Hierdoor kan voor de berekening van de definitieve compensatie worden volstaan met de vaststelling van het rekeninkomen dat zou zijn ontvangen als de Wet bevordering arbeidsinpassing nog zou bestaan. De wijze van berekening van de definitieve subsidie is aangegeven in het tweede lid.

Het inkomen kan worden berekend door van het definitieve rekeninkomen het vrijlatingsbedrag (van het eerste lid, onderdeel d) af te trekken. Op twee manieren wordt de hoogte van de huursubsidie berekend: met het daadwerkelijke inkomen 1998 (huursubsidie C) en met een gecorrigeerd rekeninkomen (huursubsidie D).

Het verschil tussen huursubsidie C en D bepaalt de hoogte van de definitieve (maandelijkse) compensatie.

Voor het tweede en het derde subsidiejaar wordt de hoogte van de compensatie niet opnieuw berekend. In het tweede en derde jaar wordt respectievelijk 2/3 en 1/3 van de definitieve subsidie uitbetaald (als wordt voldaan aan artikel 2, tweede lid).

Indien het tabelloon bij de berekening van de voorlopige compensatie nog niet bekend mocht zijn, wordt gehandeld overeenkomstig het derde en vierde lid.

Voorbeeld:

Een voorbeeld kan een en ander wellicht nog verduidelijken.

Uitgegaan wordt van een alleenstaande ex-banenpooler met een rekenhuur van f 600,- per maand in 1998 en een rekeninkomen over 1997 van f 25.360,-. Het tabelloon bedraagt f 27.961,-.

Allereerst wordt, conform artikel 5, eerste lid, de voorlopige subsidie berekend. De stappen onder a tot en met g worden achtereenvolgens doorlopen.

Onder a: het fictief rekeninkomen 1998 wordt berekend: f 25.360,- x 0.95 = f 24.092,-.

Onder b: de fictieve rekenhuur 1999 wordt berekend: f 600,- x 1,029 = f 617,40.

Onder c: met a en b wordt de huursubsidie berekend die zou gelden als de Wet bevordering arbeidsinpassing nog zou gelden: de huursubsidie A zou dan volgens de regels van de Huursubsidiewet f 220,40 per maand bedragen.

Onder d: er wordt een vrijlatingsbedrag berekend. In het voorbeeld bedraagt dit: (0,223 x f 27.961,-) - f 1.947,86 = f 4.287,-.

Onder e: het vrijlatingsbedrag wordt opgeteld bij het fictieve rekeninkomen 1998: f 24.092,- + f 4.287,- = f 28.379,-.

Onder f: met b en e wordt de huursubsidie berekend die geldt na het wegvallen van de Wet bevordering arbeidsinpassing: de huursubsidie B zou dan volgens de regels van de Huursubsidiewet f 25,40 per maand bedragen.

Onder g: het verschil tussen huursubsidie A en huursubsidie B, vermenigvuldigd met 12, is de voorlopige compensatie voor het eerste jaar: 12 x (f 220,40 - f 25,40) = f 2.340,-.

Dit bedrag wordt zo mogelijk voor 1 januari 2000 uitgekeerd.

Conform het tweede lid wordt de definitieve subsidie berekend.

Bij de vaststelling van de definitieve subsidie zijn het rekeninkomen 1998 en de rekenhuur in het jaar 1999 bekend. In het voorbeeld wordt uitgegaan van een daadwerkelijk rekeninkomen van f 30.310,-, bijvoorbeeld veroorzaakt door een bovengemiddelde loonstijging, en een rekenhuur van f 630,-, een stijging van 5% ten opzichte van 1997.

Onder a: met het rekeninkomen 1998 en de rekenhuur 1999 wordt de huursubsidie berekend: de huursubsidie C zou volgens de regels van de Huursubsidiewet f 0,- per maand bedragen. Er is dus geen aanspraak op huursubsidie.

Onder b: het vrijlatingsbedrag uit het eerste lid, onderdeel d., wordt afgetrokken van het rekeninkomen 1998: f 30.310,- - f 4.287,- = f 26.023,-.

Onder c: met de rekenhuur 1999 en b wordt de huursubsidie berekend, die zou gelden als de Wet bevordering arbeidsinpassing nog zou bestaan: de huursubsidie D zou volgens de regels van de Huursubsidiewet f 151,- bedragen.

Onder d: het verschil tussen huursubsidie C en huursubsidie D, vermenigvuldigd met 12, is de definitieve subsidie: 12 x (f 151,- - f 0,-) = f 1.812,-.

In het tweede jaar bedraagt de subsidie 2/3 x f 1.812,- = f 1.208,-. Het teveel betaalde voorschot (f 2.340,- - f 1.812,- = f 528,-) wordt verrekend met de subsidie van het tweede jaar waardoor er uiterlijk in augustus 2000 een bedrag van f 1.208,- - f 528,- = f 680,- wordt uitgekeerd.

In het derde jaar bedraagt de subsidie 1/3 x f. 1.812,- = f 604,-. Dit bedrag wordt uiterlijk in augustus 2001 uitgekeerd.

Artikel 6. Belasting; inkomensafhankelijke uitkeringen

In artikel 6 is bepaald dat de over de subsidie verschuldigde loon- en inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor rekening van het Rijk komen. Tevens is bepaald dat de subsidie buiten beschouwing wordt gelaten bij de bepaling van de hoogte van inkomensafhankelijke publiekrechtelijke uitkeringen als de huursubsidie. Ter uitvoering hiervan zal de subsidie door de Staatssecretaris van Financiën worden aangewezen als uitkering in de zin van artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964. Hierdoor wordt de over de subsidie verschuldigde belasting en premie bij wijze van eindheffing geheven van de inhoudingsplichtige overheidsinstantie. Als inhoudingsplichtige zal ter bevordering van een goede uitvoering van de eindheffing niet de gemeente fungeren, maar zal het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden aangewezen.

Een en ander heeft tot gevolg dat de ontvanger van de subsidie geen belasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is over de ontvangen subsidie en dat de subsidie geen deel uitmaakt van het belastbaar inkomen. In verband met de eindheffing over de subsidie hoeven de ontvangers de ontvangen subsidie niet aan te geven bij hun aangifte inkomstenbelasting. Het ontvangen van de subsidie heeft op de voorgestelde wijze ook geen gevolgen voor de bepaling van de hoogte van de huursubsidie en de hoogte van andere inkomensafhankelijke uitkeringen, die zijn gebaseerd op het belastbaar inkomen.

Artikel 7. Geringe bedragen

Net als in de Huursubsidiewet worden bedragen van minder dan f 10,- per maand (f 120,- per jaar) niet uitbetaald. Dit geldt alleen als zowel bij de voorlopige als bij de definitieve berekening het bedrag beneden de f 120,- blijft.

Artikel 8. Terugvordering

In artikel 8 is de mogelijkheid van terugvordering geregeld. De minister kan de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen als de subsidie aan een persoon is verstrekt die niet tot de doelgroep behoort, als door een persoon van de doelgroep onjuiste gegevens zijn verstrekt, waardoor ten onrechte subsidie is betaald en als de subsidie anderszins in strijd met de regeling is verstrekt.

In het tweede lid is de bepaling opgenomen dat indien de voorlopige subsidie meer dan f 120,- bedraagt en derhalve betaalbaar is gesteld, doch de definitieve subsidie beneden de f 120,- blijft, de subsidie niet wordt teruggevorderd. De subsidie kan echter wel worden teruggevorderd als sprake is van omstandigheden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9. Algemene Regeling SZW-subsidies

Naast de Regeling compensatie inkomensachteruitgang ex-banenpoolers zijn geen nadere subsidievoorschriften nodig als aangegeven in de Algemene Regeling SZW-subsidies. Om die reden is laatstgenoemde regeling dan ook niet van toepassing verklaard.

Artikel 10. Uitvoering

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is aangegeven is de uitvoering van deze regeling gemandateerd aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zullen ook bezwaar- en beroepsprocedures worden afgehandeld. Aangezien op grond van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen, is in artikel 10 een onderscheid gemaakt tussen de onderafdeling Overige Regelingen i.o. die de primaire subsidiebeschikking neemt en de onderafdeling Specialistische Juridische Behandeling i.o. die de bezwaar- en beroepsprocedures afhandelt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K.G. de Vries.

Naar boven