Vreemdelingencirculaire TBV 1999/22

«Circulaire aan de politie en marechaussee»

Aan:

‐ de Korpschefs Politieregio’s

‐ de Commandant Koninklijke marechaussee

i.a.a.: ‐ de Procureurs-Generaal

Onderdeel: Directie Beleid

Datum: 29 september 1999

Kenmerk: 770139/99/IND

Code: TBV 1999/22

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Vreemdelingencirculaire 1994, hoofdstuk B7

Geldig vanaf: 29 september 1999

Onderwerp: Iran

Inleiding

Bij brief van 25 juni 1999 aan de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van Justitie aangegeven dat de regering van oordeel is dat zich sinds de beëindiging van het vvtv-beleid in Iraanse zaken per 25 januari 1995, zodanige bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, dat het in de rede ligt om gehoor te geven aan het verzoek van de Tweede Kamer om een ruimere toepassing te geven aan het driejarenbeleid in Iraanse zaken. Een aantal leden van de Tweede Kamer heeft daartoe voorgesteld om een ’materiële’ uitleg te geven aan het driejarenbeleid. Gelet op de strekking van dit verzoek, is besloten tot de volgende regeling.

Voorwaarden

In aanmerking voor een vergunning tot verblijf met ingangsdatum 22 januari 1999 komen uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers die

1. op de datum van 22 januari 1999 in de opvang verbleven en

2. gerekend vanaf 25 juni 1999 ten minste drie jaren geleden een keer een asielaanvraag hebben ingediend (het hebben ingediend van herhaalde asielaanvragen is in dit verband niet van belang) en

3. er geen sprake is van één of meer van de volgende contra-indicaties:

- criminele activiteiten;

- het verstrekken van onjuiste gegevens en/of documenten;

- het zich onttrekken aan toezicht in combinatie met het zich niet in de opvang bevinden op 22 januari 1999;

- de vreemdeling voert (deels) gelijktijdig met de procedure in Nederland een asielprocedure in een ander land;

- er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de vreemdeling (bijvoorbeeld indien de vreemdeling zich heeft bediend van verschillende personalia en ten aanzien van geen van de personalia authentieke documenten zijn overgelegd).

Hierbij wordt ontheffing verleend van het paspoortvereiste. Voorts zal in individuele gevallen, waar nodig, ontheffing worden verleend van het vereiste van het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

De strekking van de contra-indicatie ’het verstrekken van onjuiste gegevens en/of documenten’ is te voorkomen dat personen die de procedure rekken door het overleggen van onjuiste gegevens en/of documenten die van belang zijn voor de toelatingsbeslissing daarvoor beloond worden. De contra-indicatie kan alleen worden tegengeworpen als op basis van een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken is gebleken dat er relevante onjuiste gegevens en/of documenten zijn verstrekt.

Procedure

Degenen die geen openstaande procedure op een aanvraag om toelating hebben en die menen op grond van deze regeling in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf, kunnen daartoe een aanvraag indienen bij de korpschef. De korpschef dient deze aanvraag aan de IND door te sturen ter behandeling. Voor degenen die een openstaande procedure op een aanvraag om toelating hebben, geldt dat binnen die aanvraag ambtshalve aan deze regeling zal worden getoetst.


Den Haag, 29 september 1999.
De Staatssecretaris van Justitie,
Namens de Staatssecretaris,
Het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
J.G. Bos.

Naar boven