Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden

«Wet overleg minderhedenbeleid»

16 september 1999

Nr. CIM99/78279

Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid

Gelet op artikel 6, derde lid, van de Wet overleg minderhedenbeleid,

Besluit:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Landelijk overleg minderheden: Landelijk overleg minderheden als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van de Wet overleg minderhedenbeleid;

b. gezamenlijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet overleg minderhedenbeleid;

c. basissubsidie: subsidie, die afhankelijk is van de grootte van de minderheidsgroep(en) die het samenwerkingsverband vertegenwoordigt, voor de basiskosten van een samenwerkingsverband;

d. complexiteitssubsidie: subsidie voor een samenwerkingsverband waarvan de communicatie met de minderheidsgroep(en) die het vertegenwoordigt, in vele talen plaatsvindt.

Artikel 2

1. Voor verlening van subsidie ingevolge deze regeling komen in aanmerking de samenwerkingsverbanden die door de Minister zijn toegelaten tot het Landelijk overleg minderheden, alsmede de door de Minister erkende gezamenlijke rechtspersoon.

2. Het doel van de subsidie is om de samenwerkingsverbanden en de gezamenlijke rechtspersoon in staat te stellen coördinerend en voorwaardenscheppend werkzaam te zijn ten behoeve van het Landelijk overleg minderheden.

Artikel 3

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, tenzij bij deze regeling anders is bepaald.

Hoofdstuk II. Subsidieaanvraag

Artikel 4

De subsidie voor een samenwerkingsverband en voor de gezamenlijke rechtspersoon voor enig kalenderjaar dient vóór 1 november van het daaraan voorgaande jaar bij de Minister te worden aangevraagd. Deze aanvraag dient gemotiveerd te zijn.

Artikel 5

Artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op deze regeling met dien verstande dat in het activiteitenplan van een samenwerkingsverband in het bijzonder aandacht wordt besteed aan:

a. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten ten behoeve van inbreng in het Landelijk overleg minderheden;

b. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten gericht op het verstrekken van informatie aan de minderheidsgroep of -groepen die het vertegenwoordigt, over de overlegactiviteiten van het samenwerkingsverband, zowel in aankondigende als in rapporterende zin;

c. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten gericht op het verwerven van informatie onder de achterban over de gevolgen van beleidsinitiatieven en op het consulteren van de minderheidsgroep of -groepen die het samenwerkingsverband vertegenwoordigt;

d. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten en projecten gericht op specifieke doelgroepen. Deze specifieke doelgroepen betreffen in ieder geval jongeren, vrouwen en ouderen;

e. activiteiten van het bestuur.

Artikel 6

Artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op deze regeling met dien verstande dat in het activiteitenplan van de gezamenlijke rechtspersoon in het bijzonder aandacht wordt besteed aan:

a. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten ten behoeve van inbreng in het Landelijk overleg minderheden;

b. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten gericht op het verstrekken van informatie aan de samenwerkingsverbanden;

c. beoogde producten, aard en doelstellingen van activiteiten in het kader van gemeenschappelijke aangelegenheden van de samenwerkingsverbanden;

d. beoogde producten, aard en doelstellingen van gemeenschappelijke activiteiten en projecten gericht op specifieke doelgroepen. Deze specifieke doelgroepen betreffen in ieder geval jongeren, vrouwen en ouderen;

e. activiteiten van het bestuur.

Artikel 7

Artikel 4:63 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing met dien verstande dat de begroting van een samenwerkingsverband en van de gezamenlijke rechtspersoon opgebouwd dient te zijn uit de volgende onderdelen:

- personele kosten (en de personeelsformatie);

- apparaatskosten;

- activiteitenkosten.

Hoofdstuk III. Subsidieverlening

Artikel 8

1. De per samenwerkingsverband te verlenen subsidie bestaat uit een basissubsidie, die afhankelijk is van de grootte van de minderheidsgroep die het samenwerkingsverband vertegenwoordigt.

2. De per samenwerkingsverband te verlenen subsidie kan tevens bestaan uit een complexiteitssubsidie.

Artikel 9

1. De Minister stelt de maximale hoogte vast van de basissubsidie voor de samenwerkingsverbanden.

2. Telkens wanneer de hoogte van de basissubsidie wijziging ondergaat, maakt de Minister dit bekend in de Staatscourant.

3. Ten behoeve van de basissubsidie van de samenwerkingsverbanden worden twee categorieën onderscheiden:

- samenwerkingsverbanden die minderheidsgroepen van minder dan 100.000 personen tot doelgroep hebben;

- samenwerkingsverbanden die minderheidsgroepen van 100.000 of meer personen tot doelgroep hebben.

4. De complexiteitssubsidie wordt verleend aan die samenwerkingsverbanden die kunnen aantonen dat de communicatie met de minderheidsgroep of - groepen die het vertegenwoordigt -, in vele talen plaatsvindt, en dat dit belangrijke organisatorische en financiële consequenties voor het samenwerkingsverband heeft. De complexiteitssubsidie bedraagt per samenwer- kingsverband maximaal f. 50.000,- per jaar.

5. Het maximaal door de samenwerkingsverbanden te besteden bedrag aan bestuurskosten bedraagt 9% van de basissubsidie.

Artikel 10

1. De Minister stelt de maximale hoogte vast van de subsidie voor de gezamenlijke rechtspersoon.

2. Telkens wanneer de hoogte van de subsidie, bedoeld in het eerste lid, wijziging ondergaat, maakt de Minister dit bekend in de Staatscourant.

3. Het maximaal door de gezamenlijke rechtspersoon te besteden bedrag aan bestuurskosten bedraagt 5% van de subsidie.

Hoofdstuk IV. Voorschriften inzake de financiële en inhoudelijke verantwoording en de subsidievaststelling

Artikel 11

Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Bij de samenstelling van het financiële jaarverslag wordt een bestendige gedragslijn gevolgd. In de toelichting op het jaarverslag worden de waarderingsgrondslagen van actief- en passiefposten vermeld. Vaste activa worden gewaardeerd op basis van aanschafprijzen.

Artikel 13

1. De aanschaffingsprijzen van onroerende goederen en overige duurzame goederen, alsmede de kosten van verbouwing of groot onderhoud van deze goederen worden als activa in de balans van een samenwerkingsverband en van de gezamenlijke rechtspersoon opgenomen.

2. De afschrijvingen, bestemmingsgiften en ontvangen subsidies met betrekking tot de in het eerste lid genoemde posten komen in de balans tot uitdrukking.

Artikel 14

1. De afschrijvingen van inventarisgoederen, m.u.v. computerapparatuur, van een samenwerkingsverband en van de gezamenlijke rechtspersoon met een aanschaffingsprijs van meer dan duizend gulden bedraagt per jaar ten hoogste 20% van de aanschaffingsprijs, nadat daarop de ontvangen bestemmingsgiften en investeringssubsidies in mindering zijn gebracht.

2. De afschrijvingen van computerapparatuur van een samenwerkingsverband en van de gezamenlijke rechtspersoon bedragen ten hoogste 33,3% van de aanschaffingsprijs, nadat daarop de ontvangen bestemmingsgiften en investeringssubsidies in mindering zijn gebracht.

3. De hoogte van afschrijvingen van onroerend goed van een samenwerkingsverband en van de gezamenlijke rechtspersoon wordt in overleg met de Minister vastgesteld.

Artikel 15

1. Indien de totale subsidiabele uitgaven in enig jaar beneden de verleende subsidie blijven dan zal dit batige saldo tot maximaal tien procent van deze verleende subsidie worden toegevoegd aan de algemene reserve van een samenwerkingsverband of van de gezamenlijke rechtspersoon.

2. De algemene reserve, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste f 50.000.

3. Een nadelig saldo van een samenwerkingsverband of van de gezamenlijke rechtspersoon zal ten laste van deze reserve worden gebracht.

Artikel 16

Na vaststelling van de subsidie stort het samenwerkingsverband of de gezamenlijke rechtspersoon teveel ontvangen voorschotten of subsidie terstond terug, tenzij de Minister tot verrekening op andere wijze heeft besloten.

Artikel 17

1. De in artikel 4:78, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde opdracht, strekt tevens tot onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

2. Het onderzoek van de accountant van het verslag geschiedt aan de hand van het door de Minister vast te stellen controleprotocol.

Artikel 18

Bij te late indiening van het financiële verslag en het activiteitenverslag kan een korting worden toegepast welke maximaal 5% bedraagt van de voor dat verslagjaar vast te stellen subsidie.

Hoofdstuk V. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 19

Artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing met dien verstande dat tevens een wijziging in de personen die handelingsbevoegd zijn, dient te worden gemeld aan de Minister.

Artikel 20

Een samenwerkingsverband en de gezamenlijke rechtspersoon verzekeren hun burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden voor een som van vijf miljoen gulden per gebeurtenis en per geval, en verzekeren hun onroerende goederen tegen brandschade naar herbouwwaarde en hun roerende goederen tegen brandschade en diefstal.

Hoofdstuk VI. Toezicht op de naleving van de verplichtingen van de subsidie ontvanger

Artikel 21

De ambtenaren van de departementale Accountantsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van de Algemene Rekenkamer zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van de subsidie opgelegde verplichtingen. Door de subsidie-ontvanger wordt op eerste vordering alle informatie verstrekt die zij noodzakelijk achten. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat zijn accountant meewerkt aan door of namens de departementale accountantsdienst in te stellen onderzoek naar de door de accountant verrichte werkzaamheden.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 22

1. Deze regeling treedt voor de gezamenlijke rechtspersoon in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. In afwijking van artikel 4 dient de gezamenlijke rechtspersoon de subsidieaanvraag voor het jaar 1999 uiterlijk op 1 oktober 1999 in.

3. Deze regeling treedt voor de samenwerkingsverbanden in werking op 1 januari 2000, met uitzondering van de artikelen 4, 5 en 7 die in werking treden met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 23

Het Besluit subsidiëring samenwerkingsverbanden minderheidsgroepen en de Aanwijzingen bij dit besluit worden ingetrokken op 1 januari 2000.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Den Haag, 16 september 1999. De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid.
R.H.L.M. van Boxtel.

Toelichting

Inleiding

De Minister, en waar daartoe aanleiding bestaat de Ministers wie het mede aangaat, overlegt tenminste driemaal per jaar met de tot het Landelijk overleg minderheden (Lom) toegelaten samenwerkingsverbanden over beleidsvoornemens ten aanzien van de integratie van minderheden en over ontwikkelingen die voor minderheden van belang zijn met het oog op het te voeren integratiebeleid (art. 2 van de Wet overleg minderhedenbeleid, Wom).

Deze samenwerkingsverbanden hebben ingevolge hun statuten tot doel (art. 1, onderdeel c, Wom) de belangen te behartigen van een minderheidsgroep of te onderscheiden minderheidsgroepen door middel van inbreng en inspraak in het Lom. Een samenwerkingsverband kan dit doel operationaliseren door de organisaties in de kring van de achterban te coördineren voor een gezamenlijke inbreng in het overleg met het kabinet en door de achterban te informeren over de resultaten van het overleg met het kabinet. De subsidie die op grond van de Wet overleg minderhedenbeleid (Wom) verstrekt wordt dient er voor om de samenwerkingsverbanden en de gezamenlijke rechtspersoon in staat te stellen coördinerend en voorwaardenscheppend werkzaam te zijn ten behoeve van het Lom.

De Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden vervangt het Besluit subsidiëring samenwerkingsverbanden minderheidsgroepen van 24 februari 1986, laatstelijk gewijzigd 24 december 1998 (Staatscourant 247) en de daarbij behorende Aanwijzingen.

Deze regeling is een uitwerking van artikel 6 van de Wom, dat gewijzigd is bij de Wet overige BiZa-subsidies van 27 november 1997. Deze wijziging houdt in dat het derde lid van de Wom als volgt komt te luiden:

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

a. de aanvraag van de subsidie;

b. de verlening en de vaststelling van de subsidie;

c. de verplichtingen van de subsidieontvanger en

d. het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de subsidieontvanger.

Het vierde lid van artikel 6 van de Wom is daarmee komen te vervallen.

De inwerkingtreding van de Wom en de oprichting van een gezamenlijke rechtspersoon door de samenwerkingsverbanden, zoals genoemd in artikel 6, eerste lid van de Wom, was aanleiding voor het opstellen van een nieuwe subsidieregeling. Deze subsidieregeling sluit aan bij de bepalingen van titel 4.2 subsidies van de Algemene wet bestuursrecht. Deze titel regelt de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Aan de orde komen o.a. de subsidieverlening, de verplichtingen van de subsidie-ontvanger, de subsidievaststelling, intrekking en wijziging van de subsidie, betaling en terugvordering van de subsidie en de per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen.

Met de inwerkingtreding van de Wet overleg minderhedenbeleid (Wom) is een wettelijke basis geschapen voor het verlenen van subsidie aan samenwerkingsverbanden die door de Minister zijn toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden en aan een door deze samenwerkingsverbanden of door een aantal van deze samenwerkingsverbanden gezamenlijk opgerichte rechtspersoon.

Voor de subsidiering van de gezamenlijke rechtspersoon is, in vergelijking tot het aan deze regeling voorafgaande subsidiebesluit waarin deze mogelijkheid niet bestond, een wettelijke basis geschapen. De oprichting van een gezamenlijke rechtspersoon, waarin de samenwerkingsverbanden vertegenwoordigd zijn, dient bij te dragen aan een efficiëntere bedrijfsvoering door gemeenschappelijk beheer en kan bijdragen aan een verdergaande samenwerking van de samenwerkingsverbanden ten behoeve van de inbreng in het Lom en daarmee tot kwaliteitsverhoging van dit overleg.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De in artikel 1 van de Wet overleg minderhedenbeleid (Wom) genoemde definities zijn eveneens van toepassing op deze regeling en worden hier niet herhaald.

Elk samenwerkingsverband alsook de gezamenlijke rechtspersoon dient de stichtingsvorm te bezitten (art. 1, onderdeel c, Wom). De statuten van zowel de samenwerkingsverbanden als de gezamenlijke rechtspersoon worden bij oprichting van de rechtspersoon ter beoordeling voorgelegd aan de Minister. Ook wijzigingen van de statuten worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister. Zie hiervoor ook artikel 19.

De samenwerkingsverbanden en de gezamenlijke rechtspersoon vallen onder de CAO-Welzijn.

Artikel 2

Om ervan verzekerd te kunnen zijn dat een samenwerkingsverband geacht mag worden de instemming van brede lagen van zijn achterban te genieten, zal de Minister de representativiteit van een samenwerkingsverband waar nodig toetsen (zie ook art. 4, eerste lid van de Wom). De representativiteit wordt getoetst aan de volgende elementen:

- het samenwerkingsverband representeert de voornaamste landelijke stromingen binnen de doelgroep;

- de aandacht en de werkzaamheden van het samenwerkingsverband zijn gericht op relevante beleidssectoren;

- ook de bijzondere categorieën binnen de doelgroep hebben de aandacht van het samenwerkingsverband.

Met behulp van deze toetsingselementen of criteria kan niet alleen een idee worden gevormd over de representativiteit, maar tevens over de benodigde breedte aan deskundigheid die binnen elk samenwerkingsverband aanwezig is om de inspraak naar behoren te kunnen vervullen.

Wanneer door kennelijk onoverbrugbare tegenstellingen binnen een minderheidsgroepering aan de gewenste representativiteit onvoldoende wordt voldaan, zal de Minister van geval tot geval beslissen om de toelating van een samenwerkingsverband tot het Landelijk overleg minderheden in te trekken (art. 4, eerste lid van de Wom).

De volgende minderheidsgroepen zijn in samenwerkingsverband toegelaten tot het Landelijk overleg minderheden:

1. van Molukse herkomst;

2. van Turkse herkomst;

3. van Marokkaanse herkomst;

4. afkomstig uit Griekenland, Italië, Joegoslavië, Slovenië, Kroatië, Bosnië, Macedonië, Kaap Verdië, Portugal en Spanje;

5. van Surinaamse herkomst;

6. van Antilliaanse en Arubaanse herkomst;

7. vluchtelingen en asielgerechtigden.

De gezamenlijke rechtspersoon die in aanmerking wil komen voor subsidie op grond van deze regeling, zal door de Minister erkend moeten zijn. Deze erkenning kan worden aangevraagd tegelijkertijd met het voorleggen aan de Minister van de statuten van deze gezamenlijke rechtspersoon. De statuten zullen worden getoetst aan wet- en regelgeving, waaronder de Wet overleg minderhedenbeleid (Wom) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 3

Afdeling 4.2.8. van de Algemene wet bestuursrecht regelt per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Deze afdeling is aldus van toepassing op de subsidiëring van de samenwerkingsverbanden van minderheidsgroepen en de gezamenlijke rechtspersoon.

In deze afdeling worden de subsidieaanvraag, de subsidieverlening, de verplichtingen van de subsidie-ontvanger en de subsidievaststelling van subsidies die per boekjaar worden verstrekt, geregeld.

Artikel 4

De aanvraag voor subsidie door zowel een samenwerkingsverband als door de gezamenlijke rechtspersoon dient vergezeld te gaan van een activiteitenplan en een begroting.

Artikel 5

Artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het activiteitenplan een overzicht behelst van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en van de daarmee nagestreefde doelstellingen en dat per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen vermeld worden.

In aanvulling en ter specificatie hiervan is voor de samenwerkingsverbanden artikel 5 in deze regeling opgenomen.

Artikel 6

Artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het activiteitenplan een overzicht behelst van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en van de daarmee nagestreefde doelstellingen en dat per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen vermeld worden.

In aanvulling en ter specificatie hiervan is voor de gezamenlijke rechtspersoon artikel 6 in deze regeling opgenomen.

Artikel 7

Artikel 4:63 van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan wat de begroting behelst. De begroting bevat een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager en een toelichting op elke begrotingspost afzonderlijk. Tevens geeft de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopend boekjaar.

Artikel 7 van deze Regeling geeft een aanvulling op dit artikel van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk III. Subsidieverlening

Indien een aanvraag tot subsidieverlening is ingediend, geeft de Minister een beschikking omtrent subsidieverlening. In deze beschikking wordt een omschrijving gegeven van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en wordt het bedrag vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten (zie hiervoor ook artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht). In deze overeenkomst kan een specificatie worden opgenomen van de activiteiten die de subsidie-ontvanger dient te verrichten (in de periode waarvoor de subsidie wordt verleend) en kunnen nadere voorwaarden worden gesteld of afspraken worden vastgelegd. Daarbij kan gedacht worden aan kwaliteitseisen, de wijze van samenwerking, output etc.

Artikel 9, eerste lid, en artikel 10, eerste lid

Het artikel inspraak minderheden (begrotingsartikel 03.01.02) op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is met ingang van het begrotingsjaar 1994 loongevoelig gemaakt, d.w.z. dat de loonaanpassingen voortaan volgens de systematiek van de loonbijstelling in het begrotingsartikel zullen worden verwerkt.

Artikel 9 vijfde lid

De bestuurskosten moeten worden gezien als een tegemoetkoming in reis, verblijfs- en andere kosten van de bestuursleden van de samenwerkingsverbanden. Bestuurskosten worden alleen toegekend voor feitelijk gedane uitgaven voor kosten als reis- en verblijfskosten.

Artikel 10, derde lid

De bestuurskosten moeten worden gezien als een tegemoetkoming in reis-, verblijfs- en andere kosten van de bestuursleden van de gezamenlijke rechtspersoon. Bestuurskosten worden alleen toegekend voor feitelijk gedane uitgaven voor kosten als reis- en verblijfskosten.

Hoofdstuk IV

Het in te dienen activiteitenverslag dient conform artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht de aard en omvang van de activiteiten te beschrijven waarvoor subsidie werd verleend en een vergelijking te bevatten tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Het louter constateren van afwijkingen tussen de voorgenomen en de daadwerkelijk ontplooide activiteiten alleen is dus onvoldoende. De activiteiten moeten worden gewaardeerd in het licht van de door de instelling gestelde doeleinden en moeten kwalitatief beoordeeld worden. Daarbij moeten de effectiviteit (mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan het realiseren van de gestelde doeleinden) en de efficiency (mate waarin de bestede middelen noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten) aan de orde worden gesteld. Op deze wijze kan een evaluatie plaatsvinden.

Artikel 11

Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht omvat eisen die aan het financiële verslag worden gesteld, indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten geheel ontleent aan de subsidie. Art 4:77 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan de subsidie bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat art. 4:76 van overeenkomstige toepassing is. Aangezien het mogelijk is dat een samenwerkingsverband of de gezamenlijke rechtspersoon naast de subsidie volgens deze regeling ook andere inkomsten heeft, is dit artikel opgenomen.

Artikel 12

Bij de samenstelling van het financiële jaarverslag wordt een bestendige gedragslijn gevolgd. Met bestendige gedragslijn wordt bedoeld dat de wijze van verantwoorden door de jaren heen een constant beeld vertoont, zodat vergelijkingen tussen de verschillende jaren mogelijk zijn.

Artikel 17, eerste lid

De in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde opdracht strekt tot onderzoek van het financiële verslag door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant kan zowel een registeraccountant als een Accountant-Administratieconsulent zijn ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet.

Conform artikel 4:79, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht, wordt in de accountantsverklaring aangegeven of de subsidieverplichtingen zijn nageleefd.

Artikel 17, tweede lid

Het controleprotocol bevat een nadere uitwerking van de informatieverplichtingen die aan de subsidie-ontvanger inzake het af eggen van rekening en verantwoording zijn opgelegd. Daarnaast schrijft het protocol voor welke aandacht de accountant moet besteden aan de naleving van (bepaalde) subsidieverplichtingen en eventueel welke mate van nauwkeurigheid de accountant daarbij moet betrachten.

Artikel 18

Aangezien de inlevering van het financiële- en het activiteitenverslag aan termijnen is gebonden en de subsidieontvangers geacht worden zich aan deze termijnen te houden, is ter bevordering van een tijdige indiening een sanctie expliciet opgenomen. Zowel het financiële- als het activiteitenverslag dienen conform artikelen 4:74 en 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar tezamen met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie bij de Minister te worden ingediend.

Artikel 19

Artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht regelt voor welke handelingen de subsidie-ontvanger toestemming nodig heeft van het bestuursorgaan dat de subsidie verleent. Dit betreft o.a. het wijzigen van de statuten. Zie ook de toelichting bij artikel 1.

In artikel 19 van deze regeling wordt een aanvulling gegeven op artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 22

De inwerkingtreding van deze regeling is voor de samenwerkingsverbanden en de gezamenlijke rechtspersoon verschillend geregeld.

De inwerkingtreding van deze regeling geschiedt voor de gezamenlijke rechtspersoon zo spoedig mogelijk na plaatsing in de Staatscourant, omdat deze regeling de grond vormt voor subsidieverstrekking aan de gezamenlijke rechtspersoon. Omdat in deze regeling indiening van de subsidieaanvraag voor een bepaald kalenderjaar voor 1 november van het daaraan voorafgaande jaar dient te geschieden, wordt in het tweede lid geregeld wanneer de subsidieaanvraag van de gezamenlijke rechtspersoon voor het jaar 1999 dient te worden ingeleverd. Voor het kalenderjaar 2000 zal de gezamenlijk rechtspersoon de subsidieaanvraag voor 1 november 1999 moeten indienen.

Voor de samenwerkingsverbanden treedt deze regeling per 1 januari 2000 in de plaats van het Besluit subsidiëring samenwerkingsverbanden minderheidsgroepen.

De artikelen 4, 5 en 7 regelen de subsidieaanvraag van de samenwerkingsverbanden voor het komend kalenderjaar. Deze artikelen treden daarom eerder in werking zodat zij van toepassing zijn op de subsidieaanvraag voor het jaar 2000.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R.H.L.M. van Boxtel.

Naar boven