Wijziging Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993

26 januari 1999

TRCJZ/1998/2446

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken;

Gelet op Richtlijn 96/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 juni 1996 tot wijziging en codificering van richtlijn 85/73/EEG om de financiering van de keuringen en veterinaire controles van levende dieren en bepaalde dierlijke producten te garanderen en tot wijziging van de richtlijn 90/675/EEG en 91/496/EEG (Pb EG L 162);

Gelet op artikel 73 van de Veewet, artikel 26a van de Vleeskeuringswet, de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet en artikel 13a van het Besluit productie en handel vers vlees;

Gezien het advies van de Gebruikersraad-RVV;

Besluiten:

Artikel 1

De Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993* wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het bedrag ’f 48,26’ vervangen door: f 54,05.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het tarief per dier, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door het aantal kwartieren dat op één en dezelfde dag door de met de werkzaamheden belaste persoon of personen van de RVV aan keuring en onderzoek in verband met het slachten van dieren van dezelfde soort in een slachterij is besteed, de tijd die met onderbrekingen en uitstel van de werkzaamheden is gemoeid hieronder begrepen, te vermenigvuldigen met f 28,44 en de uitkomst hiervan te delen door het aantal dieren van dezelfde soort, dat op deze dag in de desbetreffende slachterij is geslacht en vervolgens dit bedrag te verhogen met een toeslag voor laboratoriumonderzoek ten bedrage van:

a. f 1,62 voor volwassen runderen;

b. f 2,83 voor jonge runderen aangeboden met een certificaat;

c. f 7,46 voor jonge runderen aangeboden zonder een certificaat;

d. f 0,40 voor varkens en zwijnen, niet zijnde zeugen of beren;

e. f 0,40 voor zeugen en beren;

f. f 0,34 voor schapen, geiten en damherten;

g. f 1,62 voor eenhoevige dieren en overige slachtdieren.

3. Het derde lid komt te luiden:

Het tarief per dier, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, bedraagt:

a. voor volwassen runderen ten minste f 4,51 en ten hoogste f 32,18;

b. voor jonge runderen aangeboden met een certificaat ten minste f 2,83 en ten hoogste f 12,85;

c. voor jonge runderen aangeboden zonder een certificaat ten minste f 7,46 en ten hoogste f 17,17;

d. voor varkens en zwijnen, niet zijnde zeugen of beren, ten minste f 1,31 en ten hoogste f 6,42;

e. voor zeugen en beren ten minste f 1,31 en ten hoogste f 19,33;

f. voor schapen, geiten en damherten ten minste f 0,51 en ten hoogste f 6,42;

g. voor eenhoevige dieren en overige slachtdieren ten minste f 4,41 en ten hoogste f 32,18.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Voor werkzaamheden binnen openingstijd ter zake van het slachten van slachtdieren uit categorie 1 in slachterijen die zijn erkend op grond van artikel 10 van het Besluit produktie en handel vers vlees, is de aanbieder een vergoeding verschuldigd, bestaande uit een starttarief ten bedrage van f 54,05 en voor elk op één en dezelfde dag gekeurd dier een tarief van:

1. voor volwassen runderen: f 17,94;

2. voor jonge runderen

a. aangeboden met een certificaat: f 9,20;

b. aangeboden zonder een certificaat: f 13,76;

3. voor varkens en zwijnen, niet zijnde zeugen of beren: f 5,82;

4. voor zeugen en beren: f 10,34;

5. voor schapen, geiten en damherten: f 5,82;

6. voor eenhoevige dieren en overige slachtdieren: f 17,94.

C

Artikel 3a komt te luiden:

Artikel 3a

Indien slachtdieren uit de categorieën 2 tot en met 6 worden geslacht in slachterijen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 dan wel in een slachterij die op grond van artikel 9, eerste en tweede lid, van het Besluit produktie en handel vers vlees is erkend voor het slachten van zieke of van ziekte verdachte dieren en voor het verrichten van speciale noodslachtigingen, is de aanbieder voor de werkzaamheden die in dat verband worden verricht, boven de in de artikelen 2 en 3 genoemde vergoedingen, een extra vergoeding per dier verschuldigd van:

a. voor slachtdieren uit categorie 2: f 6,03;

b. voor slachtdieren uit categorie 3: f 18,33;

c. voor slachtdieren uit de categorieën 4, 5 of 6: f 34,09, indien bij de keuring van het slachtdier laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd.

D

In de artikelen 4 en 5 worden de bedragen ’f 48,26 ’ en ’f 25,17 ’ telkens vervangen door: f 54,05 respectievelijk f 28,19.

E

In artikel 6 wordt het bedrag ’f 48,26’ telkens vervangen door: f 54,05 en worden de bedragen ’f 25,17’ en ’f 23,50’ vervangen door: f 28,19 respectievelijk f 26,32.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt het bedrag ’f 9,14’ vervangen door: f 10,24.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt het bedrag ’f 9,14’ vervangen door: f 10,24.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt het bedrag ’f 18,28’ vervangen door: f 20,48.

4. In het tweede lid, onderdeel a wordt het bedrag ’f 9,14’ vervangen door: f 10,24.

5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt het bedrag ’f 9,14’ vervangen door: f 10,24.

6. In het tweede lid, onderdeel c, wordt het bedrag ’f 18,28’ vervangen door: f 20,48.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het bedrag ’f 25,86’ vervangen door: f 28,96.

2. In het tweede en vierde lid worden de bedragen ’f25,17’ en ’f 23,50’ telkens vervangen door: f 28,19 respectievelijk f 26,32

3. Het derde lid komt te luiden:

3. De aanbieder is boven de vergoeding, genoemd in artikel 2 een extra vergoeding verschuldigd van f 28,44 en boven de vergoeding, genoemd in artikel 3 een extra vergoeding verschuldigd van f 28,96 voor zover door omstandigheden buiten toedoen van de met de werkzaamheden belaste persoon of personen van de RVV de werkzaamheden in het geheel of gedeeltelijk niet plaatsvinden voor elke persoon die met deze werkzaamheden volgens de vaststelling van de kringdirecteur, bedoeld in artikel 9, derde lid, zou zijn belast, voor elk kwartier dat de werkzaamheden volgens die vaststelling zouden hebben geduurd.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De aanbieder is, boven de ingevolge het eerste, tweede, derde, onderscheidenlijk vierde lid verschuldigde vergoedingen, een extra vergoeding verschuldigd, per met de werkzaamheden belaste persoon van de RVV, per kwartier ten bedrage van:

a. f 10,24 ingeval van werkzaamheden als bedoeld in artikelen 2, 3 3a, 4, 5 en 6, indien de werkzaamheden later zijn aangemeld dan 14.00 uur van de werkdag voorafgaande aan de dag waarop de werkzaamheden zouden plaatsvinden;

b. f 10,24 ingeval van werkzaamheden als bedoeld in artikelen 2, 3 3a, 4, 5 en 6, indien de werkzaamheden plaatsvinden buiten openingstijd;

c. f 20,48 ingeval van werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 2, 3, 3a, 4, 5 en 6, indien zowel onderdeel a als b van toepassing zijn.

H

In artikel 11 worden de bedragen ’f 246,39’ en ’f 1785,27’ vervangen door: f 275,96 respectievelijk f 1.999,50.

I

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt het bedrag ’f 1785,27’ vervangen door: f 1.999,50

2. In onderdeel b wordt het bedrag ’f 80,10’ vervangen door: f 89,71.

3. In onderdeel c wordt het bedrag ’f 18,50’ vervangen door: f 20,72.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 1999.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’.
G.H. Faber. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers.

* Strct. 99, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 28 augustus 1998, Stcrt. 163.

Toelichting

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling tarieven keuring vlees en vleesprodukten 1993. De regeling maakt onderdeel uit van een pakket aan regelgeving met het oog op de vaststelling van de RVV-tarieven voor 1999 en voorziet in een generieke verhoging van 12%. Deze tariefsverhoging is gerelateerd aan de geraamde kostenstijgingen van de RVV voor 1999, zoals verwoord in de RVV-rapportage ’Tarievenplan 1999’ van 11-12-1998, kenmerk RVV/9833369, welke in het kader van het overleg met de Gebruikersraad-RVV door de RVV aan het bedrijfsleven ter hand is gesteld inclusief de naderhand ter beschikking gestelde bijlagen.

In het Tarievenplan wordt een bedrag f 18,0 miljoen geraamd op inkomsten verkregen uit de aan het bedrijfsleven bij de adviesaanvraag van 9 december 1998 voorgestelde tariefsverhoging. Mede naar aanleiding van de adviezen van het bedrijfsleven, waarover hieronder meer, is besloten om de tariefverhoging te verlagen tot 12%. Met een dergelijke verhoging wordt f 15,3 miljoen gegenereerd. Hiermede wordt de rijksbijdrage voor 1999 ten opzichte van het tarievenplan geraamd op een bedrag van f 34,5 miljoen.

De onderhavige aanpassing moet worden gezien in het licht van het kabinetsbeleid dat gericht is op het streven naar kostendekkendheid van alle RVV-werkzaamheden waarvoor tarieven kunnen worden geheven. Aangezien wordt beoogd om zo snel mogelijk binnen enkele jaren te komen tot die kostendekkendheid voor die sectoren waarvoor voor het opleggen van tarieven een wettelijke grondslag bestaat, zal dat proces ook de komende jaren nog op de hoogte van de tarieven kunnen doorwerken en op de daarmee verband houdende periodieke bijstellingen. In dit kader zij ook opgemerkt dat de RVV haar werkzaamheden, daar waar mogelijk, met het oog op verbetering van kwaliteit en efficiency voortdurend doorlicht. Door Europese regelgeving zal de omvang van de te verrichten keuringshandelingen naar alle waarschijnlijkheid toenemen. Slechts kostenbeheersende maatregelen kunnen tot stabilisatie van de tarieven of tot een geleidelijke tariefsverlaging leiden. Kostenbeheersing kan alleen worden gerealiseerd door een nauwe onderlinge samenwerking tussen het bedrijfsleven en de RVV en door de introductie van nieuwe keuringstechnologieën.

De onderhavige regeling is gebaseerd op het bestaande tariefstelsel en voorziet in aanpassingen van de tarieven teneinde een algemene kostenstijging door te berekenen, welke verband houdt met:

- een geringe stijging van de loonkosten;

- een stijging van de personele bezetting, waaronder keuringsdierenartsen, plaatsvervangende inspecteurs en algemeen personeel;

- een aanzienlijke stijging van de overheadkosten, welke verband houdt met achterstallig onderhoud van de RVV met betrekking tot de automatisering en overige algemene uitgaven;

- een stijging van de opleidings- en bijscholingskosten.

De onderhavige generieke verhoging is gerechtvaardigd omdat de stijging van de bovenvermelde kosten niet sectoraal, doch generiek van aard zijn en is zodanig bepaald dat de geraamde totale opbrengst per sector niet uitstijgt boven de geraamde kosten per sector. Tevens worden de tarieven welke ter uitvoering strekken van Richtlijn nr. 96/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 juni 1996 tot wijziging en codificering van richtlijn nr. 85/73/EEG (PbEG L 162) in overeenstemming gebracht met de koers die ter uitvoerig van genoemde richtlijn jaarlijks wordt vastgesteld voor de omrekening in nationale valuta van de in ecu’s uitgedrukte communautaire tarieven.

De onderhavige regeling is voor advies voorgelegd aan het bedrijfsleven. Door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren is namens alle in de Gebruikersraad-RVV vertegenwoordigde organisaties advies uitgebracht, waaruit blijkt dat het bedrijfsleven niet met de voorgestelde tariefsverhoging instemt.

In het advies wijst het bedrijfsleven op een aanzienlijke lastenverzwaring. Met de voorgestelde tariefsverhoging alleen wordt geen volledige kostendekking gerealiseerd. Daarvoor zijn extra opbrengsten benodigd die naar verwachting zullen worden behaald door het verwerven van inkomsten die buiten de berekening gehouden zijn voor de bepaling van de hoogte van de onderhavige tariefaanpassing en worden gegenereerd door efficiencyverbetering, facturering van op zich facturabele werkzaamheden en verbreding van de tariferingsgrondslag. Dit komt ten laste van het bedrijfsleven.

Het bedrijfsleven merkt voorts op dat de RVV geen efficiencytaakstelling heeft behaald van 2,5 %. Het tarievenplan is gebaseerd op het voor 1999 verwachte reële kostenniveau: niet is geanticipeerd op de in de komende jaren te behalen efficiencyvoordelen. Uiteraard zullen de tarieven worden bijgesteld indien de kostenontwikkeling, mede door eventueel te behalen efficiencyvoordelen, daartoe aanleiding geeft.

Het bedrijfsleven geeft in het advies blijk van zijn mening dat de normering die de RVV hanteert te ruim bemeten is. Deze opvatting wordt echter niet door ondergetekenden gedeeld. Het vaststellen van de normen voor de inzet van het keuringspersoneel is een verantwoordelijkheid van de overheid. Een verdergaande bijstelling belet de wettelijke opgedragen keuringswerkzaamheden op een verantwoorde wijze uit te voeren. Uiteraard zal ervoor worden gewaakt dat de keuringsmethoden die in de communautaire regelgeving worden voorgeschreven efficiënt zijn en, daar waar noodzakelijk, worden gemoderniseerd.

Tevens verzoekt het bedrijfsleven de RVV terughoudendheid te betrachten ten aanzien van het verrichten van nieuwe controle- en toezichtstaken. Het bedrijfsleven dringt in het advies aan dergelijke taken zelf onder toezicht uit te voeren. Een dergelijke controlemethodiek past evenwel veelal niet binnen de nationale- en communautaire regelgeving.

Het bedrijfsleven refereert aan een stelselherziening van de tarieven, zoals gepresenteerd door onafhankelijke adviesbureaus in het kader van een opdracht naar aanleiding van de tariefvoorstellen over 1998. Voorgesteld wordt de kostenberekening per sector plaats te laten vinden door de productiekosten te delen door de declarabele productie-uren per categorie medewerker, hetgeen resulteert in afzonderlijke tijdstarieven voor deze zogeheten fee-earners. Met een dergelijke systematiek wordt beoogd de tarieven transparanter te maken door de tariefbepalende elementen zoals het geraamde aantal prestatie-eenheden, de productiviteit per medewerker en de kostenopbouw per medewerker inzichtelijker te maken.

Om een dergelijke systematiek te kunnen hanteren, voor zover daartegen geen beletselen uit hoofde van EU-regelgeving bestaan, is een naar medewerker gespecificeerd tijdregistratiesysteem benodigd. Dit zal met ingang van medio 1999 gefaseerd worden ingevoerd waarmede ten behoeve van de doorvoering van een herziening van het tarievenstelsel door de RVV een pilot zal worden uitgevoerd. Mede afhankelijk van de resultaten van deze pilot zal tot een gewijzigde tariferingssystematiek kunnen worden besloten.

Het bedrijfsleven dringt tenslotte aan op een spoedige nacalculatie over 1998. Hieraan zal in het voorjaar gevolg worden gegeven.

Naar aanleiding van de bezwaren van het bedrijfsleven heeft op 25 januari nog een overleg plaatsgevonden met de eerstgenoemde ondergetekende, waarin de bezwaren van het bedrijfsleven, zoals bovenstaand zijn weergegeven, nogmaals zijn uiteengezet. Tijdens dat overleg is ook van de zijde van de overheid erop gewezen dat, gelet op het kabinetsbeleid van kostendekkende tarieven, de onderhavige verhoging een absolute noodzaak is. Daarbij is gewezen op het feit dat in verband met kostendekkendheid de tarieven ook in de nabije toekomst nog zullen worden verhoogd. Bij de eerst volgende aanpassing medio 1999 zal in ieder geval rekening worden gehouden met een correctie in de loonkosten in verband met de resultaten van het thans lopende CAO-overleg. Verder zal in de loop van de jaren 1999-2000, daar waar mogelijke en noodzakelijk het profijtbeginsel worden toegepast. Ondanks bezwaren van het bedrijfsleven tegen de onderhavige verhoging, heeft het bedrijfsleven in genoemd gesprek te kennen gegeven vertrouwen te hebben in de aanpak die gekozen is om de bedrijfsvoering van de RVV te verbeteren. Verder is steun toegezegd voor een nauwe samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en RVV. Deze samenwerking zal moeten leiden tot een zo efficiënt mogelijke inzet van de RVV bij al haar werkzaamheden. Het naleven van de wetgeving zal uiteraard daarbij voorop staan.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’

G.H. Faber.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven