Regeling subsidies servicepunten milieuwethandhaving

«Wet Milieubeheer»

20 augustus 1999

Nr. MBB/99203028

Directoraatgeneraal Milieubeheer Directie Bestuurszaken

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 5, 6, 10 en 13 van het Besluit milieusubsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Volkshisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. waterkwaliteitsbeheerder: bestuur van een openbaar lichaam waaraan krachtens artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevoegdheden zijn toegekend of taken zijn opgedragen;

c. convenant: bestuursovereenkomst inzake de versterking van de milieuwethandhaving in een provincie waaraan in ieder geval wordt deelgenomen door het college van gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie, de colleges van burgemeester en wethouders van ten minste vier vijfde van de gemeenten in de desbetreffende provincie, ten minste vier vijfde van de binnen de desbetreffende provincie werkzame waterkwaliteitsbeheerders en de minister;

d. servicepunt: werkeenheid, bestaande uit daartoe aangewezen medewerkers, die ten minste tot taak heeft binnen een provincie of een deel daarvan ten behoeve van de milieuwethandhaving door de aan een convenant deelnemende partijen:

- handhavingsprocessen te faciliteren;

- informatieuitwisseling te faciliteren en te beheren;

- te fungeren als kenniscentrum.

Artikel 2

De minister kan aan de provincies subsidies verlenen voor het in de jaren 1999 tot en met 2003 tot stand brengen en in stand houden van een of meer servicepunten.

Artikel 3

Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde periode bedraagt f 33.000.000.

Artikel 4

1. Het maximale subsidiebedrag bedraagt per provincie het volgende percentage van het subsidieplafond:

Groningen: 5,00

Friesland: 7,50

Drenthe: 5,00

Overijssel: 7,50

Flevoland: 2,50

Gelderland: 13,75

Utrecht: 6,25

NoordHolland: 12,50

ZuidHolland: 15,00

Zeeland: 5,00

NoordBrabant: 12,50

Limburg: 7,50

2. Indien vast komt te staan dat de aan een of meer provincies voor de in artikel 2 genoemde periode te verlenen subsidies lager zijn dan het bedrag dat voortvloeit uit het eerste lid, kan de minister de aan een of meer andere provincies te verlenen of verleende subsidies met het daarmee overeenkomende bedrag verhogen.

3. De subsidie aan een provincie kan niet meer bedragen dan het bedrag dat door de provincie, de gemeenten en de waterkwaliteitsbeheerders tezamen beschikbaar wordt gesteld voor het tot stand brengen en in stand houden van het servicepunt of de servicepunten in de desbetreffende provincie in de in artikel 2 genoemde periode.

Artikel 5

1. Een aanvraag tot subsidieverlening heeft betrekking op de jaren 1999 tot en met 2003 of op een gedeelte van die periode.

2. Uit de aanvraag moet blijken dat de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4, derde lid.

3. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgesteld aanvraagformulier.

Artikel 6

Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van het Besluit milieusubsidies is de subsidieontvanger verplicht ervoor te zorgen dat:

a. het servicepunt, dan wel de servicepunten, binnen drie jaar na de totstandkoming beschikt, respectievelijk beschikken, over een doelmatig kwaliteitszorgsysteem;

b. er in het kader van het servicepunt, dan wel de servicepunten, een netwerk tot stand komt en wordt onderhouden voor de uitwisseling van operationele handhavingsinformatie;

c. via het servicepunt, dan wel de servicepunten, met inachtneming van op landelijk niveau overeen te komen uitgangspunten informatie wordt verzameld over de milieuwethandhaving bij de meest milieurelevante bedrijven.

Artikel 7

Het jaarlijkse verslag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies, wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat volgt op het verslagjaar. In afwijking hiervan wordt het verslag over het jaar 1999 ingediend voor 1 juli 2000.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling servicepunten milieuwethandhaving.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Den Haag, 20 augustus 1999. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.P. Pronk.

Toelichting

Doel van de regeling

Bij brief van 29 augustus 1997 (Kamerstukken 22343 en 24791, nr. 29) hebben de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat en van Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over hun voornemens met betrekking tot de versterking van de milieuwethandhaving. Een van de belangrijkste elementen daarbij was de uitnodiging aan de provincies om het voortouw te nemen bij het tot stand brengen van bestuursovereenkomsten (convenanten) tussen alle bij milieuwethandhaving betrokken bestuurlijke partijen. De provincies hebben deze uitnodiging aanvaard. In alle provincies zijn convenanten tot stand gekomen of in een vergevorderd stadium van voorbereiding. In sommige provincies is gekozen voor één convenant, in andere provincies zijn en worden ook convenanten op regionaal niveau afgesloten.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is in overleg met andere betrokken partijen de ’Handreiking bestuursovereenkomst milieuwethandhaving’ tot stand gekomen. Dit stuk verscheen in november 1998. In de handreiking wordt gekozen voor de instelling van een of meer servicepunten handhaving in de provincie. Een servicepunt is een eenheid die faciliterende werkzaamheden uitvoert ten behoeve van de handhavingssamenwerking en zo als smeermiddel dient tussen de handhavingspartners.

In de handreiking worden als hoofdtaken van de servicepunten geformuleerd:

a. faciliteren van de handhavingsprocessen;

b. faciliteren en beheren van informatieuitwisseling;

c. fungeren als kenniscentrum.

Deze taken kunnen als volgt worden uitgewerkt.

a. faciliteren van de handhavingsprocessen

Doelstelling: in stand houden en verder ontwikkelen van een transparante handhavingsstructuur op provinciaal niveau, waarin een gezamenlijk handhavingsbeleid wordt ontwikkeld en waarin de mate van uitvoering van dit beleid door de verschillende partners eenduidig wordt vastgelegd.

Om deze doelstelling te bereiken zijn de volgende producten nodig:

- voorbereiding, ondersteuning en verslaglegging van de bestuurlijke en ambtelijke handhavingsoverleggen;

- een jaarlijks handhavingsprogramma waarin rekening wordt gehouden met de op provinciaal en regionaal niveau vastgestelde meerjarenvisie en met de landelijke prioriteiten en waarin de samenwerkingsactiviteiten en de hoofdlijnen van de activiteiten van de deelnemende partners worden weergegeven;

- voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de samenwerkingsprojecten;

- voortgangsrapportages over de uitvoering van de handhavingsprogramma’s;

- een provinciaal jaarverslag over de activiteiten van de deelnemende partners waarin de prestaties worden weergegeven via nader overeen te komen kengetallen en wordt aangegeven in hoeverre de partners het handhavingsprogramma hebben uitgevoerd.

b. faciliteren en beheer van de informatieuitwisseling

Doelstelling: informatieuitwisselingsinstrument(en) in werking brengen en houden die op operationeel niveau de handhavers van de verschillende partners voorzien van de nodige informatie en op aansturingsniveau de benodigde managementinformatie genereren.

Om deze doelstelling te bereiken zijn de volgende producten nodig:

- definitie van de benodigde operationele informatie (wat, wanneer, hoe snel) voor de verschillende partners;

- tot stand brengen van een netwerk voor de uitwisseling van operationele handhavingsinformatie, waarbij in ieder geval de belangrijkste informatie, bijvoorbeeld die over de meest milieurelevante bedrijven, online beschikbaar is voor de handhavingspartners die het aangaat;

- onderhoud, beheer en verdere ontwikkeling van dit systeem;

- definitie van de benodigde managementinformatie op provinciaal niveau die aansluit op de benodigde landelijke informatie;

- verzamelen en doorgeven van de benodigde landelijke informatie volgens een op landelijk niveau af te spreken format.

c. fungeren als kenniscentrum

Doelstelling: binnen iedere provincie moet ten minste een centrum worden ingericht dat de binnen de provincie beschikbare handhavingskennis voor iedere handhaver toegankelijk maakt, de handhavers periodiek informeert over nieuwe ontwikkelingen op hun terrein en een bijdrage levert aan de standaardisatie van de handhaving in de provincie.

Om deze doelstelling te bereiken zijn de volgende producten nodig:

- ontsluiting van de in de provincie aanwezige handhavingskennis (projectinformatie, deskundigheid, instrumenten, enz.) voor de handhavers;

- bijhouden van landelijke ontwikkelingen en periodieke gerichte informatieverstrekking daarover aan de handhavingspartners;

- beantwoorden en doorverwijzen van binnenkomende handhavingsvragen.

Er bestaat overeenstemming over de noodzakelijkheid van deze servicepunten voor een goede handhaving. De financiering ervan is een verantwoordelijkheid van alle partners. Met deze regeling wordt beoogd de bijdragen van de rijkspartners te bundelen en ze vervolgens te verdelen over de provincies.

De benodigde en beschikbare budgetten

Het IPO heeft een begroting van de jaarlijkse kosten van de servicepunten gemaakt. Per standaardservicepunt komen deze neer op:

1,5 formatieplaats schaal 11 BBRA: f 154.000

overhead 50%: f 77.000

secretariaat 15%: f 23.000

projectkosten: f 50.000

informatievoorziening: f 50.000

totaal: f 354.000

Naar de mening van het IPO zijn er in totaal 40 servicepunteenheden nodig: in ZuidHolland 6, in Gelderland 5,5, in NoordHolland en NoordBrabant ieder 5, in Friesland, Overijssel en Limburg telkens 3, in Utrecht 2,5, in Groningen en Drenthe ieder 2 en in Flevoland 1. Aan de betrokkenen wordt het overgelaten om, gelet op de samenwerkingsstructuur binnen de provincie, desgewenst binnen het beschikbare budget een kleiner aantal grotere servicepunten in te stellen of een groter aantal kleinere. De totale kosten zijn 40 maal f 354.000, ofwel ruim f 14 miljoen.

De provincies hebben aangegeven dat ten minste de helft van de kosten zal worden gedragen door de decentrale overheden. Voor het resterende gedeelte, dat geraamd wordt op f 7 miljoen per jaar, worden bijdragen verwacht van de verschillende departementen, de politie en het Openbaar Ministerie. Het IPO heeft mij verzocht om zorg te dragen voor de coördinatie van de laatstbedoelde bijdragen.

Ik heb mij bereid verklaard om vanuit het budget van mijn ministerie voor de jaren 1999 tot en met 2003 f 5 miljoen per jaar bij te dragen. Voor het aanloopjaar 1999 is dit voldoende. Ik heb de overige betrokken bewindslieden verzocht om tezamen voor de jaren 2000 tot en met 2003 f 2 miljoen per jaar bij te dragen. Hoewel nog niet van allen een positieve reactie is ontvangen, meen ik dat, gelet op de urgentie van de totstandkoming van de servicepunten, verder uitstel van de publicatie van de subsidieregeling niet verantwoord zou zijn. Dat betekent dat zo nodig ook een deel van de eerder genoemde f 2 miljoen per jaar voor rekening van mijn ministerie zal komen.

Het beschikbare bedrag voor de periode 1999 tot en met 2003 komt daarmee op f 33 miljoen (5 plus viermaal 7 miljoen).

Te zijner tijd zal aan de hand van een evaluatie van het functioneren van de servicepunten worden bezien of, en zo ja, in welke vorm, de subsidiëring na 2003 kan worden voortgezet. Daarbij is uiteraard de intentie dat bij goed functioneren van de servicepunten hun werk ook na 2003 kan worden voortgezet onder gezamenlijke inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.

Uitwerking van de regeling

Deze regeling is een programma als bedoeld in het Besluit milieusubsidies (Stb. 1998, 720). Aangezien de procedurele hoofdlijnen al geregeld zijn in dat besluit, kan de regeling een eenvoudig karakter hebben.

Er is voor gekozen de te verstrekken subsidies niet toe te rekenen aan bepaalde kalenderjaren, maar het aan de betrokkenen over te laten ze te verdelen over de periode 1999 tot en met 2003. Omdat personeelskosten het grootste deel van de kosten uitmaken, ligt een tamelijk gelijkmatige spreiding in de tijd wel voor de hand. Uit artikel 11 van het Besluit milieusubsidies vloeit voort dat bij de aanvraag de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd, moet worden opgegeven. Bij de voorschotverlening wordt rekening gehouden met die liquiditeitsbehoefte.

Een harde voorwaarde is dat de subsidie per provincie niet meer kan bedragen dan het bedrag dat door de decentrale overheden samen beschikbaar wordt gesteld voor het tot stand brengen en in stand houden van servicepunten. Bij de aanvraag moet worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan. In de jaarlijkse verslagen moet een overzicht van de financiering worden opgenomen.

De subsidieaanvraag is de grondslag voor de subsidieverstrekking. Bij de beoordeling van de ontvangen aanvragen zal worden onderzocht of deze in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen, waaronder de artikelen 10 en 11 van het Besluit milieusubsidies en artikel 6 van deze regeling.

Artikelgewijs

Artikel 1

De in onderdeel c opgenomen definitie van een convenant laat de mogelijkheid dat wordt deelgenomen door andere dan de genoemde autoriteiten volledig open. Gedacht kan worden aan de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aan het Openbaar Ministerie en aan de politie.

Artikel 4

De in dit artikel opgenomen verdeling komt overeen met het in het algemene deel van deze toelichting genoemde voorstel van het IPO. Elke aan een provincie toe te rekenen servicepunteenheid komt overeen met 2,5% van het totaal.

Het tweede lid opent de mogelijkheid van herschikking over de provincies. Wanneer komt vast te staan, bijvoorbeeld door een verklaring van de desbetreffende provincie of provincies, dat geen volledig gebruik zal worden gemaakt van het budget dat op grond van het eerste lid in de periode 1999 tot en met 2003 voor een of meer provincies beschikbaar is, kan het restant worden toegekend aan een of meer andere provincies. Daarvoor zijn dan wel aanvullende aanvragen van de laatstbedoelde provincies nodig.

Artikel 5

Het verdient de voorkeur dat de aanvraag betrekking heeft op de hele periode tot en met 2003. Het gaat hier immers om afspraken die voor een langere tijd worden gemaakt en waarbij meerjarige zekerheid gewenst is. Voor gevallen waarin de betrokkenen er de voorkeur aan geven om na enkele jaren nadere afspraken te maken over de opzet en de taakuitvoering van de servicepunten, bestaat de mogelijkheid om de genoemde periode in gedeelten te splitsen.

Mijn ministerie heeft een eenvoudig formulier ontwikkeld voor het aanvragen van subsidies waarop het Besluit milieusubsidies betrekking heeft. Het voordeel daarvan is dat daarmee zo veel mogelijk wordt voorkomen dat gegevens die volgens het besluit moeten worden verstrekt, over het hoofd worden gezien.

Artikel 6

Artikel 10, onder b, 2°, van het Besluit milieusubsidies (Stb. 1998, 720) biedt de minister de mogelijkheid verplichtingen op te leggen die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de activiteiten worden verricht. In dit artikel worden enkele belangrijke punten vastgelegd.

Onderdeel a heeft betrekking op het invoeren van een doelmatig kwaliteitszorgsysteem. Het verdient de voorkeur dat dit gecertificeerd wordt. In overleg kan worden bezien of er ook andere geschikte vormen van kwaliteitsborging zijn.

Het in onderdeel b genoemde netwerk voor de uitwisseling van operationele handhavingsinformatie zal ertoe moeten leiden dat in ieder geval de belangrijkste informatie ten aanzien van bedrijven online voor de betrokken handhavingsinstanties beschikbaar is.

Onderdeel c is opgenomen om te verzekeren dat de Tweede Kamer periodiek kan worden geïnformeerd over de handhaving bij de uit milieuoogpunt meest risicovolle bedrijven.

Artikel 7

De artikelen 13 en 14 van het Besluit milieusubsidies hebben respectievelijk betrekking op de jaarlijkse verslaglegging en de eindverantwoording. Artikel 13 van het besluit geeft de mogelijkheid om te bepalen wanneer het jaarlijkse verslag uiterlijk moet worden ingediend. Dat moment wordt hier bepaald op 1 april van ieder jaar. Dat maakt het mogelijk om ieder jaar in juni een samenvattend verslag aan de Tweede Kamer te zenden. Vanwege de datum van inwerkingtreding van deze regeling geldt voor het eerste jaar een afwijkende datum. Van de provincies wordt verwacht dat zij in het jaarlijkse verslag ten minste informatie verschaffen over de wijze waarop de aan het convenant deelnemende partijen hebben samengewerkt en over de nakoming van de in artikel 6 genoemde verplichtingen en eventuele andere door de minister aan de subsidie verbonden verplichtingen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk.

Naar boven