Regeling maximumrentepercentages, voorzichtigheidsmarges en voorschriften technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1999

Regeling van 12 juli 1999, nr. 1.332.12/98-4648, houdende uitvoering van de artikelen 2, vierde lid, en 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en de artikelen 1, vierde lid, en 2 van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

De Verzekeringskamer;

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, en 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en de artikelen 1, vierde lid, en 2 van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. voorziening voor levensverzekering: voorziening voor levensverzekering, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel b in samenhang met artikel 427, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

b. voorzieningen: voorzieningen, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdelen a tot en met f, in samenhang met artikel 427, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

c. zone A-landen: de landen die behoren tot zone A als bedoeld in artikel 2 van richtlijn nr. 89/647/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen (PbEG L 386);

d. zone B-landen: andere landen dan genoemd onder c;

e. U-rendement: het U-rendement zoals dit maandelijks wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringsstatistiek van het Verbond van Verzekeraars.

Artikel 2

1. Voor zover de voorziening voor levensverzekering wordt gedekt door vastrentende waarden, wordt voor de berekening, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en artikel 1, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf het maximumrentepercentage afgestemd op het beleggingsrendement van deze waarden, mits:

a. de betreffende waarden en de opbrengsten daarvan niet worden gebruikt ter dekking van niet in de voorziening opgenomen verplichtingen jegens verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen dan wel ter dekking van verplichtingen jegens andere crediteuren;

b. op de opbrengsten met zekerheid kan worden gerekend;

c. dit maximumrentepercentage niet voor een langere periode wordt gehanteerd dan de periode tot de vroegst mogelijke aflossingsdatum van de betrokken waarden.

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt het rentepercentage dat bij de berekening wordt gehanteerd, verminderd met een voorzichtigheidsmarge welke minimaal bedraagt:

a. 0,00 procentpunt voor spaarhypotheken, voor zover de hypotheek aan de betreffende verzekering is gekoppeld, en voor beleggingen gekoppeld aan verzekeringsvormen waarbij het beleggingsrisico niet voor rekening komt van de verzekeraar;

b. 0,00 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door de centrale overheid van een zone A-land of door de Europese Unie;

c. 0,25 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door een lagere overheid van een zone A-land;

d. 0,25 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door een internationale organisatie waarvan een zone A-land lid is;

e. 0,25 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door ondernemingen of instellingen met zetel in een zone A-land, ten laste van of gegarandeerd door banken of verzekeraars, met een hypothecaire zekerheid of met andere zekerheden;

f. 0,50 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door centrale of lagere overheden van een zone B-land;

g. 0,50 procentpunt voor niet-gegarandeerde obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door ondernemingen en instellingen met zetel in een zone A-land;

h. 0,75 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door ondernemingen of instellingen met zetel in een zone B-land, ten laste van of gegarandeerd door banken of verzekeraars, met een hypothecaire zekerheid of met andere zekerheden;

i. 1,00 procentpunt voor alle overige obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten.

Artikel 3

1. Voor zover de voorziening voor levensverzekering wordt gedekt uit het rendement op aflossingen en interest met betrekking tot de vastrentende waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt voor de berekening, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en artikel 1, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, het maximumrentepercentage vastgesteld met inachtneming van het volgende:

a. de beschikbaar komende aflossingen en interest met betrekking tot de vastrentende waarden worden geacht te worden belegd in ineens aflosbare leningen met een looptijd van tien jaar;

b. de interest op deze leningen bedraagt 85 procent van de rentevoet van het jaar daarvoor, verminderd met een voorzichtigheidsmarge van 0,50 procentpunt, waarbij de rentevoet op de balansdatum van het boekjaar waarin de leningen geacht worden te zijn gesloten, gelijk is aan het U-rendement op dat tijdstip.

Indien de uitkomst van de voorgaande berekening minder bedraagt dan vier procent, mag het maximumrentepercentage op vier worden gesteld.

2. Ten aanzien van de aflossingen en de interest die beschikbaar komen uit deze leningen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

3. Indien de herbelegging, bedoeld in het eerste en tweede lid, plaatsvindt in vreemde valuta wordt het maximumrentepercentage vastgesteld op de rendementsvoet van de meest recent uitgegeven staatslening in de desbetreffende valuta. Bij de toepassing van de vorige volzin wordt het rentepercentage dat bij de berekening wordt gehanteerd, verminderd met een voorzichtigheidsmarge welke minimaal 0,50 procentpunt bedraagt.

4. Met betrekking tot het bepaalde in de voorgaande leden is artikel 2, eerste lid, onder a, van overeenkomstige toepassing.

5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de in de toekomst te ontvangen premies uit reeds gesloten overeenkomsten van levensverzekering dan wel natura-uitvaartverzekering.

Artikel 4

Voor zover de voorziening voor levensverzekering wordt gedekt door andere vastrentende waarden dan bedoeld in artikel 2, eerste lid, of door zakelijke waarden, wordt voor de berekening, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en artikel 1, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, het maximumrentepercentage vastgesteld op het product van (0,85)t en het U-rendement op de balansdatum van het boekjaar verminderd met een voorzichtigheidsmarge van 0,50 procentpunt, waarbij de factor t representeert het aantal boekjaren ná het boekjaar waarin de belegging van de betrokken waarden heeft plaatsgevonden. Indien de uitkomst van de berekening overeenkomstig dit artikel minder bedraagt dan vier procent, mag het maximumrentepercentage op vier worden gesteld.

Artikel 5

1. Voor de berekening van de voorziening voor overeenkomsten van levensverzekering gesloten door een verzekeraar met zetel in Nederland met een verzekeringnemer van wie de gewone verblijfplaats onderscheidenlijk, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de vestiging van deze rechtspersoon waarop de verzekering betrekking heeft, in een andere lid-staat dan Nederland is gelegen, wordt in afwijking van de artikelen 2 tot en met 4 het maximumrentepercentage vastgesteld op het maximumrentepercentage met inbegrip van de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges zoals vastgesteld door de desbetreffende lid-staat.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met zetel buiten de Gemeenschap voor wat betreft het verrichten van diensten vanuit een bijkantoor in Nederland naar een andere lid-staat.

3. Indien naar het oordeel van de Verzekeringskamer het in een andere lid-staat vastgestelde maximumrentepercentage en de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges op onvoldoende voorzichtige grondslagen zijn gebaseerd, kan zij aanvullende regels geven met betrekking tot de ingevolge het eerste en tweede lid vastgestelde maximumrentepercentages en voorzichtigheidsmarges.

4. In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, waarin de gewone verblijfplaats onderscheidenlijk vestiging van de verzekeringnemer buiten de Europese Unie is gelegen, worden het maximumrentepercentage en de voorzichtigheidsmarges van geval tot geval door de Verzekeringskamer vastgesteld.

5. Voor de berekening van de voorziening voor overeenkomsten van natura-uitvaartverzekering waarin de gewone verblijfplaats onderscheidenlijk vestiging van de verzekeringnemer buiten Nederland is gelegen, worden het maximumrentepercentage en de voorzichtigheidsmarges van geval tot geval door de Verzekeringskamer vastgesteld.

Artikel 6

De Verzekeringskamer kan, zo nodig in afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5, aan een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar nadere voorschriften geven omtrent de mate waarin voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de voorzieningen. De Verzekeringskamer kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend.

Artikel 7

De Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994 wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze regeling treedt voor levensverzekeraars in werking met ingang van 1 augustus 1999 en voor natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met ingang van 1 maart 2000.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling maximumrentepercentages, voorzichtigheidsmarges en voorschriften technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Apeldoorn, 12 juli 1999.
De Verzekeringskamer,
A.J. Vermaat, bestuursvoorzitter.
A.I.M. Kool, bestuurslid.

Toelichting

Met de onderhavige Regeling worden de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994.

Geëxpliciteerd wordt dat de voorschriften die in de Regeling zijn opgenomen niet afdoen aan het algemene principe dat verzekeraars toereikende voorzieningen dienen aan te houden. Op grond van artikel 6 van de onderhavige Regeling kan de Verzekeringskamer aan een (categorie van) verzekeraar(s) nadere voorschriften geven omtrent de vorming van technische voorzieningen. De reden voor het uitvaardigen van nadere voorschriften kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de aard van de verplichtingen. Zo voert een aantal natura-uitvaartverzekeraars producten waarvan de verzekerde prestatie (de verzorging van de uitvaart) wordt geïndexeerd op basis van de prijsontwikkeling van het verzekerde pakket, zonder dat de verzekeraar ingevolge zijn verzekeringsvoorwaarden de mogelijkheid heeft om de premies aan te passen aan deze kostenontwikkeling. Ook kan het voorkomen dat een verzekeraar deze mogelijkheid krachtens zijn verzekeringsvoorwaarden wel heeft, maar deze om beleidsmatige redenen niet wil benutten. Voor deze verzekeraars ligt het hanteren van een lagere rekenrente voor het desbetreffende onderdeel van de portefeuille voor de hand. De diversiteit van de verzekeringsvoorwaarden op dit vlak is echter dermate groot dat de Verzekeringskamer er de voorkeur aan geeft dit niet in de Regeling zelf vast te leggen, doch in nadere voorschriften.

Ook de kostenstructuur van een verzekeraar (of categorie van verzekeraars) kan zodanig zijn dat een aanvullende voorziening of (indien een deel van de beleggingsopbrengsten nodig is voor kostendekking) een lagere rekenrente naar het oordeel van de Verzekeringskamer noodzakelijk is.

Een derde voorbeeld betreft de ontwikkeling van de marktrente. Indien een verzekeraar of categorie van verzekeraars, gelet op de totale financiële positie van een verzekeraar, bij ongewijzigd beleid in te hoge mate kwetsbaar blijft voor een aanhoudende lage marktrente, kan de Verzekeringskamer ten aanzien van die verzekeraar of categorie nadere voorschriften stellen.

De Verzekeringskamer kan uit hoofde van artikel 6 voorschriften geven aan individuele verzekeraars, aan categorieën van verzekeraars of aan alle verzekeraars. Bij het vaststellen van voorschriften zal de Verzekeringskamer uiteraard motiveren waarom deze worden gegeven. Dit geldt met name ook indien aan een individuele verzekeraar voorschriften worden gesteld. De Verzekeringskamer zal daarbij objectiveerbaar motiveren waarom aan die individuele verzekeraar andere c.q. additionele eisen worden gesteld. In de praktijk zullen dergelijke voorschriften veelal zijn gebaseerd op bij een individuele verzekeraar uitgevoerde actuariële toereikendheidstoetsen of embedded value-berekeningen.

De bevoegdheid om nadere voorschriften te geven, ontleent de Verzekeringskamer aan artikel 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994. Dit artikel regelt de algemene bevoegdheid van de Verzekeringskamer om nadere regels te stellen omtrent de mate waarin technische voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de technische voorzieningen. De Verzekeringskamer kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend. De toelichting op dit artikel geeft aan dat ’de nadere regels die de Verzekeringskamer op grond van dit artikel kan stellen, (...) van algemene of van individuele aard [kunnen] zijn (afhankelijk van de geaccepteerde risico’s of contractuele voorwaarden in de concrete omstandigheden van het geval)’. Artikel 2 van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf is gelijkluidend.

Artikel 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 geldt niet alleen voor levensverzekeraars, maar ook voor schadeverzekeraars. Doordat de onderhavige Regeling mede op dit artikel is gebaseerd, kan de Verzekeringskamer ingevolge artikel 6 van de Regeling eveneens voorschriften geven omtrent de voorzieningen te vormen door schadeverzekeraars. Zo zijn bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsverzekeraars eveneens gehouden bij het vaststellen van hun voorzieningen rekening te houden met de ontwikkeling van de marktrente. Voor zover een dergelijke verzekeraar dat in onvoldoende mate doet, zal de Verzekeringskamer hem nadere voorschriften kunnen geven. De onderhavige Regeling geldt niet integraal voor schadeverzekeraars. Uitsluitend artikel 6 is op hen van toepassing.

De gewijzigde Regeling is tevens gebaseerd op het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf. Deze verzekeraars zijn derhalve eveneens gebonden aan de Regeling. De Regeling is integraal van toepassing op natura-uitvaartverzekeraars. Ook voor deze verzekeraars geldt dat, in het licht van hun bijzondere situatie, zoals bijvoorbeeld de aard van de verplichtingen die zij aangaan, de Verzekeringskamer nadere voorschriften kan geven omtrent de vorming van toereikende voorzieningen. Dit zal met name gelden voor natura-uitvaartverzekeraars die een vaste premie hanteren, welke niet wordt aangepast aan kostenstijgingen in de uitvaartverzorging.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat natura-uitvaartverzekeraars die in het bezit zijn van een vergunning op basis van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 ook voor de toepassing van de onderhavige Regeling worden aangemerkt als levensverzekeraars.

Aangezien voor (gespecialiseerde) natura-uitvaartverzekeraars geen communautair geharmoniseerde regelgeving voorhanden is, kan voor de vaststelling van de maximumrekenrente voor verplichtingen aangegaan met verzekeringnemers in andere lid-staten niet worden aangesloten bij de door de verzekeringstoezichthouders in die lid-staten vastgestelde maximumrentepercentages. Voor natura-uitvaartverzekeraars is derhalve, in artikel 5, vijfde lid, van de Regeling, aangesloten bij de reeds voor levensverzekeraars geldende bepaling voor verzekeringsovereenkomsten gesloten met verzekeringnemers in staten buiten de Europese Unie.

Het expliciteren van de bevoegdheid van de Verzekeringskamer tot het geven van nadere voorschriften geeft aan de Verzekeringskamer de mogelijkheid om krachtens artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels vast te stellen (bijvoorbeeld in de vorm van circulaires) over de toepassing van haar bevoegdheden, zoals neergelegd in de Regeling.

Ten slotte voorziet de onderhavige Regeling in een technische bijstelling. In artikel 4 is geëxpliciteerd dat voor zover de vastrentende waarden die een verzekeraar aanhoudt niet voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, van de Regeling, de regel geldt zoals die in artikel 4 is opgenomen voor zakelijke waarden.

De Verzekeringskamer,

A.J. Vermaat, bestuursvoorzitter.

A.I.M. Kool, bestuurslid.

Naar boven