Wijziging Afkoopregeling fiscaal bovenmatig pensioen

29 juni 1999

SV/V&P/99/34608-a

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Gelet op artikel 32, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet,

Besluit:

Artikel I

De Afkoopregeling wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Indien sprake is van een afkoop als omschreven in artikel 4 kan het deel van de aanspraak op het pensioen dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de afkoop uitgaat boven de begrenzingen, bedoeld in artikel 10c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, worden afgekocht en de afkoopsom aan de rechthebbende ter hand worden gesteld.

Na artikel 6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Een pensioenfonds of een verzekeraar is bevoegd het deel van de aanspraak op het pensioen dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen uitgaat boven de begrenzingen bedoeld in de artikelen 18a, zevende lid, artikel 18b, zevende lid, 18c, vijfde lid, 18d, 18e, 18f en 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, af te kopen en de afkoopsom aan de rechthebbende ter hand te stellen.

Artikel 6b

Een pensioenfonds of een verzekeraar is bevoegd het deel van de aanspraak op het pensioen dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de deelnemer of verzekerde ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn uitgaat boven de begrenzingen bedoeld in de artikelen 18a, zevende lid, artikel 18b, zevende lid, 18c, vijfde lid, 18d, 18e, 18f en 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, af te kopen en de afkoopsom aan de rechthebbende ter hand te stellen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 29 juni 1999. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Deze wijziging van de Afkoopregeling houdt verband met de fiscale begrenzingen voor het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen, het wezenpensioen, het overbruggingspensioen, het nabestaandenoverbruggingspensioen en het prepensioen in de Wet op de loonbelasting 1964 die tot stand zijn gekomen met de Wet fiscale behandeling van pensioenen. Deze wet is op 1 juni 1999 in werking getreden. In deze wet is tevens geregeld hoe de beoordeling plaatsvindt of de pensioenen binnen de gegeven begrenzingen blijven en worden voorts in artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 de omstandigheden aangegeven waaronder de pensioenen meer kunnen bedragen dan de opgenomen begrenzingen.

Voor pensioenregelingen met een recht op een bepaalde, al dan niet geïndexeerde, pensioenuitkering, zoals bij eindloon- en middelloonregelingen, zal de toets aan deze begrenzingen niet tot problemen leiden. Bij die regelingen is immers vooraf vast te stellen wanneer die grens zal worden bereikt. Bij beschikbare-premieregelingen ligt dit anders. Bij die regelingen wordt de uitkering vooral bepaald door de niet te voorspellen beleggingsresultaten op de ingelegde premies. Het is daarbij mogelijk dat gedurende de looptijd op het ene moment de begrenzing wordt overschreden, terwijl op een ander moment de te verwachten uitkeringen weer ver onder die grens dalen. In die gevallen kunnen oplossingen zoals: stopzetting van de premiebetaling, eerdere pensioeningang of premierestitutie, onvoldoende blijken. Daarom is in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaald dat de genoemde toets zal plaatsvinden op twee tijdstippen, namelijk het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat (dat wil zeggen wanneer de betrokkene in de pensioenregeling wordt opgenomen) en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Daarbij is tevens bepaald dat indien in fiscale zin sprake is van bovenmatigheid op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen, het meerdere zal worden uitgekeerd in een uitkering ineens. Voor de andere pensioensoorten vindt de toets op overeenkomstige wijze plaats.

Deze uitkering van het fiscaal bovenmatige deel van het pensioen is in de onderscheiden situaties aan te merken als een gedeeltelijke afkoop van het pensioen. De artikelen 6a en 6b voorzien erin dat die uitkering aan de rechthebbende door het afkoopverbod in de Pensioen- en spaarfondsenwet niet zal worden belemmerd.

Voor een directeur-grootaandeelhouder kan zich een vergelijkbare situatie tevens voordoen indien tijdens de opbouwperiode extern pensioen in de eigen-beheersituatie wordt ingebracht en niet wordt voldaan aan de voor eigen beheer in artikel 10c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 gestelde voorwaarden. Dit besluit is met het besluit van 18 mei 1999 (Stb. 1999, 213) gewijzigd. Artikel 4a voorziet erin dat ook in dat geval de uitkering van de afkoopsom, van dat deel dat op grond van genoemd artikel 10c bovenmatig is, door het afkoopverbod in de Pensioen- en spaarfondsenwet niet wordt belemmerd. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat ingevolge artikel 4 van de Afkoopregeling de afkoopsom ertoe dient te strekken pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven bij de rechtspersonen die zijn omschreven in artikel 2, punt 1, onder a, b en c van de Regeling van voorwaarden voor pensioentoezeggingen aan direct en indirect grootaandeelhouders. Daarbij voldoet de rechtspersoon die is omschreven in artikel 2, punt 1, onder c van die Regeling tevens aan hetgeen is opgenomen in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet fiscale behandeling van pensioenen is de vraag gerezen of de opvattingen over gelijke behandeling toestaan dat die vrijval voor mannen en vrouwen verschillend is, gelet op het feit dat door het verschil in de sterftekansen voor mannen en vrouwen geen gelijk kapitaal is opgebouwd. Daarover kan worden opgemerkt dat het uitgangspunt in het kabinetsstandpunt over de gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen in de pensioenen (Kamerstukken II 1997/98, 25 694, nrs.3 en 5) is dat alles wat voortvloeit uit de pensioentoezegging moet resulteren in een gelijke uitkering voor mannen en vrouwen. Dit uitgangspunt zal worden opgenomen in een wetsvoorstel dat naar verwachting op korte termijn bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. De vrijval in verband met afkoop vloeit niet voort uit de pensioentoezegging maar is ingegeven door fiscale overwegingen. Dit dient naar mijn mening in te houden dat het voorgenomen voorschrift tot gelijke uitkeringen hierop niet van toepassing zal zijn. Er is derhalve geen aanleiding dat voorschrift tot gelijke uitkeringen uit te breiden tot onderhavige afkoop.

Artikel 6a regelt dat als voor de pensioeningangsdatum blijkt dat het desbetreffende pensioen bovenmatig is, de pensioenuitvoerder het bovenmatige deel kan afkopen. De afkoop onder terhandstelling betreft dus uitsluitend het bedrag dat uitgaat boven de fiscaal gestelde grenzen. Het pensioenbedrag dat binnen die grenzen valt, kan niet worden afgekocht.

Artikel 6b regelt de situatie dat een persoon met een aanspraak op pensioen ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn. Hoewel dit zich wellicht maar in een beperkt aantal gevallen zal voordoen, kan niet worden uitgesloten dat sprake is van een aanspraak die tot bovenmatig pensioen leidt. Als voor het einde van de binnenlandse belastingplicht blijkt dat er sprake is van bovenmatigheid, is op grond van dit artikel afkoop van het fiscale bovenmatige deel eveneens mogelijk.

Deze wijzigingen in de Afkoopregeling gaan in op 1 juni 1999, dezelfde dag als waarop de Wet fiscale behandeling van pensioenen inwerking is getreden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven