Beleidsregel niet-industriële hulparbeid van lichte aard

2 juli 1999

Nr. AV/A&M/99/36842

Directie Arbeidsverhoudingen

Titel: Beleidsregel ’niet-industriële hulparbeid van lichte aard” door kinderen van 13 en 14 jaar en ’niet-industriële arbeid van lichte aard’ door kinderen van 15 jaar

Wettelijke grondslag:

Arbeidstijdenwet, artikel 3:2, tweede lid, onderdeel b, en de Nadere regeling kinderarbeid.

Status: Bekendmaking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot de betekenis en nadere invulling van het begrip ’niet-industriële hulparbeid van lichte aard’ verricht door kinderen van 13 en 14 jaar en ’niet-industriële arbeid van lichte aard’ verricht door kinderen van 15 jaar.

Doelgroep: werkgevers, ouders/verzorgers.

Ingangsdatum: De tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Inhoud: In deze beleidsregel maakt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend welke betekenis aan het begrip ’niet-industriële (hulp)ar-beid van lichte aard’ moet worden gegeven.

Uitvoeringsdeel

Beleidsregel 1

1. Onder ’niet-industriële arbeid’ als bedoeld in artikel 3;2, tweede lid, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet en de daarop gebaseerde Nadere regeling kinderarbeid wordt in beginsel verstaan: arbeid die wordt verricht in een niet-industriële omgeving.

2. Onder ’niet-industriële hulparbeid’ als bedoeld in de Nadere regeling kinderarbeid wordt verstaan: arbeid die wordt verricht in een niet-industriële omgeving en die uitsluitend bestaat uit het verlenen van hand- en spandiensten.

Beleidsregel 2

1. Bij de vaststelling of een kind van 15 jaar ’niet-industriële arbeid van lichte aard’ verricht, wordt rekening gehouden met de feitelijke werkzaamheden en de omgeving waarin die werkzaamheden worden verricht.

2. Bij de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, gaat het om werkzaamheden die:

a. niet te zwaar mogen zijn;

b. geen gevaar opleveren, en

c. niet schadelijk zijn voor de gezondheid.

3. Te zware werkzaamheden, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn in ieder geval:

1° het tillen van lasten van meer dan 10 kilogram;

2° het duwen of trekken van voorwerpen waarbij meer dan 20 kilogram kracht nodig is;

3° het aanneming van een werkhouding die langer dan 8 minuten moet worden volgehouden:

4° die werkzaamheden waarbij langdurig op de knieën gewerkt moet worden.

4. Onder werkzaamheden die gevaar opleveren, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt in ieder geval verstaan werkzaamheden met of aan machines die snij-, knel- of pletgevaar kunnen veroorzaken.

5. Onder werkzaamheden die schadelijk zijn voor de gezondheid, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt in ieder geval verstaan die werkzaamheden waarbij:

a. de mogelijkheid bestaat dat het kind in contact komt met gevaarlijke stoffen

b. het kind persoonlijke beschermingsmiddelen zou moeten dragen.

6. De omgeving waarin het kind werkzaamheden verricht, bedoeld in het eerste lid, wordt aangemerkt als een industriële omgeving, wanneer in die omgeving werkzaamheden worden verricht die gevaar voor dat kind opleveren dan wel schadelijk zijn voor de gezondheid van dat kind.

Beleidsregel 3

Voor een kind van 15 jaar wordt onder ’niet-industriële arbeid van lichte aard’ in ieder geval niet verstaan:

1° het verrichten van werkzaamheden als caissière;

2° werkzaamheden verricht aan een lopende band;

3° werkzaamheden in een magazijn, zoals het in- en uitladen van vrachtauto’s.

Beleidsregel 4

1. Bij de vaststelling of een kind van 13 of 14 jaar ’niet-industriële hulparbeid van lichte aard’ verricht, wordt rekening gehouden met de feitelijke werkzaamheden en de omgeving waarin die werkzaamheden worden verricht.

2. Op de in het eerste lid bedoelde feitelijke werkzaamheden en de omgeving waarin die werkzaamheden worden verricht zijn de beleidsregels 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.


’s-Gravenhage, 2 juli 1999. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
K.G. de Vries.

Toelichtingsdeel

In artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet is het verbod van kinderarbeid geregeld. In het tweede lid van dat artikel zijn de uitzonderingen op dit verbod aangegeven onder andere voor kinderen van 13 jaar of ouder voor zover het niet-industriële (hulp) arbeid van lichte aard betreft die niet wordt verricht tijdens de schooluren. Op grond van artikel 3:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet is de Nadere regeling kinderarbeid vastgesteld, waarin eveneens de terminologie niet-industriële arbeid van lichte aard wordt gebezigd.

In beleidsregel 1, eerste lid, wordt het algemene uitgangspunt voor de betekenis van het begrip niet-industriële arbeid gegeven. Het gaat daarbij om arbeid die wordt verricht in een niet-industriële omgeving.

In beleidsregel 1, tweede lid, wordt aangegeven dat het bij niet-industriële hulparbeid gaat om het verlenen van hand- en spandiensten. In beleidsregel 2 wordt dit voor kinderen van 15 jaar toegespitst op niet-industriële arbeid van licht aard. In beleidsregel 3 wordt aangegeven wat in ieder geval niet onder niet-industriële arbeid van lichte aard wordt begrepen, daar waar het gaat om kinderen van 15 jaar. In beleidsregel 4 wordt aangegeven dat de criteria die voor 15-jarigen gelden ook onverkort van toepassing zijn op de hulparbeid van lichte aard die door 13- en 14-jarigen mag worden verricht.

In het eerste lid van beleidsregel 1 wordt aangegeven dat het bij ’niet-industriële arbeid’ gaat om arbeid die verricht wordt in een niet-industriële omgeving. Het tweede lid van beleidsregel 1 geeft aan dat daar waar sprake is van hulparbeid het gaat om het verlenen van hand- en spandiensten en niet om zelfstandige productiearbeid. Voorwaarde is daarbij tevens dat er nadrukkelijk toezicht moet worden gehouden. Er hoeft daarbij niet sprake te zijn van een voortdurende nabijheid van de toezichthouder, wel moet het kind ten alle tijden een beroep kunnen doen op degene die verantwoordelijk is voor het toezicht. Er moet een duidelijke instructie worden gegeven, er zal de mogelijkheid van controle moeten zijn, er zal de mogelijkheid om tijdig in te grijpen moeten zijn en er zal bekend moeten zijn welke werkzaamheden wanneer en waar door het kind worden verricht.

In het eerste lid van beleidsregel 2 wordt aangegeven dat voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van niet-industriële arbeid van lichte aard wordt gekeken naar de feitelijke werkzaamheden en de omgeving waarin die werkzaamheden worden verricht.

Het tweede lid van beleidsregel 2 geeft aan wanneer de feitelijke werkzaamheden van een dusdanige aard zijn dat niet meer kan worden gesproken van lichte arbeid. De kern daarbij wordt gevormd door het gewicht dat getild of verplaatst moet worden en de werkhouding. De drie daarop volgende leden geven een andere invulling van de in het tweede lid onderscheiden werkzaamheden.

Bij het derde lid, onder 3°, van beleidsregel 2 waarbij het gaat om de werkhouding die langer dan 8 minuten moet worden volgehouden spelen zaken als bukken, getordeerde rug en geheven schouders.

Het vierde lid van beleidsregel 2 geeft aan waaraan wordt gedacht bij werkzaamheden die gevaar opleveren. Het gaat daarbij vooral om gevaar opleverende machines, en dan vooral machines die snij-, knel- of pletgevaar kunnen veroorzaken. Denk bij gevaar opleverende machines bijvoorbeeld aan:

- mechanisch aangedreven, kantbanken betonmolens met mechanische ophaalbak, buig- en knipmachines voor betonijzer, cirkelzaagmachines, freesmachines, hand-door-slijpmachines, kalanders, motorisch aangedreven en voortbewogen grondbewerkingsmachines, motorisch aangedreven papiersnijmachines.

Ook moet worden gedacht aan:

- het aanzetten van machines of werktuigen die bij het in beweging komen gevaar opleveren,

- het bedienen van bijvoorbeeld hijskranen, goederenbouwliften, stapelaars, motorisch aangedreven takels, deegtrogliften bij deegverdeelmachines, hefmagneten, hoogwerkers,

- het bedienen van heftrucks of mechanische schoppen,

- het bedienen van wissels of het aan- of afkoppelen van spoorwegmaterieel, het aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen aan een trekkend voertuig.

Bij het vijfde lid van beleidsregel 2 moet onder meer gedacht worden aan het uitvoeren van werkzaamheden - planten, gewasverzorging, oogsten, het pellen van bollen en dergelijke - in of met gewassen of plantgoed waarin tot voor 2 weken voor de betreffende werkzaamheden bestrijdingsmiddelen zijn toegepast. Uit onderzoek blijkt dat, gezien de gemeten niveaus van huidblootstelling, gesteld kan worden dat tijdens gewaswerkzaamheden na de toepassing van bestrijdingsmiddelen gezondheidseffecten kunnen optreden, vooral na de toepassing van relatief toxische middelen met goed penetrerende eigenschappen in relatief hoge dosering. Ten aanzien van het bollenpellen betekent het vorenstaande dat alleen toegestaan is het niet machinegebonden pellen van bloembollen waarbij deze bestrijdingsmiddelen niet worden gebruikt. In de praktijk gaat het dan vrijwel uitsluitend over tulpenbollen.

Hetzelfde geldt als 15-jarigen plantwerkzaamheden uitvoeren wanneer gebruik wordt gemaakt van bewortelingspoeders. In dat verband zij gewezen op de artikel 3 t/m 5 van het Bestrijdingsmiddelenbesluit waarin is aangegeven welke leeftijd een persoon moet hebben om bestrijdingsmiddelen te mogen toepassen, ongeacht of die persoon een licentie heeft of niet. Op grond van dat besluit mag een persoon jonger dan 16 jaar geen bestrijdingsmiddelen toepassen. Er is ook sprake van een risicodragende omgeving wanneer er onvoldoende tijd verstrijkt tussen toepassen van een middel en het na de toepassing uitvoeren van gewaswerkzaamheden waardoor de gewaswerker wordt blootgesteld aan residuen, waarbij gezondheidsrisico’s niet kunnen worden uitgesloten. In een dergelijke omgeving mogen kinderen niet werken.

In het zesde lid van beleidsregel 2 wordt aangegeven dat de omgeving waarin door het kind werkzaamheden worden verricht als een industriële omgeving wordt aangemerkt, wanneer in die omgeving werkzaamheden worden verricht die gevaar voor dat kind opleveren dan wel schadelijk zijn voor de gezondheid van dat kind.

Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een omgeving met machines, vorkheftrucks, vrachtauto’s die in- en uitrijden, maar ook waar wordt gewerkt in een zogenoemde risicodragende omgeving (werken met schadelijke stoffen of omgeving die gevaar oplevert of schadelijk is voor de gezondheid). Zo valt arbeid die wordt verricht in een van het machinepark afgescheiden ruimte niet onder de aanduiding industrieel. Dat betekent dus dat het aanvegen van een vloer op zich is toegestaan (feitelijke werkzaamheden), maar in een ruimte met machines weer niet (gezien de omgeving).

In beleidsregel 3 wordt aangegeven welke werkzaamheden voor een 15-jarige in ieder geval niet tot de niet-industriële arbeid van lichte aard worden gerekend.

Onder 1° wordt als eerste genoemd werkzaamheden als caissière. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag. Een zelfstandige afhandeling van geldzaken geeft voor deze leeftijdsgroep een te grote psychische belasting en kan een te groot risico inhouden als het gaat om agressie en geweld. Afhankelijk van de kassaopstelling kan daar nog bijkomen het aspect van de fysieke belasting (ongunstige werkhouding).

Daarentegen kunnen er zich ook omstandigheden voordoen waaronder 15-jarigen onder bepaalde voorwaarden bepaalde kassawerkzaamheden kunnen worden toegestaan: als deze kassawerkzaamheden een klein onderdeel vormen van de werkzaamheden in een winkel, waarbij dit een onderdeel vormt van het helpen van een klant en er geen zelfstandige verantwoordelijkheid voor de geldzaken is en dat er een volwassene in de onmiddellijke nabijheid is.

In sub 2° wordt het lopende bandwerk genoemd. Bij lopende band werk gaat het om machine gebonden arbeid, en kan om die reden al geen arbeid van lichte aard worden genoemd.

In sub 3° wordt magazijnwerk genoemd. Van deze werkzaamheden kan, behalve wanneer het gaat om kleinschalige, niet gemechaniseerde kantoor- of winkelmagazijnen, gezegd worden dat zij per definitie worden verricht in een industriële omgeving (rondrijdende vorkheftrucks).

In het eerste lid van beleidsregel 4 wordt aangegeven dat voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van niet-industriële hulparbeid van lichte aard wordt gekeken naar de feitelijke werkzaamheden en de omgeving waarin die werkzaamheden worden verricht.

Het tweede lid van deze beleidsregel geeft allereerst aan dat de door 13- en 14-jarigen in beginsel dezelfde werkzaamheden mogen worden verricht als door 15-jarigen. De werkzaamheden die voor 15-jarigen niet toegestaan zijn, mogen uiteraard ook niet door 13- en 14-jarigen worden verricht. Het wezenlijke verschil zit in het feit, dat 13- en 14-jarigen alleen hand- en spandiensten mogen verrichten en dat er altijd toezicht moet worden gehouden en dat er dus geen sprake mag zijn van zelfstandige arbeid.

In artikel 4:1 van de Nadere regeling kinderarbeid en de daarbij behorende toelichting is aangegeven welke werkzaamheden 13- en 14-jarigen in ieder geval wel mogen verrichten, namelijk:

1. lichte hulpwerkzaamheden in een winkel;

2. hulpwerkzaamheden in restaurants, hotels, zoals het helpen bij het bedienen;

3. hulpwerkzaamheden bijvoorbeeld bij een manege, op een camping, in een speeltuin, in een pretpark, in een bowlingcentrum, in een museum;

4. lichte werkzaamheden in de landbouw, zoals groenten en fruit plukken, lichte oogstwerkzaamheden, het voeren van kleine dieren;

5. het oppassen bij familie of kennissen;

6. het wassen van auto

7. het behulpzaam zijn:

1° bij het verspreiden van folders en huis- en huisbladen

2° in een gezinshuishouding

3° op een kinderboerderij.

Lichte hulpwerkzaamheden in de landbouw zijn dus toegestaan. Onder omstandigheden kan ook voor 13- en 14-jarigen het bollenpellen onder deze categorie worden geschaard. Voorwaarde is dan wel dat nadrukkelijk toezicht wordt gehouden op het bollenpellen. Net als bij de 15-jarigen gaat het om het niet machine gebonden pellen van tulpenbollen.

Ook komt het voor dat in supermarkten 13- en 14-jarigen werkzaam zijn. Daarbij geldt dan wel de volgende kanttekening: het moet hier gaan om lichte hulpwerkzaamheden, zoals het markeren van lege vakken, het helpen bij het inpakken, vloeren vegen of schoonmaakwerkzaamheden (aandachtspunt is de aard van de schoonmaakmiddelen). Werkzaamheden in het magazijn zoals bij de flessenband (inname van flessen), het in- en uitladen van vrachtauto’s en het pletten van kartonnen dozen met een pletmachine zijn niet toegestaan.

Daarnaast kunnen 13- en 14-jarigen ook werkzaamheden verrichten bij de bediening in restaurants of kantines. Het gaat hierbij om niet-zelfstandige werkzaamheden, dus altijd samen met een werknemer die het werk zelfstandig mag doen.

Aangezien het hier gaat om werkzaamheden die zijn toegestaan voor 13- en 14-jarigen geldt dat 15-jarigen deze werkzaamheden uiteraard ook mogen verrichten, zij het dat bij deze laatste het element van het onder toezicht werken niet vereist is. Maar daarbij moet niet vergeten worden dat bij 15-jarigen de nadruk ligt op de lichte aard van de werkzaamheden. Dit houdt in dat bediening in een café of restaurant mogelijk is, maar dat de 15-jarige geen zelfstandige verantwoordelijkheid heeft voor een bepaald deel van het restaurant. De werkzaamheden van de 15-jarige zijn dus eigenlijk alleen ’aanvullend’ bij de bediening. Dat betekent dat hij ook geen zelfstandige verantwoordelijkheid heeft voor de kas. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat op grond van artikel 21 van de Drank- en Horecawet het niet toegestaan is om kinderen onder de 16 jaar in te zetten bij de verkoop van alcoholhoudende dranken in horecagelegenheden. Daarnaast is een duidelijk aandachtspunt de fysieke belasting. En dit laatste houdt weer een verwijzing in naar beleidsregel 2, die natuurlijk onverkort van de 15-jarigen geldt.

Alleen wanneer het gaat om het incidenteel oppassen bij familie of kennissen, het wassen van auto’s en het behulpzaam zijn bij het verspreiden van folders en huis aan huisbladen, in een gezinshuishouding of in een kinderboerderij, geldt volgens artikel 4:1 lid 2 van de Nadere regeling kinderarbeid dat uitsluitend deze arbeid ook tijdens schooldagen is toegestaan wanneer dit gebeurt op incidentele basis. Incidenteel is een relatief begrip: het gaat om incidenteel in een bepaalde tijdsperiode. Dit kan zijn 1à 2 dagen per week, maar het zou ook kunnen gaan om een enkele week per jaar waarin bijvoorbeeld drie dagen hulparbeid wordt verricht. De Nadere regeling kinderarbeid geeft aan dat een kind nooit meer dan 5 dagen in één week mag werken.

Het feit dat het hier een limitatieve opsomming betreft van werkzaamheden die 13- en 14-jarigen op schooldagen mogen verrichten betekent dat zij op die dagen wel behulpzaam mogen zijn bij het bezorgen van folders en huis aan huisbladen, maar niet bij het bezorgen van ochtend- en middagkranten. Het helpen bij de bezorging van middagkranten is wel mogelijk voor 13- en 14-jarigen op dagen dat geen onderwijs wordt gevolgd (zaterdag en vakanties).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K.G. de Vries.

Naar boven