Informatiestatuut Raad voor de Transportveiligheid

24 juni 1999

Nr. PAD 1999/36

De minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 27, derde lid, en 89, tweede lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid;

Besluit:

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet Raad voor de Transportveiligheid;

b. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat.

Hoofdstuk II Algemene voorschriften

Artikel 2

1. De informatieverstrekking door de raad aan de minister, onderscheidenlijk door de minister aan de raad, geschiedt schriftelijk.

2. In spoedeisende gevallen wordt informatie op de meest passende en snelle wijze verstrekt en zo nodig beperkt tot vitale informatie, met dien verstande dat de volledige informatie zo spoedig mogelijk wordt nagezonden.

Hoofdstuk III Informatieverstrekking door de raad ten behoeve van de taakuitoefening van de minister

Artikel 3

Indien de raad het noodzakelijk acht dat een kamer die is belast met een onderzoek wordt bijgestaan door een of meer onder de minister ressorterende deskundigen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, verzoekt de raad de minister deze daartoe aan te wijzen, onder vermelding van:

a. de gewenste deskundigheid, gelet op de aard van het onderzoek;

b. de redelijkerwijs te verwachten omvang en duur van de gevraagde bijstand.

Artikel 4

1. De raad verstrekt op verzoek van de minister informatie over het gebruik dat hij van zijn bevoegdheden maakt, indien die informatie noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de minister.

2. Onder de bevoegdheden, over het gebruik waarvan de raad op verzoek informatie verstrekt, worden in elk geval begrepen:

a. het verlenen van toestemming, onderscheidenlijk het doen van een verzoek aan een andere staat, als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet;

b. het doen van een uitnodiging als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de wet;

c. het inroepen van de bijstand van instanties en organisaties, bedoeld in artikel 47 van de wet;

d. het deelnemen aan een onderzoek dat wordt ingesteld door een andere staat, als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de wet.

Artikel 5

1. De raad zendt de minister op verzoek afschrift van de informatie die de raad van derden ontvangt of aan derden verstrekt, indien deze informatie noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de minister. Indien de aard of omvang van de informatie daartoe aanleiding geeft, informeert de raad de minister daarover op andere wijze.

2. Onder de informatie aan derden waarvan de raad op verzoek afschrift zendt aan de minister of waarover de raad de minister op andere wijze informeert, wordt in elk geval begrepen:

a. de melding die wordt gedaan aan de staten en de internationale organisatie, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de wet;

b. het voorlopig bericht dat wordt toegezonden aan de staten en de internationale organisatie, bedoeld in artikel 48, eerste en tweede lid, van de wet;

c. het rapport dat wordt toegezonden aan de internationale organisatie, bedoeld in artikel 49, eerste en derde lid, van de wet;

d. het concept-eindrapport dat wordt toegezonden aan de staten, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk IV Informatieverstrekking door de minister ten behoeve van de taakuitoefening van de raad

Artikel 6

1. De minister informeert de raad tijdig over besluiten, voorstellen en voornemens in verband met de totstandkoming of wijziging van nationale en internationale wet en regelgeving, indien kennisneming daarvan noodzakelijk is voor de taakuitoefening van de raad.

2. Onder de besluiten, voorstellen en voornemens, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval begrepen:

a. besluiten en voornemens tot het in gang zetten van een wijziging van de wet, alsmede van de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur en ministeriële regelingen, dit informatiestatuut daaronder begrepen;

b. besluiten, voorstellen en voornemens tot het tot stand brengen of wijzigen van regelgeving die aan de orde zijn in het kader van de Europese Unie, van internationale organisaties en van internationaal overleg waaraan Nederland deelneemt, alsmede de Nederlandse standpuntbepaling ter zake.

3. De raad stelt de minister desgewenst in kennis van zijn visie op de besluiten, voorstellen en voornemens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7

1. De minister informeert de raad tijdig over voornemens tot het uitoefenen van bevoegdheden met betrekking tot de taakuitoefening van de raad en stelt de raad in de gelegenheid zijn visie daarop kenbaar te maken binnen een op de aard der zaak toegesneden termijn.

2. Onder de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval begrepen:

a. het geven van algemene aanwijzingen als bedoeld in artikel 36 van de wet;

b. het geven van een opdracht aan de raad tot het deelnemen aan een onderzoek in een andere staat als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van de wet;

c. het geven van een opdracht aan de raad tot het verlenen van bijstand aan een onderzoek in een andere staat als bedoeld in artikel 84, eerste en derde lid, van de wet;

d. het waarnemen van de taak van de raad, bedoeld in artikel 90, eerste lid, van de wet.

Artikel 8

1. De minister zendt de raad afschrift van de informatie die de minister van derden ontvangt of aan derden verstrekt, indien deze informatie noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de raad. Indien de aard of omvang van de informatie daartoe aanleiding geeft, informeert de minister de raad daarover op andere wijze.

2. Onder de van derden ontvangen of aan derden verstrekte informatie waarvan de minister afschrift zendt aan de raad, worden in elk geval begrepen de veiligheidsaanbevelingen of andere voorstellen voor preventieve maatregelen van een andere staat, alsmede de mededeling ter zake, bedoeld in artikel 86 van de wet.

Artikel 9

De minister draagt er zorg voor dat de raad toegang heeft tot de registraties van ongevallen of incidenten die de minister ter beschikking staan.

Hoofdstuk V Informatieverstrekking ten behoeve van het toezicht van de minister op de taakuitoefening van de raad

Artikel 10

1. De raad legt een besluit tot vaststelling van het bestuursreglement, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet, binnen een week na vaststelling ter goedkeuring voor aan de minister.

2. Binnen een week nadat de minister het besluit omtrent goedkeuring van het bestuursreglement heeft genomen, stelt de minister de raad daarvan in kennis. Indien de minister de raad meedeelt dat daaraan de goedkeuring is onthouden, wordt de raad uitgenodigd het bestuursreglement in gewijzigde vorm opnieuw vast te stellen.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit van de raad tot wijziging van het bestuursreglement.

Artikel 11

1. De raad legt een besluit tot vaststelling van de begroting en het financieel meerjarenbeleidsplan, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet, binnen een week na vaststelling ter goedkeuring voor aan de minister.

2. Binnen een week nadat de minister het besluit omtrent goedkeuring van de begroting en het financieel meerjarenbeleidsplan heeft genomen, stelt de minister de raad daarvan in kennis. Indien de minister de raad meedeelt dat daaraan de goedkeuring is onthouden, wordt de raad uitgenodigd de begroting of het financieel meerjarenbeleidsplan opnieuw vast te stellen.

Artikel 12

1. Het financieel verslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet, bestaat uit de balans en de exploitatierekening over het voorafgaande kalenderjaar, alsmede uit een toelichting.

2. Op het financieel verslag zijn artikel 361, eerste en derde lid, artikel 362, eerste tot en met vijfde lid, onderscheidenlijk zevende lid, artikel 363 tot en met 390 en artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. voor ’de algemene vergadering van leden of aandeelhouders’ de algemene vergadering’, ’de leden’ of ’de aandeelhouders’ steeds wordt gelezen: de minister;

b. voor ’leden of houders van aandelen op naam’ in artikel 367, eerste lid, onderdeel f, en in artikel 370, eerste lid, onder-deel e, wordt gelezen: de Staat;

c. voor ’de winst- en verliesrekening’ steeds wordt gelezen: de exploitatierekening, waarbij de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening en omtrent winst en verlies zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing zijn op de exploitatierekening, onderscheidenlijk het exploitatiesaldo.

3. De toelichting, bedoeld in het eerste lid, bevat tevens informatie over de toepassing van de vergoedingsregelingen van de leden van de raad, de leden en plaatsvervangende leden van de kamers van de raad, alsmede over de toepassing van de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers van het bureau van de raad.

Artikel 13

1. In het jaarverslag vermeldt de raad, naast het overzicht, bedoeld in artikel 26, tweede lid, eerste volzin, van de wet, in elk geval:

a. zijn oordeel over de getroffen voorzieningen voor de informatieverstrekking aan de raad, met name waar het de melding van ongevallen en incidenten betreft;

b. het aantal zaken op grond van de Wet Nationale Ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur, de resultaten daarvan, alsmede eventuele klachten en schadeclaims;

c. de relevante gegevens omtrent de gerealiseerde kwantiteit en kwaliteit van de taakuitoefening van de raad en de factoren die daarbij van invloed zijn geweest;

d. de relatie tussen de gegevens en factoren, bedoeld onder c, en de vooraf gestelde doelen in de betrokken begroting en het financiële meerjarenbeleidsplan, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet, mede gelet op het financieel verslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet;

e. de verwachte ontwikkelingen in de taakuitoefening van de raad, waarbij ook aandacht word besteed aan de investeringen, de financiering en personele aspecten, alsmede aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de kosten van de taakuitoefening afhankelijk is.

2. In het onderzoeksprogramma, behorend bij het jaarverslag bedoeld in artikel 26, tweede lid, tweede volzin, van de wet, geeft de raad in elk geval zijn voornemens weer met betrekking tot het in het komende kalenderjaar te verrichten onderzoek van ongevallen en incidenten, gericht op het doen van veiligheidsaanbevelingen.

Artikel 14

1. De raad legt de garanties voor de onafhankelijkheid van het onderzoek dat aan andere instanties wordt uitbesteed, bedoeld in artikel 42, derde lid, van de wet, binnen een week ter goedkeuring voor aan de minister.

2. Binnen een week nadat de minister het besluit omtrent goedkeuring van de garanties heeft genomen, stelt de minister de raad daarvan in kennis. Indien de minister de raad meedeelt dat daaraan de goedkeuring is onthouden, wordt de raad uitgenodigd de garanties opnieuw vast te stellen.

Hoofdstuk VI Overige informatie

Artikel 15

1. De minister draagt er zorg voor dat de raad wordt geïnformeerd over ontwikkelingen die in algemene zin van belang zijn voor het functioneren van de raad.

2. Onder de ontwikkelingen, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval begrepen ontwikkelingen in:

a. overleg met de Staten-Generaal met betrekking tot het onderzoek van ongevallen en incidenten in de onderscheiden transportsectoren;

b. het personeelsbeleid, de informatievoorziening en de bedrijfsvoering bij de rijksoverheid.

Artikel 16

1. Uiterlijk 24 weken voor de datum waarop het verslag, bedoeld in artikel 89, eerste lid, van de wet, aan de Staten-Generaal dient te worden gezonden, treedt de minister in overleg met de raad over de aanpak en de inhoud van de evaluatie en verzoekt de minister de raad de daarvoor benodigde informatie te verstrekken.

2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval een overzicht van de informatie die is vervat in de jaarverslagen die de raad in de evaluatieperiode heeft uitgebracht.

3. Uiterlijk 12 weken voor de datum waarop het verslag aan de Staten-Generaal dient te worden gezonden, verstrekt de raad de minister de informatie, bedoeld in het eerste lid, desgewenst vergezeld van een toelichting.

4. Uiterlijk 8 weken voor de datum waarop het verslag aan de Staten-Generaal dient te worden gezonden, stelt de minister de raad in kennis van het concept-verslag, met het verzoek hierop binnen 4 weken zijn visie te geven.

5. In het verslag geeft de minister aan in hoeverre de visie van de raad is betrokken bij de finale beoordeling.

Artikel 17 Extern onderzoek

1. De minister kan een externe onderzoeker aanwijzen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de raad te onderzoeken ten behoeve van de evaluatie, bedoeld in artikel 89, eerste lid, van de wet.

2. Over het besluit tot het doen uitvoeren van een extern onderzoek informeert de minister tijdig de raad, onder vermelding van de te volgen procedure.

3. Indien de minister overgaat tot aanwijzing van de derde, bedoeld in het eerste lid, is artikel 27, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing

Hoofdstuk VII Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop de wet, behoudens waar het gaat om het onderzoek naar ongevallen en incidenten met een zeeschip, in werking treedt.

2. In afwijking van artikel 12, tweede lid, is artikel 362, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tot en met 31 december 1999 niet van toepassing.

Artikel 19 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Informatiestatuut Raad voor de Transportveiligheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos.

Toelichting

Inleiding

Achtergronden van het informatiestatuut

Het Informatiestatuut Raad voor de Transportveiligheid geeft inhoudelijke en procedurele voorschriften voor de uitwisseling van informatie tussen de Raad voor de Transportveiligheid en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Hiermee wordt beoogd zo veel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden omtrent de informatie die de minister en de raad van elkaar behoeven met het oog op een goede uitvoering van de Wet Raad voor de Transportveiligheid.

Mede tegen de achtergrond van de Aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen van 1996 (Regeling van de Minister-President tot aanvulling van de Aanwijzingen voor de regelgeving met Aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen van 5 september 1996, Stcrt. 177) en het kabinetsbeleid ter zake, is het gewenst dat een compleet beeld bestaat van het feitelijke informatieverkeer tussen een zelfstandig bestuursorgaan en de minister. In dit kader draagt een informatiestatuut er toe bij dat dit informatieverkeer op een gestructureerde wijze verloopt voor zover de instellingsregeling van het zelfstandig bestuursorgaan daarin niet reeds voorziet.

Qua instellingsmotief en taakstelling wijkt de Raad voor de Transportveilig-heid af van de meeste andere zelfstandige bestuursorganen op het terrein van Verkeer en Waterstaat. Met name is de raad niet belast met beleidsuitvoerende taken. Hij is ingesteld om de onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid te verzekeren (vgl. aanwijzing 124 c, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving) bij het onderzoeken van transportongevallen en -incidenten en het doen van veiligheidsaanbevelingen ter zake.

De Wet Raad voor de Transportveiligheid gaat er van uit dat de raad deze taken met een zeer grote mate van onafhankelijkheid uitoefent. De ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van de raad berust dan ook niet zozeer op bevoegdheden om de raad ’aan te sturen’ en betreft vooral het algemene toezicht op het functioneren van de raad.

Een en ander brengt mee dat de informatiestromen tussen raad en minister relatief gering van omvang zullen zijn. Het onderhavige informatiestatuut heeft een dienovereenkomstig beperkte opzet.

Grondslag van het informatiestatuut

De grondslag van het Informatiesta-tuut Raad voor de Transportveiligheid is vervat in artikel 27 van de Wet Raad voor de Transportveiligheid:

’1. De raad verstrekt desgevraagd Onze Minister de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

2. Onze Minister verstrekt de raad de inlichtingen die deze voor zijn taakuitoefening nodig heeft.

3. Onze Minister stelt een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot het informatieverkeer tussen Onze Minister en de raad dat voor een goede uitvoering van deze wet noodzakelijk is.’

Uit het aangehaalde artikel blijkt dat de raad en de minister elkaar de informatie moeten verstrekken die nodig is voor hun beider taakuitoefening. Welke informatie nodig is voor de taakuitoefening van raad en minister, wordt in het informatiestatuut zo concreet mogelijk aangegeven.

Dit betekent echter niet dat het informatiestatuut ook een volledige regeling geeft van het informatieverkeer tussen raad en minister.

Zo is een aantal vormen van informatieverstrekking door raad of minister reeds uitputtend geregeld in de wet of zo vanzelfsprekend dat nadere regeling hiervan overbodig is. Voorbeelden hiervan bieden de artikelen 7, eerste lid, 15, tweede lid, en 48, tweede lid, van de wet.

Andere vormen van informatieverstrekking zijn nader geregeld in andere uitvoeringsregelingen van de wet. Zo stelt de Regeling Raad voor de Transportveiligheid, op grond van artikel 25 van de wet, nadere voorschriften over de inrichting van de begroting, het financiële meerjarenbeleidsplan en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Het informatiestatuut bevat derhalve slechts een concretisering van de informatie-uitwisseling tussen raad en minister voor zover dat binnen het gegeven wettelijk kader nuttig of nodig is.

Daarnaast zijn in het informatiestatuut, krachtens artikel 89, tweede lid, van de wet voorschriften opgenomen omtrent het evaluatieverslag terzake van de raad.

Voorzieningen in verband met de informatie-uitwisseling

Bovengenoemd instellingsmotief brengt mee, gelet op de specifieke taak van de Raad voor de Transportveiligheid, dat er geen aanleiding bestaat om te komen tot een centrale departementale ’interface’ die is belast met de ’aansturing’ van de raad. Wel zijn binnen Verkeer en Waterstaat enkele praktische voorzieningen getroffen voor het doorgeleiden van informatie van en naar de raad.

Zo zal het Departementaal Coördinatiecentrum (DCC) zorg dragen voor het betrouwbaar en snel doorgeleiden van operationele informatie van de raad, in het bijzonder in verband met meldingen van ongevallen aan de minister en de betrokken diensten van het ministerie. Hierbij is met name te denken aan de betrokken hoofden van dienst en de hoofden van de betrokken beleidsdirecties en inspecties. Van de departementale reacties op bedoelde operationele informatie zal DCC steeds in kennis worden gesteld.

De beheersmatige informatie die afkomstig is van, respectievelijk bedoeld is voor de raad, zal worden behandeld door de Directie Financieel-Economische Zaken (FEZ). Waar nodig zal deze Directie daarbij samenwerken met andere centrale diensten, zoals met name de Directie Personeel en Organisatie (DPO). De uitwisseling van beheersmatige informatie zal in principe steeds door tussenkomst van BSG verlopen

Hoofdstuk I Begrijpsomschrijvingen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd die in het informatiestatuut worden gehanteerd in aanvulling op de in artikel 1, eerste lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid gegeven definities. Via de daar gegeven begripsbepaling zijn de in dat artikellid opgenomen definities ook in de onderhavige regeling van toepassing.

Hoofdstuk II Algemene voorschriften

Ingevolge artikel 2 geschiedt de informatie-uitwisseling tussen raad en minister in beginsel schriftelijk. Het tweede lid geeft aan dat hiervan in spoedeisende gevallen kan worden afgeweken, bij voorbeeld door informatie telefonisch of met gebruikmaking van elektronische media te verstrekken. Indien daarbij wordt volstaan met het geven van vitale informatie, dient de volledige informatie zo spoedig mogelijk te worden nagezonden.

Normaal gesproken zal het verstrekken van informatie in de Nederlandse taal plaatsvinden. Indien raad of minister informatie moeten verstrekken door afschrift te geven van informatie die in andere talen is gesteld, dwingt het artikel niet tot het vertalen van de oorspronkelijke informatie.

Hoofdstuk III Informatieverstrekking door de raad ten behoeve van de taakuitoefening van de minister

Informatie bij een verzoek tot aanwijzing van deskundigen

Artikel 3 geeft een nadere concretisering van het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de wet. De raad kan de minister verzoeken een of meer ter zake deskundige departementsambtenaren bijstand te laten geven aan een kamer van de raad die met een onderzoek is belast. Indien de raad zo’n verzoek doet, moet daarbij de informatie worden verschaft die de minister behoeft om de juiste persoon of personen aan te wijzen en om een inschatting te kunnen maken van het beslag dat de gevraagde bijstand legt op de capaciteit van de betrokken dienst. Indien de minister de raad laat weten niet aan het verzoek te kunnen voldoen, zal de raad de noodzakelijk geachte deskundigheid moeten inhuren.

Informatie over het uitoefenen van bevoegdheden door de raad

Artikel 4 bevat een specificatie van het algemene inlichtingenrecht van de minister, vervat in artikel 27, eerste lid, van de wet, voor de gevallen waarin het voor de taakuitoefening van de minister noodzakelijk is dat de raad informatie verschaft over het gebruik dat hij van zijn bevoegdheden maakt. De onafhankelijke positie van de raad brengt mee dat hij de minister daarover niet eigener beweging behoeft te informeren. Ook behoeft de raad de minister niet op de hoogte te stellen van zijn voornemens ter zake.

Het inlichtingenrecht van de minister is in het bijzonder van belang wanneer de raad gebruik maakt van zijn bevoegdheden om buitenlandse instanties of internationale organisaties te betrekken bij een onderzoek, respectievelijk om deel te nemen aan een onderzoek van een andere staat (artikelen 45, 47 en 80 van de wet). Hoewel de minister niet verantwoordelijk is voor het gebruik dat de raad van bedoelde bevoegdheden maakt, kan de minister daarop in het internationale verkeer wel worden aangesproken. Het tweede lid van artikel 4 geeft daarom aan dat de minister daar in elk geval navraag naar kan doen en dat de raad daarover dan informatie moet verstrekken.

Afschrift aan de minister van informatie aan of van derden

Ook artikel 5 bevat een specificatie van het algemene inlichtingenrecht van de minister, nl. voor de gevallen waarin de raad informatie van derden ontvangt of aan derden verstrekt. Indien de taakuitoefening van de minister zulks noodzakelijk maakt, dient de raad de minister afschrift van die informatie te verstrekken of daarover op andere wijze informatie te verschaffen, bij voorbeeld door het geven van een samenvatting. Zo is het denkbaar dat de minister de raad om informatie zal verzoeken over veiligheidsgebreken die zijn geconstateerd in een nog niet afgerond buitenlands onderzoek waaraan de raad deelneemt, indien met die informatie een spoedeisend belang is gemoeid.

Het is echter niet vanzelfsprekend dat de informatie die de raad van derden ontvangt of aan derden verstrekt steeds noodzakelijk is voor de taakuitoefening van de minister. De verantwoordelijkheid van de minister wordt immers begrensd door de taken die de wet aan de raad toekent. Wanneer de raad bij voorbeeld een ernstig ongeval onderzoekt waarbij slachtoffers zijn te betreuren, zal hij door het Korps Landelijke Politiediensten in kennis worden gesteld van de identiteit van de slachtoffers conform artikel 71, derde lid, van de wet. Indien de minister in zo’n geval wordt benaderd met de vraag deze informatie vrij te geven, ligt het in de rede dat de minister daarvoor verwijst naar de raad.

Het tweede lid ziet op een aantal in de wet genoemde gevallen waarvan bij voorbaat duidelijk is dat de minister navraag moet kunnen doen naar informatie die de raad aan derden verstrekt. Daarbij gaat het om gevallen waarin de raad andere staten en internationale organisaties informeert in de verschillende stadia van een onderzoek (artikelen 43, eerste lid, 48, eerste en tweede lid, 49, eerste en derde lid, en 60, eerste lid, van de wet). Net als in de gevallen die zijn genoemd in artikel 4, tweede lid, kan de minister op deze informatieverstrekking door de raad in het internationale verkeer worden aangesproken.

Hoofdstuk IV Informatieverstrekking door de minister ten behoeve van de taakuitoefening van de raad

Informatie in verband met nieuwe regelgeving

Artikel 6, eerste lid, brengt mee dat de minister de raad tijdig op de hoogte stelt van besluiten, voorstellen en voornemens die kunnen leiden tot aanpassing van regelgeving die van rechtstreeks belang is voor de taakuitoefening van de raad. De ratio van deze bepaling is niet alleen dat de raad zich tijdig op veranderingen in die regelgeving moet kunnen instellen, maar ook dat de raad desgewenst zijn visie ter zake kan geven zodat daarmee in de besluitvorming rekening kan worden gehouden (derde lid).

Het tweede lid van het artikel noemt twee categorieën regelgeving waarop deze informatieverplichting van de minister in elk geval betrekking heeft. De minister zal de raad in elk geval moeten informeren over de voornemens en besluiten tot aanpassing van de wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen. Uiteraard geldt dit ook voor het informatiestatuut.

Ook zal de minister de raad in elk geval moeten informeren over de besluiten, voorstellen en voornemens tot het tot stand brengen of wijzigen van Europese en internationale regelgeving die van rechtstreeks belang is voor de taakuitoefening van de raad. Deze verplichting omvat ook de Nederlandse standpuntbepaling ter zake van relevante voorstellen die in Europees of internationaal verband aan de orde zijn.

Informatie over het uitoefenen van bevoegdheden door de minister

De wet kent de minister een aantal bevoegdheden toe met betrekking tot de wijze waarop de raad zijn taak uitoefent. Artikel 7 regelt dat de minister de raad tijdig informeert over een voornemen om van deze bevoegdheden gebruik te maken zodat de raad daarop te voren zijn visie kenbaar kan maken. Bij het geven van deze informatie kan de minister, afhankelijk van de aard van het onderwerp, een termijn stellen waarbinnen de raad kan reageren. Het tweede lid noemt een viertal gevallen waarin deze informatieverplichting in elk geval geldt.

Afschrift aan de raad van informatie aan of van derden

Artikel 8 ziet op uiteenlopende gevallen waarin de minister informatie van derden ontvangt of, al dan niet in reactie daarop, aan derden verstrekt die tevens noodzakelijk is voor de taakuitoefening van de raad. Dit artikel vormt daarmee het spiegelbeeld van artikel 5.

Te denken is aan gegevens omtrent transportongevallen die in internationale contacten worden uitgewisseld. Ook is het bij voorbeeld mogelijk dat uit interdepartementaal overleg informatie naar voren komt die van belang is voor de afstemming tussen de raad en de Ongevallenraad Defensie of voor de samenwerking met het Openbaar Ministerie of de politie.

Het is gewenst dat de minister de raad afschrift geeft van zulke informatie of, wanneer de aard of omvang van de informatie daartoe aanleiding geeft, daarover op andere wijze mededeling doet aan de raad.

Ten aanzien van een, in de wet genoemde, categorie van informatie is bij voorbaat reeds duidelijk dat de raad daarover steeds moet worden geïnformeerd door verstrekking van een afschrift. Hierop heeft het tweede lid van artikel 8 betrekking. Dit betreft het geval waarin Nederland een veiligheidsaanbeveling of een vergelijkbaar voorstel ontvangt van een andere staat of een formele reactie uitbrengt op zo’n aanbeveling.

Overigens zal het in lang niet alle gevallen waarin de minister informatie van derden ontvangt of aan derden verstrekt, zo zijn dat kennisneming daarvan ook noodzakelijk is voor de taakuitoefening van de raad. Zo kent de wet een aantal bepalingen - met name in verband met luchtvaartongevallen - met betrekking tot informatieverstrekking door de minister in het internationale verkeer, die de raad in principe niet regardeert (bij voorbeeld de artikelen 29, 75, eerste lid, 76, 77, 78, 81, 82 en 83 van de wet).

Statistische informatie

In artikel 9 is vastgelegd dat de raad toegang heeft tot de registraties van ongevallen en incidenten die de minister ter beschikking staan. Dit is in het bijzonder van belang voor het onderzoek van wegenverkeersongevallen die de raad volgens artikel 3, vijfde lid, van de wet alleen mag onderzoeken ten einde veiligheidsaanbevelingen te doen. Ook statistische gegevens over ongevallen en incidenten in andere transportsectoren die de minister ter beschikking staan, vallen echter binnen het bereik van het artikel.

Hoofdstuk V Informatieverstrekking ten behoeve van het toezicht van de minister op de taakuitoefening van de raad

Bestuursreglement

In de wet is vastgelegd binnen welke termijn de raad besluit over de vaststelling van zijn bestuursreglement, respectievelijk de minister een besluit neemt over de goedkeuring daarvan (artikel 19). In aanvulling daarop bevat artikel 10 de termijnen waarbinnen deze besluiten worden verzonden. Deze zijn gesteld op een week, waarbinnen de administratieve verwerking van de besluiten moet zijn afgerond.

Het tweede lid geeft in de tweede volzin aan dat het aan de raad is om het bestuursreglement opnieuw vast te stellen, indien de minister daaraan de goedkeuring heeft onthouden.

Op het goedkeuringsbesluit is Afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit brengt mee dat de minister met de raad in overleg dient te treden, voordat wordt besloten tot het onthouden van goedkeuring.

Volledigheidshalve zij in dit verband nog vermeld dat goedkeuring een voorwaarde is voor de inwerkingtreding van het goed te keuren besluit. De goedkeuring kan niet voor bepaalde tijd of onder voorwaarden kan worden verleend. Gedeeltelijke goedkeuring is uitsluitend mogelijk indien dit strookt met de aard en inhoud van het betrokken besluit.

Begroting en financieel meerjarenbeleidsplan

Artikel 11 bepaalt de verzendtermijnen die nodig zijn voor de administratieve verwerking van de begroting en het financieel meerjarenbeleidsplan alsmede de goedkeuring daarvan. De vaststelling en de goedkeuring van deze stukken en de daarbij in acht te nemen termijnen zijn geregeld in artikel 23 van de wet, terwijl in de Regeling Raad voor de Transportveiligheid op grond van artikel 25 van de wet voorschriften geeft over de inrichting van de stukken.

Goedkeuring van de begroting en het meerjarenbeleidsplan brengt mee dat de raad zekerheid verkrijgt over de financiële bijdrage van Verkeer en Waterstaat in het begrotingsjaar en dus niet in de daaropvolgende jaren.

Ook op de goedkeuring van deze stukken is Afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Wat daarover hiervoor is gezegd bij de toelichting op artikel 10, is derhalve ook hier van toepassing.

Het financieel meerjarenbeleidsplan verschaft inzicht in de ontwikkeling die de raad de in de nabije toekomst denkt door te maken in termen van activiteiten en doelstellingen, gerelateerd aan de ontwikkeling in het afgelopen en het lopende jaar. Terwijl het plan de financiële implicaties daarvan weergeeft in meerjarenramingen, bevat de begroting de financiële vertaling daarvan voor het eerstkomende kalenderjaar.

Aldus bieden de begroting en het meerjarenbeleidsplan de basisinformatie aan de hand waarvan de jaarlijkse financiële bijdrage van Verkeer en Waterstaat wordt bepaald. Daarbij bevatten de stukken niet alleen informatie van strikt financiële aard, maar ook informatie over zaken als personeelsbeleid, materieelbehoeften, automatiseringsplannen e.d..

Gelet op de overigens beperkte bevoegdheden van de minister om de raad aan te sturen, is daarom te verwachten dat rond de jaarlijkse goedkeuring van begroting en meerjarenbeleidsplan nadere informatie zal worden uitgewisseld tussen de raad en het departement. Zo nodig kan de minister daarbij gebruik maken van het algemene inlichtingenrecht, vervat in artikel 27, eerste lid, van de wet.

Jaarrekening

Artikel 12 geeft aan uit welke onderdelen het financieel verslag bestaat dat de raad jaarlijks aan de minister uitbrengt, tezamen met een accountantsverklaring. Het financieel verslag strekt tot verantwoording van het financiële beheer dat de raad in het berokken jaar heeft gevoerd. De aandachtspunten voor de accountantsverklaring zijn op grond van artikel 25 van de wet neergelegd in de Regeling Raad voor de Transportveiligheid.

Het tweede lid van artikel 12 regelt de inrichting van de balans en de exploitatierekening. Nu de wet aan de raad rechtspersoonlijkheid toekent, is daarbij verwezen naar de in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van vennootschappen gestelde regels. Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing verklaard analoog aan hetgeen in artikel 361, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald ten aanzien van coöperaties, stichtingen en verenigingen. Daarnaast zijn enkele bepalingen toegesneden op de verhouding van de raad tot de minister, c.q. de Staat.

Overigens zij er in dit verband op gewezen dat de minister kan besluiten een review te laten uitvoeren van de accountantsverklaring inzake de jaarrekening. Een review kan worden uitgevoerd door de departementale accountantsdienst of door een door de minister aangewezen externe accountant. Indien daarbij behoefte ontstaat aan nadere informatie is de inlichtingenplicht van artikel 27, eerste lid, van de wet van toepassing.

Jaarverslag en onderzoeksprogramma

Artikel 26 van de wet regelt wanneer de raad zijn jaarverslag uitbrengt aan de minister en waarover dit informatie dient te verschaffen. Artikel 13, eerste lid, bevat een concretisering van de vereiste informatie op enkele praktische punten. Zo is het gewenst dat de raad zijn oordeel geeft over de informatievoorziening aan de raad (onderdeel a). Ook moet de raad aangeven in welke procedures hij eventueel is betrokken (onderdeel b).

In de onderdelen c, d en e is uitgewerkt welke informatie de raad in het jaarverslag dient te geven in verband met de doelmatigheid en de doeltreffendheid van zijn functioneren. Wat betreft onderdeel d moet bij het opstellen van het jaarverslag mede worden gelet op het financieel verslag, hetgeen veronderstelt dat deze stukken qua inhoud en systematiek op elkaar worden afgestemd.

Naast het onderzoek naar de oorzaak van afzonderlijke ongevallen en incidenten dat uiteraard niet kan worden aangekondigd, onderzoekt de raad ook typen ongevallen en incidenten aan de hand van enkele afzonderlijke voorvallen aangevuld met bij voorbeeld statistische gegevens. Zulk onderzoek, dat is gericht op het doen van veiligheidsaanbevelingen, kan de raad ten aanzien van alle transportsectoren instellen. De raad kan wegenverkeersongevallen echter uitsluitend onderzoeken voor zover dat van belang is voor het doen van veiligheidsaanbevelingen (artikel 3, vijfde lid, van de wet). In artikel 13, tweede lid, is tot uitdrukking gebracht dat het onderzoeksprogramma van de raad op bedoeld type-onderzoek betrekking heeft.

Goedkeuring garanties bij uit te besteden onderzoek

In de wet is vastgelegd dat de raad garanties vaststelt voor de onafhankelijkheid van het onderzoek naar een incident dat wordt uitbesteed aan andere instanties. Deze garanties behoeven de goedkeuring van de minister (artikel 42, derde lid). In aanvulling op deze bepaling bevat artikel 14 de termijnen waarbinnen deze besluiten worden verzonden. Deze zijn gesteld op een week, waarbinnen de administratieve verwerking van beide besluiten moet zijn afgerond.

Het tweede lid, tweede volzin, geeft aan dat het aan de raad is de garanties opnieuw vast te stellen, indien de minister daaraan de goedkeuring heeft onthouden. Op de goedkeuring is Afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In verband hiermee wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10 inzake de goedkeuring van het bestuursreglement.

Hoofdstuk VI Overige informatie

Overige informatie van belang voor de raad

Artikel 15 brengt mee dat het departement informatie aan de raad moet doorgeven die in algemene zin van belang is voor zijn functioneren.

Het tweede lid noemt een tweetal categorieën van informatie waarvoor dit in elk geval geldt. Zo dient de raad bij voorbeeld te worden geïnformeerd over relevante kamervragen. Ook zullen de betrokken departementale diensten bij voorbeeld aanschrijvingen in het kader van de informatiebeveiliging of het overheidspersoneelsbeleid ter kennisneming aan de raad moeten toesturen.

Evaluatie

Artikel 16 is niet geplaatst in het hoofdstuk V inzake het toezicht van de minister op de taakuitoefening van de raad. De evaluatie strekt ertoe dat de minister een politieke beoordeling maakt van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de raad.

Het artikel geeft uitvoering aan artikel 89, tweede lid, van de wet en regelt dat de raad betrokken is bij de totstandkoming van het periodieke verslag aan de Staten-Generaal, waarin de minister het functioneren van de raad evalueert. De door raad en minister te zetten stappen, voorafgaand aan de vaststelling van het verslag, vormen geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In verband hiermee regelt het artikel ook de tijdstippen waarop deze stappen moeten worden gezet.

Het tweede lid van artikel 16 brengt mee dat de raad ten behoeve van de minister een overzicht maakt van de in de betrokken jaarverslagen gegeven informatie. Voor zover deze informatie niet van kwantitatieve aard is, zal de raad die op een hoger abstractieniveau moeten presenteren, zodat de minister daarop in evaluatieve zin kan ingaan. De bepaling sluit uiteraard niet uit dat de minister daarbij ook andere informatie betrekt die niet door de raad is aangedragen.

Onderzoek door derden ten behoeve van de evaluatie

Artikel 17 legt vast dat de minister een derde kan aanwijzen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de raad te onderzoeken. Gelet op de grote mate van onafhankelijkheid van de Raad voor de Transportveiligheid, is dit onderzoek door derden gekoppeld aan en daarmee beperkt tot de periodieke evaluatie. Dit onderzoek is dus geen toezichtsinstrument van de minister.

Ingevolge het derde lid dient de raad een aldus werkzame externe onderzoeker desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek noodzakelijk zijn. Ook kan de onderzoeker inzage verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden voor zover zijn taak dat redelijkerwijs nodig maakt.

Inwerkingtreding

Artikel 18, tweede lid, bevat een uitzonderingsbepaling in verband met het feit dat de raad in 1999 nog het kasstelsel zal hanteren. Daarna schakelt hij over op een baten-lastenstelsel.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven