Aanwijzing handhaving milieurecht

Categorie: opsporing, vervolging

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 1999A026

Datum vaststelling: 08-06-1999

Datum inwerkingtreding: 01-07-1999

Geldigheidsduur: 01-07-2003

Publikatie in Stcrt.: 25-06-1999, nr. 119

Bijlage: Voorlopige lijst van kernbepalingen

Achtergrond

1. Milieurecht

Het milieurecht dat het OM met behulp van het strafrecht kan handhaven, omvat regels die gesteld zijn in het belang van mens of milieu, met inbegrip van natuur en landschap, met betrekking tot:

- handelingen met inrichtingen

- handelingen met stoffen of producten

- handelingen met afvalstoffen

- handelingen met (in het wild) levende dieren en planten

- handelingen die ingrijpen in de bodem, de natuur of het landschap. Hiertoe worden ook gerekend voorschriften ingevolge de Wet op de ruimtelijke ordening of de Woningwet.

Tevens worden hiertoe gerekend: bepalingen in het Wetboek van Strafrecht die mede strekken tot de bescherming van het belang van de overheidscontrole op de naleving van milieuregels.

2. Integrale benadering handhavingsproblematiek

Bestuurlijke en de strafrechtelijke handhaving staan naast elkaar en hebben elk een eigen functie. Een effectieve handhaving van het milieurecht is echter alleen mogelijk, als sprake is van een integrale benadering van de handhavingsproblematiek. Uitgangspunt van zo’n benadering behoort te zijn dat het optreden van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat van het strafrechtelijk bevoegd gezag elk handelend vanuit de eigen taak en verantwoordelijkheid , afzonderlijk en in combinatie, zijn gericht op het verzekeren van een behoorlijk nalevingsniveau en het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen van overtredingen.

Omdat het OM niet als enige bevoegd gezag is voor de handhaving van het milieurecht, is het bij de uitoefening van zijn taak aangewezen op overleg en afspraken met het bestuurlijk bevoegd gezag, zowel op het vlak van een gemeenschappelijke handhavingsstrategie, prioriteitstelling, programmering en informatieuitwisseling als ook ten aanzien van het optreden in concrete overtredingssituaties. Hiertoe zijn de afgelopen jaren diverse ontwikkelingen in gang gezet, waarvan de belangrijkste zonder twijfel zijn de genoemde provinciale bestuursovereenkomsten en hun strafrechtelijke complementen. In de handreiking (november 1998) die hiertoe door het Interprovinciaal Overleg (IPO), het OM en het Nederlands Politie Instituut (NPI) is opgesteld, is voorzien in betere mogelijkheden tot samenwerking en afstemming tussen het bestuur enerzijds en het OM en de politie anderzijds. Onderdeel hiervan is de afspraak om te komen tot een gezamenlijke omgevingsanalyse en prioriteitstelling, mede ten behoeve van de sturing van de politie en in de toekomst ook de bijzondere opsporingsdiensten ten aanzien van hun milieutaak met behulp van het door AEF ontwikkelde sturings- en informatiemodel (AEF-model).

Het strategiedocument milieu d.d. 8 juni 1999 heeft als doel de taakopvatting en -uitvoering binnen het OM te bevorderen. Daarnaast wil het OM aan de rechter, de bestuurlijke handhavingspartners en de opsporingsdiensten duidelijkheid geven over bijdrage die het OM kan en wil leveren aan de integrale handhaving van het milieurecht.

3. Doel aanwijzing

Het OM ziet het als zijn taak om, tezamen met het bestuur en de opsporingsdiensten, het strafrechtelijk aandeel in de integrale handhaving van het milieurecht te leveren met het oog op:

a. de bevestiging van normen gesteld in het belang van:

1. het milieu of de openbare gezondheid,

2. de geloofwaardigheid van de (normerende) overheid,

3. eerlijke concurrentieverhoudingen, in het bijzonder wanneer overtreding van milieuwetten een duidelijk competitief voordeel heeft, of

4. de mogelijkheden tot overheidscontrole, namelijk wanneer hierop gerichte voorschriften niet worden nageleefd zodat eventuele overtredingen buiten beeld blijven.

b. schadebeperking en herstel in dringende gevallen; hierbij valt tevens te denken aan situaties waarin het bestuur niet kan optreden.

Dit moet gestalte krijgen door een juiste invulling door het OM van zijn opsporings- en vervolgingstaak (opportuniteitsbeginsel en vervolgingsmonopolie) en zijn gezag over de opsporingsdiensten.

Samenvatting

Deze aanwijzing regelt de rol van het OM bij de strafrechtelijke handhaving van het milieurecht.

Opsporing

1. Wanneer opmaken proces-verbaal

1.1. Overtredingen van kernbepalingen

In het licht van de doelen van de strafrechtelijke handhaving van het milieurecht - normbevestiging met het oog op de te beschermen belangen en herstel of beperking van hieraan aangebrachte schade - meent het OM dat het strafrecht in hoofdzaak dient te worden ingezet bij overtredingen van kernbepalingen binnen het milieurecht. Onder kernbepalingen verstaat het die bepalingen die binnen de regeling of vergunning waarvan zij deel uitmaken, de kern vormen van de bescherming van de belangen waartoe die regeling of vergunning strekt.1

De keuze van het OM dat bij de inzet van het strafrecht het accent moet worden gelegd op overtredingen van kernbepalingen brengt mee dat bij constatering van een overtreding van een kernbepaling direct proces-verbaal behoort te worden opgemaakt, tenzij naar het oordeel van de officier van justitie op basis van de onderzoeksbevindingen moet worden aangenomen, dat de overtreding:

- niet doelbewust is begaan én

- een kennelijk incident betreft én

- gering van omvang is.

De officier van justitie kan deze bevoegdheid mandateren aan een hulpofficier van justitie.

1.2. Overtredingen van niet-kernbepalingen

Bij overtreding van andere bepalingen dan kernbepalingen is inzet van het strafrecht in de regel niet opportuun, tenzij sprake is van bijzondere, vanuit strafrechtelijk oogpunt relevante omstandigheden.

Bij constatering van een overtreding van een niet-kernbepaling wordt geen proces-verbaal opgemaakt, tenzij naar het oordeel van de officier van justitie op basis van de onderzoeksbevindingen één of meer van de hierna genoemde omstandigheden zich in zodanige mate voordoen, dat strafrechtelijk optreden niettemin geboden is.

Deze omstandigheden zijn:

- directe aantasting of bedreiging in betekenende mate van het milieu of de openbare gezondheid, de geloofwaardigheid van de overheid, eerlijke concurrentie, overheidscontrole, of:

- de handelwijze van de overtreder duidt op een calculerende of malafide instelling, of:

- er bestaat een aanmerkelijke kans dat door niet optreden de overtreding op grotere schaal navolging vindt, of:

- de overtreding komt reeds op een zodanig grote schaal voor dat cumulatie van ongewenste effecten kan optreden, terwijl er geen bestuurlijk bevoegd gezag is dat doeltreffend kan optreden, of:

- internationaal recht dwingt tot handhavend optreden en er is geen bestuurlijk bevoegd gezag dat doeltreffend kan optreden.

2. Rol opsporingsambtenaren

Het OM zet zich in voor opsporingsambtenaren die - al dan niet in het kader van gerichte controle- of opsporingsprojecten - zelf milieuovertredingen constateren of hiervan kennis nemen door aangifte of melding door anderen zoals bestuurlijke toezichthouders, dat zij hierop overeenkomstig het gestelde in paragraaf 1 reageren. Bij de opsporing zal dan ook het accent moeten komen te liggen op het vergaren van bewijs voor overtredingen van kernbepalingen, het in beeld brengen van de mate van inbreuk op de door die bepalingen beschermde belangen, en het signaleren van omstandigheden die, ondanks het feit dat er geen kernbepalingen in het geding zijn, kunnen leiden tot een strafrechtelijk optreden.

Bovendien zal het OM er bij de opsporingsambtenaren op aandringen dat zij extra alert zijn bij overtredingen waarbij sprake is van (dreigende) ernstige aantasting van het milieu of de openbare gezondheid. In dergelijke situaties kan immers onmiddellijk ingrijpen door het OM - bijvoorbeeld door het opleggen of vorderen van een voorlopige maatregel - zijn vereist.

3. Flankerend optreden: schriftelijke waarschuwing

In die gevallen waarin een proces-verbaal achterwege kan blijven, wordt strafrechtelijk optreden niet opportuun geacht. Wel kan het OM in een dergelijk geval soms aanleiding vinden tot het sturen van een schriftelijke waarschuwing aan de overtreder, ter ondersteuning van de bestuursrechtelijke handhaving. Onder een schriftelijke waarschuwing wordt hier verstaan een brief van de officier van justitie waarin deze aan de overtreder aangeeft op de hoogte te zijn van het door de overtreder gepleegde strafbare feit en vooralsnog af te zien van strafvervolging, mits de overtreder voldoet aan datgene wat het bestuurlijk bevoegd gezag van hem vraagt.

Bij wijze van flankerend optreden kan het OM een dergelijke schriftelijke strafrechtelijke waarschuwing doen uitgaan indien:

a. sprake is van een overtreding waarvoor, gelet op de beschreven gedragslijn, geen proces-verbaal behoeft te worden opgemaakt, maar waarbij, gelet op de houding van de overtreder, ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat hij niet zonder meer bereid zal zijn de overtreding te beëindigen of herhaling te voorkomen én

b. bedoelde overtreding valt binnen de afspraken die tevoren over een dergelijk optreden door het OM met het bestuurlijk bevoegd gezag zijn gemaakt.

Vervolging

1. Eenvoudige strafzaken

De meest passende reactie zal in de regel een transactievoorstel zijn, gebaseerd op tariefafspraken binnen het OM; door standaardisering kan recht worden gedaan aan de eisen van proportionaliteit, rechtsgelijkheid en voorspelbaarheid. Afhankelijk van door de verdachte aangevoerde bijzonderheden kan het OM zijn strafrechtelijke reactie nader afstemmen op de specifieke situatie.

Bij de afdoening van veel voorkomende milieuzaken van relatief eenvoudige aard of met een vrij geringe inbreuk op de te beschermen belangen - naar schatting ongeveer tweederde van het totaal - zal veelal alleen normbevestiging door bewustmaking en, voor zover nodig, ontmoediging, worden beoogd. Snelheid is hierbij een belangrijke factor. Het is daarom goed dat het OM zo snel mogelijk (lik-op-stuk), maar uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van het proces-verbaal de verdachte informeert over de vervolgingsbeslissing.

Als een verdachte eerder ter zake van een milieuovertreding met justitie in aanraking geweest, zal telkens - ook als de richtlijnen voor strafvordering hiervoor wel ruimte te bieden - moeten worden beoordeeld of het aanbieden van een transactie nog passend is.

De beoogde verlening van een transactiebevoegdheid aan het bestuurlijk bevoegd gezag op basis van artikel 37 van de Wet op de economische delicten past in het streven naar een snelle afdoening van eenvoudige milieuovertredingen. Het Transactiebesluit milieudelicten en de daarop gebaseerde beleidsregels regelen de strafrechtelijke transactiebevoegdheid in handen van het bestuur, onverminderd de transactiebevoegdheid van het OM. Over de hantering van de bestuurlijke transactiebevoegdheid zullen tezijnertijd in een overleg tussen elk parket en de betrokken bestuursorganen afspraken gemaakt moeten worden.

2. Gecompliceerde strafzaken

Bij gecompliceerde strafzaken vraagt het leveren van maatwerk veel aandacht van het OM. Voor een goede beslissing is niet alleen inzicht nodig in de aard en ernst van de overtredingen en de gevolgen ervan voor de beschermde belangen. Het OM zal ook voldoende inzicht moeten hebben in de houding van de verdachte ten opzichte van de milieuregels en de hierdoor beschermde belangen.

De afdoening van dit soort zaken kost onvermijdelijk nogal wat tijd. Toch zal het streven van het OM erop gericht zijn binnen zes maanden na ontvangst van het proces-verbaal de verdachte een reactie te geven - in de vorm van een schriftelijk of mondeling transactievoorstel of een (aankondiging van een) dagvaarding.

Rechtspersoon

Bij overtredingen die binnen een rechtspersoon zijn gepleegd, is het voor het OM ook van belang om een goed beeld te hebben van de rol van natuurlijke personen daarin. Naarmate hen als (mede)plegers of feitelijke leidinggevers een groter verwijt kan worden gemaakt, zal er reden zijn om hen naast of in plaats van de rechtspersoon te vervolgen, vooral ook met het oog op de preventie.

Rol verdachte

Als de verdachte als welwillend en te goeder trouw kan worden beschouwd, moet met het oog op de normbevestiging het accent worden gelegd op bewustmaking van de noodzaak tot naleving van de betreffende normen. Naarmate de verdachte calculerend is ingesteld of kennelijk te kwader trouw is, zal het accent meer moeten liggen bij ontmoediging, afstraffing en beperking van mogelijkheden om een illegale handelwijze voort te zetten. Vaak zal er reden zijn tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en het stimuleren van gedragsveranderingen door het afdwingen van bepaalde voorzieningen. Naarmate verdachten vaker met justitie in aanraking zijn geweest, zal de reactie een sterker punitief karakter moeten krijgen.

Schade aan milieu/openbare gezondheid

In gevallen waarin door de overtreding schade is toegebracht aan het milieu of de openbare gezondheid, zal het OM zich steeds de vraag moeten stellen of en, zo ja, hoe de strafrechtelijke reactie mede moet worden gericht op herstel of beperking van de schade. Het OM beschikt hiertoe over diverse mogelijkheden. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn de de dringendheid van schadebeperking- of herstel, mede gelet op de eventuele mogelijkheden van het bestuurlijk bevoegd gezag om effectief op te treden en de mogelijkheden voor het OM om de nakoming van bijzondere voorwaarden of maatregelen tot herstel of beperking van schade te (laten) controleren en, zo nodig, af te dwingen. Dit vergt veelal overleg met het bestuurlijk bevoegd gezag of de Inspectie voor de milieuhygiëne.

Algemeen belang

Soms zal het OM in de aard of omvang van een zaak reden kunnen zien om bij de afdoening van een proces-verbaal in het algemeen belang, behalve aan de overtreder, ook aan anderen een signaal te geven. Bij overtredingen die veel voorkomen of dreigen toe te nemen, kan het bijvoorbeeld zinvol zijn om ook andere bedrijven in dezelfde branche duidelijk te maken wat de gevolgen van zo’n overtreding kunnen zijn. Bij overtredingen die een gevolg zijn van tekortschietende regelgeving, kan het zin hebben om de wetgever of de beleidsmakers hierop nadrukkelijk te attenderen.

Het bestuurlijk bevoegd gezag heeft er belang bij te horen wat het oordeel van het OM of rechter is over overtredingen door bedrijven die onder zijn gezag vallen. Vaak zal het ook goed zijn om aan slachtoffers of milieuorganisaties te laten weten hoe het OM of de rechter heeft gereageerd op overtredingen die hun belang hebben geschaad. Een en ander kan gevolgen hebben voor de wijze van strafrechtelijk reageren of de wijze waarop hieraan bekendheid wordt gegeven. Zo kan voor een afdoening via de openbare terechtzitting worden gekozen in gevallen waarin anders voor een transactievoorstel zou zijn gekozen, of voor een transactievoorstel met actieve publiciteit, waarin deze anders achterwege zou zijn gebleven. In andere gevallen kan het zinvol zijn om de betrokkenen op de hoogte te brengen door een brief of een gesprek.

Overgangsrecht

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

1 Met het oog op de eenheid van optreden door het OM en ‐ in het verlengde hiervan ‐ de opsporingsdiensten stelt het College van procureurs-generaal ten minste eenmaal per drie jaar een lijst van de kernbepalingen voor het OM vast. Dit gebeurt voor de eerste keer, nadat de voorlopig vastgestelde lijst, die in bijlage 1 is opgenomen, door ieder parket is besproken met zijn handhavingspartners om na te gaan of de nu gemaakte selectie toereikend is en aansluit bij hun opvattingen over wat de kernbepalingen binnen het milieurecht zijn. Naar verwachting zal de vaststelling van de lijst van kernbepalingen voor het OM tegen het einde van 1999 kunnen plaatsvinden.

Bijlage 1 Voorlopige lijst met kernbe-palingen

Definitie van kernbepalingen: bepalingen die binnen de regeling of vergunning waarvan zij deel uitmaken, de kern vormen van de bescherming van de belangen waartoe die regeling of vergunning strekt.

Op de voorlopige lijst zijn die kernbepalingen opgenomen waarover binnen het OM overeenstemming bestaat, mede gelet op de uitkomsten van de discussies hierover op de Platforms Milieu in 1998.

Deze voorlopige lijst van kernbepalingen zal door de verschillende parketten worden ingebracht in het overleg met de handhavingspartners om na te gaan of de nu gemaakte selectie toereikend is en aansluit bij hun opvattingen over wat de kernbepalingen van het milieurecht zijn. Naar verwachting zal eind 1999 de lijst definitief worden vastgesteld. Vervolgens zal de lijst telkens, voorzover nodig, worden geactualiseerd.

Het is de bedoeling dat ten minste eenmaal in de drie jaar de lijst van kernbepaling zal worden herzien.

De lijst bestaat uit een weergave van handelingen, aan welke handelingen zoveel mogelijk de betreffende wettelijke voorschriften gekoppeld zijn waaraan bij die handeling gedacht kan worden. De aanduiding van wettelijke voorschriften is derhalve niet uitputtend, maar vormt een eerste indicatie m.b.t. de mogelijk in het geding zijnde strafbare feiten.

In een aantal gevallen kan de handeling diverse besluiten betreffen. In dat geval staat aangegeven aan welke regelingen gedacht kan worden.

Handelingen met inrichtingen

- Oprichten, veranderen, in werking hebben van een inrichting zonder WM-vergunning (art. 8.1 WM)

- Lozen vanuit een inrichting zonder een WVO-vergunning (art. 1, eerste lid of derde lid, WVO)

- Oprichten, veranderen, in werking hebben van een inrichting behorende tot een ex art. 8.40 WM aangewezen categorie, zonder voorafgaande melding (art. 8.41 WM)

- Niet voldoen aan de verplichtingen in geval van een calamiteit (artt. 17.1 en 17.2 WM)

- Handelen in strijd met de volgende typen vergunningsvoorschriften/amvb-voorschriften, die zijn gesteld op basis van hoofdstuk 8 Wet milieubeheer of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en die voor de bescherming van het milieu daadwerkelijk van belang zijn, gelet op de aard en de risico’s van de inrichting/lozingsactiviteit en de gevoeligheid van de omgeving (inclusief administratieve voorschriften die van wezenlijk belang zijn voor doelmatige controle door het bevoegde gezag) (artt. 18.18 WM, 8.40 WM, 26 WVO):

• Lucht: normvoorschriften; onderhoud en werking afzuiginstallaties en emissiebeperkende voorzieningen

• Geluid/trilling: normvoorschriften

• Licht: normvoorschriften

• Afvalwater: voorschriften ter voorkoming van lozing van schadelijke of verontreinigende stoffen of afvalstoffen direct op oppervlaktewater of op de riolering; voorschriften ter voorkoming van lozing van zwarte lijststoffen; onderhoud en werking afscheiders; normvoorschriften

• Bodem: keuring en inspectie ondergrondse tank en leidingen; sanering door een erkend bedrijf (zie ook hieronder bij bodem, BOOT); vloeistofdichte voorzieningen en lekbakken; voorschriften ter voorkoming van illegale sanering; nulonderzoeken

• (Gevaarlijke) afvalstoffen: voorschriften ter voorkoming van verbranden; voorschriften ter voorkoming van storten van afvalstoffen; afgifte gevaarlijk afval aan erkend inzamelaar; registratieverplichtingen

• Externe veiligheid: opslag gevaarlijke (afval)stoffen en gassen; instructie/deskundigheid personeel

• Calamiteiten: voorschriften ter voorkoming van optreden calamiteiten; meldingsplicht bij calamiteiten

Handelingen met stoffen/produkten

- Handelingen met meststoffen in strijd met de voorschriften (artt. 2, 3, 4, 5, 6 BGDM 1998, artt. 2, 12 t/m 15, 17 t/m 21, 23, 25, 27 t/m 34 -BOOM, artt. 14 en 15 MW en essentiële administratieve verplichtingen ovb MW)

- Handelingen met niet toegelaten bestrijdingsmiddelen, dan wel onjuist gebruik toegelaten bestrijdingsmiddelen (artt. 2, 10, 11, 13 BMW 1962, artt. 8, 13 BMB en artikelen m.b.t. zorgvuldig/vakkundig gebruik)

- Niet toegestane handelingen met (milieu)gevaarlijke stoffen (artt. 2 t/m 4, 34 WMS, essentiële artikelen in besluiten op basis van art. 24 WMS)

- Handelingen met illegaal vuurwerk (art. 3 VWB)

- Verkoop van vuurwerk aan kinderen jonger dan 16 jaar (art. 11 VWB)

- Handelingen met niet-toegestane stoffen in beschermde natuurgebieden of milieubeschermingsgebieden (artt. 12, 16, 23, 24, 24a NaBW, betreffende bepalingen in PMV 6 per provincie verschillend)

- Handelingen met schadelijke/verontreinigende stoffen waardoor het milieu, bijvoorbeeld oppervlaktewater of bodem, kan worden/wordt aangetast (art. 1, eerste of derde lid WVO, art. 13 WBB)

- Onjuiste opslag (milieugevaarlijke) vloeistoffen in ondergrondse tanks, dan wel onjuiste beëindiging van deze opslag (BOOT)

- Onjuist vervoeren van gevaarlijke stoffen (art. 5 WVGS)

Handelingen met (gevaarlijke) afvalstoffen

- afvalverbranding of stort van afvalstoffen in het vrije veld zonder vergunning (artt. 10.2, 10.3, 10.43 WM, 13 WBB, 1 Besluit stortverbod afvalstof-fen)

- anders dan vanuit een inrichting brengen van afvalwater of andere afvalstoffen in de riolering of een oppervlaktewater (zonder/in strijd met vergunning) (art. 10.15 WM, 1, eerste en derde lid, art. 26 WVO, 15 Lozingenbesluit WBB)

- niet/verkeerd aanbieden van destructiemateriaal (artt. 4, 4a, 12 Destructiewet)

- op onjuiste wijze verwijderen van ondergrondse tanks (artt. 13, 18 BOOT)

- op onjuiste wijze verwijderen van bouw- en sloopafval, verontreinigde grond, baggerspecie, bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (artt. 10.2, 10.3, 10.19, 18.18, 10.30 t/m 10.33, 10.43 WM, EVOA, art. 1 Besluit stortverbod afvalstoffen)

- op onjuiste wijze overbrengen (vervoeren) van afvalstoffen (art. 10.34 WM, EVO-A, betreffende bepalingen in de verschillende PMV’s)

- slopen van asbesthoudende bouwwerken/objecten zonder vergunning of op onjuiste wijze (10.3 WM, bouwverordeningen gemeenten, 5 t/m 7 Asbestverwijderingsbesluit)

- onbevoegd/verkeerd inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijk afval (art. 10.3, 10.33, betreffende artikelen in de pmv 6 per provincie verschillend)

Handelingen met dieren/planten

- kappen van bomen of hagen zonder vergunning, dan wel zonder te voldoen aan herplantplicht (artt. 2 en 3 Boswet, gemeentelijke kapverordeningen)

- niet-toegestane handelingen met (nesten van) beschermde vogels of het rapen van kievitseieren in de gesloten periode (artt. 5, 7 t/m 9, 17 Vogelwet 1936, artt. 4 en 5 Vogelbesluit 1994)

- het plukken of uitsteken van beschermde planten (artt. 16, 23 NaBW)

- stropen van zoogdieren, vogels, reptielen, vissen of andere dieren (art. 16 NaBW, genoemde artikelen Vogelwet 1936, artt. 9, 10, 22, 26 Jachtwet)

- op verkeerde wijze/tijdstip jagen (artt. 9, 10, 22, 26 Jachtwet)

- niet-toegestane handelingen met beschermde (uitheemse) dieren en planten (artt. 3, 3a Wet BUDEP)

Handelingen die ingrijpen in de bodem, natuur of landschap

- ernstig aantasten/vernietigen van een leefgebied voor flora en fauna of een natuurgebied (zonder/in strijd met vergunning) (zie eerdere artikelen NBW, Vogelwet 1936, Jachtwet)

- verwijderen van (omvangrijke) houtopstanden zonder vergunning, dan wel zonder te voldoen aan herplantplicht (artt. 2 en 3 Boswet)

- ontgronden (zonder/in strijd met vergunning) (art. 3 Ontgrondingenwet)

- dempen van sloten (zonder/in strijd met vergunning) (art. 8.1, 10.2 WM, 1 Besluit stortverbod afvalstoffen, art. 1, eerste of derde lid WVO)

- onttrekken van grond- of oppervlaktewaterwater (zonder/in strijd met vergunning) (betreffende artikelen in PMV 6 per provincie verschillend)

- aantasten van waardevolle bodem (zonder/in strijd met vergunning) (art. 13 WBB, AMvB’s op basis van artt. 6 t/m 11 WBB, betreffende artikelen in PMV)

Een en ander telkens al dan niet in combinatie met in samenhang hiermee begane commune delicten.

Gedacht kan worden aan (bijvoorbeeld):

- art. 33 WED

- art. 173 a en b WvSr

- art. 174 WvSr

- art. 225 WvSr

- art. 300 WvSr (mishandeling toezichthouder)

- art. 326 WvSr

- Niet voldoen aan verplichtingen -opgenomen in diverse regelingen- om te voldoen aan vorderingen van bevoegde instanties tot inzage in stukken e.d.

Naar boven