Aanpassing van het wettelijk minimumloon per 1 juli 1998
20 mei 1998
nr. ASEA/LIV/98/0451
Directie Algemeen- en Sociaal-Economische Aangelegenheden
De Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid
Gelet op artikel 14, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
Besluit:
Artikel 1
De bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, b, en c van de
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden met ingang van 1 juli 1998
onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:
a. 2307,50;
b. 532,50;
c. 106,50.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1998.
’s-Gravenhage, 20 mei 1998.
De Minister voornoemd,
A.P.W.
Melkert.
Toelichting
Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals gewijzigd
bij Wet van 14 november 1991, Stb. 624, (Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid,
hierna te noemen WKA), is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk
ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van uitkeringsgerechtigden.
Dit uitgangspunt is vervat in de hoofdregel van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
die bestaat uit een koppeling van het minimumloon en de sociale uitkeringen
aan de gemiddelde contractloonontwikkeling.
Afwijking van de hoofdregel is mogelijk indien sprake is van een bovenmatige
loonontwikkeling dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen
(artikel 14, vijfde lid, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). De toelichting
van de WKA geeft aan dat de afwijkingsgronden actueel zijn indien de verhouding
tussen inactieven en actieven een norm van 82,6 overschrijdt. Voor 1998 geldt
dat de I/A-verhouding ruim onder de geformuleerde norm blijft.
In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag wordt de aanpassing van het minimumloon geregeld. Hierbij
wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de
contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector,
en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt berekend.
Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als
volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging
in 1998 zoals deze is gepubliceerd in de MEV 1998. Dit is 0,5 * 2,79 = 1,40.
Deze wordt afgetrokken van de raming voor de contractloonontwikkeling in 1998
zoals gepubliceerd in het CEP 1998, zijnde 2,82. Dit verschil bedraagt 1,42
en vormt het onafgeronde aanpassingspercentage. Dit wordt vermenigvuldigd
met het (onafgeronde) WML zoals berekend voor de aanpassing per 1 januari
1998. Na (wettelijke) afronding bedraagt het WML per 1 juli 1998 f 2307,50
per maand, f 532,50 per week en f 106,50 per dag. Het aanpassingspercentage
na afronding is 1,37. Alle genoemde bedragen hebben een bruto karakter.
De hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen bedragen op grond
van de staffeling geregeld in het Koninklijk Besluit van 29 juni 1983 (Stb.
300) per 1 juli 1998:
Wettelijke minimumjeugdlonen per 1 juli 1998

Volgens artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is
bij een kortere arbeidstijd dan de gebruikelijke het minimum(jeugd)loon naar
evenredigheid lager. Dit is onder meer van toepassing wanneer werknemers in
het kader van de partiële leerplicht een aantal dagen per week onderwijs
volgen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.P.W. Melkert.