Wijziging Besluit navigatie- en communicatie-installaties voor IFR-vluchten

22 april 1998

DGRLD/LI/98.120105

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Defensie;

Gelet op artikel 49 van het Luchtverkeersreglement;

Besluit:

Artikel I

Het Besluit navigatie- en communicatie-installaties voor IFR-vluchten1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden de onderdelen e en f geletterd f en g en wordt onderdeel e ingevoegd, dat luidt:

e. RNAV (Area Navigation): een navigatiesysteem in het Europese luchtruim dat luchtvaartuigen in staat stelt een route te volgen tussen twee willekeurige punten, binnen voorgeschreven nauwkeurigheidsgrenzen, zonder dat het nodig is om over specifieke navigatie-installaties op de grond te vliegen.

B

In artikel 2 wordt de bestaande tekst genummerd tot eerste lid en wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt:

2. Voor het volgen van een luchtverkeersroute boven vliegniveau 95 met een burgerluchtvaartuig niet zijnde een staatsluchtvaartuig is een installatie nodig die het mogelijk maakt om met RNAV luchtverkeersroutes te vliegen met een afwijking van ten hoogste 5 zeemijlen tijdens ten minste 95% van de vliegtijd en die is toegelaten op basis van ICAO Doc 7030 Regional Supplementary Procedures.

Artikel II

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

2. Tot 1 augustus 1998 is RNAV niet vereist voor degenen die

a. tegenover de Eurocontrol-organisatie hebben aangetoond dat zij niet in staat zijn vanaf de inwerkingtreding van dit besluit de vereiste RNAV aan boord van het door hen te gebruiken luchtvaartuig te hebben;

b. zich beperken tot luchtverkeersroutes die kunnen worden gebruikt met VOR en DME of NDB;

c. ’STS/NONRNAV’ vermelden:

1° in item 18 van hun vliegplan, of

2° met een modificatie (CHG) in item Q van het repeterend vliegplan; en

d. bij het initiële radiocontact met een luchtverkeersleidingsdienst binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam onmiddellijk na de roepnaam de fraseologie ’NEGATIVE-RNAV’ laten gebruiken door de stuurhutbemanning.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

1 Stcrt. 1994, 249.

Toelichting

Dit besluit vloeit voort uit de strategie voor luchtverkeersdienstverlening in Europa waarover de ministers van transport van de 35 landen die lid zijn van de ECAC (European Civil Aviation Conference) het eens zijn geworden in 1990.

Deze strategie is in overeenstemming met het toekomstig Europese luchtverkeers- dienstverleningssysteem van de internationale burgerluchtvaartorganisatie (ICAO FEATS).

De introductie van RNAV stelt de lidstaten in staat om elke gewenste vliegroute te ontwikkelen zonder dat de noodzaak bestaat om over navigatiebakens op de grond te vliegen. Een flexibel gebruik van het luchtruim maakt vliegroutes korter en levert dus een besparing op in tijd en brandstof.

Het navigatiesysteem kent verschillende maten van nauwkeurigheid. De nauwkeurigheid die per 23 april 1998 is voorgeschreven wordt ook wel aangeduid met de termen ’Basic RNAV’ en ’RNP 5 RNAV’. Daarbij wordt tijdens minstens 95% van de vliegtijd niet meer dan 5 NM van de route afgeweken. Ontwikkelingen worden voorzien waarbij de nauwkeurigheid stapsgewijs wordt verbeterd naar een afwijking van 1 NM. Implementatie daarvan is niet voorzien voor het jaar 2005.

De voornaamste bronnen voor RNAV zijn vooralsnog DME en (op de grond geplaatste) VOR. Alternatieven, inclusief het gebruik van GPS (Global Positioning System), zijn geaccepteerd door de Joint Aviation Authorities (JAA).

Voor de certificatie en toelating van RNAV-systemen kunnen de richtlijnen worden toegepast uit Technical Guidance Leaflet nr. 2 revision 1, ook wel bekend als AMJ20X-2, van de JAA.

Dit document ligt met ICAO Doc 7030 en ’ECAC strategy for the 1990s - Adopted by Meeting of ECAC Transport Ministers - Paris, 24 april 1990’ ter inzage bij de bibliotheek van de Luchtvaartinspectie, Saturnusstraat 71 in Hoofddorp.

RNAV is volgens ICAO niet verplicht voor ’State aircraft’ waaronder ook luchtvaartuigen worden begrepen die vluchten uitvoeren voor defensie, douane of politie. Vandaar dat dit besluit alleen geldt voor burgerluchtvaartuigen voor zover het geen staatsluchtvaartuigen zijn.

Uitgebreide informatie over de implementatie van Basic RNAV in Nederland (als lidstaat van ECAC) is verstrekt in circulaires voor de luchtvaart (AIC).

Voor een beperkt aantal vliegtuigen blijkt het niet mogelijk tijdig een RNAV-systeem te installeren. In gezamenlijk overleg hebben de momenteel 37 lidstaten van ECAC besloten op welke manier met die vliegtuigen wordt omgegaan. Dat is verwerkt in de overgangsbepaling.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven