Vaststelling subsidieplafond Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer

«Wet Milieubeheer»

17 maart 1998

Nr. DGM/B/FAM/Mbb 98023650

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

1. Het subsidieplafond voor het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 voor het verlenen van subsidies als bedoeld in artikel 48b, eerste, tweede of derde lid, wordt vastgesteld op f 114 miljoen.

2. Elk van de provincies maakt aanspraak op 1,25% van het bedrag, genoemd in het eerste lid. Het resterende deel van dit bedrag wordt verdeeld overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:

stcrt-1998-58-p10-SC13155-1.gif

3. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan bij de verlening van de subsidies als bedoeld in artikel 48b, afwijken van het tweede lid, rekening houdend met:

a. de omvang en aard van de milieu-aandachtsgebieden waarop het uitvoeringsprogramma of de jaarrapportage betrekking heeft;

b. het integrale karakter en de voortgang van de activiteiten opgenomen in het uitvoeringsprogramma of de jaarrapportage;

c. de begroting, financieringswijze en het overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

d. de mate waarin het provinciaal bestuur, gemeentebesturen, besturen van waterschappen, andere openbare lichamen en andere rechtspersonen bijdragen aan de activiteiten, of

e. de wijze waarop het toezicht op de uitvoering van het programma is ingevuld.

Artikel 2

1. Het subsidieplafond voor het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 voor het verlenen van subsidies voor de voorbereiding of de uitvoering van een plan van aanpak of die dienen ter aanvulling van een plan van aanpak wordt vastgesteld op f 23 miljoen.

2. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer houdt bij de beoordeling rekening met:

a. het integrale karakter en het nationale belang van de activiteiten;

b. de mate waarin de activiteiten bijdragen aan de realisering van doelstellingen van het plan van aanpak;

c. de begroting, financieringswijze en het overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

d. de mate waarin het provinciaal bestuur, gemeentebesturen, besturen van waterschappen en andere openbare lichamen, en andere rechtspersonen bijdragen aan de activiteiten;

e. de wijze waarop het toezicht op de uitvoering van de activiteiten is ingevuld, en

f. de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak en de wijze waarop bij de uitvoering van dat plan betrokken partijen gedane toezeggingen gestand doen.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 maart 1998.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,M. de Boer.

Toelichting

Ingevolge artikel 15.13, derde lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat artikel luidt sinds de inwerkingtreding van artikel 4 van de Aanpassingswet derde tranche Awb II (in werking getreden met ingang van 1 januari 1998), dienen subsidieplafonds voor activiteiten op het gebied van het milieubeheer bij ministeriële regeling te worden vastgesteld. Daarbij moet tevens de wijze van verdeling van het bedrag worden bepaald.

Bij besluit van 14 februari 1998, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de derde tranche Awb (Stb. 99), dat eveneens in werking is getreden per 1 januari 1998, is artikel 48f van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (thans genoemd Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer) dientengevolge geschrapt.

De onderhavige regeling voorziet in de vaststelling van de subsidieplafonds voor subsidies op basis van paragraaf 8.1 van het voornoemde besluit voor het tijdvak tot en met 31 december 1999, alsmede in regels ten aanzien van de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.

De Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid om subsidieplafonds gedurende het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld, te verhogen of te verlagen. Een verlaging van een subsidieplafond heeft evenwel geen gevolgen voor vóór de bekendmaking van die verlaging ingediende aanvragen. Dit vloeit voort uit artikel 4:27, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Het subsidieplafond heeft betrekking op de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2000. Het subsidieplafond en de periode stemmen overeen met het in het kader van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer gepubliceerde.

Naar boven