Regeling gebruikelijke vakantieduur Abw

«Algemene bijstandswet»

13 maart 1998

Nr. BZ/VOL/6359

Directie Bijstandszaken

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 9, derde lid, van de Algemene bijstandswet;

Besluit:

Artikel 1

Onder gebruikelijke vakantieduur, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder d, van de Algemene bijstandswet, wordt verstaan:

a. voor de belanghebbende die 57,5 jaar of ouder is: 13 weken per kalenderjaar, met dien verstande dat een aaneengesloten vakantieperiode niet langer mag zijn dan 13 weken;

b. voor overige belanghebbenden: 4 weken per kalenderjaar.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 1998.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gebruikelijke vakantieduur Abw.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 13 maart 1998.
de Minister voornoemd,
A.P.W. Melkert.

Toelichting

Algemeen

In artikel 9, eerste lid, onder d, van de Algemene bijstandswet (Abw) is vastgelegd dat degene die in Nederland zijn woonplaats heeft doch die, langer dan de gebruikelijke vakantieduur, verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand heeft. Het derde lid van dat artikel maakt het mogelijk dat met betrekking tot het begrip ’gebruikelijke vakantieduur’ door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels kunnen worden gesteld.

Naar aanleiding van verzoeken uit de samenleving om de vakantieduur voor bijstandsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder te verruimen alsmede ter uitvoering van de door de Kamer op 18 december 1997 aanvaarde motie nr. 26 (25601) van de leden Dittrich en Noorman-den Uyl wordt de mogelijkheid tot het stellen van regels thans benut.

Dit besluit maakt het mogelijk dat bijstandsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder een periode van maximaal 13 weken per kalenderjaar in het buitenland kunnen verblijven.

Deze periode van 13 weken behoeft niet aaneengesloten te worden opgenomen. Het is derhalve mogelijk dat in een kalenderjaar door de betrokkene meermalen met behoud van het recht op bijstand in het buitenland wordt verbleven. In het kalenderjaar waarin de bijstandsgerechtigde 57,5 jaar wordt, dient bij de vaststelling van de periode van 13 weken rekening te worden gehouden met de periode die hij eerder in het desbetreffende kalenderjaar in het buitenland is verbleven.

Het verblijf in het buitenland voor een periode langer dan 13 weken aaneengesloten wordt echter niet toegestaan. De belanghebbende mag een deel van de periode dat hij per jaar in het buitenland mag verblijven combineren met een deel van de periode van het daarop volgend jaar, met dien verstande dat een aaneengesloten verblijfsperiode in het buitenland niet langer mag zijn dan 13 weken. Zonder deze beperking zou het mogelijk zijn dat door de betreffende belanghebbende in twee opeenvolgende kalenderjaren 26 weken aaneengesloten met behoud van bijstand in het buitenland verblijf wordt gehouden. Dit wordt, met het oog op een doelmatige controle op het recht op bijstand en het territorialiteitsbeginsel van de Algemene bijstandswet onwenselijk geacht.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de definitie van ’gebruikelijke vakantieduur’. Onder dit begrip wordt verstaan:

a. 13 weken per kalenderjaar (al dan niet aaneengesloten) voor de belanghebbende die 57,5 jaar of ouder is;

b. 4 weken per kalenderjaar (al dan niet aaneengesloten) voor de overige belanghebbenden.

Het in onderdeel a opgenomen leeftijdscriterium geldt per belanghebbende. Bij gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding voeren, en waarbij een der partners de leeftijd van 57,5 jaar nog niet heeft bereikt, houdt dit in dat door de beide partners samen niet langer dan 4 weken per kalenderjaar met behoud van bijstand in het buitenland mag worden verbleven.

Een aaneengesloten vakantieperiode van twee verschillende jaren mag niet langer zijn dan 13 weken. Zonder deze beperking zou het mogelijk zijn dat door de betreffende belanghebbende in twee opeenvolgende kalenderjaren 26 weken aaneengesloten met behoud van bijstand in het buitenland verblijf wordt gehouden. Dit wordt, met het oog op een doelmatige controle op het recht op bijstand en het territorialiteitsbeginsel van de Abw onwenselijk geacht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.P.W. Melkert.

Naar boven